De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 27 december pagina 1

27 december 1903 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*. 1383 DE AMSTERDAMMER 1903. f jït. ; fU WEEKBLAD VOOK NEDEELAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN >1AURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van-28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden t 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.12'/> Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuciaes tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 27 December. Advertentiën van'l 5 regels f 1.10, elke regel meer. .... f O."20 Reclames per regel O.iO Annoi.ces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Kenlen en door alle filiulrn d-zer firma. I N H O V Dt ? VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Oorlog De toon van let Kamer-debat, door G. Waarheid en d room en, door G Box. Minister Kuyper ea d3 burgemeesters door Een ex bnrj?emeester.--Rechts pleging in Deli. NOR eens: Eene onvermogende IQderes." door Een dankbare oud patiënte van Oranje Nassan's OorJ SOCIALE -.ANGELEGENHEDEN: Débroolfabriekanten en de nienwe arbeidswet, door 8 De plicht der koopers, door mr. dr H. 8 H. 8. Veldman KUNST EN LETTBBEN: Muziek in de Hooflstad, door Ant Averk»mp. De kristaltwflgr. door Albert Verwey, beoordeeld door Joannes RodJingirH. In de prakiyk, door Marcellus Emants en Een slaaf der Enbiotiek. door DavMofsky beoordeeld door J H R Verbetering der maatschappehike toestanden door P. C. O. Hansen Jr Handleiding bjj de stndie der staathuishoudkunde door P. J. v. d. Tak, beoor deeld door mr. dr. H 8 Veldman - UIT DE NATpUB, door E. Heimans. - FEUILLETON: De Toerist, III Naar het Deensch van A. Ibsen. BBCLAMÈS VOOR DAMES: Auguste Haosehner, (met poitret). door J-j Merwesteyn Eeu droeve tocht dbor X. Allerlei oor Caprice. Theo Nedhays en zijn Atelier voor Versieringskunst", door ). H de Bois. Eenige bemerkingen, door A. J. Derkirideren. Nog maar eens naar aan leiding van de Processie door W. Sternhoff Een Berlynsohe ttekenschool.door Dinah Eohnstamm. INGEZONDEN. Een Kerstfeest. - PEN- EN POTLOOD KRASSEN. Een Kerstmis voor Parijs, door Schasrsma. ADVEBTENT1EN. iilimiliiiniiiiiijiiimitiiiiiiiiimiliiiiiHmiiiiiiiimiiijiiiMiiiiimiiiiiii OORLOG" Oorlog" heeft zijn millioenen weer gekregen en daarenboven de zeven voor snelyuurkanonnen. Elk jaar meer, en met Marine mee, zijn we nu de 40 millioen al aardig voorbij over luttek jaren zullen wij de 50 zijn genaderd. . "Waarvoor ? Eigenlijk wordt dat nooit gezegd. Men bedient zich steeds van zeer algemeene woorden: verdediging, neutraliteit, ver zekering Onzer onafhankelijkheid, het afslaan van aanvallen, enz. alles wat men maar 'wil, zonder de allergeringste definitie. Intusschen, de heeren begrijpen elkaar. "Want er is bij dit alles maar n voor stelling mogelijk, n.l.: de oorlog van Nederland tegen Duitschland, d. w. z. de strijd van 5 tegen 50. Een oorlog met Belgiëwie denkt er aan P Een oorlog tusschen Frankrijk en 'Duitschland, die ten deele over ons land wordt geleid, zoodat wij voor onze neutraliteit zullen moeten optreden, hebben wij als zulk een onwaarschijnlijk heid opgevat, dat wij geheel ons verdedigings-stelsel bleven inrichten, als be stond de eisch tot handhaving onzer neutraliteit niet. Een oorlog met Engeland? Hoe zou Europa er wel moeten uitzien, om daar voor te moeten duchten! Dit is zeker, de Nederlandsche -natie ziet het grootste gevaar voor haar onafhankelijkheid dreigen... in de mo gelijke begeerlijkheid van Duitschland. Edoch rechtvaardigt die vrees een jaarlijksche uitgaaf tusschen de 40 en 50 millioen ? Zeker zou dit zoo zijn, indien men ook maar den ger'ingsten grond, wij zeggenjiiet eens de geringste zekerheid, had, dat zij iets er toe zoude kunnen bijdragen, om den duur van ons onafhankelijk1 volksbestaan te Terlengen. Maar dit is immers allermmst het geval. Wie zou durven aannemen, dat de tienmaal grootere mogendheden de klei nere tot nu hebben laten bestaan, omdat die kleintjes ook een legertje, en een vlootje, kunnen stellen tegenover hun macht ? Die kleinere bestaan nog en zullen, wie weet hoe lang nog, blijven bestaan alleen omdat de machtsverhoudingen van de grooten onderling, en, bij die machts verhoudingen, haar tegenstrijdige belan gen, geen enkele toelaten in oppermachtig willen te doen wat haar lust. De legertjes van de kleine mogend heden op zichzelf zijn niets anders dan de hoegröotheidjes, die niet meetellen, als de groote mogendheden voor zichzelf be slissen, hoe de kaart van Europa er een maal zal moeten uitzien. En daarvan kan men toch wel zeker zijn, dat geen enkele groote haar slag zal slaan, als het oogenblik niet gunstig is voor haar plannen. Het is hard dit te moeten erkennen, maar mag men het verzwijgen, en kan men het verzwijgen, als men Regeering en "Volksvertegenwoordiging, bij elke be grooting voor Oorlog en Marine, die ge wichtige, inderdaad onware, houding ziet aannemen, terwijl de lasten steeds ver?rneerderen ? Evenals in vorige jaren kwamen de vrijzinnigen ook dit jaar met een zwakke oppositie. Bos, Drucker, Fock, Goeman Borgesius, Roessingh en Smidt stelden een amendement voor, om met ? 800,000 de begrooting te verminderen, uitge trokken voor de forten bij Marken-binnen en bij Aalsmefcr. Bij de stemming bleken zij 25 man sterk. En als deze 25 man eens oprecht hadden willen zijn, en open hartig hadden durven verklaren hoe zij over Oorlog en de vesting Amsterdam denken! Men vreest eenvoudig een onvaderlandslievend man te worden ge scholden, als men niet mee doet aan dit ruïneerend oorlogsspel; maar hoe groot zou het ontwikkeld deel der natie wezen, dat niet min of meer duidelijk gevoelt, welk offer hier aan den schijn en aan een machtig cóterie-belang wordt gebracht ? Wij meenen niet minder vaderlands lievend dan iemand anders te zijn, al verzetten wij ons met alle kracht, die in ons is, tegen ... die leger- en vloot-grootdoenerij, gelijk tegen zeer veel andere grootdoeaerij, welke ons klein land ten zeerste benadeelt. Daartoe rekenen wij ook de pogingen om met Frankrijk en andere Mogend heden arbitrage-verdragen te sluiten. Heel de wereld weet nu wel, dat het Hof van Arbitrage een instrument is, waarmee de groote Mogendheden haar eigen bedoelingen hebben; en dat den kleine niet het geringste baat zal ge ven ; alsmede dat een arbitrage-ver drag, zooals tusschen Frankrijk en Engeland werd gesloten, van niet de geringste waarde is voor den wereld vrede, zoodra het er op aankomt ge. schillen te beslechten, die 's lands eer of groote belangen raken. En voorde kleinere geschillen, die geen oorlog waard zijn, wist en weet men met of zonder arbi trage ook wel een oplossing te vinden! Maar waarvoor zou het kleine Neder land nog een tractaat noodig hebben met Frankrijk,' Engeland, Duitschland of anderen ? Toch niet om oorlog te voorkomen ? Oorlog, die, trots alle afspraken, op het papier alleen dan komt, als een groote mogendheid de handen volkomen vrij heeft, en dan ook zeker komt, wanneer er op een gunstig oogenblik iets te halen valt; oorlog, als een gevolg van machts verhoudingen, en van onderstelde of ge bleken belangen; oorlog, als door ee'i natuurwet. Gevaarlijk is deze zucht om zich bij de grooten te roeren, niet alleen, zoo als de Rhein. Westf. Zeitung opmerkt, ten opzichte van Frankrijk, omdat het Fransche volk zoo licht bewegelijk en grillig is maar in 't algemeen, wijl een kleine Staat, die de middelen mist om zich in gelijke mate als de groote te doen gelden, maar al te gemakkelijk voor consequenties komt te staan, welke hij niet heeft voorzien, hem in een dubbelzinnige positie brengen, zoo niet tot daden dwingen, die hij zal hebben te be treuren. Komt een groote Staat in zulk een geval, dan neemt hij de houding aan van iemand die zegt: zie maar dat je het van me gedaan krijgt; doch de kleine... ? . Maar de Regeeringen der kleine Staten, en de Christelijke in de eerste plaats hebben iets anders te doen dan, zoo onnoozel mogelijk mee te loopen in den wedren naar het vertoon van een vredesparade. De kleine Staten werpen meer dan de helft hunner zoogenaamde defensie-uit gaven weg, gezwegen nog van de daarmee gepaard gaande offers aan persoonlijke arbeidsderving, zonder met een'uje moge lijkheid hun onafhankelijk bestaan er door te verlengen. Welnu laten zij dan, Belgiëen Nederland, Zweden, Noorwegen en Denemarken, in een ver bond treden tot een zeer belangrijke ver mindering hunner oorlogsuitgaven; dat zij deze terugbrengen tot hetgeen zij werkelijk noodig hebbon, ter verzekering van het behoud van orde en rust in het eigen land. Als die kleine Staten eens een voorbeeld gaven aan Europa, aan de regeeringen, niet van Vredes- en Arbitrage-tractaten, maar van ontwapening, zouden zij dan niet een roeping vervullen, waardoor het Christendom tot hooger eere werd gebracht? Waarlijk zij hebben niets te verliezen zij winnen alleen daarbij. Waarom blijven zij dan zoeken hun grootheid in een bespottelijke navolging der reuzen-mogendheden, die zij achterna hinken, gebukt en gebogen onder hun veel te zwaren militairen last? De toon van het Kamer-debat. Men klaagt in onze dagen er wel eens over dat het parlementair debat in ruweren toon gevoerd wordt dan weleer. Ook vroeger echter was men niet altijd zoo parlementair als men dat thans -wel meent. Dezer dagen kwam ons een te aardig staaltje onder de oogen van onparlemen taire manieren, om dat niet eens hier mede te deelen. Het was in het jaar 1854. Men mag wel aannemen, dat toen, onder de werking van het beperkt kiesrecht dier dagen, de meest eerzamen onder de eerzamen, deel uitmaakten van de Hooge Vergadering. Den 17den Juli van het genoemde jaar werd begonnen'niet de behandeling van het Wetsontwerp, tot vaststelling van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië", het nu nog vigeerende Regeorings-Reglement, dat genoemd kan worden de Grondwet van Nederlandsch-Indië. Den eersten dag ging het; maar den tweeden dag was de toon der debatten reeds scherper; toen den daaropvolgenden dag de toenmalige Minister van Koloniën, de heer C. F. Pahud, zijne groote rede had gehouden, vroeg onmiddellijk de afgevaardigde uit Almelo, de heer van Hoëvell* het woord voor een persoonlijk feit": Eigenlijk is de keuze rijk, maai' ik zal mij bij n enkel bepalen en ik zal het woord vragen voor dit persoonlijk feit, dat de Minister van Koloniën mij heeft toegedicht als of' ik in mijne redo van gisteren zou hebben te kennen gegeven, dat het de wil en de bedoeling der Regeoring is orn Nedorlandsch-Iridiëgeheel uit te putten en te gronde te richten. Ik geloof, dat het mij gisteren gelukt is, om elke personaliteit te vermijden en om met de meeste gematigdheid en kalmte mijn meening omtrent dit -wetsontwerp uiteen te zetten. Of de Minister van Koloniën dat voorbeeld te mijnen opzichte heeft gevolgd, of de Minister van Koloniën zich van elke beleedigende uitdrukking tegen mij heeft onthouden, dit durf ik aan de beslissing der vergadering overlaten. Enz." Nauwelijks had de heer van Hoövell uitge sproken of de afgevaardigde uit Zwolle, de heer Sloet tot Oldhuis, wenschte het woord voor een persoonlijk feit." Maar de voorzitter, als..,een behoorlijk voorzitter, liet eerst den minister het incident van Hoëvell afhandelen. Daarna stak de heer Sloet van wal: De minister heeft ver klaard, dat ik zou gezegd hebben, dat de regeering dit wetsontwerp bij overrompeling en verrassing zou willen laten behandelen. Ik beroep mij op u aller geheugen; ik beroep mij op de rede, die met zooveel nauwkeu righeid door de stenografen is o pgeteekeud, dat deze woorden van den Minister on waarheid zijn. Ik verkies als volksvertegen woordiger geene berisping van onbetamelijk heid uit den mond van den Minister te vernemen, en ik verklaar hier, dat ik die berisping zelve als hoogst onbetamelijk beschouw, en dat ik hoop, dat de Minister eergevoel genoeg zal bezitten om die te retracteeren. Enz." Het gelukte ook den heer Sloet weer tot kalmte te brengen. Maar het zou op dien 19Jen Juli 1854 nog erger worden! Toenmaals verheugde Amsterdam zich onder zijne afgevaardigden te tellen een zekeren heer Stolte. Deze verklaarde van zich zelf dat hij niet tot diegenen behoort, die toegerust zijn met al den tooi en de fraaiheid der welsprekendheid en de bloemen der redekunst." Als men de, gelukkig zeldzame, rede voeringen (?) van dien heer leest, krijgt men niet alleen dien indruk, maar zij maken, ook in het licht van die dagen bezien, een niet meer dan pover figuur. Nu had den dag te voren de heer van Hoëvell zich eenigermate sarcastisch uitge laten over denkbeelden, die de hoer Stolte zou hebben geuit. Dat zou laatstgenoemde hem inpeperen. Ik zal wel nalaten om den afgevaardigde uit Almelo (de heer v. Hoëvell) zoodanig te vernederen, dat ik zeggen zou: gij schrijft on gij spreekt over Indië, maar gij kent Java niet. Neen, die afgevaardigde is mis schien honderd en meermalen in dessas gewoest en in Javaansche huizen; hij heeft eene reis over Java en Bali, hij heeft achter eenvolgens uitstapjes van Batavia naar Chcribon gemaakt; hij is ook wel in l'ekalongan geweest; hij heeft eene reeks van toch ten gedaan naar de bergen van Buitenzorg on Bantam. Maar, wanneer hij die huizen heeft bezocht, is dit geweest niet een hooger doel" (van Hoëvell was predikant in Indië) oon doel in verband staande met de edelste taak der menschheid, met den voornaamsten plicht der Christenen, dat is, om door een gomeenzamen omgang met de Javanen, vooral de schoone sekse en haar kroost te leiden op den weg van Christelijke be schaving. Enz." Daar had men de poppen eerst recht aan 't dansen! De afgevaardigde uit Alkmaar (de heer Rochussen) trachtte wat olie op de hooge golven te gieten: Ik heb gisteren doen opmerken de kalmte en gematigdheid, waar mede de beraadslaging over dit ontwerp plaats had. Heden is het mij voorgekomen, dat diezelfde gemoedsstemming in de Ver gadering niet bestaat. Ik heb ongaarne opgemerkt op welke warme wijze de afge vaardigde uit Almelo en de afgevaardigde uit Zwolle.den Minister hebben beantwoord. Even ongaarne heb ik nu ook gehoord de \varmo wijze waar de afgevaardigde uit Amsterdam (do hoer Stolte) heeft gesproken en wel bepaaldelijk toen hij zijne woorden richtte tot den afgevaardigde uit Almelo. Enz." ? ' Maar nu kwam van Hoëvell zelf nog: Mijnheer de voorzitter, ik ben gewoon aan laster on logen. Ik ben gewoon, dat men buiten deze Kamer mij tot zelf in mijn bijzon der leven tracht in verdenking, en verachting te brengen. Het is echter heden voor het eerst, dat een afgevaardigde zich aan deze, ik durf het noemen, lage handelwijze te mijnen opzichte in deze vergadering heeft schuldig gemaakt. Ik zal. ..." De heer van Hoëvell werd door den Voor zitter uitgenoodigd zulke woorden niet te bezigen: uitdrukkelijk verboden door het Reglement van Orde. Dit belette niet dat de verontwaardigde spreker voortging: Mijnheer de Voorzitter, ik zeg dat de handelwijze om iemand in deze Kamer op dergelijke wijze verdacht te maken, dat die handelwijze 'laag is. Enz." Wij zullen hier het overzicht maar af breken. De heer Stolte deelde later mede, dat de verklaring, die men aan zijne rede had gegeven niet in zijn bedoeling had gelegen (dat komt er van, als men niet beschikt over de bloemen der redekunst" ) en dat het Bijblad (de Handelingen) dit zal aanwij zen 1). Uit het bovenstaande volgt wel en daarom was het ons to doen dat het onder die erentfeste afgevaardigden van vroeger helaas --- ook iïpaansch kon toegaan. Alles s'jhon dagewosen. G. 1) Zou er in die dagen ook wel eens iets in een stenogram zijn veranderd ? Waarheid en droomen. Een opmerkelijk feit bij de jongste kamer-debatten was het zeker, woord voerders van verschillende partijen, onder wie steunpilaren van de regeering, een stemmig te hooren opkomen tegen het gebruik maken van den niet-officieelen weg" bij benoemingen. Sommige leden, meer preciseerend, waarschuwden voor de adviezen van niet-verantwoordelijke personen." Of die adviezen alleen bij benoemingen gevolgd worden? 't Was op den dag van Troelstra's ver kiezing in Amsterdam III, dat te Wageningen een vergadering van de kiesvereeniging Nederland en Oranje gehou den werd, waar als spreker optrad de heer J L de Wilde van 's Hage. Deze hield een redevoering, waarin minister Kuyper zóó opgehemeld, zóó gevleid werd, dat hijzelf, die toch wel eens een groot man is genoemd, bij het aanhooren van zooveel vleitaal zich zou afgewend hebben. De heer Lindeman kwam, met al de scherpte den socialist eigen, op, tegen de bewierooking van minister Kuyper. Reeds bij die gelegenheid, dux lang roor de staking, werd onze premier door dezen leeraar der R. Landb. school gewraakt als een huichelaar, 't zij dan een bewuste of' een onbewuste". Toornig verliet de heer de Wilde, in hnt besef zijner moreele nederlaag, de vergadering. En ik droomde. Ik hoorde hoe de particuliere secretaris van minister Kuyper zich beklaagde over de houding van een rijks-ambtenaar te Wagoningen, die niet geschroomd had hem, den Minister, een huichelaar te schelden. Of dat nu wel mocht? Of zoo iemand als straf niet zou kunnen ont slagen worden ? En ik zag minister Kuyper bet hoofd schudden 't kon niet nu althans niet. De Wilde ging heen tijdelijk tam. De heer Lindeman heeft de uitdrukking, dat Kuyper 25 jaar lang bewust of'onbe wust een huichelaar is geweest, zooals we allen weten, ook gebezigd in een te Gouda gehouden vergadering waar hij als spreker voor het Comitévan A'erweer optrad. En toen de staking afgeloopon was, heeft de regeering, sterk nu, Lindeman orer die uitdrukking ter verantwoording geroepen. Latei1, twee, drie maanden later eerst, werd aan het requisitoir de beschuldiging toegevoegd, dat Lindeman zou ingestemd hebben met een motie waarin werd beloofd het Comitévan Verweer in al zijn handelingen te steunen. En weer verbeeldde ik mij den heer de Wilde bij zijn patroon. Hij wist zoo'n mooi spelletje: rouge ou noir. Rouge" dan won de regeering, bij noir" verloor Lindeman. Weigerde de leeraar een briefje van schuldbesef te tcckeneu, dan ontslag, broodeloosheid. Toekende de socialistische agitator, dan was hij als zoodanig voort aan onschadelijk. De heer Lindeman werd ontslagen. Sedert zijn ruim drie maanden verloopen en nog altijd is op de Rijks-Landbouwschool geen plaatsvervanger voor den heer Lindeman gekomen. In al dien tijd is het onderwijs in machineteekenen, burgerlijke bouwkunde en cultuur-techniek, waarin aan de verschillende afdeelingen der school tezamen 20 uur moet worden gedoceerd, achterwege gebleven. En dit zijn toch waarlijk niet de onbe langrijkste vakken. Jaarlijks komt de Rijks-Landbouwschool met een rekening van ruim ?200,000 op de begrooting voor. Hoewel ik mij, als oud-Amsterdammer, wel eens wrevelig maak over de gemakkelijkheid, waarmede voor ieder, dikwijls zeer twijfelachtig landbouwbelang, de rijks-subsidie als 't ware klaar ligt, terwijl de regeering wat den financieelen nood der groote steden aanbelangt, violen maar laat zor gen, zou deze kolossale uitgave toch wel verdedigd kunnen worden, wanneer zij werkelijk in het waarachtig belang van den landbouw was. Het bewijs daarvoor wordt echter allerminst geleverd, wan neer een van de voornaamste leeraarsplaatsen gedurende een derde gedeelte van het jaar onbezet blijft! En dat door eigen schuld. Ten einde het trekken van onjuiste conclusies te voorkomen, wensch ik even aan te stippen, dat het niet overgroote sympathie voor den heer Lindeman is, die mij dit artikel in de pen gaf. Meer malen heb ik tegenover hem bestreden _het hoovaardig exclusivisme der sociaal democraten, dat alleen zij handelen in het welbegrepen belang van den werk man, en van ons volk. Ook de houding van den heer Lindeman tijdens de sta king betreur ik, zonder nochtans daarin een geldige reden voor zijn plotseling niet-eervol ontslag te zijn. Wageningen, 7 Dec.'OS. G.Box. Minister Kuyper en de Burgemeesters. De positie van de Burgemeesters, vooral die der kleinere Gemeenten groote honden bijten immers elkaar niet, dat ziet men wel aan 's Ministers houding tegenover den Burgemeester van Arn hem ik zeg de positie van de Bur gemeesters is na de uitlatingen van Dr. Kuyper onlangs in de Tweede Kamer er waarlijk niet beter op geworden, laat mij maar zeggen is tamelijk ver zwakt. Zij, die nagaan het antwoord van den Minister aan den heer Schaper, waar deze sommige Burgemeestersbenoe mingen aan critiek onderwierp zullen bespeurd hebben op welk een vernede rende wijze de Burgemeesters door Zijne Excellentie werden besproken, 't Was alsof een schoolmeester 't had over zijn kwajongens. Maar er is meer. Daar wordt schijnt het, heelemaal niet meer gevraagd naar aanleg, naar geschiktheid en be kwaamheden deze woorden werden bijna niet genoemd maar 't komt er vooral op aan of de persoon in kwestie een geloovige is, of wel of hij een be keerd zondaar is naar 's Ministers op vatting altijd en nota bene dan legt een briefje van goed gedrag van den dorpsdominé, ook al gewicht in de schaal. Lieve Hemel, waar gaan wij heen! De Minister die do mond vol heeft over hoog houden van 't Gezag of bedoelt Zijne Exc. onder Gezag allén zijn ge zag ? slaat hier met n slag heel hot gezag en prestige, dat een Burgemeester moet hebben, aan den grond. Niet alleen dat het den Burgemeesters is aange zegd, wat zij hebben te doen en te laten, en anders de straf, m. a. w. hoe zwak zij in hun zadel zitten, waaruit blijkt hoe zeer hun rechtspositie te wenschen overlaat, maar ook heeft hij zich min of meer te wachten voor den dorps dominé. Dat is nu wel aan 't licht ge komen. Natuurlijk een Burgemeester, die iets beteekent, die iets presteert, doet 't tegenwoordig in zijne Gemeente zelden af zonder tegenstanders, 't Is dan voor hem niet te wenschen dat onder die tegenstanders een orthodox predikant is, want n briefje van dezen met een paar andere ingezetenen aan Minister Kuyper, en men kan er zeker van zijn, de be trokken Burgemeester beleeft moeielijke dagen. Maar waar blijft zoo des Burge meesters zo» hoog noodige onafhanke lijkheid en zelstandigheid ? Waarlijk, 's Ministors luchtige en weinig

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl