De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1903 27 december pagina 4

27 december 1903 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

D E A M 3T E E D A MMER VOOR NEDERLAND. No. 1383 X* l i S' ">* f, feJf *? S?" Irir Gemeenschappelijk Grondbezit" of zelfs voor een goed gemotiveerde critiek op al hetgeen in de 64 bladzijden van dit boekje gezegd wordt, ontbreekt hier de ruimte. Daarom dienen we ons te bepalen tot neerschrijven van enkele korte opmerkingen, welke het lezen van het pleidooi van mr. C. ons onwil lekeurig in de pen geeft. . De schrijver koestert den wensch dat het Gemeenschappelijk Grondbezit" zal groeien tot een machtige maatschappelijke beweging ?en beschouwt Oppenheimer als een gids aan wien hij zich in deze gaarne zou toevertrouwen, -waarom een uiteenzetting van Oppenheimer's ' ideeën wordt gegeven, die uitgaan van de stelling dat het grootgrondeigendom de rustverstoorder is van onze maatschappelijke ver ordening, de oorzaak van den stroom der arbeiders naar de steden. Ten einde zijn denkbeelden duidelijk te maken, veronderstelt Oppenheimer een isolirte Stadt". met een daaromheen wonende landbevolking en beschrijft dan hoe de toe standen in zoo'n gebied zouden wezen, indien zijn ideaal van coöperatie er in toepassing werd gebracht. Een weinig onbegrijpelijk is de redeneering dat als de bevolking in die stad en op het platteland toeneemt, daardoor het gemiddelde inkomen zal s t ij g e n. Mr. C. vindt ook aanleiding tot twijfel in die stelling, welke echter vooraf (blz 28) ?door hem een der hoeksteenen van Oppen heimer's theoriën" genoemd werd. Theoriën wier hoeksteenen aldus aan twijfel onderhevig zijn, staan niet erg vast. Nog al theoretisch klinkt verder de rede neering, dat, indien de fabrieksarbeider in de stad gelegenheid krijgt ergens op het plat teland een stuk grond te huren, hij dan, zoo zijn werkgever hem niet hoog betaalt, naar ?dat stuk grond zal trekken en daar boer worden. Een mensch is geen wiskunstig gege ven, hij heeft zijn eigenaardigheden, zijnindividueele opvatting van bevrediging en handelt daardoor soon recht tegenovergesteld .aan hetgeen diepzinnig berekende theoriën als vaststaand voorspelden. Trouwens de stelling dat de mensch als zedelijk wezen is, het produkt der hem omringende verhou dingen" (blz. 10), strijdt geheel tegen de dagelijks waar te nemen erfelijkheid van eigenschappen, door prof. Hugo de Vries o. a. in zijn opstel in de Juni-aflevering van De Gids op wetenschappelijke gronden zoo helder verklaard. Bijna even onwaarschijnlijk is het, dat de Tuilgemeenschap geen koopwaarde zalkennen van den grond, want gunstige ligging, vrucht baarheid enz. zullen altijd het ne stuk veel begeerlijker maken dan het andere, terwijl door .vlijt, bekwaamheid en geluk tegenov«r luiheid, spilzucht, minder overleg b.v. by grondbewerking, zaadkeuze, fokken en tegenspoed* ook i» zoo'n staat van Oppen heimer welstandsongelijkmatigheid niet zou uitblijven. >> . . '. Dat de vraag naar kapitaal vermindert, als de. hoeveelheid kapitaal toeneemt, moge op zichzelf juist wezen, minder zeker is het dat iii d« gemeenschaps-kolonie geen misoogsten of veeziekten zullen heerschen en onaannemeljjk -dat het kapitaal, indien het al toe neemt, gelijkmatig zal vermeerderen voor aile.kplomsten. ^Bij slechte oogsten, zullen zij ; bun behoeften tot het minimum inkrimpen ; om hun bedrijf staande te houden en op hun grond. te. kunnen blijven", (blfc.49); deze: zinsnede verraadt welhaast eenig wantrouwen turn die in uitisicht gestelde kapitaalsvermeer dering. Op blz. 41 wordt gezegd dat de landbou wers der coöperatie, als de prijs van de arti kelen, die ze ter markt brengen, daalt, dan niet bedreigd worden in hun bestaan, maar in hun comfort. Nu is het maar de vraag wat men onder comfort en wat onder noodza kelijke behoeften rangschikt. Zijn warme klee ding, een behoorlijk onderhouden woning, brandstof en licht in ons klimaat comfort? Bedenkelijk is het beweren ;,dat de landbebouwing bij toenemende bevolking steeds grooter voordeelen oplevert," men zou haast ineenen dat de overbevolkte dessa's op Java ons het tegendeel leeren. Ook klinkt het heel verlol-kend dat ieder plant op een stuk land, waarvoor hij huur afdraagt, zich daar een huis bouwt, hoorn- en pluimvee houdt, maar vanwaar zullen die niet geringe kosten van inrichting moeten komen, wanneer het niet een kleine model-instelling geldj, maar een wijziging in dien geest der geheele maat schappij ? Op merkwaardige wijze is het betoog op sommige punten met zichzelf in tegenspraak. Zoo wordt op blz. 36, 37 en 38 een vernietigend vonnis geveld over de coöperatieve produktie vereeniging, zooals door de sociaal-demo craten wordt voorgestaan, op grond dat ze bedreigd worden door gebrek aan discipline, gemis aan handelskennis, oneenigheid onder de leden, moeilijkheid om een leider te kiezen en dezen te gehoorzamen en dan ook overal het beeld geven van volkomen mislukking en bij alle niets overgebleven is van den Genossenschaftlichen Geist" maar ze gewone tapitalistische ondernemingen geworden zijn. Een en ander is volgens Oppenheimer een onvermijdelijk gevolg, omdat zulke vereenigingen verkoopers inplaats van verbruikers of koopers zijn. Doch later bij het ontwik kelen van het schema van den Oppenheimer'echen staat wordt gerekend op het maken van winst door verkoop, wordt aangenomen dat de coöperatieve landbouwvereeniging telkens tot nieuwe takken van bedrijf over gaat, zooals: brouwerijen, suikerfabrieken, oof wijn-, vleeschextract-, olie-produktie, eonservenfabrieken, zuivelfabrieken enz, zich zoo doende vormt tot een coöperatieve gemeente, -waarin niet meer alleen landbouw wordt uitgeoefend, maar ook industrie," worden ?dus al de bezwaren tegen de coöperatieve produktie vereenigingen overboord geworpen en heet het de moeilijkheden die voor een industriëele coöperatie in onze maatschappij <en in de socialistische! blz. 36) haast onover komelijk zijn, bestaan nu niet meer." Waarom niet ? Velen zullen daarom niet kunnen instem men met mr. C. die meent dat, ook al ver klaart men zich door Oppenheimer niet overtuigd, in zijn beschouwingen een groote aansporing gelegen is, om aan de kolonisatie beweging mee te werken, te meer waar mr. C., later over den socialistiechen staat sprekend, doet zien dat er altijd een macht moet zijn, die tusschen de verschillende organisaties den samenhang en het evenwicht bewaart en aan alles de opperste leiding geeft, en dan zelf zegt niet te verwachten, dat er te allen tijde yersonen zullen gevonden worden voor die taak berekend. Die uitspraak veroordeelt eyengoed den Oppenheimerschen als den socialistischen staat en zal uiterst weinigen voeren tot het resultaat, waartoe de schrij ver, naar zijne verklaring, door de bestudeering van Oppenheimer's boeken geleid werd, nl, : de weg, dien hij wijst, moet beproefd worden. Hij zegt wel dat een groot aantal koloniën van Gemeenschappelijk Grondbezit" gelukt zijn, maar er zijn er ook velen mislukt en hier geldt het niet het aantoonen van de bestaanbaarheid van zulk een kolonie, wan neer n omstandigheden n gehalte der deel hebbers bij uitstek gunstig zijn, maar van de mogelijkheid de geheele maatschappij in den aangegeven geest te hervormen en daardoor te verbeteren. Niettemin heeft de schrijver een verdien stelijk werk gedaan met in beknopten vorm de ideeën van Oppenheimer weer te geven; immers vele, die tijd eii gelegenheid missen Oppenheimer's werken te bestudeeren, kunnen nu op gemakkelijke wijze van zijn theoriën kennis nemen. Gaat het die lezers als ons dan zal het boekje van mr. C. bij hen de overtuiging vestigen dat voor verbetering van ongewenschte toestanden der huidige maat schappij weinig heil te verwachten is van maatregelen en middelen, welke gegrondvest zijn op theoriën, die zelf geen vasten bodem onder zich hebben. Wil men werkelijk iets goeds tot stand brengen dan moet men uit gaan van het bestaande en hierop zijn her vormingen baseeren. Hoe meer daarbij ge leidelijk te werk wordt gegaan, zoodat de gevolgen van lederen maatregel telkens met groote waarschijnlijkheid vooraf zijn Vast te stellen, hoe minder kans bestaat op een stap in den blinde, die groot gevaar biedt een misstap te zijn en dan de schromelijkste wanorde en namelooze ellende na zich zou slepen. Het raderwerk der maatschappij is geen speelgoed! -r Aan hen, die, evenals mr. C., overtuigd zijn dat de oorzaak van de meeste kwalen onzer maatschappij gelegen is in het groot grondbezit, zij hier een middel in overweging gegeven dat zonder al te groote schokken tot het door hen gewenschte doel zal leiden. Om velerlei redenen zijn wij voorstander van het omzetten van het gemeenschappelijk grondbezit op Java in individueel en om tegemoet te komen aan het bezwaar, dat alsdan aan de eene zijde grootgrondbezit en aan den anderen kant een proletariaat zou kunnen ontstaan, bevalen wij aan het in voeren eeuer sterk progressieve grondbe lasting 1). Nu zijn de agrarische toestanden in Westersche landen en op Java niet geheel gelijk, maar stelt men een maximum opper vlakte vast, ruimschoots voldoende voor het onderhoud van een gezin en verschillend naar de gebruikswijze van den grond weide, tuinbouw, akkerbouw, enz. 2) en belast men het meerdere sterk progressief, dan kan, wanneer het maximum in den aan vang uiterst ruim genomen en eerst lang zamerhand verminderd wordt, een geleidelijke verdwijning van het grootgrondbezit verwacht worden. Dat bovendien onze maatschappij thans reeds zonder heele of halve revolutie's zich zeer goed leent voor verwezenlijking onder de landbouwers van het coöperatie-beginsel, toonen de vele Raifl'eisen banken, coöpera tieve zuivelfabrieken, veeverzekeringen enz., terwijl niets de verdere uitbreiding daarvan in den weg staat. P. C. C,,.HANSEN JR. 1) In den Indischèn tendenz-roman Be schaving", verschenen onder het pseudoniem Boekaj bij F. van Bossen, Amsterdam. 2) Bebossching zou staatszorg kunnen wor den, zooals in Oost-Indiëreeds geschiedde. De gronden daarvoor dienden dan ten algemeene nutte onteigend te worden. Hanflleitiil lig Mooie dentaattehofltoiKlc. door F. J. VAN DER TAK. Met gemengde gevoelens heb ik gelezen het werkje onder bovenstaanden titel ver schenen. Aan den eenen kant toch doet het mij altijd genoegen, indien de wetenschap der staathuishoudkunde weer op nieuw wordt verklaard, omdat elke verklaring, elk werk over de staathuishoudkunde er toe bijdraagt om deze wetenschap meer populair te doen maken waardoor er gezondere denkbeelden gaan heerschen. Aan den anderen kant echter heeft de lezing van het werk mij teleurge steld. Ik wil volstrekt niets afdingen op de bekwaamheid van den schrijver en op zijn belezenheid waarvan het boek getuigt, maar ik kan toch niet nalaten mijn verwondering er over uit te spreken, dat in dit werk, het welk volgens het voorbericht wil zijn een poging tot compilatie van hetgeen over staathuishoudkunde in den loop der eeuwen door mannen van naam is overdacht, be weerd of op economisch terrein tot stand gebracht", vele belangrijke vraagstukken of in het geheel niet of slechts ter loops zijn aan geroerd. Het wil mij toch voorkomen, dat ook in een handleiding alle belangrijke vraag stukken voldoende moeten worden aangeroerd. Bovenstaande opmerking