Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEKDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. l 384
al te vlug binnen. Het was in die dagen
nog voorgeschreven, dat óók dan een
bepaald. aantal leden tegenwoordig moest
zijn om de vergadering voortgang te
doen hebben; en nu leest men in de
Handelingen enkele maal dezen zin:
De zitting heropend zijnde, houdt de
Voorzitter, daar er geem genoegzaam aantal
leden tegenwoordig is, appèl npminal. Meer
dere leden de vergaderzaal binnengetreden
zonde, wordt de beraadslaging voortgezet
over art.... enz. enz."
De Kamer 'hield zich niet heel lang
aan haar besluit; l Augustus werd op
voorstel van den heer Van Rappard be
sloten om de vergadering op 2 Augustus
om 10 uur aan te vangen; en aan het
einde van die vergadering nam de Kamer
het besluit om nu maar voortaan eiken
dag om 10 uur te beginnen.
Nu de Kamer toch eenmaal zoo
onstandvastig was gebleken in haar beslui
ten, meenden andere leden het
voorstelavondzitting nog eens te mogen te
voorschijn halen. 5 Augustus deed de heer
Sloet een voorstel in dien geest; herwerd
verworpen; maar tóch kwam 7 Augustus
de heer De Poorter met hetzelfde voor
stel terug; het werd echter wederom
verworpen.
Gelukkig waren de heeren 8 Augustus
1854 uit hun lijden. Het wetsontwerp
was afgehandeld en werd met 38 tegen
19 stemmen aangenomen. De bekende
voorvechters: Thorbecke, Yan Hoe veil,
Sloefc tot Oldhuis, enz. vonden er zoo
weinig goeds aan, dat zij tegenstemden;
maar onder de tegenstemmers waren
ook: Elout van Soeterwoude en... Groen
van Prinsterer.
Het was met de mededeeling van het
bovenstaande niet onze bedoeling, om
deze minder gewenschte gewoonten goed
te praten.
Maar wel hebben wij getracht in het
licht te stellen^ dat ook vroeger in de
Kamer veel en herhaaldelijk door den
zelfden spreker werd geredevoerd, dat
ook toen het op tijd komen reeds te
wenschen overliet, enz. enz. ? zoodat
het niet wel aangaat het nu voor te
stellen of nu pas enkele Kamerleden of
partijen in de Kamer zich aan die euvels
schuldig maken; ? alsof het in den goe
den, ouden" tijd zooveel beter was!
Alles schon dagewesen.
G.
De heer H. van Kol over De
Solowerken en de haven
van Soerabaja."
Getrouwe lezers van dit Weekblad zul
len zich misschien nog wel herinneren, hoe
wij vanaf begin 1901 herhaaldelijk het
Solovraagstuk behandelden en, bijkans tot
op de grens van onbescheidenheid, redaktie
en lezers daarmede lastig vielen. Tot onze
verontschuldiging was echter aan te voeren
dat de kwestie ging over een uitgaaf van
dertig millioen gulden en dat, terwijl
welhaast de geheele pers, met de groote
dagbladen aan het hoofd, evenals onge
veer alle sprekers over dat onderwerp in
vergaderingen, sterk op een onmiddellijk
hervatten en voltooien van die werken
aandrongen, ja zelfs in dien geest een rekwest
ingediend werd door de vereenigingen op
koloniaal gebied, wij daarentegen van een
tegenovergestelde meening waren, de be
zwaren van de minderheid der commissie
niet licht telden, de beweerde rentabiliteit
ernstig in twijfel trokken en daarom het
bekostigen der uitvoering dirékt of indirekt
uit de fondsen, in den vorm van loodzwaar
drukkende belastingen opgebracht door den
Javaanschen landbouwer, die in vele op
zichten op het punt van bestuurszorg zoo
uiterst stiefmoederlijk bedeeld is, niet ge
oorloofd achten, doch voor de overbevolkte
streken emigratie naar de Buitenbezittingen
aanbevolen 1).
Onder degenen, die ijverden voor de
voortzetting der werken, nam het Kamerlid
de heer Van Kol een voorname plaats in,
niet slechts om zijne positie als volksver
tegenwoordiger, maar vooral daar de heer
v. K. bij uitnemendheid deskundige was in
deze, persoonlijk op Java belast geweest
zijnde met den aanleg van omvangrijke
irrigatiewerken.|
Het is dus begrijpelijk dat in het kamp
der voorstanders eenige opschudding ont
stond, toen uit Indiëhet bericht kwam,
dat de heer Van Kol, na onderzoek ter
plaatse, tot de overtuiging was gekomen,
dat voortzetten der Solowerken niet geraden
was. Lang liet de heer Van Kol het publiek
in het onzekere, waarop zijne verandering
van opinie gebaseerd was en degenen, die
meenden uit het boek over zijn reis wijzer
te worden, zagen zich teleurgesteld. Thans
evenwel, in een Beisverslag betreffende
de Solowerken en de Haven van Soerabaja"
verklaart zich de heer Van Kol.
Eerst wordt een beschrijving gegeven van
het stroomgebied der Solorivier en dan vol
gen eenige opmerkingen o. a. dat de ellende,
waarin de beruchte Bengawan-Djero ver
keert, gevolg is van een op bevel der regee
ring verleggen van de monding der Solo
rivier naar Oedjoeng Pangka in 1882. Na
1882 kwam er gestadige achteruitgang; de
bandjirs werden hooger en langduriger, de
Blawi slibde dicht; en dat alles door onze
schuld (6). Waar vroeger overvloed van
voedsel, mooi vee en goede huizen werden
gevonden, leeft men thans slecht gehuisvest,
slecht gekleed, in armoede en gebrek" (15).
In verband hiermede staat de schrijver den
aanleg voor van reservoirs en enkele andere
werken om deze streek te helpen.
Verder constateerde de reiziger dat het
steenen huis, waar de machinist van de
excavators gewoond had, er nog redelijk
foed uit zag, doch met zijn warm zinken
ak minder doelmatig was dan een houten
woning op palen zou zijn geweest. De inge
nieurs-woningen, hier en elders een twaalf
tal, die elk pl.m. ? 12,000 hadden gekost 2),
waren voor gebouwen van tijdelijken aard,
veel te weelderig ingericht, en in het alge
meen was er wel wat veel geld uitgegeven
aan voorbereidende werkzaamheden, terwijl
het werk zelf nog weinig gevorderd was" (7).
Tal van technische bedenkingen oppert
de schrijver tegen de plannen van uitvoe
ring ; sommige onderdeelen acht hij geheel
onuitvoerbaar; omtrent belangrijke punten
moet nog ervaring verkregen worden", enz.
Ten slotte concludeert hij: Mijn oordeel is
dan ook eensluidend met dat van den heer
De Meyier: bet groote irrigatie-werk uit
de Solo-rivier is wel uitvoerbaar te achten,
doch daaraan zijn ernstige risico's verbon
den" " (14).
In den regel, meent verder de heer Van
Kol, zullen verbetering der bestaande
inlandsche irrigatie en de aanleg van talrijke
kleine werken de voorkeur verdienen. Men
mag niet blindelings alle gronden, waarvan
sommige ongeschikt zijn voor loonende
padi- of suikercultuur van water voorzien,
doch moet de beste terreinen uitkiezen,
waar met de beschikbare gelden woekerende
't meeste nut aan de inlandsche bevolking
kan worden verschaft. Waar gebrekkige
regenval de opbrengst 't meest wisselvallig
maakt, moet 't eerst worden ingegrepen;
ook de cultuur moet meer intensief worden
uitgeoefend, om van dezelfde oppervlakte
meerdere en betere oogsten te halen. Door
reboisatie der berghellingen moet meer
water worden verkregen, en door een doel
matige verdeeling het water zoo nuttig en
billijk mogelijk'worden verbruikt" (15).
Dit oordeel, geheel overeenstemmend met
onze vroegere, hier en elders (zie o. a. Be
schaving) uitgesproken zienswijze, bezorgde
den heer Van Kol van sommige zijden
hevige verwijten over de verandering van
zijn houding. Zouden die personen dan soms
willen, dat men, hoewel tot inzicht geko
men, dat het standpunt, waarop men zich
voorheen plaatste, o n j u i s t is, dit niettemin
handhaven bleef? Ben fraaie theorie voor
waar !
Weldenkenden zullen het in den heer
Van Kol loven, dat hij zich de moeite ge
troostte om door een onderzoek ter plaatse
zich op de hoogte te stellen en zoo ruiterlijk
erkende dat zijn vroegere opinie verkeerd
was. Mogen nu ook zij, die den heer De
Meyier zoo heftig aanvielen, omdat hij
noch als directeur B. O. W., noch als
oudlid der Oommissie van Kapporteurs over
de Solowerken, verkoos mee te roepen in
het koor der voorstanders, zich in deze den
heer van Kol tot voorbeeld nemen.
Zooals te voorzien was, zou het overstag
gaan van den heer van Kol niet zonder
invloed wezen op het, toch reeds langza
merhand bij de voorstanders der Solower
ken, aan het wankelen geraakte vertrouwen
in de urgentie en wenschelijkheid dier wer
ken en de Regeering, die lang geaarzeld
had, verklaart thans onomwonden dat, wan
neer de uitvoering van het reservoir-plan
mogel k blijkt, er niet gedacht mag worden
de geschorste Solowerken te doen hervatten.
Wordt uitvoering gegeven aan dat reser
voir-plan tot hulp van de Bengawan Djero
dan ligt het in de bedoeling de toestand
van tijdelijke schorsing niet langer te hand
haven maar deze in een Definitieve schor
sing te doen overgaan.
Dit voornemen van de Eegeering onder
vond in de Tweede Kamer bijna geen tegen
stand, slechts de heer Pijnacker Hordijk,
betuigde zijn spijt over dit lot der werken,
wier uitvoering hij onder minister Van
Dedem verdedigde en wier schorsing hij
onder minister Cremer bestreed. Het slot
der discussie was echter dat de minister
van Koloniën verklaarde zijn meening te
blijven handhaven: dat van de uitvoering
van het groote bevloeiingsplan moet wor
den afgezien."
Het hooger gedeelte der Solovallei zal
dus geen irrigatiewerk krijgen en daardoor
geen suikerfabrieken, die den bouwgrond
der bevolking tegen een huursom in ge
bruik nemen. De inlander zal er zelfstandig
landbouwer blijven en geen slecht betaald
daglooner worden in dienst van Europeesche
en Chineesche landbouwondernemers.
Aan het slot van zijn geschrift behan
delt de heer van Kol de Soerabajasche
havenkwestie. Zijn oordeel komt in het
kort hierop neder, dat een gestadige toe
nemende ontwikkeling van het handelsver
keer te Soerabaja bezwaarlijk te verwachten
is, te minder waar Banjoewangie wellicht
in de toekomst een nieuwe uitvoerhaven
zal worden voor den Oosthoek, en
Makassar, toegankelijk voor schepen van eiken
diepgang, een veel beter centrum biedt
voor den handel in het oosten van deu
Archipel dan het altijd een omweg eischende
Soerabaja.
Verbetering der primitieve havens in
sommige kustplaatsen acht do schrijver veel
dringender noodig en ook omdat de uit
voering der gemaakte havenplannen van
Soerabaja een enorm bedrag zou vor
deren en de technische moeilijkheden velen
zijn, meent hij dat het voorloopig voorzich
tiger is een afwachtende houding aan te
nemen. Slechts verbetering van het water
verkeer tusschen pakhuizen en reedo vindt
de schrijver bepaald noodifi', en ieder, die
de Kalimaas van aanzien kent, volgepropt
met prauwen, welke haast geen ruimte
hebben om zich voort te bewegen, zal de
urgentie daarvan beamen.
P. C. G. HAXSEK J r.
1) Zie de Weekbladen van '21 April en 10
November 1901, en van fi April li)02.
2) Voor 3 a 4 duizend gulden kan men in
het binnenland een zeer goede woning zetten.
De ontwikkeling der inter
nationale arbitrage.
In de vorige week is tusschen Frankrijk
en Italiëeene overeenkomst gesloten be
treffende de scheidsrechtelijke beslissing
van geschillen tusschen de beide mogend
heden. Het bedoelde traktaat is geheel
gelijkluidend met het op 14 October 1903
tusschen Engeland en Frankrijk
afgeslotene. Beide traktaten bevatten de
volgende bepalingen:
Art. 1. Verschillen van meening van
juridischen aard, of zulke die betrekking
hebben op de uitlegging van tusschen
beide contracteerende partijen bestaande
traktaten, worden, indien zij zich voor
doen en niet laugs diplomatieken weg
kunnen worden geregeld, onderworpen
aan het Permanente Hof van Arbitrage,
dat krachtens de overeenkomst van 29 Juli
1899 te 's-Gravenhage is ingesteld, onder
de voorwaarde .echter, dat deze geschillen
noch de levensbelangen (interets- vitaux),
noch de onafhankelijkheid of de eer der
beide contracteerende Staten in quaestie
stellen en dat zij niet de belangen van
derde mogendheden raken.
Art. 2. In elk bijzonder geval sluiten
de contracteerende mogendheden, alvorens
zij zich tot het Permanente Hof van
Arbitrage wenden, eene bijzondere over
eenkomst, waarbij het onderwerp van het
geschil, de uitgebreidheid van de vol
machten der scheidsrechters en de in
acht te nemen termijnen scherp worden
omschreven, voor zoover de samenstelling
van het scheidsgerechtshof en de wijze
van procedeeren ter sprake komen.
Art. 3. De overeenkomst wordt ge
sloten voor den tijd van vijf jaren, in
gaande van den dag der onderteekening.
In de inleiding wordt er uitdrukkelijk
op gewezen, dat de Fransche Republiek
en de Regeering van den Koning van
Italië(resp. den Koning van Engeland)
mede-onderteekenaars zijn van het
Haagsche protokol van 1899, dat de arbitrale
beslissing van geschillen tusschen de
mogendheden pp het oog heeft.
Volgens Italiaansche bladen zal binnen
kort een traktaat van gelijke strekking
tusschen Engeland en Italiëworden af
gesloten.
Er is in de laatste jaren heel wat
gespot over de instelling van het Perma
nente Hof van Arbitrage, waarvan onze
goede Hofstad de zetel is en waarvoor
Andrew Carnegie een waardig paleis wil
bouwen. De gedachte is schoon, de be
doelingen zijn uitstekend: dat geeft ieder
toe. Maar zullen die gedachten worden
verwezenlijkt, die bedoelingen ten uitvoer
worden gebracht? Gaapt hier niet eene
diepe, ja onoverkomelijke kloof tusschen
theorie en praktijk ?
Het valt niet te ontkennen, dat de
door ons in Art. l gecursiveerde woorden,
zooal niet den spot, dan toch ernstige
bedenkingen rechtvaardigen. Die woorden
zijn zoo vaag van beteekenis en daardoor
voor zoo velerlei uitlegging vatbaar, dat
er heel wat goeden wil van de zijde der
betrokken mogendheden noodig is, om een
bepaald geschil niet onder de uiterst
rekbare rubriek der uitzonderingen te
brengen, voor welke met een beroep op
de nationale eer en waardigheid geen
arbitrage mag worden toegestaan.
Het scherpst zijn die bedenkingen uit
gesproken door den Franschen Senator
Clémenceau, in een artikel, dat den veel
beteekenenden titel Tartuferie" droeg
en waarin het arbitrage-traktaat tusschen
Engeland en Frankrijk une farce amère
werd genoemd. Aan bloemrijke rede
voeringen en schoone couranten-artikelen
ontbreekt het ni«jt," zoo schreef hij.
Men ziet krokodillen elkaar met tranen
in de oogen omhelzen. Dan keert ieder
huiswaarts om zijn voorraad meliniet te
vermeerderen en zijne artillerie te ver
beteren. Tot mijne teleurstelling moet ik
erkennen, dat juist Frankrijk aan de
wereld .een slecht voorbeeld heeft gege
ven. Wanneer n conflict zich leende
voor eene scheidsrechtelijke beslissing,
dan was liet dat tusschen Frankrijk en
Turkije over de beide woekeraars Tubini
en Lorando. De heer Delcasséwilde
daarvan echter toen niets weten, en de
beer d'Estournelles de Constant had vele
schoone frasen om ons te overtuigen, dat
een scheidsgerecht, juist bij de eerste
gelegenheid die zich ons aanbood, niet
mogelijk was."
Er is in deze, woorden veel waars.
De Frankfurter Zeifunr/ echter is opti
mistischer. Zij wees er o;"», dat de ont
wikkeling der arbitrage-idee, al moge
de waarde der thans gesloten trakta
ten, van een politiek standpunt be
schouwd , nog niet -zeer groot zijn,
toch eene groote en niet te miskennen
moreele beteekenis heeft. Iedere vooruit
gang der men«chheid, zegt het blad, is
klein begonnen en heeft langen tijd
noodig gehad om te worden verwezen
lijkt. Zoo is liet gegaan met de slavernij,
mot de lijfeigenschap, met de barbaarsebe
oorlogsgebruiken, met de lieksenproccssen,
met de pijnbank; edele mciischcn verlang
den de afschaffing daarvan, maar het heeft
eeuwen geduurd, eer die afschaffing een
feit werd?De eerste staatsman, die zich
een internationaal sclieidsgerecht voor
stelde, was de Amerikaan Adams in 1783.
In liet jaar 1848 noodigde Francisque
Bonvet de Fransche Nationale Vergadering
uit, in de republikeinsche Grondwet het
uitzicht te openen op de instelling van een
internationaal scheidsgeroeht. Het zelfde
denkbeeld werd bepleit door den
Jtaliaanschen leeraar in het staatsrecht
Taparelli. Bij den vrede van Parijs (1856)
werd de wensch uitgesproken, dat de
Europeesche mogendheden voortaan niet
eer tot de wapenen de toevlucht /ouden
nemen, vóór dat niet bij het conflict be
trokken mogendheden de gelegenheid
zouden hebben gehad, pogingen te doen
om eene oplossing der mooielijkhedeu in
ver/oenenden zin tot stand te brengen.
Na den Fransch-Duitschen oorlog werd
de beweging ten gunste van arbitrage
nadrukkelijk voortgezet, in Engeland door
Henry Richard, in Italiëdoor Mancini,
in Frankrijk door Charles Lucas, in
Belgiëdoor de Laveleye en Goblet
d'Alviela enz. In bet jaar 1873 kwam
te Brussel een congres bijeen van rechts
geleerden en publicisten, die verklaar
den, dat het sclieidsgerecht een bij uit
stek rechtvaardig en verstandig middel
is, om conflicten tusschen natiën bij te
leggen. In het zelfde jaar werd te Genève
het Institut de Droit International ge
sticht, dat zich weldra ontwikkelde tot
genootschap voor de hervorming en de
codificatie van het volkenrecht. Achter
eenvolgens verklaarden zich de volks
vertegenwoordigingen van Nederland, de
Vereenigde Staten, Zweden en Belgi
voor de toepassing van het scheidsgerecht.
In 1880 namen de Senaat en het Huis
van Representanten in de Vereenigde
Staien het besluit, den President uit te
noodigen zich met alle beschaafde mogend
heden in verbinding te stellen ten behoeve
van de invoering van scheidsgerechten.
In 1884 namen de congressen ter be
vordering van het arbitrage-beginsel een
aanvang en in 1889 werd met hetzelfde
doel de Interparlementaire Conferentie
opgericht. Drie- jaar later werd te Bern
een blijvend bureau voor scheidsgerecht
gevestigd, dat reglementen ontwierp. Af
en toe werden feitelijk enkele quaestiën
door scheidsgerechten beslist, en in tal
van internationale traktaten werd de
arbitrage clausule opgenomen. En in
1899 kwam op voorstel van den czar
het veel besproken vredescongres" in
den Haag bijeen.
Helaas, dat juist na dit vredescongres,
de meest doorslaande bewijzen zijn ge
geven, dat de machtigen geweld nog
evenzeer als vroeger, boven recht stellen.
Brief nit utrecht,
door JAN VAN 'T STICHT.
Oef! 7,e zitten er op" zeggen de soldaten
als ze hun provooststraf ondergaan hebben
en weer gezond en wel bij hun
medekrijggknechten op de kompie zijn aangeland.
En ik zeg het hun van ganscher harte en
met onovertrefbare dankbaarheid na: oef,
ze zitten 'r op!
Drie feestdagen aan n stuk.. . neen,
dat is nog erger dan provooststraf met water
en brood om den anderen dag!
En dan, dat Vrede op aarde, dat gedurende
zoo'n kortstondigen wapenstilstand in ons
vaderland zoo algemeen en zóó ernstig wordt
aangeheven alsof allen het oprechtelijk
meenden, dat Vrede op aarde begon nie
ik hoop dat het mij an allerhöchster Stelle
te zijner tijd vergeven zal worden knapjes
te vervelen. En de aankleve van dien: de
Kerstversjes niet te verwarren met
kersversch, want de bakkers hebben met onge
kend cynisme de feestdagen met oudbakken
brood opgeluisterd de Kerstmuziek, de
Kerstverhalen en vertellingen, de Kerstidyllen
en hoe die dingen nog meer genoemd zijn.
waarin brave lleudrikken en lïcndrika's de
hoofdrollen vervullen en waarmede geheele
geïllustreerde Zondagsbladen vol ons over
stelpten ... ik heb ze ook doorworsteld.
Terwijl ik in mijn tuinkamer zat en de
huismusschen, de meezen en de lijstors uit
de buurt onthaalde op de kruimkens van
mijn discli, verbeeldde ik mij Carnegie's geest
in mijn tuintje te zien zweven boven al die
hongerige vogelen des bemels, en dat hij
dat kleine lapje grond in een prachtig gebouw
van de Vredesconferentie herschapen had.
Wat ging het daar vriendschappelijk en
gezellig toe tusschen dat kleine
pluimgedierte. Dat sjilpte en snaterde zoo vroolijk
alsof het altijd zoo blijven zou en zij betwistten
elkander den rijken voorraad niet ter
verontschuldiging diene, dat de aardappelen
niet overguar waren geweest, den vorigen
dag; ook al een gevolg van de
kerstvervoling maar ieder zorgde, dat hij zijn
kropje zoo spoedig mogelijk vol kreeg. Dat
ging zoo geruimcn tijd door! Het aantal
vredelievende vogels vermeerderde nog steeds;
Carnegie's gelaat straalde van edele zelfvol
doening en ik zijn nederige middelaar
kon ook een gevoel van trots niet onder
drukken. Maar op eens kwam aan die schoone
illusie een eind. Boven, van den nok van
het dak, waar niemand hen had opgemerkt,
stortten plotseling twee bonte kraaien, hun
kans schoon ziende, naar omlaag, slokten
haastig de grootste en beste brokken naar
binnen en verjoegen de gansene
vredesconfereiitie, die verschrikt, en angstig sjilpend
naar alle kanten uiteenvloog. Ook Carnegie
vertrok ijlings, maar vergat toch, ondanks
den schrik, zijn porte-monnaie niet. Ik riep
hem nog achterna: Carnegie, Doctor des
hemels en der aarde zoo 'n man is toch
op zijn minst doctor, dacht ik doctor, je
hebt iets niet vergeten!" Maar de doctor
was met de musschen en de meezen en de
lijsters of de spreeuwen, ik weet eigenlijk
niet goed wat het waren in het luchtruim
verdwenen.
Mijn plezier dat beetje wat de Kerst
dagen mij gebracht hadden was weg en
ik nam mij heilig voor om een leening te
sluiten, opdat ik het volgend jaar Kerstmis
ten minste in het bezit van n snelvuur
kan zijn om die bonte kraaien uit mijn
tuintje te houden.
Vol ergernis ging ik in mijn A-oorkamer
zitten kijken naar de sombere grauwe lucht
en de ook al niet vroolijk uitziende voorbij- i
gangers. j
Vandaar kwam onverwachts uitkomst en j
werd ik weer een weinig opgevroolijkt. Onder '
de weinige wandelaars slenterde ook Daantje
aan den overkant over het trottoir. Daantje
is iemand met een boehei, een bril voor een
paar groote schaapsoogen en een goed hart.
Dat goeie hart heeft Daantje al menige poets
gebakkeu, want hij is principieel voor don
vrede, zoo mogelijk voor den universeelen
vrede. Zoo komt het, dat wanneer in den
bescheiden kring, waarin Daantje zich be
weegt, ruzie dreigt te ontstaan, hij onmid
dellijk met klem van redenen als
vredesconferent optreedt en het dreigende gevaar
poogt te bezweren. Veelal met gunstig gevolg,
dat dan weer tengevolge heeft dat Daantje
van het verzoenings- of vredesrondje dat
daarna gedronken wordt, dubbel en dwars
zijn portie krijgt. Een verder gevolg is dat,
aangezien Daantje oen vroolijken dronk over
zich heeft, zijne makkers hem in den regel
smoordronken maken, want zijn goeie hart
noopt heni om alles aan te nemen wat men
hem aanbiedt. Ik sla niks of as vliege" is
zijn devies.
Is hij eenmaal smoordronken, dan veroor
looft men zich allerlei ongepaste grappen
met den ongelukkigen graswieder en
bulletinhandelaar.
Zoo heeft men op een vroegeren Sint
Nicolaasavond dezen 49-jarigen vrijgezel uit een
caféin een der buitenwijken in volslagen
bewusteloozen toestand gedragen naar de
woning eener 59-jarige alleen wonende dame
en hem daar in het bed van deze dame ge
legd. Toen deze eenigen t\jd later, ook al niet
kaarshelder blijkbaar, thuis kwam, vln'dde zjj
zich rustig aan z\jne zijde neer, om eerst des
morgens bij 't ontwaken tot de wetenschap
te komen, dat zij een logéhad gehad.
Daantje's beroep op zijne onbekendheid met
het gebeurde mocht niet baten.
Hij de geïncarneerde vrede werd
bloothoofds ter deure uitgeworpen en viel
dadelijk weer in handen van den kastelein
en zijne makkers, die de grap zoo ver voort
zetten, dat er sprake was van een huwelijk
tusschen den jongen man en de jonge doch
ter. Daantje ging persoonlijk zijn aanstaande
echtvereeniging bekend maken aan de redac
ties van een paar volksblaadjes, die er fees
telijk inliepen en kolommen wijdden aan de
levensbij zonderheden van dezen stumper.
Daantje ging nog verder! Hij verzocht niet
alleen den orkestdirecteur Kuiper zijn huwe
lijksfeest te komen opluisteren maar ver
spreidde ook huwelijks aankondigingen!
En, toen de ondertrouwdagen tot maanden
waren aangegroeid, ging men toch eens
informeeren ter plaatse waar men het weten
kan", maar op het stadhuis wist men er
niets van.
De vrede tusschen Daantje en haar bij wie
hij onwetend een Sinterklaasnacht heeft door
gebracht is voor goed gestoord. Als je 't
ooit weer waagt in mijn bed te komen dan
stop ik je met je ragebol hiermee des
jongelings hoofd bedoelende in een emmer
water!" dat was haar laatste woord.
Braakensiek's Platen.
In de N. Rott. Ct. van Zondag 27
Dec. geeft een anonymus zijn oordeel
over de waarde van Braakensiek's week
blad-platen.
Hierin komt o. m. het volgende voor:
AVanneer men de politieke platen
deibekende kunstenaars, die zich in het buiten
land naam verwierven door hunne opmer
kelijke kantteekeningen in het levensboek
der natiën, een, beetje heeft leeren kennen
en waardeeren om de geestigheid, de origi
naliteit, om de fraaiheid van teekeniiig en
compositie, de krasse expressie, de fijne
karakteriseering, dan, zoo houden de boven
genoemde ongeloovigen vol, kan men de
beroemde Braakensiek-prenten niet anders
dan bloedeloos conventioneel van samenstel,
saai van opzet on uitvoering achten. De
populariteit van een Punch-cartoonist als
Teimiel was terecht gevestigd op het bezit
van kwaliteiten, welke men vergeefs zou
verzekeren, dat den groene-weekblad-teeke
naar evenzeer immer eigen zijn."
In plaats dat men in deze zoogenaamde
spotprenten deze schoonste deugd van de
karikatuur vindt: het aanstrepen van de
karaktereigenschappen waardoor een persoon
of ding zich zelf is, ziet men in dit werk
alles egaal en toonloos zoover maar mogelijk
is; het nivelleert den door de werkelijkheid
aangeboden geestig-oneüen bodem tot een
kale, vlakke woestijn van vervnlendheid. Die
veelaangehaalde gelijkenis der voorgestelde
personen is er geene; slechts zijn met zekere
routine-handigheid als naar fotografieën
gekalkeerde koppen (die dus e»n oppervlak
kige vormengelijkenis hebben), boven wille
keurige lichamen gezet, welke nooit het
eigene van een persaonlijkheU raken. De
gestalte van Braakensiek's, Dr. Kuyper bijv,
of van wien ook is nooit aan die van den
geportretteerde zelf getoetst. In plaats van
die gekleede jassen en kleermakers-pantalons,
waaruit de lichamen .op de
Ainsterdammerprenteii bestaan, zou men zonder eigenlijk
in kunstwaarde of geest veel te kort te
komen bij wat er is, de fotografieën kunnen
afdrukken en die op een even saai rijtje
zetten met de namen er onder.
En dat niet bij gebrek aan typen of
zouden soms de verschillende-partij en-verte
genwoordigende persoonlijkheden bij ons niet
even kenmerkende figuren yjjn als G-ladstone
en Disraeli, Chamberlain, Eéhx Eaure, Kaiser
Wilhelm? Het leven is bij dit alles nimmer
geraadpleegd en zoo is het resultaat dan ook
nergens iets levends geworden.
De meest succesvolle platen van
Braakensiek, die tijdens den boerenoorlog verschenen,
kan men niet hooger schatten; omdat zij de
gevoelens van het publiek, dat vooral het
melodramatische in zulke gebeurtenissen ziet,
vertolkten, waren die uitingen op dat
oogenblik van kracht; de holheid van den pathos
maakt ze op den duur waardeloos.
En wat geest aangaat: de uitvoering van
deze platen, in aanmerking genomen wat we
zooeven deden opmerken, schijnt bovenal van
dit misschien vooral in ons land helaas niet.
geheel onjuist gebleken principe te zijn uitge
gaan: II est dangereux dans Ie monde de se
meier d'avoir de l'esprit!" De vereering in
dertijd voor Alex Verhuel, vervelender
gedachtenisse, en voor Braakensiek nu. schijnt
te bewijzen, dat geesteloosheid groote attrac
ties kan bezitten voor vele menschen.
Het Nieuwsblad voor Nederland schrijft
naar aanleiding daarvan als volgt:
Eiken Zaterdag weer, nu reeds meer dan
vijftien jaren achtereen, is de verschijning
van het Groene AVeekblad" eene gebeurte
nis die door duizenden en tienduizenden in
het land met belangstelling wordt tegemoet
gezien. Deze is er op geabonneerd; gene
koopt liet blad aan kiosk of station; ande
ren weer vragen er naar in koffiehuis of
sociëteit. En wien noch het eene noch het
andere middel ten dienste staat, om te weten
te komen wat Braakensiek deze week geeft",
die kijkt links en rechts op straat goed uit
zijne oogen om een winkel te ontdekken,
waar, kort na de verschijning van het blad,
de plaat ten toon hangt voor de glazen.
Braakensieks prent wil men gezien hebben!
Met van duizenden en tienduizenden te
spreken, overdrijven wij niet; eer zijn wij nog
te matig in onze taxatie; bij honderdduizenden
is het getal te noemen dergenen, die weke
lijks een oogenblik van genoegen te danken
hebben aan de teekenstift van Braakensiek.
Niet altijd is de teekening raak, niet
altijd slaat de voorstelling aan; maar ook
hier meeuen wij beneden de werkelijkheid
te blijven, als wij zeggen, dat van de tien
maal zeker negen keer Braakensieks plaat
een nieuw licht werpt op een feit, op een
gebeurtenis der laatst verloopen dagen. En
bijna nooit is dit licht schril of schel; door
gaans heeft het een vriendelijk schijnsel. De
teekening mag nog zoo guitig, nog zoo iro
nisch, nog zoo ondeugend zelfs zijn, zelden
zal rnen de plaat neerleggen zonder te ver
moeden, dat de getroffene zelf, de
hoofdper