Historisch Archief 1877-1940
H*. 1383
DE AMSTERDAMMER
1903.
f
jït. ;
fU
WEEKBLAD VOOK NEDEELAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN >1AURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van-28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden t 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.12'/>
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuciaes tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 27 December.
Advertentiën van'l 5 regels f 1.10, elke regel meer. .... f O."20
Reclames per regel O.iO
Annoi.ces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Kenlen en door alle filiulrn d-zer firma.
I N H O V Dt
? VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Oorlog De toon
van let Kamer-debat, door G. Waarheid en
d room en, door G Box. Minister Kuyper ea d3
burgemeesters door Een ex bnrj?emeester.--Rechts
pleging in Deli. NOR eens: Eene onvermogende
IQderes." door Een dankbare oud patiënte van
Oranje Nassan's OorJ SOCIALE
-.ANGELEGENHEDEN: Débroolfabriekanten en de nienwe
arbeidswet, door 8 De plicht der koopers, door
mr. dr H. 8 H. 8. Veldman KUNST EN
LETTBBEN: Muziek in de Hooflstad, door Ant
Averk»mp. De kristaltwflgr. door Albert Verwey,
beoordeeld door Joannes RodJingirH. In de
prakiyk, door Marcellus Emants en Een slaaf der
Enbiotiek. door DavMofsky beoordeeld door J H R
Verbetering der maatschappehike toestanden door
P. C. O. Hansen Jr Handleiding bjj de stndie
der staathuishoudkunde door P. J. v. d. Tak, beoor
deeld door mr. dr. H 8 Veldman - UIT DE
NATpUB, door E. Heimans. - FEUILLETON: De
Toerist, III Naar het Deensch van A. Ibsen.
BBCLAMÈS VOOR DAMES: Auguste Haosehner,
(met poitret). door J-j Merwesteyn Eeu droeve
tocht dbor X. Allerlei oor Caprice. Theo
Nedhays en zijn Atelier voor Versieringskunst",
door ). H de Bois. Eenige bemerkingen, door
A. J. Derkirideren. Nog maar eens naar aan
leiding van de Processie door W. Sternhoff Een
Berlynsohe ttekenschool.door Dinah Eohnstamm.
INGEZONDEN. Een Kerstfeest. - PEN- EN
POTLOOD KRASSEN. Een Kerstmis voor Parijs,
door Schasrsma. ADVEBTENT1EN.
iilimiliiiniiiiiijiiimitiiiiiiiiimiliiiiiHmiiiiiiiimiiijiiiMiiiiimiiiiiii
OORLOG"
Oorlog" heeft zijn millioenen weer
gekregen en daarenboven de zeven voor
snelyuurkanonnen. Elk jaar meer, en met
Marine mee, zijn we nu de 40 millioen
al aardig voorbij over luttek jaren
zullen wij de 50 zijn genaderd.
. "Waarvoor ?
Eigenlijk wordt dat nooit gezegd. Men
bedient zich steeds van zeer algemeene
woorden: verdediging, neutraliteit, ver
zekering Onzer onafhankelijkheid, het
afslaan van aanvallen, enz. alles wat
men maar 'wil, zonder de allergeringste
definitie.
Intusschen, de heeren begrijpen elkaar.
"Want er is bij dit alles maar n voor
stelling mogelijk, n.l.: de oorlog van
Nederland tegen Duitschland, d. w. z.
de strijd van 5 tegen 50.
Een oorlog met Belgiëwie denkt
er aan P
Een oorlog tusschen Frankrijk en
'Duitschland, die ten deele over ons
land wordt geleid, zoodat wij voor onze
neutraliteit zullen moeten optreden,
hebben wij als zulk een onwaarschijnlijk
heid opgevat, dat wij geheel ons
verdedigings-stelsel bleven inrichten, als be
stond de eisch tot handhaving onzer
neutraliteit niet.
Een oorlog met Engeland? Hoe zou
Europa er wel moeten uitzien, om daar
voor te moeten duchten!
Dit is zeker, de Nederlandsche
-natie ziet het grootste gevaar voor haar
onafhankelijkheid dreigen... in de mo
gelijke begeerlijkheid van Duitschland.
Edoch rechtvaardigt die vrees een
jaarlijksche uitgaaf tusschen de 40 en
50 millioen ? Zeker zou dit zoo zijn,
indien men ook maar den ger'ingsten
grond, wij zeggenjiiet eens de geringste
zekerheid, had, dat zij iets er toe zoude
kunnen bijdragen, om den duur van ons
onafhankelijk1 volksbestaan te Terlengen.
Maar dit is immers allermmst het
geval.
Wie zou durven aannemen, dat de
tienmaal grootere mogendheden de klei
nere tot nu hebben laten bestaan, omdat
die kleintjes ook een legertje, en een
vlootje, kunnen stellen tegenover hun
macht ?
Die kleinere bestaan nog en zullen,
wie weet hoe lang nog, blijven bestaan
alleen omdat de machtsverhoudingen van
de grooten onderling, en, bij die machts
verhoudingen, haar tegenstrijdige belan
gen, geen enkele toelaten in oppermachtig
willen te doen wat haar lust.
De legertjes van de kleine mogend
heden op zichzelf zijn niets anders dan
de hoegröotheidjes, die niet meetellen, als
de groote mogendheden voor zichzelf be
slissen, hoe de kaart van Europa er een
maal zal moeten uitzien. En daarvan
kan men toch wel zeker zijn, dat geen
enkele groote haar slag zal slaan, als
het oogenblik niet gunstig is voor haar
plannen.
Het is hard dit te moeten erkennen,
maar mag men het verzwijgen, en kan
men het verzwijgen, als men Regeering
en "Volksvertegenwoordiging, bij elke be
grooting voor Oorlog en Marine, die ge
wichtige, inderdaad onware, houding ziet
aannemen, terwijl de lasten steeds
ver?rneerderen ?
Evenals in vorige jaren kwamen de
vrijzinnigen ook dit jaar met een zwakke
oppositie. Bos, Drucker, Fock, Goeman
Borgesius, Roessingh en Smidt stelden
een amendement voor, om met ? 800,000
de begrooting te verminderen, uitge
trokken voor de forten bij Marken-binnen
en bij Aalsmefcr. Bij de stemming bleken
zij 25 man sterk. En als deze 25 man
eens oprecht hadden willen zijn, en open
hartig hadden durven verklaren hoe zij
over Oorlog en de vesting Amsterdam
denken! Men vreest eenvoudig een
onvaderlandslievend man te worden ge
scholden, als men niet mee doet aan dit
ruïneerend oorlogsspel; maar hoe groot
zou het ontwikkeld deel der natie wezen,
dat niet min of meer duidelijk gevoelt,
welk offer hier aan den schijn en aan een
machtig cóterie-belang wordt gebracht ?
Wij meenen niet minder vaderlands
lievend dan iemand anders te zijn, al
verzetten wij ons met alle kracht, die in
ons is, tegen ... die leger- en
vloot-grootdoenerij, gelijk tegen zeer veel andere
grootdoeaerij, welke ons klein land ten
zeerste benadeelt.
Daartoe rekenen wij ook de pogingen
om met Frankrijk en andere Mogend
heden arbitrage-verdragen te sluiten.
Heel de wereld weet nu wel, dat het
Hof van Arbitrage een instrument is,
waarmee de groote Mogendheden haar
eigen bedoelingen hebben; en dat den
kleine niet het geringste baat zal ge
ven ; alsmede dat een arbitrage-ver
drag, zooals tusschen Frankrijk en
Engeland werd gesloten, van niet de
geringste waarde is voor den wereld
vrede, zoodra het er op aankomt
ge. schillen te beslechten, die 's lands eer of
groote belangen raken. En voorde kleinere
geschillen, die geen oorlog waard zijn,
wist en weet men met of zonder arbi
trage ook wel een oplossing te vinden!
Maar waarvoor zou het kleine Neder
land nog een tractaat noodig hebben
met Frankrijk,' Engeland, Duitschland
of anderen ? Toch niet om oorlog te
voorkomen ?
Oorlog, die, trots alle afspraken, op
het papier alleen dan komt, als een groote
mogendheid de handen volkomen vrij
heeft, en dan ook zeker komt, wanneer
er op een gunstig oogenblik iets te halen
valt; oorlog, als een gevolg van machts
verhoudingen, en van onderstelde of ge
bleken belangen; oorlog, als door ee'i
natuurwet.
Gevaarlijk is deze zucht om zich bij
de grooten te roeren, niet alleen, zoo
als de Rhein. Westf. Zeitung opmerkt,
ten opzichte van Frankrijk, omdat het
Fransche volk zoo licht bewegelijk en
grillig is maar in 't algemeen, wijl
een kleine Staat, die de middelen mist
om zich in gelijke mate als de groote
te doen gelden, maar al te gemakkelijk
voor consequenties komt te staan, welke
hij niet heeft voorzien, hem in een
dubbelzinnige positie brengen, zoo niet tot
daden dwingen, die hij zal hebben te be
treuren. Komt een groote Staat in zulk
een geval, dan neemt hij de houding
aan van iemand die zegt: zie maar dat
je het van me gedaan krijgt; doch de
kleine... ?
. Maar de Regeeringen der kleine Staten,
en de Christelijke in de eerste plaats
hebben iets anders te doen dan, zoo
onnoozel mogelijk mee te loopen in den
wedren naar het vertoon van een
vredesparade.
De kleine Staten werpen meer dan de
helft hunner zoogenaamde defensie-uit
gaven weg, gezwegen nog van de daarmee
gepaard gaande offers aan persoonlijke
arbeidsderving, zonder met een'uje moge
lijkheid hun onafhankelijk bestaan er
door te verlengen. Welnu laten zij
dan, Belgiëen Nederland, Zweden,
Noorwegen en Denemarken, in een ver
bond treden tot een zeer belangrijke ver
mindering hunner oorlogsuitgaven; dat
zij deze terugbrengen tot hetgeen zij
werkelijk noodig hebbon, ter verzekering
van het behoud van orde en rust in het
eigen land.
Als die kleine Staten eens een voorbeeld
gaven aan Europa, aan de regeeringen,
niet van Vredes- en Arbitrage-tractaten,
maar van ontwapening, zouden zij dan
niet een roeping vervullen, waardoor
het Christendom tot hooger eere werd
gebracht? Waarlijk zij hebben niets
te verliezen zij winnen alleen daarbij.
Waarom blijven zij dan zoeken hun
grootheid in een bespottelijke navolging
der reuzen-mogendheden, die zij achterna
hinken, gebukt en gebogen onder hun
veel te zwaren militairen last?
De toon van het Kamer-debat.
Men klaagt in onze dagen er wel eens
over dat het parlementair debat in ruweren
toon gevoerd wordt dan weleer.
Ook vroeger echter was men niet altijd zoo
parlementair als men dat thans -wel meent.
Dezer dagen kwam ons een te aardig
staaltje onder de oogen van onparlemen
taire manieren, om dat niet eens hier mede
te deelen.
Het was in het jaar 1854.
Men mag wel aannemen, dat toen, onder
de werking van het beperkt kiesrecht dier
dagen, de meest eerzamen onder de eerzamen,
deel uitmaakten van de Hooge Vergadering.
Den 17den Juli van het genoemde jaar
werd begonnen'niet de behandeling van het
Wetsontwerp, tot vaststelling van het
reglement op het beleid der Regeering van
Nederlandsch-Indië", het nu nog
vigeerende Regeorings-Reglement, dat genoemd
kan worden de Grondwet van
Nederlandsch-Indië.
Den eersten dag ging het; maar den
tweeden dag was de toon der debatten reeds
scherper; toen den daaropvolgenden dag de
toenmalige Minister van Koloniën, de heer
C. F. Pahud, zijne groote rede had gehouden,
vroeg onmiddellijk de afgevaardigde uit
Almelo, de heer van Hoëvell* het woord
voor een persoonlijk feit": Eigenlijk is de
keuze rijk, maai' ik zal mij bij n enkel
bepalen en ik zal het woord vragen voor
dit persoonlijk feit, dat de Minister van
Koloniën mij heeft toegedicht als of' ik in
mijne redo van gisteren zou hebben te kennen
gegeven, dat het de wil en de bedoeling der
Regeoring is orn Nedorlandsch-Iridiëgeheel
uit te putten en te gronde te richten. Ik
geloof, dat het mij gisteren gelukt is, om
elke personaliteit te vermijden en om met
de meeste gematigdheid en kalmte mijn
meening omtrent dit -wetsontwerp uiteen te
zetten. Of de Minister van Koloniën dat
voorbeeld te mijnen opzichte heeft gevolgd,
of de Minister van Koloniën zich van elke
beleedigende uitdrukking tegen mij heeft
onthouden, dit durf ik aan de beslissing der
vergadering overlaten. Enz."
Nauwelijks had de heer van Hoövell uitge
sproken of de afgevaardigde uit Zwolle, de
heer Sloet tot Oldhuis, wenschte het woord
voor een persoonlijk feit."
Maar de voorzitter, als..,een behoorlijk
voorzitter, liet eerst den minister het incident
van Hoëvell afhandelen. Daarna stak de
heer Sloet van wal: De minister heeft ver
klaard, dat ik zou gezegd hebben, dat de
regeering dit wetsontwerp bij overrompeling
en verrassing zou willen laten behandelen.
Ik beroep mij op u aller geheugen; ik beroep
mij op de rede, die met zooveel nauwkeu
righeid door de stenografen is o pgeteekeud,
dat deze woorden van den Minister on
waarheid zijn. Ik verkies als volksvertegen
woordiger geene berisping van onbetamelijk
heid uit den mond van den Minister te
vernemen, en ik verklaar hier, dat ik die
berisping zelve als hoogst onbetamelijk
beschouw, en dat ik hoop, dat de Minister
eergevoel genoeg zal bezitten om die te
retracteeren. Enz."
Het gelukte ook den heer Sloet weer
tot kalmte te brengen.
Maar het zou op dien 19Jen Juli 1854
nog erger worden!
Toenmaals verheugde Amsterdam zich
onder zijne afgevaardigden te tellen een
zekeren heer Stolte. Deze verklaarde van
zich zelf dat hij niet tot diegenen behoort,
die toegerust zijn met al den tooi en de
fraaiheid der welsprekendheid en de bloemen
der redekunst."
Als men de, gelukkig zeldzame, rede
voeringen (?) van dien heer leest, krijgt men
niet alleen dien indruk, maar zij maken,
ook in het licht van die dagen bezien, een
niet meer dan pover figuur.
Nu had den dag te voren de heer van
Hoëvell zich eenigermate sarcastisch uitge
laten over denkbeelden, die de hoer Stolte
zou hebben geuit.
Dat zou laatstgenoemde hem inpeperen.
Ik zal wel nalaten om den afgevaardigde
uit Almelo (de heer v. Hoëvell) zoodanig
te vernederen, dat ik zeggen zou: gij schrijft
on gij spreekt over Indië, maar gij kent
Java niet. Neen, die afgevaardigde is mis
schien honderd en meermalen in dessas
gewoest en in Javaansche huizen; hij heeft
eene reis over Java en Bali, hij heeft achter
eenvolgens uitstapjes van Batavia naar
Chcribon gemaakt; hij is ook wel in
l'ekalongan geweest; hij heeft eene reeks van toch
ten gedaan naar de bergen van Buitenzorg
on Bantam. Maar, wanneer hij die huizen
heeft bezocht, is dit geweest niet een hooger
doel" (van Hoëvell was predikant in Indië)
oon doel in verband staande met de edelste
taak der menschheid, met den voornaamsten
plicht der Christenen, dat is, om door een
gomeenzamen omgang met de Javanen,
vooral de schoone sekse en haar kroost
te leiden op den weg van Christelijke be
schaving. Enz."
Daar had men de poppen eerst recht aan
't dansen!
De afgevaardigde uit Alkmaar (de heer
Rochussen) trachtte wat olie op de hooge
golven te gieten: Ik heb gisteren doen
opmerken de kalmte en gematigdheid, waar
mede de beraadslaging over dit ontwerp
plaats had. Heden is het mij voorgekomen,
dat diezelfde gemoedsstemming in de Ver
gadering niet bestaat. Ik heb ongaarne
opgemerkt op welke warme wijze de afge
vaardigde uit Almelo en de afgevaardigde
uit Zwolle.den Minister hebben beantwoord.
Even ongaarne heb ik nu ook gehoord de
\varmo wijze waar de afgevaardigde uit
Amsterdam (do hoer Stolte) heeft gesproken
en wel bepaaldelijk toen hij zijne woorden
richtte tot den afgevaardigde uit Almelo.
Enz." ? '
Maar nu kwam van Hoëvell zelf nog:
Mijnheer de voorzitter, ik ben gewoon aan
laster on logen. Ik ben gewoon, dat men
buiten deze Kamer mij tot zelf in mijn bijzon
der leven tracht in verdenking, en verachting
te brengen. Het is echter heden voor het
eerst, dat een afgevaardigde zich aan deze,
ik durf het noemen, lage handelwijze te
mijnen opzichte in deze vergadering heeft
schuldig gemaakt. Ik zal. ..."
De heer van Hoëvell werd door den Voor
zitter uitgenoodigd zulke woorden niet te
bezigen: uitdrukkelijk verboden door het
Reglement van Orde.
Dit belette niet dat de verontwaardigde
spreker voortging: Mijnheer de Voorzitter,
ik zeg dat de handelwijze om iemand in
deze Kamer op dergelijke wijze verdacht
te maken, dat die handelwijze 'laag is. Enz."
Wij zullen hier het overzicht maar af
breken.
De heer Stolte deelde later mede, dat de
verklaring, die men aan zijne rede had
gegeven niet in zijn bedoeling had gelegen
(dat komt er van, als men niet beschikt over
de bloemen der redekunst" ) en dat het
Bijblad (de Handelingen) dit zal aanwij
zen 1).
Uit het bovenstaande volgt wel en
daarom was het ons to doen dat het
onder die erentfeste afgevaardigden van
vroeger helaas --- ook iïpaansch kon
toegaan.
Alles s'jhon dagewosen.
G.
1) Zou er in die dagen ook wel eens iets in
een stenogram zijn veranderd ?
Waarheid en droomen.
Een opmerkelijk feit bij de jongste
kamer-debatten was het zeker, woord
voerders van verschillende partijen, onder
wie steunpilaren van de regeering, een
stemmig te hooren opkomen tegen het
gebruik maken van den niet-officieelen
weg" bij benoemingen. Sommige leden,
meer preciseerend, waarschuwden voor
de adviezen van niet-verantwoordelijke
personen."
Of die adviezen alleen bij benoemingen
gevolgd worden?
't Was op den dag van Troelstra's ver
kiezing in Amsterdam III, dat te
Wageningen een vergadering van de
kiesvereeniging Nederland en Oranje gehou
den werd, waar als spreker optrad de
heer J L de Wilde van 's Hage. Deze
hield een redevoering, waarin minister
Kuyper zóó opgehemeld, zóó gevleid werd,
dat hijzelf, die toch wel eens een groot
man is genoemd, bij het aanhooren van
zooveel vleitaal zich zou afgewend hebben.
De heer Lindeman kwam, met al de
scherpte den socialist eigen, op, tegen de
bewierooking van minister Kuyper. Reeds
bij die gelegenheid, dux lang roor de
staking, werd onze premier door dezen
leeraar der R. Landb. school gewraakt
als een huichelaar, 't zij dan een bewuste
of' een onbewuste".
Toornig verliet de heer de Wilde, in
hnt besef zijner moreele nederlaag, de
vergadering.
En ik droomde.
Ik hoorde hoe de particuliere secretaris
van minister Kuyper zich beklaagde over
de houding van een rijks-ambtenaar te
Wagoningen, die niet geschroomd had
hem, den Minister, een huichelaar te
schelden. Of dat nu wel mocht? Of zoo
iemand als straf niet zou kunnen ont
slagen worden ?
En ik zag minister Kuyper bet hoofd
schudden 't kon niet nu althans niet.
De Wilde ging heen tijdelijk tam.
De heer Lindeman heeft de uitdrukking,
dat Kuyper 25 jaar lang bewust of'onbe
wust een huichelaar is geweest, zooals
we allen weten, ook gebezigd in een te
Gouda gehouden vergadering waar hij
als spreker voor het Comitévan A'erweer
optrad.
En toen de staking afgeloopon was,
heeft de regeering, sterk nu, Lindeman
orer die uitdrukking ter verantwoording
geroepen. Latei1, twee, drie maanden
later eerst, werd aan het requisitoir de
beschuldiging toegevoegd, dat Lindeman
zou ingestemd hebben met een motie
waarin werd beloofd het Comitévan
Verweer in al zijn handelingen te steunen.
En weer verbeeldde ik mij den heer de
Wilde bij zijn patroon.
Hij wist zoo'n mooi spelletje: rouge
ou noir.
Rouge" dan won de regeering, bij
noir" verloor Lindeman.
Weigerde de leeraar een briefje van
schuldbesef te tcckeneu, dan ontslag,
broodeloosheid. Toekende de socialistische
agitator, dan was hij als zoodanig voort
aan onschadelijk.
De heer Lindeman werd ontslagen.
Sedert zijn ruim drie maanden
verloopen en nog altijd is op de
Rijks-Landbouwschool geen plaatsvervanger voor
den heer Lindeman gekomen. In al dien
tijd is het onderwijs in machineteekenen,
burgerlijke bouwkunde en
cultuur-techniek, waarin aan de verschillende
afdeelingen der school tezamen 20 uur moet
worden gedoceerd, achterwege gebleven.
En dit zijn toch waarlijk niet de onbe
langrijkste vakken.
Jaarlijks komt de
Rijks-Landbouwschool met een rekening van ruim ?200,000
op de begrooting voor. Hoewel ik mij,
als oud-Amsterdammer, wel eens wrevelig
maak over de gemakkelijkheid, waarmede
voor ieder, dikwijls zeer twijfelachtig
landbouwbelang, de rijks-subsidie als
't ware klaar ligt, terwijl de regeering
wat den financieelen nood der groote
steden aanbelangt, violen maar laat zor
gen, zou deze kolossale uitgave toch wel
verdedigd kunnen worden, wanneer zij
werkelijk in het waarachtig belang van
den landbouw was. Het bewijs daarvoor
wordt echter allerminst geleverd, wan
neer een van de voornaamste
leeraarsplaatsen gedurende een derde gedeelte
van het jaar onbezet blijft!
En dat door eigen schuld.
Ten einde het trekken van onjuiste
conclusies te voorkomen, wensch ik even
aan te stippen, dat het niet overgroote
sympathie voor den heer Lindeman is,
die mij dit artikel in de pen gaf. Meer
malen heb ik tegenover hem bestreden
_het hoovaardig exclusivisme der sociaal
democraten, dat alleen zij handelen in
het welbegrepen belang van den werk
man, en van ons volk. Ook de houding
van den heer Lindeman tijdens de sta
king betreur ik, zonder nochtans daarin
een geldige reden voor zijn plotseling
niet-eervol ontslag te zijn.
Wageningen, 7 Dec.'OS. G.Box.
Minister Kuyper en de
Burgemeesters.
De positie van de Burgemeesters,
vooral die der kleinere Gemeenten
groote honden bijten immers elkaar niet,
dat ziet men wel aan 's Ministers houding
tegenover den Burgemeester van Arn
hem ik zeg de positie van de Bur
gemeesters is na de uitlatingen van Dr.
Kuyper onlangs in de Tweede Kamer
er waarlijk niet beter op geworden,
laat mij maar zeggen is tamelijk ver
zwakt. Zij, die nagaan het antwoord van
den Minister aan den heer Schaper,
waar deze sommige Burgemeestersbenoe
mingen aan critiek onderwierp zullen
bespeurd hebben op welk een vernede
rende wijze de Burgemeesters door Zijne
Excellentie werden besproken, 't Was
alsof een schoolmeester 't had over zijn
kwajongens. Maar er is meer. Daar wordt
schijnt het, heelemaal niet meer gevraagd
naar aanleg, naar geschiktheid en be
kwaamheden deze woorden werden
bijna niet genoemd maar 't komt er
vooral op aan of de persoon in kwestie
een geloovige is, of wel of hij een be
keerd zondaar is naar 's Ministers op
vatting altijd en nota bene dan legt
een briefje van goed gedrag van den
dorpsdominé, ook al gewicht in de schaal.
Lieve Hemel, waar gaan wij heen! De
Minister die do mond vol heeft over
hoog houden van 't Gezag of bedoelt
Zijne Exc. onder Gezag allén zijn ge
zag ? slaat hier met n slag heel hot
gezag en prestige, dat een Burgemeester
moet hebben, aan den grond. Niet alleen
dat het den Burgemeesters is aange
zegd, wat zij hebben te doen en te
laten, en anders de straf, m. a. w. hoe
zwak zij in hun zadel zitten, waaruit
blijkt hoe zeer hun rechtspositie te
wenschen overlaat, maar ook heeft hij zich
min of meer te wachten voor den dorps
dominé. Dat is nu wel aan 't licht ge
komen. Natuurlijk een Burgemeester, die
iets beteekent, die iets presteert, doet 't
tegenwoordig in zijne Gemeente zelden
af zonder tegenstanders, 't Is dan voor
hem niet te wenschen dat onder die
tegenstanders een orthodox predikant is,
want n briefje van dezen met een paar
andere ingezetenen aan Minister Kuyper,
en men kan er zeker van zijn, de be
trokken Burgemeester beleeft moeielijke
dagen. Maar waar blijft zoo des Burge
meesters zo» hoog noodige onafhanke
lijkheid en zelstandigheid ?
Waarlijk, 's Ministors luchtige en weinig