Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WERKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1382
uit een nijdig pessimisme, zuur als ver
schaald bier, giftig als een
Katzenjammerstemming. Zelfs achter de schalksche
boevënstrekën van de- oude Max en
Moritz voelt men de bittere ontevreden
heid van een jong Duitschland om feo
dale en groot-industrieele, drukkende
aanmatiging.
Busch kops den kalm yerloopenden,
verhalenden versbouw, die de snoeren der
wjjsgeerige grappigheden rijgt. Heine
kiest de naaldfijne, op het uiterste te
slijpen Witz.
Busch' i levensfilosofie, angewandte
Philosophie", is die van den in zich
teruggetrokken, eenling. Heine's pessi
misme is dat van een gansche, breede
schaar sociaal-burgerlijke opponenten.
H. E. GREVE.
De processie-schilden! m DertinteD.
Het antwoord van den heer Steenhoff is
geen antwoord op mijne vraag, maar slechts
eene nadere bevestiging van het door hem
uitgesproken vonnis, dat de weigering der
Processie als een domme miskenning" brand
merkte. Die weigering, misschien door nie
mand meer betreurd dan door mij, gaf in
vroeger jaren meermalen aanleiding tot
onheusche toespelingen, voortkomende uit de
meening dat den heer Derkinderen, als
onBchuldig slachtoffer van willekeur, onrecht
was aangedaan. Nooit echter ben ik te be
wegen geweest tot het uiten van een
wederwoord, denkende: 't slijt alles door den tijd.
Maar nu, na jaren rust," de heer Steenhoff
mij onverhoeds scheldend te lijf gaat, acht
ik m\j verplicht op zijne uitdaging, hoe on
gaarne ook, mijn verweerschrift in te leveren.
Toen de heer Derkinderen zijn openbare
loopbaan als kunstenaar zou beginnen, wer
den mij eenige door hem vervaardigde
teekeningen getoond, die mij zóó verdienstelijk
voorkwamen, dat ik niet aarzelde den jongen
man een niet onbelangrijken arbeid toe te
vertrouwen: het vervaardigen namelijk van
eene schilderij, voorstellende de
Amsterdamsche processie op den jaarlijkschen gedenk
dag van het Mirakel. Het moest strekken
tot een geschenk aan de Beggijnenkerk op
den vierdag van mijn vijf-en-twintigjarig
priesterschap.
Reeds bij onze eerste samenkomst werden
w\j het volkomen eens omtrent de voor
waarden, waaronder de opdracht plaats greep.
Nadrukkelijk behield ik mij het recht voor
de verschillende personen (portretten) aan
te wijzen, die op het doek zouden voor
komen. De paramenten der geestelijkheid,
de kleedij der gildeleden, de gewaden der
Stedelijke ambtenaren enz. moesten zooveel
mogelijk historisch zijn. Met dit doel voor
oogen had ik reeds geruimen tijd te voren
tal van geschiedkundige bijzonderheden ver
zameld, die den schilder zijne taak konden
gemakkelijk maken.
De prijs werd gesteld op ? 4000; en om
den kunstenaar de uitvoering mogelijk en
aangenaam te maken, zou de betaling
ge.ïSohieden in vier termijnen, elk van ? 1000:
namelijk de eerste termijn zoodra het doek
zou gespannen, de tweede termijn als '/s
ge4eelte, ,de derde termijn als 2/t gedeelte der
Schilderij zou voltooid zijn. Eindelijk: de
laatste duizend gulden zouden worden vol
daan, als het kunstwerk, onder leiding van
den schilder, op de plaats zijner bestemming
zou zijn aangebracht. Bovendien zou ik zorgen
voor een geschikt atelier, en mocht ik op
dit punt in gebreke blijven, dan zou de
schilder zelf voor een atelier behooren te
zorgen en daarvoor duizend gulden extra
ontvangen. De akte waarin de voorwaarden
Stonden uitgedrukt, werd door ons beiden
onderteekend.
? Het doek was weldra gespannen en voor
de eerste penceelstreek gereed; de heer D.
ontving de eerste duizend gulden. Vervolgens
\perden de personen, ten getale van onge
veer 'zestig, door mij of uit mijn naam
genoodigd om op het atelier te poseeren.
Na weinige maanden was het derde ge
deelte der schilderij gereed; ik keurde het
werk goed, aanvaardde het en betaalde de
tweede duizend gulden. Evenzoo geschiedde
toen het 2/3 deel van den arbeid was vol
bracht ; na goedkeuring en aanvaarding daar
van betaalde ik voor de derde maal de som
van duizend gulden.
Eeeds een eind weegs was de Heer Der
kinderen met het laatste gedeelte van het
doek gevorderd en de schilderij naderde hare
voltooiing, toen zich de aanleiding voordeed
om den arbeid eenigen tijd te staken. Ik
ging op reis naar het Heilige Land en zou
drie maanden afwezig blijven; inmiddels zou
de Heer D. aan zijn kunstwerk de laatste
hand leggen; zoo spraken wij af. Maar bezig
zijnde met mijne reisbenoodigdheden, ont
ving ik een bezoek van den schilder, om mij
mee te deelen, dat hij, gebruik makende van
mijne afwezigheid, eene kunstreis wenschte
te doen door Italië; hij zou dan na zijn
terugkeer de laatste hand aan de schilderij
leggen. Zyn vriendelijk verzoek luidde of ik
hem niet de laatste duizend gulden zou willen
uitkeeren, die hij eerst na de voltooiing van
zijn werk zou te vorderen hebben. Ik be
tuigde hem mijne ingenomenheid met zijn
plan en gaf hem de laatste duizend gulden.
Nu begint de lijdenshistorie.
Van zijn reis teruggekeerd veroorloofde de
Heer Derkinderen zich de vrijheid zonder
mijne goedkeuring, zelfs zonder mijne voor
kennis, de geheele schilderij met een nieuwe
verflaag te overstrijken, om op dien nieuwen
achtergrond een nieuwe voorstelling te schil
deren; aldus vernietigende wat hem niet
meer toebehoorde en voor veel geld ander
mans eigendom was geworden.
Toen dit doek mij werd aangeboden wei
gerde ik het te aanvaarden; omdat mij niet
geleverd werd wat ik betteld had; op geen
anderen grond heeft de weigering plaats
gehad.
De verdere lotgevallen van het kunstwerk
zijn mij niet voldoende bekend, om er
mededeeling van te doen. Wél weet ik dat het
in 1889 aan de Vereeniging tot het vormen
van eene openbare verzameling van
hedendaagsche kunst" is aangeboden voor de som
van twee duizend gulden, maar dat die prijs
te hoog werd geacht en daarom de koop
niet is doorgegaan.
Van den tegenwoordigen eigenaar kan ik
slechts berichten, dat hij bij gelegenheid van
den koop mij door een tusschenpersoon
heeft laten vragen, of ik tegeri ontvangst
van tweeduizend gulden eene volledige
décharge wilde geven.
Daartoe verklaarde ik mij bereid: ik ont
ving ? 2000, zijnde de helft van hetgeen ik
voor de schilderij had betaald, terug, teekende
de décharge en schold den heer Derkinderen
de som van twee duizend gulden kwijt.
Welke denkbeelden de heer W. Steenhoff
koestert omtrent de onderlinge verplichtingen
der burgers eener beschaafde maatschappij,
weet ik niet. Maar mij dunkt dat ook de
kunstenaars, zoolang zij niet als elfen of als
andere aetherische wezens in hooger luchten
zweven, maar als gewone stervelingen met
hunne voetzolen een steunpunt behoeven op
den harden grond, rekening behooren te
houden met de omgeving waarin zij leven
en aan de wetten van plicht en eer gebonden
zijn. B. H. KLÖNNE.
De Sectielen en de nienwe Beurs.
Aan de gemeenteraadsleden
te Amsterdam.
. Edelachtbare Heeren!
Alvorens over te gaan tot verdere vernie
ling van uwe nog niet geheel gereed zijnde
koopmansbeurs, door aftaging der hekken,
zwartmaking of oververving der sectielen,
uitbreking van het raam in Kamer van
Koophandel, en eindelijk geheele vernietiging
van het gebouw, zou ik wel bescheiden in
overweging willen geven, hetzelfde voorloopitr
met de sectielen te doen, wat eenmaal bij
een vriend mijner met een schilderij gebeurde.
Ook dit was na aankoop en plaatsing de
twistappel der geheele familie, want de
voorstelling, eene naakte vrouwenfiguur, kon
niet een ieder bevredigen.
Het volgende practische resultaat, dat ik
hier ter wille der kunst om niet aanbied,
voldeed echter beide partijen.
Men hange voor de veelbesproken sectie
len en zoo noodig ook voor het raam (even
als bij mijn vriend) een afsluitend gordijn
in den toon der omgeving en het resultaat
zal zijn dat de belangstelling toeneemt en
iedereen zal vragen dit verscholen kunst
product te mogen zien, waardoor bovendien
de baten der gemeente kunnen vermeerderen,
en de onbenullige bedilzucht van
materiemenschen die boven of beneden de kunst
staan, verminderen.
Met verschuldigden eerbied,
jjUEd. dw. dienaar,
Dordrecht. H. N.
P.S. Blijkt uit een en ander ook niet
duidelijk dat een wethouder van schoone
kunsten in eene stad als Amsterdam gewenscht
is?even als deze post reeds jaren in Antwer
pen en andere plaatsen wordt waargenomen ?
miiuiimiiiiiiimiiitiuii
0?er Hooier eo Gymnasiaal onderwijs ^
III a. Inleiding b. Desiderata (tweede serie.)
a. Inleiding.
In den laatsten tijd heeft o.a. de benoeming
van Dr. Visscher tot hoogleeraar in de Theo
logische faculteit te Utrecht algemeen de
aandacht getrokken. Hierdoor wordt een
bekend, veelzijdig ontwikkeld geleerde, man
van veel kennis en smaak, oud-hoogleeraar
bovendien, door zijn voortreffêlijken leer»
meester als opvolger begeerd, een man aan
wien men hier zekere verplichtingen had
en met wien men iets had te vereffenen,
voor goed op zij gezet, we kunnen hier
zeggen: het land uitgedrongen", terwijl een
in wetenschappelijke kringen onbekende
figuur, die zijn sporen nog moet verdienen
en wat veel erger is op moet treden
in vakken, waarin hij niet genoeg thuis is om er
dadelijk behoorlijk academisch onderwijs in te
geven, den katheder van Lamers zal be
klimmen. Nu herinner ik mij niet, dat er
in de laatste jaren ooit zooveel kritiek op
een hoogleeraarsbenoeming is geleverd. Is
't misschien omdat 't de Theologie geldt? In
elk geval schijnt 't, dat Dr. V. voor allen
moet boeten. Wij kunnen namelijk een acht
bare rij van gelijke of verwante gevallen
aanwijzen. Er zijn er wel meer, die, evenals
Dr. V. zelf, uitermate verrast waren, of zeker
niet rijp om dadelijk behoorlijk academisch
onderwijs te geven .... tenzij aan jonge of
onbeduidende studenten. Men zegt in den
regel vergoelijkend, dat de . benoemde zich
er wel in zal werken" (als dat maar niet
te lang duurde), of verontschuldigt zich door
de bewering, dat men beperkt was in keuze (en
men weet hier of vraagt hier soms niet eens,
wat door eigen landgenooten is gepresteerd
en hoe 't in 't buitenland beoordeeld werd!),
eindelijk verschuilt men zich achter de ver
zekering, dat er in 't buitenland geen
geschikt persoon te vinden was (neen,
natuurlijk niet voor elk vak aan elke universiteit
en tenminste niet, als men slecht betaalt voor
werk, dat voor twee nog te zwaar zou zijn.)
Maar de belangen der arme studenten dan,
wier leeraar met hen mee moet studeeren, het
prestige van de universiteit, van de weten-,
schap en 't ambt?
Nu zou de benoemde, als hij vlijtig leert,
na eenige jaren vermoedelijk een zeer grooten
voorsprong, althans op de jongste studenten,
krijgen, wanneer hij tot overmaat van ramp
ziet zoo'n onafzienbaar veld te bearbeiden
had. Het professoraat is zoo menigmaal een
brillante gelegenheid om zich op rijkskosten
in het vak te bekwamen en wie zou dat niet
gaarne willen? De curatoren dragen immers
de verantwoordelijkheid! Binnen eenige
weken is het inaugureele speechje klaar.
Kracht van betoog, eigen ideeën, wie vraagt
er naar? Wie durft er iets van zeggen, als
ze ontbreken? Men slikt maar, even als de
patiënt het bittere drankje. |
Nu hoort men voorloopig niets, want hij
is bezig zich er in te werken". AVie handelen
nu immoreeler, de personen, door wier toe
doen we onrijpe professoren krijgen of de
onmondigen zelf, die meer aan eigen voor
deel dan aan de belangen van de wetenschap
en de studenten denken ? We durven niet
beslissen. Spreken we niet van hen, die het
wagen om zelfs twee en drie katheders tegelijk
te bezetten of die den eenen als noodbrug
gebruiken. Dat is hier mogelijk en zelfs een
eer. Moet 't zoover komen, dat men hier
de menschen openlijk voorrekent, dat zij in
de verste verte niet kunnen of konden vol
doen aan de vele en hooge eischen, die dit
of dat vak tegenwoordig stelt?
Ook de vergaderzalen van curatoren en
van faculteiten hebben reten, waardoor wel
eens een en ander naar de buitenwereld
doordringt. Hunne handelingen blijven niet
altijd een geheim en wekken wel eens ver
bazing. Het is dan ook waarlijk niet te ver
wonderen, als een Minister soms ingrijpt. Als
hij nu maar niet op zijn beurt aan een infor
matiebureau ter'éht^Somt, dat even partijdig
of onbetrouwbaar is als dat van menig
curator. Wij leven ijl een klein landje l En
wie de officieelëw0t$nschap niet huldigt...
Het is duidelijk, dat door een rechtvaardige
bevordering, bij' voorkeur langs den weg van
het privaat-docentschap (dat beter moet
worden geregeld' ensaan strenge bepalingen
onderworpen) en «'t buitengewoon
hoogleeraarschap, waardoor men gemakkelijk in
staat wordt gesteld over de wetenschappelijke
verdiensten, leerkracht en leerwijze van den
persoon te oordeelen en na advies van een
onpartijdig hoog algemeen College van
Onderwijs, dat geheel op de hoogte is, vele
ellendige toestanden en verhoudingen kunnen
voorkomen worden. Menigeen ondervindt zijn
geheele leven de treurige gevolgen van slechte
keuzen of gebrekkige toestanden. En de
autoriteiten bekommeren zich verder niet
om hen. Wanneer de staat zich eens meer
liet gelegen liggen aan de opleiding der
leeraren en de aankweeking Van h oogleeraren,
dan zouden wij- langzamerhand, tenminste bij
zekere vakken, in. betere condities komen.
Wij zijn reeds te lang op een uiterst gevaar
lijken weg. En- de*- toestanden worden al
ingewikkelder e» helaas zoodanig, dat alleen
het zeggen van rauwe waarheden nog indruk
schijnt te zullen maken.
(Wordt vervolge.? I. W; BECK.
Zie Amsterdammer Weekblad van Zondag
28 Juni, 5 Juli, 27 September, 4 October,
Tijdspiegel, October 1903..
Siison en Delila.
Simson en Delila. Uit het Duitsch van
WILHELM HEGKLER, door E.
TERSTEEQKEUS, 2 -dln. Amsterdam, H. J. W.
Becht. 1903,
De Redactie,, van.het Weekblad zond mij
dit boek ter beoordêelïng. Nu zou het van
weinig eerbied voor h'et uitnemend artikel van
den heer Tersteeg (in de nummers van 3
en 10 Mei 1903) getuigen en bovendien een
beleediging zijn. van het geheugen der Week
blad-lezers, als ik de waarde van het boek
hier nogmaals in het licht trachtte te stellen.
Daartoe opgewekt door het stuk van den heer
Tersteeg, las ik indertijd het boek en bevond
dat inderdaad Ingenieur Ilorstrnann een voor
treffelijke roman is, die naar ik hoop ook
in het Nederlahdsch1 veel gelezen zal worden.
Zoodat mij nu niet anders overblijft dan
iets te zeggen van de vertaling. Deze is over
het geheel zeer goed? en juist daarom is het
jammer dat er eenige slordigheidjes in voor
komen, die de "vertaalster best had kunnen
vermijden. Dat de titel is vervangen door
een anderen, is natuurlijk geen slordigheid.
M. i. mag echter dan alleen de titel van een
boek in vertaling.door een anderen vervan
gen worden, wanneer hij ten eenenmale on
vertaalbaar is. .B&t.-de vertaalster spreekt van
de Dusseldorfsche Verfdaos is een kwestie
van smaak. Ik' meen dat de., Dusseldorfsche
kunstclub de Malkasten heet (tot mijn spijt
kan ik op het oogenblik niet nazien wat er
in het Duitseh, sjajt,t). Xievef zou ik dezen
naam onTe.rtajll<£.!jïrbben gelaten of .anders
,j(an de schilderdoos".
Ier vraagt: Dus u gelooft
worden?" en mevrouw
ja" , laat de vertaalster
' ' ~'.'J i _ * 1 ??!_ ..
gesprqken jiebl
5/Us Anna Jiaar
'dat we geë&ecutef
Düsb'ach, antwoord
Anna vragen C^ffiü'is dat eigenlijk vooreen
proces?**Ik fermöjd ;dat 'de -vertaling Hoe
gaat dat eigéirHjï-'J*h 'z'n. werk1?" juister zou
geweest zijn. Efa bedoelt mevr'ouw Düsbaeh
met' Dfoerlampeiï" 'niet ^cm^Iaïnpen" ?
Horstmann Brïnnt ergens eenlettergrepig.
Ja, dat einnylbig is altijd lastig.
Stamriiige beenén zij bedorf hem het
leven een adngèroode neus "??wat doet
de kunst? (voor: wel, hoe staat het met de
kunst?) -?die daarboven, waarschijnlijk dort
drüben in het Dfultsch) een hotelréunie
een directeur van een hotel (in pi. van een
hótelhouder) r foij wrokte zijn vrouw, ??de
wandklok ik onderbrak de muziek ? totdat
Lotte knallend de deur dichtsmeet van
angst gesperde oogen?het beyste boschje ?
ze erkende dat het haar man was (II, p. 172),
ziedaar van die dingen die ik liever in deze
vertaling niet gevonden had.
Dat de leliën in de handen der jonkvrou
wen noch stempel noch meeldraden bezitten?."
vertaalt mevr. Tersteeg. Zij kan dit verde
digen, maar stamper zou, geloof ik, juister
zijn geweest.
Ze spreekt ook van grondk-ubieken, die over
een spoordijk van hol houtwerk worden
geworpen.
Het Duitsche doch" speelt haar ook parten
(I, p. 184 en 215). Op de eerste plaats zal
het wel vertaald moeten worden door zeker,
op de tweede door : toch wel. en ik denk dat
in dl. II, p. 23 moet staan : Ze moest hem
maar laten uitvaren" enz.
Zoo heb ik nog eenige streepjes gezet.
Vindt mevrouw Tersteeg dat ik vit ? Ik her
haal wat ik hierboven zei : de vertaling heb
ik over het geheel met groot genoegen ge
lezen, maar dergelijke slordigheden getuigen
m. i. van gemis ;aan eerbied tegenover het
werk van den .,schrijver, dat de vertaalster
zeker even hoog stelt als de heer Tersteeg
en ik. En nu kon ik even goed deze op
merkingen in een brief aan de vertaalster
gezonden hebben, maar herhaaldelijk vindt
men in vertaalde romans van die dingen
en nog wel ergere. Misschien doch ik beu
zeer sceptisch op dit punt doen mijn
vitterijen den een of anderen vertaler of vertaalster
weer eens inzien dat ook vertalen een kunst
is en slordigheid' ook in deze zaak een ver
werpelijk iets. N. J. B.
UIT DB NATUUR
XLIV. Becquerel stralen.
Nu dezer dagen weer de Nobel-prijzen zijn
uitgedeeld en die voor natuurkunde aan
Becquerel en aan Curie en echtgenoote is
toegekend voor 't ontdekken en bestudeeren
van 't zoogenaamde zwarte licht, komt van
verschillende zijden de vraag, wat toch
Becquerel-stralen zijn.
In 1895 stond de wereld versteld over de
ontdekking der Röntgenstralen; tegenwoordig
is dat al niets bijzonders meer; een mensch,
die zijn levend en bewegend geraamte eens
zien wil, kan dat tegen vergoeding wel ge
daan krijgen, ook al zit er geen naald, kogel
of andere metalen ongerechtigheid in ver
borgen. De Becquerel-stralen zijn nog niet
zoo algemeen bekend bij het publiek, dat
niet aan natuurkunde doet; wellicht door
dat de ontdekking zoo kort op het bekend
maken van de wonderlijke X-stralen volgde.
Henri Becquerel, een Fransen natuurkun
dige, wiens vader ook al een groeten naam
had op 't gebied van lichtverschijnselen,
heeft er in 1896, dus een jaar na de ont
dekking van Eöntgen, een andere gedaan, die
hem zelf zoo ongeloofelijk toescheen, dat hij
ze eerst een jaar later openbaar maakte.
Eerst wilde hij al 't mogelijke doen om zich
te overtuigen, dat er geen vergissing of mis
schien zelfbedrog in 't spel was.
Ook toen nog werd door de natuurkun
digen aan de waarheid getwijfeld; want het
nieuwe feit scheen den grondslag van de
physische wetenschap, het behoud van het
arbeidsvermogen, te doen wankelen.
Eöntgen-stralen ontstaan na electrische
werkingen; daartoe moet arbeid verricht,
electriciteit opgewekt worden; maar Becquerel
vond dat er een stof bestaat, die licht en
wel een heel bijzonder licht uitstraalt, voort
durend en met onverzwakte krachten, en die
toch blijft zooals ze is; eigenlijk dus licht
uit niets.
Ieder onzer kent de lichtgevende lucifers
standers, die een poos geleden zoo in trek
waren. Wanneer het geelgroene plaatje een
poos aan 't zonlicht blootgesteld is geweest,
licht het in 't donker na, het
phosphoriseert. Meest waren dergelijke voorwerpen
vervaardigd van uraniumglas of bestreken
met zwavelcalcium. George Le Bon, ook
een Fransch natuurkundige, had al vroeger
aangetoond, dat na 't uitdooven van zulke
nalichtende voorwerpen, de lichtkracht nog
niet was uitgeput. Na anderhalf jaar
vertoevens in donker kon de kracht weer op
gewekt worden, met de zwarte lamp van
Le Bon. Deze lamp die geen enkele gewone
lichtstraal naar buiten laat ontsnappen, heeft
een ebonieten of zwart gevernist plaatje,
waardoor alleen enkele deelen van een
zonlichtstraal, n.m. de uitersten van de roode
stralen heengaan, die de photografen ook in
hun donkere kamer toelaten. Deze stralen
nu, een poos op het uitgedoofde voorwerp
gericht, geven het de lichtkracht terug,
zoodat het zichtbaar wordt en gefotografeerd
kan worden; de afdruk b. v. van een mar
meren beeld, vertoont dan de licht- en scha
duwpartijen zoo, als de oorspronkelijke be
lichting door 't zonlicht ze bepaalde,
Bij het onderzoeken nu van de oorzaken
dezer phosphorescentiën van
uranium-houdende stoften, kwam Becquerel tot de ont
dekking, dat deze stoffen ook zonder vooraf
aan 't licht blootgesteld te zijn geweest,
stralen uitzonden, en wel voor 't
menschenoog onzichtbare stralen, die door zwart papier
en aluminium heen op een gevoelige
photographische plaat werkten; zoo ongeveer als
zwakke Röntgenstralen.
Maar deze stralen behoeven niet met
opOfferingen van arbeid door electriciteit opge
wekt te worden; ze gaan van een stof uit
en, dit is het ongelooflijke, blijven maanden
en jaren werken en... de stof verandert niet,
althans niet merkbaar. Hetzelfde stukje
uranium, dat Becquerel in '96 voor 't eerst
gebruikte, doet nog onverzwakt denzelfden
dienst. Maar... Ontzaglijk zou deze ontdekking
hebben gewerkt, de heele
menschenmaatschappij in rep en roer hebben gebracht,
als er geen leelijk maar achteraan was komen
sleepen. Deze geheimzinnige stof, die wel wat
op nickel lijkt en tot poeder gestampt er
als potlood uitziet, wordt uitsluitend in
'tErzgebergte bij Joachimsthal verwerkt; ze
is zeer zeldzaam en bijgevolg duur. Wel zijn
uiterst geringe hoeveelheden, enkele milli
grammen, voldoende om bemerkbaar licht te
geven. Ook zjjn er sedert andere stoffen
ontdekt, die dezelfde ofschoon zwakkere wer
king hebben als uraniumverbindingen, zoo
als het zeldzame mineraal thorium, dat
met het cerium de lichtkracht aan onze
gloeikousjes geeft; en ieder die deze gebruikt,
weet ook al dat 't dure dingen zijn.
De ontdekking van Becquerel zou een
laboratorium-merkwaardigheid gebleven zijn,
als ze niet gevolgd was door een nieuwe en wel
van den heer en mevrouw Curie uit Parijs,
die zich op de studie van de
Becquerelstralen toelegden.
Het uranium wordt gewonnen uit een erts
dat er als pek uitziet en een mengsel is van
allerhande mineralen als ijzer, lood, kiezel,
bismut en nog vele andere, het draagt daarom
den naam van Pechblende.
Deze pechblende is door de echtgenooten
Curie scheikundig onderzocht, wat met ver
bazend veel moeite gepaard ging. Curie vond
er een stof in, die in 400 maal sterker mate
dan de uraniumverbindingen Becquerel-stra
len uitzond.
Ter eere van mevrouw Curie,die een
Pool-sche van geboorte is,werd het nieuwe mineraal,
Polonium genoemd; doch waarschijnlijk is't,
dat Polonium zijn lichtkracht slechts uit de
tweede hand bezit, het is secundair radio-.
actief en geen element ook.
Bij verdere analyse van het erts werd toen
het nu zoo beroemde Eadium ontdekt, dat
de straling oorspronkelijk veroorzaakt. Ook
al weer in uiterst geringe hoeveelheid,
zoodat honderden kilo's erts verwerkt moeten
worden, om eenige milligrammen radium te
verkrijgen en dit is dan nog niet volmaakt
zuiver, maar met baryum vermengd.
In hoe geringe hoeveelheid ook, als nauw
behandelbaar korreltje, is de straling van
radium duizendmaal actiever dan van de stof
door Becquerel gebruikt.
Door centimeter-dikke loodplaten gaat het
licht heen en brengt het groen-gele scherm
met baryum-platin-cyanuur, welbekend uit de
populaire voordrachten over Eöntgen-stralen,
aan het lichten.
Zonder hulp van zonlicht of welk licht ook,
maken de geheimzinnige Becquerel-stralen,die
van een spoor radium uitgaan, dat vrij ligt of
in lood gesmolten is, het mogelijk, een beeld
van een voorwerp te krijgen op de gevoelige
plaat.
Nog erger, houdt men zoo'n looden
knikkertje bij de slapen ter zijde van 't oog, dan
zien wij, tengevolge van deze onzichtbare
stralen, een helder licht.
Bovendien heeft het door de Curie's ont
dekte radium de eigenschap andere voorwer
pen, ook papier, tijdelijk maar voor langen
tijd lichtgevend te maken ; zonder aanraking
ook, als het maar in de nabijheid ligt; het sug
gereert om zoo te zeggen zijn kracht op de
omgeving.
Maar vooral de invloed van de radio-actieve
stoffen op de electrische verschijnselen is het,
die in de toekomst o. a. voor de draadlooze
telegrafie veel belooft.
In de nabijheid van radium wil een
electrigeer-machine niet meer werken, de vonken
zwijgen of verzwakken en daartoe behoeft
het maar in de' zaal gebracht te worden,
waar de .proeven worden.. genomen. ? Heel
mooi deed Dr. Bouwman' ons dit verleden
jaar zien op een winter-voordracht in Artis.
Verbeeld u,dat een student zijn professor,die
IIHIIIMIIirilllMIIIIIIIIIMIIIIIlllllllllllllllllltMIIMIIHtlllMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMU.
Panorama-Gebouw.
Amsterdam, Plantage.
Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
Vaste prijzen. Toegang vrij.
MEUBEl-BAZAR
SINGEL 263-283.
bQ de Palelgstraat
Kantoor-Meubelen enz.
MASSIEF EIKEN.
140 X 80 ?65.
Telefoon 8968. J. MEIJERINK MEIJER.
Amerikaansch Cylinder-Bnrean,
beide onderkasten met laden, uitstekend van kwaliteit en
inrichting, 127 cM. lang f 65.?.
Bureau Minister,
eikenhout, prima eigen fabrikaat 150 X 80 cM. met
schuifladen f 65.?.
Amerikaansche Sectie-Kasten,
bij uitstek geschikt voor Boekenkasten, zoowel als voor
verzamelingen van allerlei aard. Beste fabrikaat bij meest
voordeelige prijzen. Men vrage gratis toezending der
Speciale Prijscourant voor Kantoor-Inrichtingen
M rilOFMX . 234 Spuistraat, Amsterdam.
L BINNEN-.'
INRICHTINGTOT
MEUBELEERING
EN ? VERSIERING
^DER-WONINGSl
I2O ? ROKIN ? 12O
FAIENCE
EN TEGEL
FABRIEK
HOLLAND
NAAMU-VENN-CEV-TE
UTRECHT