De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 20 december pagina 8

20 december 1903 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WERKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1382 uit een nijdig pessimisme, zuur als ver schaald bier, giftig als een Katzenjammerstemming. Zelfs achter de schalksche boevënstrekën van de- oude Max en Moritz voelt men de bittere ontevreden heid van een jong Duitschland om feo dale en groot-industrieele, drukkende aanmatiging. Busch kops den kalm yerloopenden, verhalenden versbouw, die de snoeren der wjjsgeerige grappigheden rijgt. Heine kiest de naaldfijne, op het uiterste te slijpen Witz. Busch' i levensfilosofie, angewandte Philosophie", is die van den in zich teruggetrokken, eenling. Heine's pessi misme is dat van een gansche, breede schaar sociaal-burgerlijke opponenten. H. E. GREVE. De processie-schilden! m DertinteD. Het antwoord van den heer Steenhoff is geen antwoord op mijne vraag, maar slechts eene nadere bevestiging van het door hem uitgesproken vonnis, dat de weigering der Processie als een domme miskenning" brand merkte. Die weigering, misschien door nie mand meer betreurd dan door mij, gaf in vroeger jaren meermalen aanleiding tot onheusche toespelingen, voortkomende uit de meening dat den heer Derkinderen, als onBchuldig slachtoffer van willekeur, onrecht was aangedaan. Nooit echter ben ik te be wegen geweest tot het uiten van een wederwoord, denkende: 't slijt alles door den tijd. Maar nu, na jaren rust," de heer Steenhoff mij onverhoeds scheldend te lijf gaat, acht ik m\j verplicht op zijne uitdaging, hoe on gaarne ook, mijn verweerschrift in te leveren. Toen de heer Derkinderen zijn openbare loopbaan als kunstenaar zou beginnen, wer den mij eenige door hem vervaardigde teekeningen getoond, die mij zóó verdienstelijk voorkwamen, dat ik niet aarzelde den jongen man een niet onbelangrijken arbeid toe te vertrouwen: het vervaardigen namelijk van eene schilderij, voorstellende de Amsterdamsche processie op den jaarlijkschen gedenk dag van het Mirakel. Het moest strekken tot een geschenk aan de Beggijnenkerk op den vierdag van mijn vijf-en-twintigjarig priesterschap. Reeds bij onze eerste samenkomst werden w\j het volkomen eens omtrent de voor waarden, waaronder de opdracht plaats greep. Nadrukkelijk behield ik mij het recht voor de verschillende personen (portretten) aan te wijzen, die op het doek zouden voor komen. De paramenten der geestelijkheid, de kleedij der gildeleden, de gewaden der Stedelijke ambtenaren enz. moesten zooveel mogelijk historisch zijn. Met dit doel voor oogen had ik reeds geruimen tijd te voren tal van geschiedkundige bijzonderheden ver zameld, die den schilder zijne taak konden gemakkelijk maken. De prijs werd gesteld op ? 4000; en om den kunstenaar de uitvoering mogelijk en aangenaam te maken, zou de betaling ge.ïSohieden in vier termijnen, elk van ? 1000: namelijk de eerste termijn zoodra het doek zou gespannen, de tweede termijn als '/s ge4eelte, ,de derde termijn als 2/t gedeelte der Schilderij zou voltooid zijn. Eindelijk: de laatste duizend gulden zouden worden vol daan, als het kunstwerk, onder leiding van den schilder, op de plaats zijner bestemming zou zijn aangebracht. Bovendien zou ik zorgen voor een geschikt atelier, en mocht ik op dit punt in gebreke blijven, dan zou de schilder zelf voor een atelier behooren te zorgen en daarvoor duizend gulden extra ontvangen. De akte waarin de voorwaarden Stonden uitgedrukt, werd door ons beiden onderteekend. ? Het doek was weldra gespannen en voor de eerste penceelstreek gereed; de heer D. ontving de eerste duizend gulden. Vervolgens \perden de personen, ten getale van onge veer 'zestig, door mij of uit mijn naam genoodigd om op het atelier te poseeren. Na weinige maanden was het derde ge deelte der schilderij gereed; ik keurde het werk goed, aanvaardde het en betaalde de tweede duizend gulden. Evenzoo geschiedde toen het 2/3 deel van den arbeid was vol bracht ; na goedkeuring en aanvaarding daar van betaalde ik voor de derde maal de som van duizend gulden. Eeeds een eind weegs was de Heer Der kinderen met het laatste gedeelte van het doek gevorderd en de schilderij naderde hare voltooiing, toen zich de aanleiding voordeed om den arbeid eenigen tijd te staken. Ik ging op reis naar het Heilige Land en zou drie maanden afwezig blijven; inmiddels zou de Heer D. aan zijn kunstwerk de laatste hand leggen; zoo spraken wij af. Maar bezig zijnde met mijne reisbenoodigdheden, ont ving ik een bezoek van den schilder, om mij mee te deelen, dat hij, gebruik makende van mijne afwezigheid, eene kunstreis wenschte te doen door Italië; hij zou dan na zijn terugkeer de laatste hand aan de schilderij leggen. Zyn vriendelijk verzoek luidde of ik hem niet de laatste duizend gulden zou willen uitkeeren, die hij eerst na de voltooiing van zijn werk zou te vorderen hebben. Ik be tuigde hem mijne ingenomenheid met zijn plan en gaf hem de laatste duizend gulden. Nu begint de lijdenshistorie. Van zijn reis teruggekeerd veroorloofde de Heer Derkinderen zich de vrijheid zonder mijne goedkeuring, zelfs zonder mijne voor kennis, de geheele schilderij met een nieuwe verflaag te overstrijken, om op dien nieuwen achtergrond een nieuwe voorstelling te schil deren; aldus vernietigende wat hem niet meer toebehoorde en voor veel geld ander mans eigendom was geworden. Toen dit doek mij werd aangeboden wei gerde ik het te aanvaarden; omdat mij niet geleverd werd wat ik betteld had; op geen anderen grond heeft de weigering plaats gehad. De verdere lotgevallen van het kunstwerk zijn mij niet voldoende bekend, om er mededeeling van te doen. Wél weet ik dat het in 1889 aan de Vereeniging tot het vormen van eene openbare verzameling van hedendaagsche kunst" is aangeboden voor de som van twee duizend gulden, maar dat die prijs te hoog werd geacht en daarom de koop niet is doorgegaan. Van den tegenwoordigen eigenaar kan ik slechts berichten, dat hij bij gelegenheid van den koop mij door een tusschenpersoon heeft laten vragen, of ik tegeri ontvangst van tweeduizend gulden eene volledige décharge wilde geven. Daartoe verklaarde ik mij bereid: ik ont ving ? 2000, zijnde de helft van hetgeen ik voor de schilderij had betaald, terug, teekende de décharge en schold den heer Derkinderen de som van twee duizend gulden kwijt. Welke denkbeelden de heer W. Steenhoff koestert omtrent de onderlinge verplichtingen der burgers eener beschaafde maatschappij, weet ik niet. Maar mij dunkt dat ook de kunstenaars, zoolang zij niet als elfen of als andere aetherische wezens in hooger luchten zweven, maar als gewone stervelingen met hunne voetzolen een steunpunt behoeven op den harden grond, rekening behooren te houden met de omgeving waarin zij leven en aan de wetten van plicht en eer gebonden zijn. B. H. KLÖNNE. De Sectielen en de nienwe Beurs. Aan de gemeenteraadsleden te Amsterdam. . Edelachtbare Heeren! Alvorens over te gaan tot verdere vernie ling van uwe nog niet geheel gereed zijnde koopmansbeurs, door aftaging der hekken, zwartmaking of oververving der sectielen, uitbreking van het raam in Kamer van Koophandel, en eindelijk geheele vernietiging van het gebouw, zou ik wel bescheiden in overweging willen geven, hetzelfde voorloopitr met de sectielen te doen, wat eenmaal bij een vriend mijner met een schilderij gebeurde. Ook dit was na aankoop en plaatsing de twistappel der geheele familie, want de voorstelling, eene naakte vrouwenfiguur, kon niet een ieder bevredigen. Het volgende practische resultaat, dat ik hier ter wille der kunst om niet aanbied, voldeed echter beide partijen. Men hange voor de veelbesproken sectie len en zoo noodig ook voor het raam (even als bij mijn vriend) een afsluitend gordijn in den toon der omgeving en het resultaat zal zijn dat de belangstelling toeneemt en iedereen zal vragen dit verscholen kunst product te mogen zien, waardoor bovendien de baten der gemeente kunnen vermeerderen, en de onbenullige bedilzucht van materiemenschen die boven of beneden de kunst staan, verminderen. Met verschuldigden eerbied, jjUEd. dw. dienaar, Dordrecht. H. N. P.S. Blijkt uit een en ander ook niet duidelijk dat een wethouder van schoone kunsten in eene stad als Amsterdam gewenscht is?even als deze post reeds jaren in Antwer pen en andere plaatsen wordt waargenomen ? miiuiimiiiiiiimiiitiuii 0?er Hooier eo Gymnasiaal onderwijs ^ III a. Inleiding b. Desiderata (tweede serie.) a. Inleiding. In den laatsten tijd heeft o.a. de benoeming van Dr. Visscher tot hoogleeraar in de Theo logische faculteit te Utrecht algemeen de aandacht getrokken. Hierdoor wordt een bekend, veelzijdig ontwikkeld geleerde, man van veel kennis en smaak, oud-hoogleeraar bovendien, door zijn voortreffêlijken leer» meester als opvolger begeerd, een man aan wien men hier zekere verplichtingen had en met wien men iets had te vereffenen, voor goed op zij gezet, we kunnen hier zeggen: het land uitgedrongen", terwijl een in wetenschappelijke kringen onbekende figuur, die zijn sporen nog moet verdienen en wat veel erger is op moet treden in vakken, waarin hij niet genoeg thuis is om er dadelijk behoorlijk academisch onderwijs in te geven, den katheder van Lamers zal be klimmen. Nu herinner ik mij niet, dat er in de laatste jaren ooit zooveel kritiek op een hoogleeraarsbenoeming is geleverd. Is 't misschien omdat 't de Theologie geldt? In elk geval schijnt 't, dat Dr. V. voor allen moet boeten. Wij kunnen namelijk een acht bare rij van gelijke of verwante gevallen aanwijzen. Er zijn er wel meer, die, evenals Dr. V. zelf, uitermate verrast waren, of zeker niet rijp om dadelijk behoorlijk academisch onderwijs te geven .... tenzij aan jonge of onbeduidende studenten. Men zegt in den regel vergoelijkend, dat de . benoemde zich er wel in zal werken" (als dat maar niet te lang duurde), of verontschuldigt zich door de bewering, dat men beperkt was in keuze (en men weet hier of vraagt hier soms niet eens, wat door eigen landgenooten is gepresteerd en hoe 't in 't buitenland beoordeeld werd!), eindelijk verschuilt men zich achter de ver zekering, dat er in 't buitenland geen geschikt persoon te vinden was (neen, natuurlijk niet voor elk vak aan elke universiteit en tenminste niet, als men slecht betaalt voor werk, dat voor twee nog te zwaar zou zijn.) Maar de belangen der arme studenten dan, wier leeraar met hen mee moet studeeren, het prestige van de universiteit, van de weten-, schap en 't ambt? Nu zou de benoemde, als hij vlijtig leert, na eenige jaren vermoedelijk een zeer grooten voorsprong, althans op de jongste studenten, krijgen, wanneer hij tot overmaat van ramp ziet zoo'n onafzienbaar veld te bearbeiden had. Het professoraat is zoo menigmaal een brillante gelegenheid om zich op rijkskosten in het vak te bekwamen en wie zou dat niet gaarne willen? De curatoren dragen immers de verantwoordelijkheid! Binnen eenige weken is het inaugureele speechje klaar. Kracht van betoog, eigen ideeën, wie vraagt er naar? Wie durft er iets van zeggen, als ze ontbreken? Men slikt maar, even als de patiënt het bittere drankje. | Nu hoort men voorloopig niets, want hij is bezig zich er in te werken". AVie handelen nu immoreeler, de personen, door wier toe doen we onrijpe professoren krijgen of de onmondigen zelf, die meer aan eigen voor deel dan aan de belangen van de wetenschap en de studenten denken ? We durven niet beslissen. Spreken we niet van hen, die het wagen om zelfs twee en drie katheders tegelijk te bezetten of die den eenen als noodbrug gebruiken. Dat is hier mogelijk en zelfs een eer. Moet 't zoover komen, dat men hier de menschen openlijk voorrekent, dat zij in de verste verte niet kunnen of konden vol doen aan de vele en hooge eischen, die dit of dat vak tegenwoordig stelt? Ook de vergaderzalen van curatoren en van faculteiten hebben reten, waardoor wel eens een en ander naar de buitenwereld doordringt. Hunne handelingen blijven niet altijd een geheim en wekken wel eens ver bazing. Het is dan ook waarlijk niet te ver wonderen, als een Minister soms ingrijpt. Als hij nu maar niet op zijn beurt aan een infor matiebureau ter'éht^Somt, dat even partijdig of onbetrouwbaar is als dat van menig curator. Wij leven ijl een klein landje l En wie de officieelëw0t$nschap niet huldigt... Het is duidelijk, dat door een rechtvaardige bevordering, bij' voorkeur langs den weg van het privaat-docentschap (dat beter moet worden geregeld' ensaan strenge bepalingen onderworpen) en «'t buitengewoon hoogleeraarschap, waardoor men gemakkelijk in staat wordt gesteld over de wetenschappelijke verdiensten, leerkracht en leerwijze van den persoon te oordeelen en na advies van een onpartijdig hoog algemeen College van Onderwijs, dat geheel op de hoogte is, vele ellendige toestanden en verhoudingen kunnen voorkomen worden. Menigeen ondervindt zijn geheele leven de treurige gevolgen van slechte keuzen of gebrekkige toestanden. En de autoriteiten bekommeren zich verder niet om hen. Wanneer de staat zich eens meer liet gelegen liggen aan de opleiding der leeraren en de aankweeking Van h oogleeraren, dan zouden wij- langzamerhand, tenminste bij zekere vakken, in. betere condities komen. Wij zijn reeds te lang op een uiterst gevaar lijken weg. En- de*- toestanden worden al ingewikkelder e» helaas zoodanig, dat alleen het zeggen van rauwe waarheden nog indruk schijnt te zullen maken. (Wordt vervolge.? I. W; BECK. Zie Amsterdammer Weekblad van Zondag 28 Juni, 5 Juli, 27 September, 4 October, Tijdspiegel, October 1903.. Siison en Delila. Simson en Delila. Uit het Duitsch van WILHELM HEGKLER, door E. TERSTEEQKEUS, 2 -dln. Amsterdam, H. J. W. Becht. 1903, De Redactie,, van.het Weekblad zond mij dit boek ter beoordêelïng. Nu zou het van weinig eerbied voor h'et uitnemend artikel van den heer Tersteeg (in de nummers van 3 en 10 Mei 1903) getuigen en bovendien een beleediging zijn. van het geheugen der Week blad-lezers, als ik de waarde van het boek hier nogmaals in het licht trachtte te stellen. Daartoe opgewekt door het stuk van den heer Tersteeg, las ik indertijd het boek en bevond dat inderdaad Ingenieur Ilorstrnann een voor treffelijke roman is, die naar ik hoop ook in het Nederlahdsch1 veel gelezen zal worden. Zoodat mij nu niet anders overblijft dan iets te zeggen van de vertaling. Deze is over het geheel zeer goed? en juist daarom is het jammer dat er eenige slordigheidjes in voor komen, die de "vertaalster best had kunnen vermijden. Dat de titel is vervangen door een anderen, is natuurlijk geen slordigheid. M. i. mag echter dan alleen de titel van een boek in vertaling.door een anderen vervan gen worden, wanneer hij ten eenenmale on vertaalbaar is. .B&t.-de vertaalster spreekt van de Dusseldorfsche Verfdaos is een kwestie van smaak. Ik' meen dat de., Dusseldorfsche kunstclub de Malkasten heet (tot mijn spijt kan ik op het oogenblik niet nazien wat er in het Duitseh, sjajt,t). Xievef zou ik dezen naam onTe.rtajll<£.!jïrbben gelaten of .anders ,j(an de schilderdoos". Ier vraagt: Dus u gelooft worden?" en mevrouw ja" , laat de vertaalster ' ' ~'.'J i _ * 1 ??!_ .. gesprqken jiebl 5/Us Anna Jiaar 'dat we geë&ecutef Düsb'ach, antwoord Anna vragen C^ffiü'is dat eigenlijk vooreen proces?**Ik fermöjd ;dat 'de -vertaling Hoe gaat dat eigéirHjï-'J*h 'z'n. werk1?" juister zou geweest zijn. Efa bedoelt mevr'ouw Düsbaeh met' Dfoerlampeiï" 'niet ^cm^Iaïnpen" ? Horstmann Brïnnt ergens eenlettergrepig. Ja, dat einnylbig is altijd lastig. Stamriiige beenén zij bedorf hem het leven een adngèroode neus "??wat doet de kunst? (voor: wel, hoe staat het met de kunst?) -?die daarboven, waarschijnlijk dort drüben in het Dfultsch) een hotelréunie een directeur van een hotel (in pi. van een hótelhouder) r foij wrokte zijn vrouw, ??de wandklok ik onderbrak de muziek ? totdat Lotte knallend de deur dichtsmeet van angst gesperde oogen?het beyste boschje ? ze erkende dat het haar man was (II, p. 172), ziedaar van die dingen die ik liever in deze vertaling niet gevonden had. Dat de leliën in de handen der jonkvrou wen noch stempel noch meeldraden bezitten?." vertaalt mevr. Tersteeg. Zij kan dit verde digen, maar stamper zou, geloof ik, juister zijn geweest. Ze spreekt ook van grondk-ubieken, die over een spoordijk van hol houtwerk worden geworpen. Het Duitsche doch" speelt haar ook parten (I, p. 184 en 215). Op de eerste plaats zal het wel vertaald moeten worden door zeker, op de tweede door : toch wel. en ik denk dat in dl. II, p. 23 moet staan : Ze moest hem maar laten uitvaren" enz. Zoo heb ik nog eenige streepjes gezet. Vindt mevrouw Tersteeg dat ik vit ? Ik her haal wat ik hierboven zei : de vertaling heb ik over het geheel met groot genoegen ge lezen, maar dergelijke slordigheden getuigen m. i. van gemis ;aan eerbied tegenover het werk van den .,schrijver, dat de vertaalster zeker even hoog stelt als de heer Tersteeg en ik. En nu kon ik even goed deze op merkingen in een brief aan de vertaalster gezonden hebben, maar herhaaldelijk vindt men in vertaalde romans van die dingen en nog wel ergere. Misschien doch ik beu zeer sceptisch op dit punt doen mijn vitterijen den een of anderen vertaler of vertaalster weer eens inzien dat ook vertalen een kunst is en slordigheid' ook in deze zaak een ver werpelijk iets. N. J. B. UIT DB NATUUR XLIV. Becquerel stralen. Nu dezer dagen weer de Nobel-prijzen zijn uitgedeeld en die voor natuurkunde aan Becquerel en aan Curie en echtgenoote is toegekend voor 't ontdekken en bestudeeren van 't zoogenaamde zwarte licht, komt van verschillende zijden de vraag, wat toch Becquerel-stralen zijn. In 1895 stond de wereld versteld over de ontdekking der Röntgenstralen; tegenwoordig is dat al niets bijzonders meer; een mensch, die zijn levend en bewegend geraamte eens zien wil, kan dat tegen vergoeding wel ge daan krijgen, ook al zit er geen naald, kogel of andere metalen ongerechtigheid in ver borgen. De Becquerel-stralen zijn nog niet zoo algemeen bekend bij het publiek, dat niet aan natuurkunde doet; wellicht door dat de ontdekking zoo kort op het bekend maken van de wonderlijke X-stralen volgde. Henri Becquerel, een Fransen natuurkun dige, wiens vader ook al een groeten naam had op 't gebied van lichtverschijnselen, heeft er in 1896, dus een jaar na de ont dekking van Eöntgen, een andere gedaan, die hem zelf zoo ongeloofelijk toescheen, dat hij ze eerst een jaar later openbaar maakte. Eerst wilde hij al 't mogelijke doen om zich te overtuigen, dat er geen vergissing of mis schien zelfbedrog in 't spel was. Ook toen nog werd door de natuurkun digen aan de waarheid getwijfeld; want het nieuwe feit scheen den grondslag van de physische wetenschap, het behoud van het arbeidsvermogen, te doen wankelen. Eöntgen-stralen ontstaan na electrische werkingen; daartoe moet arbeid verricht, electriciteit opgewekt worden; maar Becquerel vond dat er een stof bestaat, die licht en wel een heel bijzonder licht uitstraalt, voort durend en met onverzwakte krachten, en die toch blijft zooals ze is; eigenlijk dus licht uit niets. Ieder onzer kent de lichtgevende lucifers standers, die een poos geleden zoo in trek waren. Wanneer het geelgroene plaatje een poos aan 't zonlicht blootgesteld is geweest, licht het in 't donker na, het phosphoriseert. Meest waren dergelijke voorwerpen vervaardigd van uraniumglas of bestreken met zwavelcalcium. George Le Bon, ook een Fransch natuurkundige, had al vroeger aangetoond, dat na 't uitdooven van zulke nalichtende voorwerpen, de lichtkracht nog niet was uitgeput. Na anderhalf jaar vertoevens in donker kon de kracht weer op gewekt worden, met de zwarte lamp van Le Bon. Deze lamp die geen enkele gewone lichtstraal naar buiten laat ontsnappen, heeft een ebonieten of zwart gevernist plaatje, waardoor alleen enkele deelen van een zonlichtstraal, n.m. de uitersten van de roode stralen heengaan, die de photografen ook in hun donkere kamer toelaten. Deze stralen nu, een poos op het uitgedoofde voorwerp gericht, geven het de lichtkracht terug, zoodat het zichtbaar wordt en gefotografeerd kan worden; de afdruk b. v. van een mar meren beeld, vertoont dan de licht- en scha duwpartijen zoo, als de oorspronkelijke be lichting door 't zonlicht ze bepaalde, Bij het onderzoeken nu van de oorzaken dezer phosphorescentiën van uranium-houdende stoften, kwam Becquerel tot de ont dekking, dat deze stoffen ook zonder vooraf aan 't licht blootgesteld te zijn geweest, stralen uitzonden, en wel voor 't menschenoog onzichtbare stralen, die door zwart papier en aluminium heen op een gevoelige photographische plaat werkten; zoo ongeveer als zwakke Röntgenstralen. Maar deze stralen behoeven niet met opOfferingen van arbeid door electriciteit opge wekt te worden; ze gaan van een stof uit en, dit is het ongelooflijke, blijven maanden en jaren werken en... de stof verandert niet, althans niet merkbaar. Hetzelfde stukje uranium, dat Becquerel in '96 voor 't eerst gebruikte, doet nog onverzwakt denzelfden dienst. Maar... Ontzaglijk zou deze ontdekking hebben gewerkt, de heele menschenmaatschappij in rep en roer hebben gebracht, als er geen leelijk maar achteraan was komen sleepen. Deze geheimzinnige stof, die wel wat op nickel lijkt en tot poeder gestampt er als potlood uitziet, wordt uitsluitend in 'tErzgebergte bij Joachimsthal verwerkt; ze is zeer zeldzaam en bijgevolg duur. Wel zijn uiterst geringe hoeveelheden, enkele milli grammen, voldoende om bemerkbaar licht te geven. Ook zjjn er sedert andere stoffen ontdekt, die dezelfde ofschoon zwakkere wer king hebben als uraniumverbindingen, zoo als het zeldzame mineraal thorium, dat met het cerium de lichtkracht aan onze gloeikousjes geeft; en ieder die deze gebruikt, weet ook al dat 't dure dingen zijn. De ontdekking van Becquerel zou een laboratorium-merkwaardigheid gebleven zijn, als ze niet gevolgd was door een nieuwe en wel van den heer en mevrouw Curie uit Parijs, die zich op de studie van de Becquerelstralen toelegden. Het uranium wordt gewonnen uit een erts dat er als pek uitziet en een mengsel is van allerhande mineralen als ijzer, lood, kiezel, bismut en nog vele andere, het draagt daarom den naam van Pechblende. Deze pechblende is door de echtgenooten Curie scheikundig onderzocht, wat met ver bazend veel moeite gepaard ging. Curie vond er een stof in, die in 400 maal sterker mate dan de uraniumverbindingen Becquerel-stra len uitzond. Ter eere van mevrouw Curie,die een Pool-sche van geboorte is,werd het nieuwe mineraal, Polonium genoemd; doch waarschijnlijk is't, dat Polonium zijn lichtkracht slechts uit de tweede hand bezit, het is secundair radio-. actief en geen element ook. Bij verdere analyse van het erts werd toen het nu zoo beroemde Eadium ontdekt, dat de straling oorspronkelijk veroorzaakt. Ook al weer in uiterst geringe hoeveelheid, zoodat honderden kilo's erts verwerkt moeten worden, om eenige milligrammen radium te verkrijgen en dit is dan nog niet volmaakt zuiver, maar met baryum vermengd. In hoe geringe hoeveelheid ook, als nauw behandelbaar korreltje, is de straling van radium duizendmaal actiever dan van de stof door Becquerel gebruikt. Door centimeter-dikke loodplaten gaat het licht heen en brengt het groen-gele scherm met baryum-platin-cyanuur, welbekend uit de populaire voordrachten over Eöntgen-stralen, aan het lichten. Zonder hulp van zonlicht of welk licht ook, maken de geheimzinnige Becquerel-stralen,die van een spoor radium uitgaan, dat vrij ligt of in lood gesmolten is, het mogelijk, een beeld van een voorwerp te krijgen op de gevoelige plaat. Nog erger, houdt men zoo'n looden knikkertje bij de slapen ter zijde van 't oog, dan zien wij, tengevolge van deze onzichtbare stralen, een helder licht. Bovendien heeft het door de Curie's ont dekte radium de eigenschap andere voorwer pen, ook papier, tijdelijk maar voor langen tijd lichtgevend te maken ; zonder aanraking ook, als het maar in de nabijheid ligt; het sug gereert om zoo te zeggen zijn kracht op de omgeving. Maar vooral de invloed van de radio-actieve stoffen op de electrische verschijnselen is het, die in de toekomst o. a. voor de draadlooze telegrafie veel belooft. In de nabijheid van radium wil een electrigeer-machine niet meer werken, de vonken zwijgen of verzwakken en daartoe behoeft het maar in de' zaal gebracht te worden, waar de .proeven worden.. genomen. ? Heel mooi deed Dr. Bouwman' ons dit verleden jaar zien op een winter-voordracht in Artis. Verbeeld u,dat een student zijn professor,die IIHIIIMIIirilllMIIIIIIIIIMIIIIIlllllllllllllllllltMIIMIIHtlllMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMU. Panorama-Gebouw. Amsterdam, Plantage. Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. Vaste prijzen. Toegang vrij. MEUBEl-BAZAR SINGEL 263-283. bQ de Palelgstraat Kantoor-Meubelen enz. MASSIEF EIKEN. 140 X 80 ?65. Telefoon 8968. J. MEIJERINK MEIJER. Amerikaansch Cylinder-Bnrean, beide onderkasten met laden, uitstekend van kwaliteit en inrichting, 127 cM. lang f 65.?. Bureau Minister, eikenhout, prima eigen fabrikaat 150 X 80 cM. met schuifladen f 65.?. Amerikaansche Sectie-Kasten, bij uitstek geschikt voor Boekenkasten, zoowel als voor verzamelingen van allerlei aard. Beste fabrikaat bij meest voordeelige prijzen. Men vrage gratis toezending der Speciale Prijscourant voor Kantoor-Inrichtingen M rilOFMX . 234 Spuistraat, Amsterdam. L BINNEN-.' INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN ? VERSIERING ^DER-WONINGSl I2O ? ROKIN ? 12O FAIENCE EN TEGEL FABRIEK HOLLAND NAAMU-VENN-CEV-TE UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl