De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 3 januari pagina 2

3 januari 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. l 384 al te vlug binnen. Het was in die dagen nog voorgeschreven, dat óók dan een bepaald. aantal leden tegenwoordig moest zijn om de vergadering voortgang te doen hebben; en nu leest men in de Handelingen enkele maal dezen zin: De zitting heropend zijnde, houdt de Voorzitter, daar er geem genoegzaam aantal leden tegenwoordig is, appèl npminal. Meer dere leden de vergaderzaal binnengetreden zonde, wordt de beraadslaging voortgezet over art.... enz. enz." De Kamer 'hield zich niet heel lang aan haar besluit; l Augustus werd op voorstel van den heer Van Rappard be sloten om de vergadering op 2 Augustus om 10 uur aan te vangen; en aan het einde van die vergadering nam de Kamer het besluit om nu maar voortaan eiken dag om 10 uur te beginnen. Nu de Kamer toch eenmaal zoo onstandvastig was gebleken in haar beslui ten, meenden andere leden het voorstelavondzitting nog eens te mogen te voorschijn halen. 5 Augustus deed de heer Sloet een voorstel in dien geest; herwerd verworpen; maar tóch kwam 7 Augustus de heer De Poorter met hetzelfde voor stel terug; het werd echter wederom verworpen. Gelukkig waren de heeren 8 Augustus 1854 uit hun lijden. Het wetsontwerp was afgehandeld en werd met 38 tegen 19 stemmen aangenomen. De bekende voorvechters: Thorbecke, Yan Hoe veil, Sloefc tot Oldhuis, enz. vonden er zoo weinig goeds aan, dat zij tegenstemden; maar onder de tegenstemmers waren ook: Elout van Soeterwoude en... Groen van Prinsterer. Het was met de mededeeling van het bovenstaande niet onze bedoeling, om deze minder gewenschte gewoonten goed te praten. Maar wel hebben wij getracht in het licht te stellen^ dat ook vroeger in de Kamer veel en herhaaldelijk door den zelfden spreker werd geredevoerd, dat ook toen het op tijd komen reeds te wenschen overliet, enz. enz. ? zoodat het niet wel aangaat het nu voor te stellen of nu pas enkele Kamerleden of partijen in de Kamer zich aan die euvels schuldig maken; ? alsof het in den goe den, ouden" tijd zooveel beter was! Alles schon dagewesen. G. De heer H. van Kol over De Solowerken en de haven van Soerabaja." Getrouwe lezers van dit Weekblad zul len zich misschien nog wel herinneren, hoe wij vanaf begin 1901 herhaaldelijk het Solovraagstuk behandelden en, bijkans tot op de grens van onbescheidenheid, redaktie en lezers daarmede lastig vielen. Tot onze verontschuldiging was echter aan te voeren dat de kwestie ging over een uitgaaf van dertig millioen gulden en dat, terwijl welhaast de geheele pers, met de groote dagbladen aan het hoofd, evenals onge veer alle sprekers over dat onderwerp in vergaderingen, sterk op een onmiddellijk hervatten en voltooien van die werken aandrongen, ja zelfs in dien geest een rekwest ingediend werd door de vereenigingen op koloniaal gebied, wij daarentegen van een tegenovergestelde meening waren, de be zwaren van de minderheid der commissie niet licht telden, de beweerde rentabiliteit ernstig in twijfel trokken en daarom het bekostigen der uitvoering dirékt of indirekt uit de fondsen, in den vorm van loodzwaar drukkende belastingen opgebracht door den Javaanschen landbouwer, die in vele op zichten op het punt van bestuurszorg zoo uiterst stiefmoederlijk bedeeld is, niet ge oorloofd achten, doch voor de overbevolkte streken emigratie naar de Buitenbezittingen aanbevolen 1). Onder degenen, die ijverden voor de voortzetting der werken, nam het Kamerlid de heer Van Kol een voorname plaats in, niet slechts om zijne positie als volksver tegenwoordiger, maar vooral daar de heer v. K. bij uitnemendheid deskundige was in deze, persoonlijk op Java belast geweest zijnde met den aanleg van omvangrijke irrigatiewerken.| Het is dus begrijpelijk dat in het kamp der voorstanders eenige opschudding ont stond, toen uit Indiëhet bericht kwam, dat de heer Van Kol, na onderzoek ter plaatse, tot de overtuiging was gekomen, dat voortzetten der Solowerken niet geraden was. Lang liet de heer Van Kol het publiek in het onzekere, waarop zijne verandering van opinie gebaseerd was en degenen, die meenden uit het boek over zijn reis wijzer te worden, zagen zich teleurgesteld. Thans evenwel, in een Beisverslag betreffende de Solowerken en de Haven van Soerabaja" verklaart zich de heer Van Kol. Eerst wordt een beschrijving gegeven van het stroomgebied der Solorivier en dan vol gen eenige opmerkingen o. a. dat de ellende, waarin de beruchte Bengawan-Djero ver keert, gevolg is van een op bevel der regee ring verleggen van de monding der Solo rivier naar Oedjoeng Pangka in 1882. Na 1882 kwam er gestadige achteruitgang; de bandjirs werden hooger en langduriger, de Blawi slibde dicht; en dat alles door onze schuld (6). Waar vroeger overvloed van voedsel, mooi vee en goede huizen werden gevonden, leeft men thans slecht gehuisvest, slecht gekleed, in armoede en gebrek" (15). In verband hiermede staat de schrijver den aanleg voor van reservoirs en enkele andere werken om deze streek te helpen. Verder constateerde de reiziger dat het steenen huis, waar de machinist van de excavators gewoond had, er nog redelijk foed uit zag, doch met zijn warm zinken ak minder doelmatig was dan een houten woning op palen zou zijn geweest. De inge nieurs-woningen, hier en elders een twaalf tal, die elk pl.m. ? 12,000 hadden gekost 2), waren voor gebouwen van tijdelijken aard, veel te weelderig ingericht, en in het alge meen was er wel wat veel geld uitgegeven aan voorbereidende werkzaamheden, terwijl het werk zelf nog weinig gevorderd was" (7). Tal van technische bedenkingen oppert de schrijver tegen de plannen van uitvoe ring ; sommige onderdeelen acht hij geheel onuitvoerbaar; omtrent belangrijke punten moet nog ervaring verkregen worden", enz. Ten slotte concludeert hij: Mijn oordeel is dan ook eensluidend met dat van den heer De Meyier: bet groote irrigatie-werk uit de Solo-rivier is wel uitvoerbaar te achten, doch daaraan zijn ernstige risico's verbon den" " (14). In den regel, meent verder de heer Van Kol, zullen verbetering der bestaande inlandsche irrigatie en de aanleg van talrijke kleine werken de voorkeur verdienen. Men mag niet blindelings alle gronden, waarvan sommige ongeschikt zijn voor loonende padi- of suikercultuur van water voorzien, doch moet de beste terreinen uitkiezen, waar met de beschikbare gelden woekerende 't meeste nut aan de inlandsche bevolking kan worden verschaft. Waar gebrekkige regenval de opbrengst 't meest wisselvallig maakt, moet 't eerst worden ingegrepen; ook de cultuur moet meer intensief worden uitgeoefend, om van dezelfde oppervlakte meerdere en betere oogsten te halen. Door reboisatie der berghellingen moet meer water worden verkregen, en door een doel matige verdeeling het water zoo nuttig en billijk mogelijk'worden verbruikt" (15). Dit oordeel, geheel overeenstemmend met onze vroegere, hier en elders (zie o. a. Be schaving) uitgesproken zienswijze, bezorgde den heer Van Kol van sommige zijden hevige verwijten over de verandering van zijn houding. Zouden die personen dan soms willen, dat men, hoewel tot inzicht geko men, dat het standpunt, waarop men zich voorheen plaatste, o n j u i s t is, dit niettemin handhaven bleef? Ben fraaie theorie voor waar ! Weldenkenden zullen het in den heer Van Kol loven, dat hij zich de moeite ge troostte om door een onderzoek ter plaatse zich op de hoogte te stellen en zoo ruiterlijk erkende dat zijn vroegere opinie verkeerd was. Mogen nu ook zij, die den heer De Meyier zoo heftig aanvielen, omdat hij noch als directeur B. O. W., noch als oudlid der Oommissie van Kapporteurs over de Solowerken, verkoos mee te roepen in het koor der voorstanders, zich in deze den heer van Kol tot voorbeeld nemen. Zooals te voorzien was, zou het overstag gaan van den heer van Kol niet zonder invloed wezen op het, toch reeds langza merhand bij de voorstanders der Solower ken, aan het wankelen geraakte vertrouwen in de urgentie en wenschelijkheid dier wer ken en de Regeering, die lang geaarzeld had, verklaart thans onomwonden dat, wan neer de uitvoering van het reservoir-plan mogel k blijkt, er niet gedacht mag worden de geschorste Solowerken te doen hervatten. Wordt uitvoering gegeven aan dat reser voir-plan tot hulp van de Bengawan Djero dan ligt het in de bedoeling de toestand van tijdelijke schorsing niet langer te hand haven maar deze in een Definitieve schor sing te doen overgaan. Dit voornemen van de Eegeering onder vond in de Tweede Kamer bijna geen tegen stand, slechts de heer Pijnacker Hordijk, betuigde zijn spijt over dit lot der werken, wier uitvoering hij onder minister Van Dedem verdedigde en wier schorsing hij onder minister Cremer bestreed. Het slot der discussie was echter dat de minister van Koloniën verklaarde zijn meening te blijven handhaven: dat van de uitvoering van het groote bevloeiingsplan moet wor den afgezien." Het hooger gedeelte der Solovallei zal dus geen irrigatiewerk krijgen en daardoor geen suikerfabrieken, die den bouwgrond der bevolking tegen een huursom in ge bruik nemen. De inlander zal er zelfstandig landbouwer blijven en geen slecht betaald daglooner worden in dienst van Europeesche en Chineesche landbouwondernemers. Aan het slot van zijn geschrift behan delt de heer van Kol de Soerabajasche havenkwestie. Zijn oordeel komt in het kort hierop neder, dat een gestadige toe nemende ontwikkeling van het handelsver keer te Soerabaja bezwaarlijk te verwachten is, te minder waar Banjoewangie wellicht in de toekomst een nieuwe uitvoerhaven zal worden voor den Oosthoek, en Makassar, toegankelijk voor schepen van eiken diepgang, een veel beter centrum biedt voor den handel in het oosten van deu Archipel dan het altijd een omweg eischende Soerabaja. Verbetering der primitieve havens in sommige kustplaatsen acht do schrijver veel dringender noodig en ook omdat de uit voering der gemaakte havenplannen van Soerabaja een enorm bedrag zou vor deren en de technische moeilijkheden velen zijn, meent hij dat het voorloopig voorzich tiger is een afwachtende houding aan te nemen. Slechts verbetering van het water verkeer tusschen pakhuizen en reedo vindt de schrijver bepaald noodifi', en ieder, die de Kalimaas van aanzien kent, volgepropt met prauwen, welke haast geen ruimte hebben om zich voort te bewegen, zal de urgentie daarvan beamen. P. C. G. HAXSEK J r. 1) Zie de Weekbladen van '21 April en 10 November 1901, en van fi April li)02. 2) Voor 3 a 4 duizend gulden kan men in het binnenland een zeer goede woning zetten. De ontwikkeling der inter nationale arbitrage. In de vorige week is tusschen Frankrijk en Italiëeene overeenkomst gesloten be treffende de scheidsrechtelijke beslissing van geschillen tusschen de beide mogend heden. Het bedoelde traktaat is geheel gelijkluidend met het op 14 October 1903 tusschen Engeland en Frankrijk afgeslotene. Beide traktaten bevatten de volgende bepalingen: Art. 1. Verschillen van meening van juridischen aard, of zulke die betrekking hebben op de uitlegging van tusschen beide contracteerende partijen bestaande traktaten, worden, indien zij zich voor doen en niet laugs diplomatieken weg kunnen worden geregeld, onderworpen aan het Permanente Hof van Arbitrage, dat krachtens de overeenkomst van 29 Juli 1899 te 's-Gravenhage is ingesteld, onder de voorwaarde .echter, dat deze geschillen noch de levensbelangen (interets- vitaux), noch de onafhankelijkheid of de eer der beide contracteerende Staten in quaestie stellen en dat zij niet de belangen van derde mogendheden raken. Art. 2. In elk bijzonder geval sluiten de contracteerende mogendheden, alvorens zij zich tot het Permanente Hof van Arbitrage wenden, eene bijzondere over eenkomst, waarbij het onderwerp van het geschil, de uitgebreidheid van de vol machten der scheidsrechters en de in acht te nemen termijnen scherp worden omschreven, voor zoover de samenstelling van het scheidsgerechtshof en de wijze van procedeeren ter sprake komen. Art. 3. De overeenkomst wordt ge sloten voor den tijd van vijf jaren, in gaande van den dag der onderteekening. In de inleiding wordt er uitdrukkelijk op gewezen, dat de Fransche Republiek en de Regeering van den Koning van Italië(resp. den Koning van Engeland) mede-onderteekenaars zijn van het Haagsche protokol van 1899, dat de arbitrale beslissing van geschillen tusschen de mogendheden pp het oog heeft. Volgens Italiaansche bladen zal binnen kort een traktaat van gelijke strekking tusschen Engeland en Italiëworden af gesloten. Er is in de laatste jaren heel wat gespot over de instelling van het Perma nente Hof van Arbitrage, waarvan onze goede Hofstad de zetel is en waarvoor Andrew Carnegie een waardig paleis wil bouwen. De gedachte is schoon, de be doelingen zijn uitstekend: dat geeft ieder toe. Maar zullen die gedachten worden verwezenlijkt, die bedoelingen ten uitvoer worden gebracht? Gaapt hier niet eene diepe, ja onoverkomelijke kloof tusschen theorie en praktijk ? Het valt niet te ontkennen, dat de door ons in Art. l gecursiveerde woorden, zooal niet den spot, dan toch ernstige bedenkingen rechtvaardigen. Die woorden zijn zoo vaag van beteekenis en daardoor voor zoo velerlei uitlegging vatbaar, dat er heel wat goeden wil van de zijde der betrokken mogendheden noodig is, om een bepaald geschil niet onder de uiterst rekbare rubriek der uitzonderingen te brengen, voor welke met een beroep op de nationale eer en waardigheid geen arbitrage mag worden toegestaan. Het scherpst zijn die bedenkingen uit gesproken door den Franschen Senator Clémenceau, in een artikel, dat den veel beteekenenden titel Tartuferie" droeg en waarin het arbitrage-traktaat tusschen Engeland en Frankrijk une farce amère werd genoemd. Aan bloemrijke rede voeringen en schoone couranten-artikelen ontbreekt het ni«jt," zoo schreef hij. Men ziet krokodillen elkaar met tranen in de oogen omhelzen. Dan keert ieder huiswaarts om zijn voorraad meliniet te vermeerderen en zijne artillerie te ver beteren. Tot mijne teleurstelling moet ik erkennen, dat juist Frankrijk aan de wereld .een slecht voorbeeld heeft gege ven. Wanneer n conflict zich leende voor eene scheidsrechtelijke beslissing, dan was liet dat tusschen Frankrijk en Turkije over de beide woekeraars Tubini en Lorando. De heer Delcasséwilde daarvan echter toen niets weten, en de beer d'Estournelles de Constant had vele schoone frasen om ons te overtuigen, dat een scheidsgerecht, juist bij de eerste gelegenheid die zich ons aanbood, niet mogelijk was." Er is in deze, woorden veel waars. De Frankfurter Zeifunr/ echter is opti mistischer. Zij wees er o;"», dat de ont wikkeling der arbitrage-idee, al moge de waarde der thans gesloten trakta ten, van een politiek standpunt be schouwd , nog niet -zeer groot zijn, toch eene groote en niet te miskennen moreele beteekenis heeft. Iedere vooruit gang der men«chheid, zegt het blad, is klein begonnen en heeft langen tijd noodig gehad om te worden verwezen lijkt. Zoo is liet gegaan met de slavernij, mot de lijfeigenschap, met de barbaarsebe oorlogsgebruiken, met de lieksenproccssen, met de pijnbank; edele mciischcn verlang den de afschaffing daarvan, maar het heeft eeuwen geduurd, eer die afschaffing een feit werd?De eerste staatsman, die zich een internationaal sclieidsgerecht voor stelde, was de Amerikaan Adams in 1783. In liet jaar 1848 noodigde Francisque Bonvet de Fransche Nationale Vergadering uit, in de republikeinsche Grondwet het uitzicht te openen op de instelling van een internationaal scheidsgeroeht. Het zelfde denkbeeld werd bepleit door den Jtaliaanschen leeraar in het staatsrecht Taparelli. Bij den vrede van Parijs (1856) werd de wensch uitgesproken, dat de Europeesche mogendheden voortaan niet eer tot de wapenen de toevlucht /ouden nemen, vóór dat niet bij het conflict be trokken mogendheden de gelegenheid zouden hebben gehad, pogingen te doen om eene oplossing der mooielijkhedeu in ver/oenenden zin tot stand te brengen. Na den Fransch-Duitschen oorlog werd de beweging ten gunste van arbitrage nadrukkelijk voortgezet, in Engeland door Henry Richard, in Italiëdoor Mancini, in Frankrijk door Charles Lucas, in Belgiëdoor de Laveleye en Goblet d'Alviela enz. In bet jaar 1873 kwam te Brussel een congres bijeen van rechts geleerden en publicisten, die verklaar den, dat het sclieidsgerecht een bij uit stek rechtvaardig en verstandig middel is, om conflicten tusschen natiën bij te leggen. In het zelfde jaar werd te Genève het Institut de Droit International ge sticht, dat zich weldra ontwikkelde tot genootschap voor de hervorming en de codificatie van het volkenrecht. Achter eenvolgens verklaarden zich de volks vertegenwoordigingen van Nederland, de Vereenigde Staten, Zweden en Belgi voor de toepassing van het scheidsgerecht. In 1880 namen de Senaat en het Huis van Representanten in de Vereenigde Staien het besluit, den President uit te noodigen zich met alle beschaafde mogend heden in verbinding te stellen ten behoeve van de invoering van scheidsgerechten. In 1884 namen de congressen ter be vordering van het arbitrage-beginsel een aanvang en in 1889 werd met hetzelfde doel de Interparlementaire Conferentie opgericht. Drie- jaar later werd te Bern een blijvend bureau voor scheidsgerecht gevestigd, dat reglementen ontwierp. Af en toe werden feitelijk enkele quaestiën door scheidsgerechten beslist, en in tal van internationale traktaten werd de arbitrage clausule opgenomen. En in 1899 kwam op voorstel van den czar het veel besproken vredescongres" in den Haag bijeen. Helaas, dat juist na dit vredescongres, de meest doorslaande bewijzen zijn ge geven, dat de machtigen geweld nog evenzeer als vroeger, boven recht stellen. Brief nit utrecht, door JAN VAN 'T STICHT. Oef! 7,e zitten er op" zeggen de soldaten als ze hun provooststraf ondergaan hebben en weer gezond en wel bij hun medekrijggknechten op de kompie zijn aangeland. En ik zeg het hun van ganscher harte en met onovertrefbare dankbaarheid na: oef, ze zitten 'r op! Drie feestdagen aan n stuk.. . neen, dat is nog erger dan provooststraf met water en brood om den anderen dag! En dan, dat Vrede op aarde, dat gedurende zoo'n kortstondigen wapenstilstand in ons vaderland zoo algemeen en zóó ernstig wordt aangeheven alsof allen het oprechtelijk meenden, dat Vrede op aarde begon nie ik hoop dat het mij an allerhöchster Stelle te zijner tijd vergeven zal worden knapjes te vervelen. En de aankleve van dien: de Kerstversjes niet te verwarren met kersversch, want de bakkers hebben met onge kend cynisme de feestdagen met oudbakken brood opgeluisterd de Kerstmuziek, de Kerstverhalen en vertellingen, de Kerstidyllen en hoe die dingen nog meer genoemd zijn. waarin brave lleudrikken en lïcndrika's de hoofdrollen vervullen en waarmede geheele geïllustreerde Zondagsbladen vol ons over stelpten ... ik heb ze ook doorworsteld. Terwijl ik in mijn tuinkamer zat en de huismusschen, de meezen en de lijstors uit de buurt onthaalde op de kruimkens van mijn discli, verbeeldde ik mij Carnegie's geest in mijn tuintje te zien zweven boven al die hongerige vogelen des bemels, en dat hij dat kleine lapje grond in een prachtig gebouw van de Vredesconferentie herschapen had. Wat ging het daar vriendschappelijk en gezellig toe tusschen dat kleine pluimgedierte. Dat sjilpte en snaterde zoo vroolijk alsof het altijd zoo blijven zou en zij betwistten elkander den rijken voorraad niet ter verontschuldiging diene, dat de aardappelen niet overguar waren geweest, den vorigen dag; ook al een gevolg van de kerstvervoling maar ieder zorgde, dat hij zijn kropje zoo spoedig mogelijk vol kreeg. Dat ging zoo geruimcn tijd door! Het aantal vredelievende vogels vermeerderde nog steeds; Carnegie's gelaat straalde van edele zelfvol doening en ik zijn nederige middelaar kon ook een gevoel van trots niet onder drukken. Maar op eens kwam aan die schoone illusie een eind. Boven, van den nok van het dak, waar niemand hen had opgemerkt, stortten plotseling twee bonte kraaien, hun kans schoon ziende, naar omlaag, slokten haastig de grootste en beste brokken naar binnen en verjoegen de gansene vredesconfereiitie, die verschrikt, en angstig sjilpend naar alle kanten uiteenvloog. Ook Carnegie vertrok ijlings, maar vergat toch, ondanks den schrik, zijn porte-monnaie niet. Ik riep hem nog achterna: Carnegie, Doctor des hemels en der aarde zoo 'n man is toch op zijn minst doctor, dacht ik doctor, je hebt iets niet vergeten!" Maar de doctor was met de musschen en de meezen en de lijsters of de spreeuwen, ik weet eigenlijk niet goed wat het waren in het luchtruim verdwenen. Mijn plezier dat beetje wat de Kerst dagen mij gebracht hadden was weg en ik nam mij heilig voor om een leening te sluiten, opdat ik het volgend jaar Kerstmis ten minste in het bezit van n snelvuur kan zijn om die bonte kraaien uit mijn tuintje te houden. Vol ergernis ging ik in mijn A-oorkamer zitten kijken naar de sombere grauwe lucht en de ook al niet vroolijk uitziende voorbij- i gangers. j Vandaar kwam onverwachts uitkomst en j werd ik weer een weinig opgevroolijkt. Onder ' de weinige wandelaars slenterde ook Daantje aan den overkant over het trottoir. Daantje is iemand met een boehei, een bril voor een paar groote schaapsoogen en een goed hart. Dat goeie hart heeft Daantje al menige poets gebakkeu, want hij is principieel voor don vrede, zoo mogelijk voor den universeelen vrede. Zoo komt het, dat wanneer in den bescheiden kring, waarin Daantje zich be weegt, ruzie dreigt te ontstaan, hij onmid dellijk met klem van redenen als vredesconferent optreedt en het dreigende gevaar poogt te bezweren. Veelal met gunstig gevolg, dat dan weer tengevolge heeft dat Daantje van het verzoenings- of vredesrondje dat daarna gedronken wordt, dubbel en dwars zijn portie krijgt. Een verder gevolg is dat, aangezien Daantje oen vroolijken dronk over zich heeft, zijne makkers hem in den regel smoordronken maken, want zijn goeie hart noopt heni om alles aan te nemen wat men hem aanbiedt. Ik sla niks of as vliege" is zijn devies. Is hij eenmaal smoordronken, dan veroor looft men zich allerlei ongepaste grappen met den ongelukkigen graswieder en bulletinhandelaar. Zoo heeft men op een vroegeren Sint Nicolaasavond dezen 49-jarigen vrijgezel uit een caféin een der buitenwijken in volslagen bewusteloozen toestand gedragen naar de woning eener 59-jarige alleen wonende dame en hem daar in het bed van deze dame ge legd. Toen deze eenigen t\jd later, ook al niet kaarshelder blijkbaar, thuis kwam, vln'dde zjj zich rustig aan z\jne zijde neer, om eerst des morgens bij 't ontwaken tot de wetenschap te komen, dat zij een logéhad gehad. Daantje's beroep op zijne onbekendheid met het gebeurde mocht niet baten. Hij de geïncarneerde vrede werd bloothoofds ter deure uitgeworpen en viel dadelijk weer in handen van den kastelein en zijne makkers, die de grap zoo ver voort zetten, dat er sprake was van een huwelijk tusschen den jongen man en de jonge doch ter. Daantje ging persoonlijk zijn aanstaande echtvereeniging bekend maken aan de redac ties van een paar volksblaadjes, die er fees telijk inliepen en kolommen wijdden aan de levensbij zonderheden van dezen stumper. Daantje ging nog verder! Hij verzocht niet alleen den orkestdirecteur Kuiper zijn huwe lijksfeest te komen opluisteren maar ver spreidde ook huwelijks aankondigingen! En, toen de ondertrouwdagen tot maanden waren aangegroeid, ging men toch eens informeeren ter plaatse waar men het weten kan", maar op het stadhuis wist men er niets van. De vrede tusschen Daantje en haar bij wie hij onwetend een Sinterklaasnacht heeft door gebracht is voor goed gestoord. Als je 't ooit weer waagt in mijn bed te komen dan stop ik je met je ragebol hiermee des jongelings hoofd bedoelende in een emmer water!" dat was haar laatste woord. Braakensiek's Platen. In de N. Rott. Ct. van Zondag 27 Dec. geeft een anonymus zijn oordeel over de waarde van Braakensiek's week blad-platen. Hierin komt o. m. het volgende voor: AVanneer men de politieke platen deibekende kunstenaars, die zich in het buiten land naam verwierven door hunne opmer kelijke kantteekeningen in het levensboek der natiën, een, beetje heeft leeren kennen en waardeeren om de geestigheid, de origi naliteit, om de fraaiheid van teekeniiig en compositie, de krasse expressie, de fijne karakteriseering, dan, zoo houden de boven genoemde ongeloovigen vol, kan men de beroemde Braakensiek-prenten niet anders dan bloedeloos conventioneel van samenstel, saai van opzet on uitvoering achten. De populariteit van een Punch-cartoonist als Teimiel was terecht gevestigd op het bezit van kwaliteiten, welke men vergeefs zou verzekeren, dat den groene-weekblad-teeke naar evenzeer immer eigen zijn." In plaats dat men in deze zoogenaamde spotprenten deze schoonste deugd van de karikatuur vindt: het aanstrepen van de karaktereigenschappen waardoor een persoon of ding zich zelf is, ziet men in dit werk alles egaal en toonloos zoover maar mogelijk is; het nivelleert den door de werkelijkheid aangeboden geestig-oneüen bodem tot een kale, vlakke woestijn van vervnlendheid. Die veelaangehaalde gelijkenis der voorgestelde personen is er geene; slechts zijn met zekere routine-handigheid als naar fotografieën gekalkeerde koppen (die dus e»n oppervlak kige vormengelijkenis hebben), boven wille keurige lichamen gezet, welke nooit het eigene van een persaonlijkheU raken. De gestalte van Braakensiek's, Dr. Kuyper bijv, of van wien ook is nooit aan die van den geportretteerde zelf getoetst. In plaats van die gekleede jassen en kleermakers-pantalons, waaruit de lichamen .op de Ainsterdammerprenteii bestaan, zou men zonder eigenlijk in kunstwaarde of geest veel te kort te komen bij wat er is, de fotografieën kunnen afdrukken en die op een even saai rijtje zetten met de namen er onder. En dat niet bij gebrek aan typen of zouden soms de verschillende-partij en-verte genwoordigende persoonlijkheden bij ons niet even kenmerkende figuren yjjn als G-ladstone en Disraeli, Chamberlain, Eéhx Eaure, Kaiser Wilhelm? Het leven is bij dit alles nimmer geraadpleegd en zoo is het resultaat dan ook nergens iets levends geworden. De meest succesvolle platen van Braakensiek, die tijdens den boerenoorlog verschenen, kan men niet hooger schatten; omdat zij de gevoelens van het publiek, dat vooral het melodramatische in zulke gebeurtenissen ziet, vertolkten, waren die uitingen op dat oogenblik van kracht; de holheid van den pathos maakt ze op den duur waardeloos. En wat geest aangaat: de uitvoering van deze platen, in aanmerking genomen wat we zooeven deden opmerken, schijnt bovenal van dit misschien vooral in ons land helaas niet. geheel onjuist gebleken principe te zijn uitge gaan: II est dangereux dans Ie monde de se meier d'avoir de l'esprit!" De vereering in dertijd voor Alex Verhuel, vervelender gedachtenisse, en voor Braakensiek nu. schijnt te bewijzen, dat geesteloosheid groote attrac ties kan bezitten voor vele menschen. Het Nieuwsblad voor Nederland schrijft naar aanleiding daarvan als volgt: Eiken Zaterdag weer, nu reeds meer dan vijftien jaren achtereen, is de verschijning van het Groene AVeekblad" eene gebeurte nis die door duizenden en tienduizenden in het land met belangstelling wordt tegemoet gezien. Deze is er op geabonneerd; gene koopt liet blad aan kiosk of station; ande ren weer vragen er naar in koffiehuis of sociëteit. En wien noch het eene noch het andere middel ten dienste staat, om te weten te komen wat Braakensiek deze week geeft", die kijkt links en rechts op straat goed uit zijne oogen om een winkel te ontdekken, waar, kort na de verschijning van het blad, de plaat ten toon hangt voor de glazen. Braakensieks prent wil men gezien hebben! Met van duizenden en tienduizenden te spreken, overdrijven wij niet; eer zijn wij nog te matig in onze taxatie; bij honderdduizenden is het getal te noemen dergenen, die weke lijks een oogenblik van genoegen te danken hebben aan de teekenstift van Braakensiek. Niet altijd is de teekening raak, niet altijd slaat de voorstelling aan; maar ook hier meeuen wij beneden de werkelijkheid te blijven, als wij zeggen, dat van de tien maal zeker negen keer Braakensieks plaat een nieuw licht werpt op een feit, op een gebeurtenis der laatst verloopen dagen. En bijna nooit is dit licht schril of schel; door gaans heeft het een vriendelijk schijnsel. De teekening mag nog zoo guitig, nog zoo iro nisch, nog zoo ondeugend zelfs zijn, zelden zal rnen de plaat neerleggen zonder te ver moeden, dat de getroffene zelf, de hoofdper

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl