Historisch Archief 1877-1940
D E A M 3T E E D A MMER
VOOR NEDERLAND.
No. 1383
X*
l
i
S'
">*
f,
feJf
*?
S?"
Irir
Gemeenschappelijk Grondbezit" of zelfs voor
een goed gemotiveerde critiek op al hetgeen
in de 64 bladzijden van dit boekje gezegd
wordt, ontbreekt hier de ruimte. Daarom
dienen we ons te bepalen tot neerschrijven
van enkele korte opmerkingen, welke het
lezen van het pleidooi van mr. C. ons onwil
lekeurig in de pen geeft.
. De schrijver koestert den wensch dat het
Gemeenschappelijk Grondbezit" zal groeien
tot een machtige maatschappelijke beweging
?en beschouwt Oppenheimer als een gids aan
wien hij zich in deze gaarne zou toevertrouwen,
-waarom een uiteenzetting van Oppenheimer's
' ideeën wordt gegeven, die uitgaan van de
stelling dat het grootgrondeigendom de
rustverstoorder is van onze maatschappelijke ver
ordening, de oorzaak van den stroom der
arbeiders naar de steden.
Ten einde zijn denkbeelden duidelijk te
maken, veronderstelt Oppenheimer een
isolirte Stadt". met een daaromheen wonende
landbevolking en beschrijft dan hoe de toe
standen in zoo'n gebied zouden wezen, indien
zijn ideaal van coöperatie er in toepassing
werd gebracht.
Een weinig onbegrijpelijk is de redeneering
dat als de bevolking in die stad en op het
platteland toeneemt, daardoor het gemiddelde
inkomen zal s t ij g e n.
Mr. C. vindt ook aanleiding tot twijfel in
die stelling, welke echter vooraf (blz 28)
?door hem een der hoeksteenen van Oppen
heimer's theoriën" genoemd werd. Theoriën
wier hoeksteenen aldus aan twijfel onderhevig
zijn, staan niet erg vast.
Nog al theoretisch klinkt verder de rede
neering, dat, indien de fabrieksarbeider in de
stad gelegenheid krijgt ergens op het plat
teland een stuk grond te huren, hij dan, zoo
zijn werkgever hem niet hoog betaalt, naar
?dat stuk grond zal trekken en daar boer
worden. Een mensch is geen wiskunstig gege
ven, hij heeft zijn eigenaardigheden,
zijnindividueele opvatting van bevrediging en
handelt daardoor soon recht tegenovergesteld
.aan hetgeen diepzinnig berekende theoriën
als vaststaand voorspelden. Trouwens de
stelling dat de mensch als zedelijk wezen is,
het produkt der hem omringende verhou
dingen" (blz. 10), strijdt geheel tegen de
dagelijks waar te nemen erfelijkheid van
eigenschappen, door prof. Hugo de Vries
o. a. in zijn opstel in de Juni-aflevering van
De Gids op wetenschappelijke gronden zoo
helder verklaard.
Bijna even onwaarschijnlijk is het, dat de
Tuilgemeenschap geen koopwaarde zalkennen
van den grond, want gunstige ligging, vrucht
baarheid enz. zullen altijd het ne stuk veel
begeerlijker maken dan het andere, terwijl
door .vlijt, bekwaamheid en geluk tegenov«r
luiheid, spilzucht, minder overleg b.v. by
grondbewerking, zaadkeuze, fokken en
tegenspoed* ook i» zoo'n staat van Oppen
heimer welstandsongelijkmatigheid niet zou
uitblijven. >> . . '.
Dat de vraag naar kapitaal vermindert, als
de. hoeveelheid kapitaal toeneemt, moge op
zichzelf juist wezen, minder zeker is het dat
iii d« gemeenschaps-kolonie geen misoogsten
of veeziekten zullen heerschen en
onaannemeljjk -dat het kapitaal, indien het al toe
neemt, gelijkmatig zal vermeerderen voor
aile.kplomsten. ^Bij slechte oogsten, zullen zij ;
bun behoeften tot het minimum inkrimpen ;
om hun bedrijf staande te houden en op hun
grond. te. kunnen blijven", (blfc.49); deze:
zinsnede verraadt welhaast eenig wantrouwen
turn die in uitisicht gestelde kapitaalsvermeer
dering.
Op blz. 41 wordt gezegd dat de landbou
wers der coöperatie, als de prijs van de arti
kelen, die ze ter markt brengen, daalt, dan
niet bedreigd worden in hun bestaan, maar
in hun comfort. Nu is het maar de vraag
wat men onder comfort en wat onder noodza
kelijke behoeften rangschikt. Zijn warme klee
ding, een behoorlijk onderhouden woning,
brandstof en licht in ons klimaat comfort?
Bedenkelijk is het beweren ;,dat de
landbebouwing bij toenemende bevolking steeds
grooter voordeelen oplevert," men zou haast
ineenen dat de overbevolkte dessa's op Java
ons het tegendeel leeren. Ook klinkt het
heel verlol-kend dat ieder plant op een stuk
land, waarvoor hij huur afdraagt, zich daar
een huis bouwt, hoorn- en pluimvee houdt,
maar vanwaar zullen die niet geringe kosten
van inrichting moeten komen, wanneer het
niet een kleine model-instelling geldj, maar
een wijziging in dien geest der geheele maat
schappij ?
Op merkwaardige wijze is het betoog op
sommige punten met zichzelf in tegenspraak.
Zoo wordt op blz. 36, 37 en 38 een vernietigend
vonnis geveld over de coöperatieve produktie
vereeniging, zooals door de sociaal-demo
craten wordt voorgestaan, op grond dat ze
bedreigd worden door gebrek aan discipline,
gemis aan handelskennis, oneenigheid onder
de leden, moeilijkheid om een leider te kiezen
en dezen te gehoorzamen en dan ook overal
het beeld geven van volkomen mislukking
en bij alle niets overgebleven is van den
Genossenschaftlichen Geist" maar ze gewone
tapitalistische ondernemingen geworden zijn.
Een en ander is volgens Oppenheimer een
onvermijdelijk gevolg, omdat zulke
vereenigingen verkoopers inplaats van verbruikers
of koopers zijn. Doch later bij het ontwik
kelen van het schema van den
Oppenheimer'echen staat wordt gerekend op het maken
van winst door verkoop, wordt aangenomen
dat de coöperatieve landbouwvereeniging
telkens tot nieuwe takken van bedrijf over
gaat, zooals: brouwerijen, suikerfabrieken,
oof wijn-, vleeschextract-, olie-produktie,
eonservenfabrieken, zuivelfabrieken enz, zich zoo
doende vormt tot een coöperatieve gemeente,
-waarin niet meer alleen landbouw wordt
uitgeoefend, maar ook industrie," worden
?dus al de bezwaren tegen de coöperatieve
produktie vereenigingen overboord geworpen
en heet het de moeilijkheden die voor een
industriëele coöperatie in onze maatschappij
<en in de socialistische! blz. 36) haast onover
komelijk zijn, bestaan nu niet meer." Waarom
niet ?
Velen zullen daarom niet kunnen instem
men met mr. C. die meent dat, ook al ver
klaart men zich door Oppenheimer niet
overtuigd, in zijn beschouwingen een groote
aansporing gelegen is, om aan de kolonisatie
beweging mee te werken, te meer waar mr. C.,
later over den socialistiechen staat sprekend,
doet zien dat er altijd een macht moet zijn,
die tusschen de verschillende organisaties den
samenhang en het evenwicht bewaart en aan
alles de opperste leiding geeft, en dan zelf
zegt niet te verwachten, dat er te allen tijde
yersonen zullen gevonden worden voor die
taak berekend. Die uitspraak veroordeelt
eyengoed den Oppenheimerschen als den
socialistischen staat en zal uiterst weinigen
voeren tot het resultaat, waartoe de schrij ver,
naar zijne verklaring, door de bestudeering
van Oppenheimer's boeken geleid werd, nl, :
de weg, dien hij wijst, moet beproefd worden.
Hij zegt wel dat een groot aantal koloniën
van Gemeenschappelijk Grondbezit" gelukt
zijn, maar er zijn er ook velen mislukt
en hier geldt het niet het aantoonen van de
bestaanbaarheid van zulk een kolonie, wan
neer n omstandigheden n gehalte der deel
hebbers bij uitstek gunstig zijn, maar van de
mogelijkheid de geheele maatschappij in den
aangegeven geest te hervormen en daardoor
te verbeteren.
Niettemin heeft de schrijver een verdien
stelijk werk gedaan met in beknopten vorm
de ideeën van Oppenheimer weer te geven;
immers vele, die tijd eii gelegenheid missen
Oppenheimer's werken te bestudeeren, kunnen
nu op gemakkelijke wijze van zijn theoriën
kennis nemen. Gaat het die lezers als ons
dan zal het boekje van mr. C. bij hen de
overtuiging vestigen dat voor verbetering van
ongewenschte toestanden der huidige maat
schappij weinig heil te verwachten is van
maatregelen en middelen, welke gegrondvest
zijn op theoriën, die zelf geen vasten bodem
onder zich hebben. Wil men werkelijk iets
goeds tot stand brengen dan moet men uit
gaan van het bestaande en hierop zijn her
vormingen baseeren. Hoe meer daarbij ge
leidelijk te werk wordt gegaan, zoodat de
gevolgen van lederen maatregel telkens met
groote waarschijnlijkheid vooraf zijn Vast te
stellen, hoe minder kans bestaat op een stap
in den blinde, die groot gevaar biedt een
misstap te zijn en dan de schromelijkste
wanorde en namelooze ellende na zich zou
slepen.
Het raderwerk der maatschappij is geen
speelgoed! -r
Aan hen, die, evenals mr. C., overtuigd
zijn dat de oorzaak van de meeste kwalen
onzer maatschappij gelegen is in het groot
grondbezit, zij hier een middel in overweging
gegeven dat zonder al te groote schokken
tot het door hen gewenschte doel zal leiden.
Om velerlei redenen zijn wij voorstander
van het omzetten van het gemeenschappelijk
grondbezit op Java in individueel en om
tegemoet te komen aan het bezwaar, dat
alsdan aan de eene zijde grootgrondbezit en
aan den anderen kant een proletariaat zou
kunnen ontstaan, bevalen wij aan het in
voeren eeuer sterk progressieve grondbe
lasting 1). Nu zijn de agrarische toestanden
in Westersche landen en op Java niet geheel
gelijk, maar stelt men een maximum opper
vlakte vast, ruimschoots voldoende voor het
onderhoud van een gezin en verschillend
naar de gebruikswijze van den grond weide,
tuinbouw, akkerbouw, enz. 2) en belast
men het meerdere sterk progressief, dan
kan, wanneer het maximum in den aan
vang uiterst ruim genomen en eerst lang
zamerhand verminderd wordt, een geleidelijke
verdwijning van het grootgrondbezit verwacht
worden.
Dat bovendien onze maatschappij thans
reeds zonder heele of halve revolutie's zich
zeer goed leent voor verwezenlijking onder
de landbouwers van het coöperatie-beginsel,
toonen de vele Raifl'eisen banken, coöpera
tieve zuivelfabrieken, veeverzekeringen enz.,
terwijl niets de verdere uitbreiding daarvan
in den weg staat. P. C. C,,.HANSEN JR.
1) In den Indischèn tendenz-roman Be
schaving", verschenen onder het pseudoniem
Boekaj bij F. van Bossen, Amsterdam.
2) Bebossching zou staatszorg kunnen wor
den, zooals in Oost-Indiëreeds geschiedde.
De gronden daarvoor dienden dan ten
algemeene nutte onteigend te worden.
Hanflleitiil lig Mooie dentaattehofltoiKlc.
door F. J. VAN DER TAK.
Met gemengde gevoelens heb ik gelezen
het werkje onder bovenstaanden titel ver
schenen. Aan den eenen kant toch doet het
mij altijd genoegen, indien de wetenschap
der staathuishoudkunde weer op nieuw wordt
verklaard, omdat elke verklaring, elk werk
over de staathuishoudkunde er toe bijdraagt
om deze wetenschap meer populair te doen
maken waardoor er gezondere denkbeelden
gaan heerschen. Aan den anderen kant echter
heeft de lezing van het werk mij teleurge
steld. Ik wil volstrekt niets afdingen op de
bekwaamheid van den schrijver en op zijn
belezenheid waarvan het boek getuigt, maar
ik kan toch niet nalaten mijn verwondering
er over uit te spreken, dat in dit werk, het
welk volgens het voorbericht wil zijn een
poging tot compilatie van hetgeen over
staathuishoudkunde in den loop der eeuwen
door mannen van naam is overdacht, be
weerd of op economisch terrein tot stand
gebracht", vele belangrijke vraagstukken of
in het geheel niet of slechts ter loops zijn aan
geroerd. Het wil mij toch voorkomen, dat
ook in een handleiding alle belangrijke vraag
stukken voldoende moeten worden aangeroerd.
Bovenstaande opmerking treft vooral, als
men inziet de ff over het sociale vraagstuk"
en de sociale wetgeving". Men zou ver
wachten in deze {$ behandeld te zien de
voornaamste quaestiën, die tegenwoordig
hoofden en harten in beslag nemen en zoo
dikwijls warm houden. Maar in de eerste
{i wordt alleen de kern van het sociale
vraagstuk", volgens den schrijver gelegen in
deze vraag: Wanneer kan gezegd worden,
dat die deeling (n.l. van het maatschappelijk
inkomen tusschen grondeigenaars, arbeiders
en kapitalisten) rechtvaardig heeft plaats ge
had? behandeld en dan wordt stil gestaag
l o. bij het stelsel van Baboeuf, Kousseau en
anderen, dat allen evenveel moeten bekomen,
2o. bij het stelsel der communisten, dat de
behoefte van ieder individu tot maatstaf bij
de verdeeling moet worden genomen en 3o.
bij het stelsel der socialisten over welk laatste
stelsel nog al uitvoerig wordt gehandeld.
In de $ over de sociale wetgeving worden
wel enkele punten aangestipt, meer ook nog
niet, maar ik heb tevergeefs gezocht naar
een bespreking der toch in onze dagen belang
rijke vraagstukken als arbeidersverzekering
in den ruimsten zin, werkloosheid,
minimumloons- en maximum-arbeidstijdsbepaling, ver
korting van den arbeidsdag in verband met
grootere arbeidspreastatie, rechtspositie van
den ambtenaar, regeling der rusttijden^ het
eigen beheer van ondernemingen door Staat
of gemeente, volksontwikkeling, gezondheids
maatregelen, vervroegde winkelsluiting, ver
ruiming van het onteigeningsrecht in ver
band met het verschaffen van klein grond
bezit aan arbeiders enz.
Dat al deze vraagstukken niet worden
behandeld, vind ik jammer, omdat degene,
die het werk bij z\jn studie wil gebruiken,
niet in de bedoeldg vraagstukken wordt inge
leid en deze . herfl- dus./- «Seemd bleven. Te
meer treft dit, $iar -jegens den schrijver
zelven het werk 'wentjetit- ,;,een gids te zijn
voor hen, dia zwjh voorbereiden tot eene
akte middelbaar onderwijs en ten eenenmale
niet weten hoe zich op staat huishoudkundig
gebied te oriënteeren," ? De* gids blijkt dus
niet alles te zullen wijzen. Laat ik nu bij
enkele onderdeelen stil staan.
De schrijver zegt, dat de staathuishoud
kunde de ethica volkomen in waarde laat,
maar haar niet opneemt in hare beschouwin
gen. Vandaar dat men economisch iets
zeer sterk kan afkeuren, waar het toch, onder
erkenning van ie dwalen, met een goed ge
weten kan doen." Deze theorie van den
schrijver acht ik in strijd met de nieuwere
leer, dat er tusschen staathuishoudkunde,
moraal en recht een innig verband bestaat;
dat de economie niet kan goedkeuren en het
recht niet kan scheppen wat door de moraal
wordt veroordeeld. Over dit verband laat
Prof. Treub zich in zijn origineele rede aldus
uit: Wanneer de moraal regelen stelt om
de individuen, die in eene zelfde maatschappij
leven, in en door die maatschappij tot hoogere
geestelijke en zedelijke ontwikkeling te
brengen, kan de staathuishoudkunde als
wetenschap van de bevordering der materiëele
belangen en behoeften van de maatschappij,
niet leeren wat de moraal veroordeelt; kan
zij geen vrijheid prediken, waar het gebruik
dat op den bestaanden trap van maatschap
pelijke ontwikkeling van die vrijheid als
regel in de werkelijkheid gemaakt wordt,
tegen de eischen der moraal indruischt. De
taak om economie en moraal tot elkaar te
brengen, komt toe aan het recht, dat over
het staatsgezag beschikt, om zijne regelen
zoo noodig door dwang te doen eerbiedigen.
Waar de individueele vrijheid op het gebied
der bevrediging van materiëele behoeften
voert tot anti-sociale, d.w.z. tot onzedelijke
gevolgen, daar is het de taak van het recht,
de taak van den staat, die vrijheid zoodanig
af te bakenen, dat zij zich niet langer kan
uiten op eene wijze, welke aan het maat
schappelijk belang te kort doet. Zóó vormt
het recht den schakel, die de staathuishoud
kunde met de moraal verbindt; zóó neemt
de staathuishoudkunde plaats onder de
ethische wetenschappen en blijkt het onder
ling verband en de wisselwerking welke
tusschen de genoemde drie takken daarvan
bestaat." Vermoedelijk is de schrijver het
niet met deze leer eftns, maar in zijn hand
leiding had hij toch den lezer op het bestaan
van deze leer der sociale economie attent
moeten maken.
Laat ik nog op eenige mindsrjuistheden
wijzen. ?
In de $ over de theorie der staathuishoud
kunde worden de rijkdommen verdeeld in
natuurlijke en maatschappelijke (meestal
spreekt men van niet-eeonomische en econo
mische goederen)1 enidan worden natuurlijke
rijkdommen genoemd' die zaken, welke recht
streeks door de natuur gegeven worden en
zonder arbeid kajnrien worden verbruikt.
Deze definitie is minder juist, daar de vraag
of een goed is-^tuttriijk-of maatschappelijk,
afhangt van -het Overhand tusschen de aan
wezige hoeveelheid en de behoefte. Waarom
de schrijver :t?aiKjde .gebruikelijke definitie is
afgeweken, begrijp ik niet, daar de door hem
gegeven bepalhrg"TKfo<ïzakêlijk moet worden
aangevuld hiermede wat de schrijver ook
zegt dat in soifitoige getallen een natuur
lijke rijkdom in een maatschappelijke wordt
Omgezet, maar wat blijft er dan van de
definitie over? ''" '
Ook de bespreking van de arbeidsloonen
kan mij niet bevredigen. De schrijver zegt,
dat er is een absoluut^ en relatief minimum
en dat het laatstJHbepaald worj^t door den
levensstandaard en flan dat het loéfe verhoogd
wordt door vefhefing van het -JÉpelijk peil
der arbeiders, verltooging va&" ^en levens
standaard door goöd onderwijs .eï|z. Het is
mogelijk dat het Mt onder het-,enz., maar
zelfs in dat geval &ad ik gaarne gezien, dat
met een enkel w«fcrd gewezen *was op de
wisselwerking, die er bestaat tuss$ien hooger
loon en hoogere koopkracht. Te dikwijls
toch wordt vergeten, dat de arbeider niet
alleen is produceö, maar. ook JGonsument,
dat derhalve elke Verhooging vaa zijn loon
zijn koopkracht vergroot en dat voorts elke
verhooging van koopkracht ten goede komt
aan de productie. Een deel der uitgaven
voor vermeerderd loon zal dientengevolge
teruggevonden worden in meerdere productie.
Maar genoeg. Het; is niet mijne bedoeling
geweest het werk af. te breken. Integendeel,
ik hoop, dat het ingj'vele handen komt, maar
dan hoop ik tevens, dat de lezers zullen
weten, dat het werk niet alles geeft wat het
eigenlijk had moete£ geven; dat er veel meer
vraagstukken in studie te nemen zijn dan
do schrijver behandelt of zelfs maar aanroert.
Moge de schrijver in mijne beschouwingen
aanleiding vinden om zijn werk, wanneer
het tot een tweeden druk mocht komen, uit
te breiden.
Kampen. ' MR. DK. II. S. VELDJTAX.
llllllllllllUlllllniMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIinilllllllllllUllllllMlIlllllllllllMtll'
UIT DB NATUUR.
XL V. Vergiftige visschen.
't Is mij altijd eengroot gerief als een van de
lezers me vraagt den; volgenden keer over een
bepaald onderwerp te schrijven. Zoo had ik
van de week de keus uit: de mijt ia de
meubels ; hoe de dieren leven, asjeblieft niet
weer hoe ze sterven; wat er eigenlijk gebeurt
bij 't ontwikkelen van belichte platen; hoe
je schol van bot, schelvisch van kabeljauw
kunt ónderscheiden en of pietermannen uu
werkelijk vergiftig zijn.
Over 't eerste, de mijt in de meubelen, zou
ik heel graag zelf wat willen lezen, 't Is nu
al de derde keer sedert ik er in de corres
pondentie van gerept heb, dat ik doosjes met
een stukje rood of zwart trijp thuis gestuurd
krijg. Over dat donkere fond schuiven in
heel regelmatig tempo, maar in bochtige
lijnen fijne witte stofjes voort. Onder de loupe
blijken 't mijten te zijn, van die spinachtige
diertjes met acht pqoten die we ook wel in
oude kaas aantreffen'; maar de meubelmij ten
zijn nog veel kleiner. Van de week kwamen
een heer en dame weer met een doosj-3 vol
bij mij aan huis. Als er maar een boek of
een kleedingstuk op.de canapéof ook maar
op de tafel heeft gelegen dan is het bezaaid
met levende stipjes!" 't Was een wanhopig
geval en ik heb 't doosje met de lieve diertjes
heel zorgvuldig gesloten en toen midden op
de brandende anthracietjes gelegd.
Wat geeft het of de menschen al te weten
komen, dat 't mijten zijn, en dat ze waarschijn
lijk herberg vinden in de vulling, waartoe men
tegenwoordig dikwijls erin végétal .als surro
gaat voor paardenhaar gebruikt ? Een remedie
tegen de kwaal weet ik toch niet; en de
meubelmakers ook niet, vermoed ik. Want
ik heb onlangs van een der grootste
meubelFinale : Kaatje : Daar smijt ze dan zelf in
het vat! Keukenpiet! Maar als ift dat ver
vloekte stomme boek te pakken krijgt, gaat
't ook de gracht in."
En een platte mand met mooie roode
visschen zeilde over de marmeren rechtbajik.
Mijnheer stond verbluft. Van't boek keek hij
Pietermannen. Boven het zand steken de oogen van nog twee anderen uit.
fabrikanten in ons land, een brief er over
ontvangen o. a. met de vraag naar een middel
om de aangetaste meubels te redden of
infectie van andere in 't zelfde magazijn te
voorkomen.
Is de vulling werkelijk de broedplaats van
de mijten dan is 't zaak voor de meubelma
kers, willen zij schade voorkomen, het erin
uit te stoomen vóór het gebruikt wordt, liefst
zoodra het geïmporteerd is en vóór 't vullen
nog eens. Over een dergelijke lastige visite
hebben ook de houders van collecties van
opgezette dieren dikwijls te klagen. Deze
hebben evenwel een probaat middel in zwa
velkoolstof. Dit wordt op een schoteltje, in
de naturaliënkast gezet en deze zorgvuldig
gesloten. In de danipen van dit gevaarlijk
goedje houdt geen mijt of spektor het uit;
en wat hoofdzaak is: haar of veeren worden
niet bedorven. Meubels zouden dus ook zon
der gevaar aan de inwerking blootgesteld
kunnen worden. Maar wat een werk en wat
een kosten! En nog zou 't de vraag zijn of,
in een groote ruimte althans, de
zwavelkoolstofdampen wel door de trijp heen in 't erin
zouden dringen. Napthaline in poedervorm
zou ook wel helpen, denk ik, maar is onbruik
baar door den sterken geur.
naar de visschen en van de visschen naar
't boek. Pietermannen zijn toch vergiftig,"
was alles wat hij uit kon brengen.
Nou heb ik in mijn leven in mijn veer
tien diensten stellig honderdmaal pieterman
nen gekocht en gekookt. Als 't uwes te doen
is om mevrouw en mij samen te treiteren
dan zegt u 't asjeblief dadelijk, dan ga ik
meteen in mijn vijftiende. Dacht u dat u 't
beter wist dan de vischboer zelf?"
Toen schreeuwden drie menschen zoo door
elkaar, dat mij de draad ontglipte, 't Stem
mengeluid scheen zich ook uit de keuken
over mijn venster te verplaatsen naar de
voorzijde. Wie retireerde kon ik natuurlijk
niet zien, wel denkend
Hiernaast woont een mijnheer van de Artis,
want die heeft allerhande beesten, ook vis
schen voor de glazen staan." Dat was een
andere veel kalmere geest, het was de juf
frouw uit. de strijkerij op den hoek, die als
hof van arbitrage was komen fungeeren, toen
't al te hoog liep en de buren er bij te pas
kwamen.
De mijnheer van de Artis, die aan de ach
terzijde alles gehoord had, was al aan zijn
voordeur, toen de optocht met de juffrouw
en de visch voorop aanbelde.
Poon of Knorhaan.
Misschien zou langdurig en sterk drogen
van de vulling ook al baat geven, want alleen
bij nattig weer of in vochtige huizen schij
nen de mijtjes zich sterk te vermenigvuldigen.
Veel liever dan over die lastige insect-pest,
zooals een Amerikaan 't noemt, zou ik William
Long weer eens willen laten klappen uit de
bosschen ; maar dat zal 'k doen als ik 't eens
minder druk heb; het kost mij driemaal zoo
veel tijd als zelf wat vertellen; eigen waar
neming of resultaten van studie schrijf je
zoo maar op; maar bij dat vrije vertalen,
dat ik toch ook eens wil probeeren, moet
men tegelijk zichzelf en een ander wezen,
en dat viel me in 't geheel niet mee.
Ook de jeugdige photograaf die 't niet
Schiller houdt, van den schlechten Mann"
u weet wel, zal nog een poos geduld moeten
hebben. Hij moet 't maar eerst in boeken
zien te vinden of aan een scheikundige om
uitleg vragen; lukt dat niet naar wensch, dan
zal ik 't wel eens met gemakkelijk te nemen
proeven zien duidelijk te maken.
Eigenlijk stuur ik die twee nieuwsgierige
jonge menschen maar met een kluitje in 't
riet, om aan die visschenkwestie toe te komen.
Daar heb ik eens wat mee beleefd, nog niet
lang geleden in mijn vorige woning. Daar ben
ik ongezien getuige geweest van een
hoogloopende oneenigheid in een jong huisgezin,
ruzie letterlijk, bitter en vinnig als een pie
terman, zoodat het wel het begin van een
scheiding had kunnen worden; en dat alles
om een pieterman.
Me vrouwtje zei dat ze pietermannen gekookt
had, heerlijk. Mijnheer had net in de Rotter
dammer gelezen, dat die vergiftig waren, en
dat je er minstens een paar dagen heete
koorts van kreeg. Onzin, alle menschen aten
ze, en een vischboer mocht toch geen ver
giftige dieren verkoopen." De meid kwam op
mevrouws verlangen als deskundige getuigen.
In haar vorige dienst aten ze ze heel vaak
en och, had mevrouw maar geen décharge
geroepen zij lachte mijnheer uit, die zich
maar niet met de keuken moest bemoeien
als hij geen verstand had van visch. Nu had
mijnheer wel een encyclopedie in drie deelen.
Het stak hem al een beetje, hij liep naar
boven en daar las hij 't artikel Pieterman :
Twee soorten op onze h usten, Trachinus
draco en vipera. De beide bijnamen, draak en
adder, duiden op 't vergif dat de visch be
vatten moet. Vele meuschen worden ziek na
het gebruik."
Met den wijsvinger tusschen 't dicht ge
slagen boekdeel was mijnheer toen deftig en
beslist naar de keuken gestapt en had 't
hardop voorgelezen. Kaatje dacht dat 't een
kookboek was, aan welk ding ze een
gruwelijken hekel had; en ze begon weer stekelig
te worden. Mevrouw, die nooit heel vertrou
welijk met studieboeken was geweest, zei zoo
iets van larie, en daar had je 't gaande.
Het ultimatum van mijnheer luidde : On
middellijk weggooien van de giftige pieter
mannen, anders ging hij in een restaurant
eten." Onverstandige vraag van mevrouw, of
hij stapel was, enz., enz.
Of u nou eris in eens wou zeggen of die
pietermannen vergiftig waren !" Die pieter
mannen ?" Jawel, die pietermannen, het zijn
toch geen kanarievogeltjes ?" Neen, maar
dat zijn ook geen pietermannen, dat roepen
hier de vischboeren, maar ze bedoelen wat
anders. Dat is een heel ander dier. Dit zijn
poonen of knorhanen, juffrouw, en die zijn
heel lekker en gezond. Zegt u dat maar uit
mijn naam." E. HEIMANS.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiminiimiiiiimiiiimiiiiimuiiiiiiiimriiiiwiiiiifnHiar
TRADEMARK
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg*
baar bg alle Wjjnhandelaars ea
bjj de vertegenwoordigers
KOOPMANS & BKUIJVieR,
Wjjnhandelaars te Amsterdam.
ijzen van af ? 2,50 per IlnL
Hoofd-Depöt
VAK
Dr. JAEGER'S ORIB.
Normal-foHeleB.
E. F. DEUSCHLE-BENGBB,
Amsterdam, Kofcerrtr. 157.
Eenig specialiteit in dei*
artikelen in geheel NederL
PiaBO-, Orpl- en lizttkaiid
MKYKOOS A ItALSIIOVKtf,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS enPI ANEN'O's in Koop en in Huur
Bepareeren Stemmen Kuilen.
CHOCOL A.T- VEEN
ARTISTIQUE"
LE PLUS DELICIEÜX
CHOCOJL1T POÜR CROQOER.