treft vooral, als men inziet de ff over het sociale vraagstuk" en de sociale wetgeving". Men zou ver wachten in deze {$ behandeld te zien de voornaamste quaestiën, die tegenwoordig hoofden en harten in beslag nemen en zoo dikwijls warm houden. Maar in de eerste {i wordt alleen de kern van het sociale vraagstuk", volgens den schrijver gelegen in deze vraag: Wanneer kan gezegd worden, dat die deeling (n.l. van het maatschappelijk inkomen tusschen grondeigenaars, arbeiders en kapitalisten) rechtvaardig heeft plaats ge had? behandeld en dan wordt stil gestaag l o. bij het stelsel van Baboeuf, Kousseau en anderen, dat allen evenveel moeten bekomen, 2o. bij het stelsel der communisten, dat de behoefte van ieder individu tot maatstaf bij de verdeeling moet worden genomen en 3o. bij het stelsel der socialisten over welk laatste stelsel nog al uitvoerig wordt gehandeld. In de $ over de sociale wetgeving worden wel enkele punten aangestipt, meer ook nog niet, maar ik heb tevergeefs gezocht naar een bespreking der toch in onze dagen belang rijke vraagstukken als arbeidersverzekering in den ruimsten zin, werkloosheid, minimumloons- en maximum-arbeidstijdsbepaling, ver korting van den arbeidsdag in verband met grootere arbeidspreastatie, rechtspositie van den ambtenaar, regeling der rusttijden^ het eigen beheer van ondernemingen door Staat of gemeente, volksontwikkeling, gezondheids maatregelen, vervroegde winkelsluiting, ver ruiming van het onteigeningsrecht in ver band met het verschaffen van klein grond bezit aan arbeiders enz. Dat al deze vraagstukken niet worden behandeld, vind ik jammer, omdat degene, die het werk bij z\jn studie wil gebruiken, niet in de bedoeldg vraagstukken wordt inge leid en deze . herfl- dus./- «Seemd bleven. Te meer treft dit, $iar -jegens den schrijver zelven het werk 'wentjetit- ,;,een gids te zijn voor hen, dia zwjh voorbereiden tot eene akte middelbaar onderwijs en ten eenenmale niet weten hoe zich op staat huishoudkundig gebied te oriënteeren," ? De* gids blijkt dus niet alles te zullen wijzen. Laat ik nu bij enkele onderdeelen stil staan. De schrijver zegt, dat de staathuishoud kunde de ethica volkomen in waarde laat, maar haar niet opneemt in hare beschouwin gen. Vandaar dat men economisch iets zeer sterk kan afkeuren, waar het toch, onder erkenning van ie dwalen, met een goed ge weten kan doen." Deze theorie van den schrijver acht ik in strijd met de nieuwere leer, dat er tusschen staathuishoudkunde, moraal en recht een innig verband bestaat; dat de economie niet kan goedkeuren en het recht niet kan scheppen wat door de moraal wordt veroordeeld. Over dit verband laat Prof. Treub zich in zijn origineele rede aldus uit: Wanneer de moraal regelen stelt om de individuen, die in eene zelfde maatschappij leven, in en door die maatschappij tot hoogere geestelijke en zedelijke ontwikkeling te brengen, kan de staathuishoudkunde als wetenschap van de bevordering der materiëele belangen en behoeften van de maatschappij, niet leeren wat de moraal veroordeelt; kan zij geen vrijheid prediken, waar het gebruik dat op den bestaanden trap van maatschap pelijke ontwikkeling van die vrijheid als regel in de werkelijkheid gemaakt wordt, tegen de eischen der moraal indruischt. De taak om economie en moraal tot elkaar te brengen, komt toe aan het recht, dat over het staatsgezag beschikt, om zijne regelen zoo noodig door dwang te doen eerbiedigen. Waar de individueele vrijheid op het gebied der bevrediging van materiëele behoeften voert tot anti-sociale, d.w.z. tot onzedelijke gevolgen, daar is het de taak van het recht, de taak van den staat, die vrijheid zoodanig af te bakenen, dat zij zich niet langer kan uiten op eene wijze, welke aan het maat schappelijk belang te kort doet. Zóó vormt het recht den schakel, die de staathuishoud kunde met de moraal verbindt; zóó neemt de staathuishoudkunde plaats onder de ethische wetenschappen en blijkt het onder ling verband en de wisselwerking welke tusschen de genoemde drie takken daarvan bestaat." Vermoedelijk is de schrijver het niet met deze leer eftns, maar in zijn hand leiding had hij toch den lezer op het bestaan van deze leer der sociale economie attent moeten maken. Laat ik nog op eenige mindsrjuistheden wijzen. ? In de $ over de theorie der staathuishoud kunde worden de rijkdommen verdeeld in natuurlijke en maatschappelijke (meestal spreekt men van niet-eeonomische en econo mische goederen)1 enidan worden natuurlijke rijkdommen genoemd' die zaken, welke recht streeks door de natuur gegeven worden en zonder arbeid kajnrien worden verbruikt. Deze definitie is minder juist, daar de vraag of een goed is-^tuttriijk-of maatschappelijk, afhangt van -het Overhand tusschen de aan wezige hoeveelheid en de behoefte. Waarom de schrijver :t?aiKjde .gebruikelijke definitie is afgeweken, begrijp ik niet, daar de door hem gegeven bepalhrg"TKfo<ïzakêlijk moet worden aangevuld hiermede wat de schrijver ook zegt dat in soifitoige getallen een natuur lijke rijkdom in een maatschappelijke wordt Omgezet, maar wat blijft er dan van de definitie over? ''" ' Ook de bespreking van de arbeidsloonen kan mij niet bevredigen. De schrijver zegt, dat er is een absoluut^ en relatief minimum en dat het laatstJHbepaald worj^t door den levensstandaard en flan dat het loéfe verhoogd wordt door vefhefing van het -JÉpelijk peil der arbeiders, verltooging va&" ^en levens standaard door goöd onderwijs .eï|z. Het is mogelijk dat het Mt onder het-,enz., maar zelfs in dat geval &ad ik gaarne gezien, dat met een enkel w«fcrd gewezen *was op de wisselwerking, die er bestaat tuss$ien hooger loon en hoogere koopkracht. Te dikwijls toch wordt vergeten, dat de arbeider niet alleen is produceö, maar. ook JGonsument, dat derhalve elke Verhooging vaa zijn loon zijn koopkracht vergroot en dat voorts elke verhooging van koopkracht ten goede komt aan de productie. Een deel der uitgaven voor vermeerderd loon zal dientengevolge teruggevonden worden in meerdere productie. Maar genoeg. Het; is niet mijne bedoeling geweest het werk af. te breken. Integendeel, ik hoop, dat het ingj'vele handen komt, maar dan hoop ik tevens, dat de lezers zullen weten, dat het werk niet alles geeft wat het eigenlijk had moete£ geven; dat er veel meer vraagstukken in studie te nemen zijn dan do schrijver behandelt of zelfs maar aanroert. Moge de schrijver in mijne beschouwingen aanleiding vinden om zijn werk, wanneer het tot een tweeden druk mocht komen, uit te breiden. Kampen. ' MR. DK. II. S. VELDJTAX. llllllllllllUlllllniMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIinilllllllllllUllllllMlIlllllllllllMtll' UIT DB NATUUR. XL V. Vergiftige visschen. 't Is mij altijd eengroot gerief als een van de lezers me vraagt den; volgenden keer over een bepaald onderwerp te schrijven. Zoo had ik van de week de keus uit: de mijt ia de meubels ; hoe de dieren leven, asjeblieft niet weer hoe ze sterven; wat er eigenlijk gebeurt bij 't ontwikkelen van belichte platen; hoe je schol van bot, schelvisch van kabeljauw kunt ónderscheiden en of pietermannen uu werkelijk vergiftig zijn. Over 't eerste, de mijt in de meubelen, zou ik heel graag zelf wat willen lezen, 't Is nu al de derde keer sedert ik er in de corres pondentie van gerept heb, dat ik doosjes met een stukje rood of zwart trijp thuis gestuurd krijg. Over dat donkere fond schuiven in heel regelmatig tempo, maar in bochtige lijnen fijne witte stofjes voort. Onder de loupe blijken 't mijten te zijn, van die spinachtige diertjes met acht pqoten die we ook wel in oude kaas aantreffen'; maar de meubelmij ten zijn nog veel kleiner. Van de week kwamen een heer en dame weer met een doosj-3 vol bij mij aan huis. Als er maar een boek of een kleedingstuk op.de canapéof ook maar op de tafel heeft gelegen dan is het bezaaid met levende stipjes!" 't Was een wanhopig geval en ik heb 't doosje met de lieve diertjes heel zorgvuldig gesloten en toen midden op de brandende anthracietjes gelegd. Wat geeft het of de menschen al te weten komen, dat 't mijten zijn, en dat ze waarschijn lijk herberg vinden in de vulling, waartoe men tegenwoordig dikwijls erin végétal .als surro gaat voor paardenhaar gebruikt ? Een remedie tegen de kwaal weet ik toch niet; en de meubelmakers ook niet, vermoed ik. Want ik heb onlangs van een der grootste meubelFinale : Kaatje : Daar smijt ze dan zelf in het vat! Keukenpiet! Maar als ift dat ver vloekte stomme boek te pakken krijgt, gaat 't ook de gracht in." En een platte mand met mooie roode visschen zeilde over de marmeren rechtbajik. Mijnheer stond verbluft. Van't boek keek hij Pietermannen. Boven het zand steken de oogen van nog twee anderen uit. fabrikanten in ons land, een brief er over ontvangen o. a. met de vraag naar een middel om de aangetaste meubels te redden of infectie van andere in 't zelfde magazijn te voorkomen. Is de vulling werkelijk de broedplaats van de mijten dan is 't zaak voor de meubelma kers, willen zij schade voorkomen, het erin uit te stoomen vóór het gebruikt wordt, liefst zoodra het geïmporteerd is en vóór 't vullen nog eens. Over een dergelijke lastige visite hebben ook de houders van collecties van opgezette dieren dikwijls te klagen. Deze hebben evenwel een probaat middel in zwa velkoolstof. Dit wordt op een schoteltje, in de naturaliënkast gezet en deze zorgvuldig gesloten. In de danipen van dit gevaarlijk goedje houdt geen mijt of spektor het uit; en wat hoofdzaak is: haar of veeren worden niet bedorven. Meubels zouden dus ook zon der gevaar aan de inwerking blootgesteld kunnen worden. Maar wat een werk en wat een kosten! En nog zou 't de vraag zijn of, in een groote ruimte althans, de zwavelkoolstofdampen wel door de trijp heen in 't erin zouden dringen. Napthaline in poedervorm zou ook wel helpen, denk ik, maar is onbruik baar door den sterken geur. naar de visschen en van de visschen naar 't boek. Pietermannen zijn toch vergiftig," was alles wat hij uit kon brengen. Nou heb ik in mijn leven in mijn veer tien diensten stellig honderdmaal pieterman nen gekocht en gekookt. Als 't uwes te doen is om mevrouw en mij samen te treiteren dan zegt u 't asjeblief dadelijk, dan ga ik meteen in mijn vijftiende. Dacht u dat u 't beter wist dan de vischboer zelf?" Toen schreeuwden drie menschen zoo door elkaar, dat mij de draad ontglipte, 't Stem mengeluid scheen zich ook uit de keuken over mijn venster te verplaatsen naar de voorzijde. Wie retireerde kon ik natuurlijk niet zien, wel denkend Hiernaast woont een mijnheer van de Artis, want die heeft allerhande beesten, ook vis schen voor de glazen staan." Dat was een andere veel kalmere geest, het was de juf frouw uit. de strijkerij op den hoek, die als hof van arbitrage was komen fungeeren, toen 't al te hoog liep en de buren er bij te pas kwamen. De mijnheer van de Artis, die aan de ach terzijde alles gehoord had, was al aan zijn voordeur, toen de optocht met de juffrouw en de visch voorop aanbelde. Poon of Knorhaan. Misschien zou langdurig en sterk drogen van de vulling ook al baat geven, want alleen bij nattig weer of in vochtige huizen schij nen de mijtjes zich sterk te vermenigvuldigen. Veel liever dan over die lastige insect-pest, zooals een Amerikaan 't noemt, zou ik William Long weer eens willen laten klappen uit de bosschen ; maar dat zal 'k doen als ik 't eens minder druk heb; het kost mij driemaal zoo veel tijd als zelf wat vertellen; eigen waar neming of resultaten van studie schrijf je zoo maar op; maar bij dat vrije vertalen, dat ik toch ook eens wil probeeren, moet men tegelijk zichzelf en een ander wezen, en dat viel me in 't geheel niet mee. Ook de jeugdige photograaf die 't niet Schiller houdt, van den schlechten Mann" u weet wel, zal nog een poos geduld moeten hebben. Hij moet 't maar eerst in boeken zien te vinden of aan een scheikundige om uitleg vragen; lukt dat niet naar wensch, dan zal ik 't wel eens met gemakkelijk te nemen proeven zien duidelijk te maken. Eigenlijk stuur ik die twee nieuwsgierige jonge menschen maar met een kluitje in 't riet, om aan die visschenkwestie toe te komen. Daar heb ik eens wat mee beleefd, nog niet lang geleden in mijn vorige woning. Daar ben ik ongezien getuige geweest van een hoogloopende oneenigheid in een jong huisgezin, ruzie letterlijk, bitter en vinnig als een pie terman, zoodat het wel het begin van een scheiding had kunnen worden; en dat alles om een pieterman. Me vrouwtje zei dat ze pietermannen gekookt had, heerlijk. Mijnheer had net in de Rotter dammer gelezen, dat die vergiftig waren, en dat je er minstens een paar dagen heete koorts van kreeg. Onzin, alle menschen aten ze, en een vischboer mocht toch geen ver giftige dieren verkoopen." De meid kwam op mevrouws verlangen als deskundige getuigen. In haar vorige dienst aten ze ze heel vaak en och, had mevrouw maar geen décharge geroepen zij lachte mijnheer uit, die zich maar niet met de keuken moest bemoeien als hij geen verstand had van visch. Nu had mijnheer wel een encyclopedie in drie deelen. Het stak hem al een beetje, hij liep naar boven en daar las hij 't artikel Pieterman : Twee soorten op onze h usten, Trachinus draco en vipera. De beide bijnamen, draak en adder, duiden op 't vergif dat de visch be vatten moet. Vele meuschen worden ziek na het gebruik." Met den wijsvinger tusschen 't dicht ge slagen boekdeel was mijnheer toen deftig en beslist naar de keuken gestapt en had 't hardop voorgelezen. Kaatje dacht dat 't een kookboek was, aan welk ding ze een gruwelijken hekel had; en ze begon weer stekelig te worden. Mevrouw, die nooit heel vertrou welijk met studieboeken was geweest, zei zoo iets van larie, en daar had je 't gaande. Het ultimatum van mijnheer luidde : On middellijk weggooien van de giftige pieter mannen, anders ging hij in een restaurant eten." Onverstandige vraag van mevrouw, of hij stapel was, enz., enz. Of u nou eris in eens wou zeggen of die pietermannen vergiftig waren !" Die pieter mannen ?" Jawel, die pietermannen, het zijn toch geen kanarievogeltjes ?" Neen, maar dat zijn ook geen pietermannen, dat roepen hier de vischboeren, maar ze bedoelen wat anders. Dat is een heel ander dier. Dit zijn poonen of knorhanen, juffrouw, en die zijn heel lekker en gezond. Zegt u dat maar uit mijn naam." E. HEIMANS. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiminiimiiiiimiiiimiiiiimuiiiiiiiimriiiiwiiiiifnHiar TRADEMARK MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg* baar bg alle Wjjnhandelaars ea bjj de vertegenwoordigers KOOPMANS & BKUIJVieR, Wjjnhandelaars te Amsterdam. ijzen van af ? 2,50 per IlnL Hoofd-Depöt VAK Dr. JAEGER'S ORIB. Normal-foHeleB. E. F. DEUSCHLE-BENGBB, Amsterdam, Kofcerrtr. 157. Eenig specialiteit in dei* artikelen in geheel NederL PiaBO-, Orpl- en lizttkaiid MKYKOOS A ItALSIIOVKtf, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS enPI ANEN'O's in Koop en in Huur Bepareeren Stemmen Kuilen. CHOCOL A.T- VEEN ARTISTIQUE" LE PLUS DELICIEÜX CHOCOJL1T POÜR CROQOER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl