De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 3 januari pagina 3

3 januari 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No.1384 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR&EDERLAND. soon van de plaat, als hy ze ziet, er ook wel een beetje schik in zal hebben, er ook wel even om glimlachen, zal, er niet boos om zal zijn. Ons scheen dit altijd een te waardeeren verdienste in een werk, dat voor niets meer en voor niets minder wil doorgaan dan het is: de doorgaans humoristische, een enkele maal ook treffende illustratie van een episode uit de geschiedenis der afgeloopen week. Braakensieks humor is vriendelijk, niet kwetsend; bijna altijd doet zij aangenaam aan. Daarbij is zijne teekening nooit dubbel zinnig of twijfelachtig; altijd weet hij in enkele trekken aan te geven wat hij zeggen wil en het Nederlandsche publiek verstaat hem onmiddellijk. Ook dit meenden wij als een verdienste te mogen waardeeren. En niet alleen het Nederlandsch publiek heeft hem' leeren verstaan! Ook in het bui tenland, ver over de grenzen, kent en waar deert men Braakensiek en zijn werk. Geïllu streerde tijdschriften" in alle landen van Europa en' in Amerika reproduceeren bijna elke week de plaat in de Groene". En in die belangstelling, in de duidelijke sympathie, die w\j daarin zagen voor den landgenoot die ook onze sympathie wist te wekken, hebben wij wel eens een oorzaak van nationale vol doening, van nationalen trots zelfs gevon den Onnoozelen, die wij waren! Dat alles is slechts inbeelding, is gemis aan smaak bij ons geweest! Braakensiek is lang zoo ver dienstelijk niet! De N. Rotterdammer zal het ons wel anders vertellen. Braakensieks werk is bloedeloos, conventioneel van samen stel, saai van opzet en uitvoering". Hij kan slechts poppetjes teekenen, koppen die eene oppervlakkige vormgelijkenis" hebben op lichamen, die geen lichamen zijn, maar slechts bestaan uit gekleede jassen en kleermakers pantalons". Kleermakers-pantalons!" De aanduiding zal wel eene zeer bijzondere moeten ver beelden l Alles in Braakensieks teekeningen is egaal en toonloos, zoover maar mogelijk is." De door de werkelijkheid aangeboden, geestigoneffen bodem nivelleert hij tot een kale, vlakke woestijn van vervelendheid." Enz. enz. enz.! Arme Braakensiek! En daar hebben wij nu behagen in geschept, week aan week, jaren lang! Wat moeten de honderdduizenden, die wekelijks naar de plaat van Braakensiek grijpen of uitzien, toch voor nare droogstop pels en zemelenknoopers zijn, dat zij een oogenblik van verpozing en genoegen konden vinden in die kale, vlakke woestijnen van vervelendheid." Natuurlijk ligt de teekenaar nu, na zoo'n kritiek, totaal verslagen en vernietigd neer. Hij zal geen potlood meer in de hand durven nemen, tenzij .... h\j den moed daartoe weet te putten uit de wetenschap, dat eene tot in het fanatieke gedreven eenzijdigheid wel eens meer den toon aangeeft in de kunstbeschouwingen in de N. Rott. Crt. iiiiiiiiiiiiiiiuini iiiniHiiiiiiiiiin Sec ia k iiiiiiiiiiniiniiiii iiiiiiiiiiiiiii WoDloplerzoek te Altmaar. Het is een verblijdend verschijnsel, dat, nu wij de "Woningwet hebben die aan de gemeentebesturen, indien zij willen, de ge legenheid geeft, om treurige woningtoe standen te verbeteren, onder het publiek zelf de aandrang komt om op dit rijke en dankbare terrein van volksg zondheid en ontwikkeling van goede sociale eigenschap pen krachtig te arbeiden. Allewege! Van Amsterdam liggen thans even waardevolle als uitvoerige gegevens over den allerellendigsten toestand der krotwoningen ter beschikking; van Kotterdam eveneens, waar, door Arm Kotterdam" de _ publieke opinie is wakker geschud; van Leiden lag reeds vroeger een bijzonder uitgewerkt verslag van een systematisch onderzoek ter beschikking, en ook Groningen's Eaad heeft thans tot het instellen van zulk een systematisch onderzoek besloten. Thans wensch ik, met een enkel woord, de aandacht te vestigen op een pas ver schenen boekje, getiteld: Kapport omtrent de woningtoestanden te Alkmaar." Het bevat de uiterst volledig uitgewerkte resul IIIUUIIHIIIIIIIIIIIMUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIll EEN BEZOEK. Schets, van RBINHOLD ORTMANN. 't Is schemertijd I Roderich Hellmer, de groote acteur, zit in zijn fluweelen huisjasje op zijn studeerkamer en volgt met droomerigen blik de blauw achtige rook wolkjes van z'n cigarette, die in lichte kronkelingen omhoog stijgen. Hij is bizonder op dit schemeruurtje gesteld, want, gelijk hij altijd beweert, heeft hij juist aan de schemeruurtjes zijn beste inspiraties te danken gehad. De tallooze kranslinten en palmtakstrikken aan de muren komen zoo schilderachtig uit in het vage schemerlicht en de portretten van vorstelijke personen met eigenhandig onderschrift" schijnen van uit hun lijsten den beroemden kunstenaar vereerend toe te lachen, als de lange schadu wen der schemering zich in de kamer uit breiden. Roderich Hellmer is op dit gedeelte van den dag het liefst geheel alleen met zijn gedachten en het stemt hem altijd bizonder onaangenaam, als hij om dezen tijd in zijn overpeinzingen wordt gestoord. Van daar dat hij dan ook heden met een knorrigen trek op het gelaat, den aarzelend binnentredenden bediende aanziet, als deze hem komt zeggen, dat er iemand is, die hem dringend verlangt te spreken. Waarom stuur je de menschen niet weg, als ze Rp zoo'n ongelegen tijd komen? Wie is het ?" Meneer Walterfiudolfi van het Koninklijk hoftheater te S." Rudolfi ? Walter Rudolfi ? Och, heb je 't wel goed gehoord ? Zei hij werkelijk: van het hoftheater te S.?" Gunst meneer, hij heeft wel vier keer het zelfde gezegd." taten van een systematisch ingesteld onder zoek van den toestand der arbeiderswonin gen in deze bevallige provinciestad, ingesteld door een commissie uit den Volksbond, be nevens het bestuur, tezamen 19 Alkmaarsche ingezetenen, allen belangstellenden uit de gegoede klasse, die met ijver en toewijding hun vrijwillig opgenomen taak hebben verricht. In de 128 blz. van dit boekje worden de op een model-lijst verzamelde gegevens blok voor blok in 10 afdeelingen gedetailleerd medegedeeld, in alle bijzon derheden. Is het noodig, uit de reeksen cijfers te citeeren ? Me dunkt van niet. Het is slechts een herhaling van het oude liedje, in dit blad reeds zoo meermalen op treurdeun gezongen: het grootste gedeelte der proletariërs woont in geheel onvoldoende woningen, soms 7?10 personen in ne kamer, die tegelijk als slaapvertrek dienst doet; slaapplaatsen waar mannelijke en vrouwelijke gezinsleden te zaïnen verblij ven ; gebrek aan frissche lucht, ruimte enz. Wanneer hier op iets eigenaardigs zou mogen worden gewezen, zou het dit zijn, dat het hier niet' geldt een groote stad met dicht bevolkte kazerne-buurten, maar een provincie-stadje, waar toch uitteraard meer ruimte is en de grond goedkooper. Dat daar zelfs diep-treurige toestanden voorkomen en het boekje hangt daarvan een tafereel op wat getuigt van ongezond heid, onzedelijkheid, lichamelijk verderf dan blijkt daaruit het best, hoezeer de onmensen waardige woningen allerwege voor komen en de woningwet een rijk veld van nuttige werkzaamheid vindt niet slechts in de groote steden, maar ook in de kleinere plaatsen. Deze eind-cijfers kan ik nog wel, ten be wijze, uit het door den secretaris der vereeniging, dr. Van Gelder, uitstekend be werkte boekje mededeelen; dat, uitgaande van redelijke eischen, in gewone bouwver ordeningen gesteld, 129 woningen of 12.70 pCt. voldoende werden bevonden; 334 of 70 pCt. onvoldoende, 320 of 29.42 pCt. laag en 295 of 27.18 pCt. zér laag. Eischende voor een woon- en slaapkamer, of woon-, werk en slaapkamer 15 M3, voor een volwassen persoon en die eisch is toen stellig niet hoog! dan waren van de voor gemengd gebruik bestemde kamers 647 of ruim 64 pCt. onvoldoende. Maar neen, ik ga niet verder op de cijfers in. Het waardevolle boekje kost slechts 15 cent, geen bezwaar dus om voor wi belang stelt, het zich aan te schaffen. De practische bedoeling van de commissie is, dat de gemeenteraad van Alkmaar hier krachtig zal optreden om in dezen toestand ? verbetering te brengen. De Volksbond heeft zich daarvoor met een uitvoerig toegelicht adres aan den raad gewend, waarin ver zocht wordt, een plan van onteigening vast te stellen en door te voeren, en de aldus verkregen terreinen of in erfpacht uit te geven, met bepaalde voorwaarden voor ver bouwing of zelf model-woningen te bouwen; de stinkslooten (waaraan Alkmaar zoo rijk is) te dempen; het uitvaardigen eener wo ning-verordening en het instellen eeuer woning-inspectie. Daar heeft de raad voorloopig kluif aan. Woningbouw door de gemeente dat is ten slotte toch de eenige uitweg. En al geloof ik niet, dat op dit gebied van Alk maar de victorie zal uitgaan die eer schijnt voor Edarn weggelegd! we zullen al dankbaar zijn, als Alkmaar's vroedschap zijn Noord-Hollandschen broeder navolgt! Dat zal ook voor de Volksbond de beste belooning zijn voor den langdurigen en veelomvattenden arbeid! S. Strekking'.. . strekkingskunst . . .f. Een recente ervaring doet me dit onder werp aanpakken, in de hoop niet alleen dat het de belangstelling v inde die het verdient, maar ook door het nogmaals aandachtig te bezien, tot een zuiverder voorstelling mee te werken. De naaste aanleiding is deze: iiitimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiHiiiiiiiiiiiiii Hm ! Nou, laat meneer dan maar binnen komen." ? De bezoeker verschijnt op den drempel een breedgeschouderde reuzeugestalte met een slappen hoed op en een pelerine-jas aan. Bij het flauwe schijnsel der laag bran dende ganglanip, wier licht door de geopende deur naar binnen valt, kan men moeielijk anders onderscheiden dan de omtrekken van een forsche mannenfiguur. En even forsch als zijn verschijning is ook de metallieke klank zijner bassteiu, waarmede hij den be roemden Hellmer reeds van uit den deurpost toeroept: Bonjour, ouwe jongen ! Nou, wat zeg je van me V Is dat een verrassing of' niet 't" De groote tooneelspeler is opgestaan en treedt den bezoeker hartelijk tegemoet. Hij ziet er bijna belachelijk fijn en tenger, ja zelfs gebrekkig uit, naast dien grooten reus, die meer dan een hoofd boven hem uitsteekt en zijn fijngevoruide smalle hand, die zoo ineiiigbakvischje in verrukking heeft gebracht, verdwijnt geheel en al in de op een beerenklauw gelijkende rechterhand van Walter Rudolii. Het doet me werkelijk bizonder veel ge noegen je te zien. Daar zijn al heel wat jaren verloopen, sinds we elkaar voor het laatst gesproken hebben." Dat zijn er juist, Roderich ! Wij hebben in dien tijd carrière en naam gemaakt, wat? Het mag dan niet van allebei even vlug gegaan zijn, maar liet succes is ten slotte toch hetzelfde geweest! Je hebt zeker wel gelezen, hè, dat ik als eerste acteur aan het hof-theater geëngageerd ben 1" Om je de waarheid te zeggen het is me door 't hoofd gegaan. Maar a propos, ontdoe je van jas en hoed; wacht, ik zal licht aansteken ...." Hij wil zich naar de deur begeven, waar het drukknopje voor liet electrisch licht zich bevindt, maar zijn bezoeker legt eensklaps de hand op zijn schouder en zegt: O, doe voor mij geen moeite; zoo'n Kort geleden publiceerde ik een critiek over een boek van een zeer bekend auteur, waarin deze een pleidooi leverde voor de vrije liefde en tegen het huwelijk, en dat gekleed had in den vorm van een roman. Ik vond dien roman slordig van compozitie, de psychologie weinig overtuigend, de taal slap, en het verhaaltje als zoodanig zoo geheel pour Ie besoin de la caitse, dat ik geen enkel oogenblik van ontroering doorleefde bij de lezing, integendeel mij telkens, behalve aan bovengenoemde fouten, stootte aan de voor opgestelde bedoeling van den schrijver, ofte wel de strekking, niet omdat die strekking mij onsympathiek was dat doet niets ter zake maar omdat die blijkbaar het gansche bedrijf des schrijvers moest goedmaken. Mijn ongunstig oordeel motiveerde ik zoo veel doenlijk met bewijsplaatsen en meende mij daarmee behoorlijk van mijn taak ge kweten te hebben. Maar jawel! . . . Eenige dagen later ontving ik een brief van den auteur, waarin deze mij van lafheid beschuldigde, omdat ik mij op die wijze van zijn boek afmaakte, waarin de strekking de hoofdzaak was, en ik van die strekking bijna met geen woord gerept had. Op mijn antwoord, dat ik mij van geen lafheid bewust was; dat ik, zoover ik weet, nog nooit geschroomd had mijn meening te zeggen als die gevraagd werd, maar dat het mij- niet aanlokte in een letterkundige critiek het vraagstuk der vrije liefde te gaan be handelen ; dat een brochure daarover zeker ook wel niet onder de rubriek literatuur zou besproken worden, kreeg ik als nadere toe lichting de rnededeeling, dat ik waarschijnlijk liever die kwestie onaangeroerd liet, omdat ik zelf in mijn naaste omgeving van familie en kennissen waarschijnlijk genoeg had opge merkt, dat hém in 't gelijk stelde, en bang was daarvoor uit te komen. Dat was de ver klaring voor de beschuldiging van lafheid. Namen doen hier niets ter zake. Ik deel het alleen mede als bewijs hoever iemand komt die alleen met een goede, moreele of maatschappelijke bedoeling, een roman gaat zitten schrijven, en zich niet bekommert om wat in een werk van literaire kunst hoofdzaak is en blijven moet. Al mijn bedenkingen tegen taal stijl, com pozitie, psychologie dat alles zou hij zich gaarne hebben laten welgevallen, als ik maar op de meerdere of mindere belangrijkheid van zijn begrippen en meeningen aangaande de vrije liefde en het huwelijk de aandacht had gevestigd. Trouwens ??hij is er een uit velen, en hij ging nog niet zoover als andere strekkings schrijvers of -lezers wel eens plegen te doen. Die zoeken dan in een afkeurend oordeel een bestrijding van de door hen voorgestane meening. Alsof het daarom gaat! . . . Zoo herinner ik mij eens een tooneelstuk gezien te hebben, bestemd om de gruwelen van den oorlog zeer zichtbaar te maken, en derhalve de zegeningen van den vrede hoogelijk te doen waardeeren, 't Stuk was ontstemmend grof en onsympathiek als t o o n e e l w e r k. Welnu niet alleen de schrijvers, maar ook enkele lezers hielden mij, na mijn afkeurende critiek, voor een zeer oorlogszuchtig, wreed mensch. Zoo kan men iemand allerlei vreemdigheden toedichten, als men xolf begint met zich op een geheel verkeerd standpunt te plaatsen. Literaire kunst als zoodanig heeft nu een maal niets met strekking te maken. Evenmin als een roman als kunstwerk kan volstaan met of gered worden door een bevredigend slot, evenmin kan de strekking, wanneer deze begrip en meening van den schrijver over eenige zaak, door een gefingeerde historie of bedachte dramatische comflicten als de beste moot doen kennen, de historie of het drama zelf tot kunstwerk maken. Maar er zijn toch wel...." Juist. . . . En dat er strekkings-werken zijn, die wel degelijk wat met kunst, hebben uit te staan, maakt het vooral noodig de zaak nog eens grondig na te gaan. Maeterlinck heeft in een zijner opstellen zeer wijze woorden gezegd over de symboliek, en die onderscheiden in een van lagere en hoo gere orde. De eerste noemt hij de symboliek met voorbedachten rade. Dit wil zeggen: dat de kunstenaar vooropstelt een symbool en daar dan de realiteit aanpast. Natuurlijk wordt dat nooit groote kunst in het gunstigste geval groote kunstigheid, knapheid in 't métier. We mogen gerust denken aan de allegorie, zoowel in de beeldende als in de literaire kunst. Zoo als de allegorie in de iiiiiiiiiiiiiliiimiiiiiiiiittiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiMMiiiHiiiiii praatje in 't schemeruur mag ik wel; daar ligt voor mij iets gezelligs in en mijn jas zal ik ook niet uitdoen, want langer dan een kwartiertje kan ik toch niet blijven. Ik heb voor van avond nog een afspraak met graaf Hohenheiin en prins Von Rijnar." Allo donders, je houdt er voorname vrindjes op na! 'n Sigaar of 'n cigarette ? 'n Glas wijn misschien?" Merci, merci! Ik heb daar net in Hotel Bristol gedineerd .. . Ja, ja, wie zou dat ge dacht hebben, toen we nog samen bij vader licinemann speelden in Auerbach! Twin tigduizend mark gage, en verlof' om vier maanden van het jaar gast-voorstellingen te geven, als ik me voor tien jaar verbind ! Maar voor minder zouden ze Walter Kudolh' ook niet gekregen hebben." Hij liegt, of het gedrukt is, denkt Rode rich Hellmer. Maar toch zal er wel iets van waar zijn, al kan hij het ook niet gelooven. Een acteur weet toch immers altijd, waar z'n oud-collega's werkzaam zijn. En er moeten nu stellig wel al 'n jaar of tien zijn verloopen, zonder dat hij ooit den naam Rudolfi gehoord heeft. En in eene of andere komedie-almanak kwam hij al evenmin voor. Van harte gefeliciteerd," zegt hij, en laat zich dan met een zekere nonchalante on verschilligheid die hem zoo gemakkelijk afgaat en die hem in z'n verschillende rollen al zoo dikwijls te stade is gekomen, achter over in zijn leunstoel glijden. Maar vertel me 'ris, waar heb je Gods ter wereld toch gezeten, dat niemand in zoo langen tijd iets van je gehoord of gezien heeft." i Fordere niemand rneiii Schicksal zu horen" klinkt het op somberen, dotten toon, uit den anderen leunstoel terug. Ik had de godde lijke Thalia trouw gezworen en zie... ik ben haar ontrouw geworden, maar... ze heeft zich op 'n ontzettende manier gewro ken. Weet je, hoe diep ik reeds gezonken was ? Ik was worstelaar geworden. En wie weet, of ik dat niet gebleven zou zijn, als literaire staat tot het sprookje, zoo staat de symboliek met voorbedachten rade tot die van hooger orde. Dio kwalificatie geeft Maeterlinck aan de kunst waaruit het symbool vanzelf, als on danks den schrijver, oprijst, als het gevolg van datgene in zijn arbeid wat men alleen ter onderscheiding wel eens het onbewuste noemt. Op dezelfde wijze kan over de strekking en de strekkings-kunst gesproken worden. De vooropgezette strekking is het gevolg van een begrip of een meening over het wenschelijke van een verandering in de maatschappelijke verhoudingen, of instellin gen, of zeden. Ze moge haar oorsprong hebben in verontwaardiging, d. i. in een emotie, ze heeft zich daaruit omgezet, door een nadenken over wat die verontwaardiging wekte, in een verstandelijke overtuiging. En ze wil die zelfde overtuiging door middel van een kunstwerk aan anderen opdringen. Het kunstwerk wordt derhalve bewijs-materiaal. Een bepaald geval moet worden be dacht om dat bewijs zoo overtuigend mogelijk te maken. En de realiteit wordt of op een heel arbitraire wijze gegroepeerd, of onder een zoo bizonder licht geplaatst, dat alleen op datgene een schijnsel valt, wat den auteur in zijn bewijs-voering kan dienen. Er komt hierdoor iets geheel willekeurigs in de behandeling der stof. Niet het leven, de werkelijkheid, gelijk de kunstenaar ze ziet, wordt door hem weergegeven, maar een leven, een werkelijkheid die hij wil laten zien als overtuigingsstuk een met bepaalde vooropstelling gefabriceerd geval. Of wel, hij kiest uit het werkelijk gebeurende iets exceptioneels. dat hem dienen kan, iets wat toevallig als bewijs-materiaal gebruikt kan worden, maar dat juist door de bizonderheid van zijn gebeuren zijn ongeschiktheid bewijst om er een algemeene waarheid, een doorgaans geldenden regel uit af te leiden. Voor allen, die op een zoodanige wijze hun stof willen maken of kiezen, heeft Elaubert deze kostelijke waarschuwing geschreven: L'art ayant sa propre raison en lui-même, ne doit pas tre considérécomme un moyen. Malgrétout Ie génie que l'on mettra dans Ie développement de telle fable prise pour exernple, une autre fable pourra servir de preuve contraire, car les dénouements ne sont pas des conclusions. D'un cas particulier il ne faut rien induire de général. .. ." Nu zijn er onder de literaire artiesten ge boren moralisten, die niet alleen den mensch en de omstandigheden waarin hij leeft zien met een artiesten-oog, en de gevoelens door dat zien gewekt in een kunstuiting belicha men, die ik ter onderscheiding objectief*) wil noemen, maar die steeds den mensch, gelijk zij hem zien, vergelijken met den mensch gelijk zij hem wenschen, en de maatschap pelijke toestanden toetsen aan hun sociale idealen. Zulk een kunstenaar is bijv. Ibsen. Doch hij heeft zijn drama's niet gebouwd op een geval hij heeft uit bepaalde toe standen als het ware de quintessens geno men, en daardoor bereikt dat we meest altijd het algemeen geldende van zijn tragische conflicten voelen. Een Nora is de belicha ming van de vrouw in 't algemeen, die zonder degelijke opvoeding uit het onbeteekenende meisjes-leven overstapt in het onbeteekenende huwelijk. Ibsen heeft zich voorgesteld het tragisch conflict te geven van zulk een vrouw met het leven, wanneer ze door schok kende ervaringen tot zelfbewustzijn komt. En dat is hem volkomen gelukt. Nu kunnen we, na het ontroerd-worden over dat conflict, zeggen : Ibsen heeft in Nora de wenschelijkheid doen gevoelen van een goede degelijke opvoeding voor de vrouw, zoodat zij als individu met den man gelijk sta: die strekking van algemeenen aard is iets wat van zélf volgt, heeft met onze ont roering op het meest tragische oogenblik niets uit te staan. En zoo is het eveneens met de strekking van Spoken. We zien een vrouweleven ver woest door het volgen van de conventioneele moraal ten koste van eigen vrije voelingen. En we worden daardoor overtuigd van het recht tot individueel regelen van eigen leven volgens persoonlijk gevoel van reinheid en waarheid. Maar dit zijn nabetrachtingen; een zuivere emotie door de tragiek van dat werk is er aan voorafgegaan, omdat we nergens door het bedoelen, door de strekking van dit bizondere geval gehinderd werden. *) Uitteraard is geen enkele kunstuiting objectief. imiimitiiiuiiiMiiititiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiifiiiiiiiiiiiii ik niet bijna telkens het ongeluk had gehad, mijn tegenpartij n of twee ribben te breken. Toen ik bij geen enkel specialiteitengezel schap een plaats meer kon krijgen, ben ik eindelijk tot nadenken gekomen en het duurde maar heel kort of de kunstenaar" ontwaakte weer in me. Ik liet mijn tegenwoordigen intendant weten, dat Walter Rudolfi nog in leven was en... ik werd met open armen bij hem ontvangen." Hm! Merkwaardig; merkwaardig! Maar laat ik nu liever licht opsteken 't is langzamerhand heclernaal donker ge worden." Och, waarom ik houd van de duister nis ; de herinneringen aan het verleden komen me dan zoo duidelijk voor den geest. En we hebben heel wat samen bt-leefd, jij en ik. Nou! Denk je nog wel's aan die kleine Lolotte, waarmee je d'r van door bent gegaan?" Och, dat zijn vergeten geschiedenissen streken uit onze jeugd! ? Pas op, Rudolfi, snij je niet hij is haarfijn geslepen." De laatste woorden golden een kostbaren Circassischen dolk, dien Hellmer als vouwbeen gebruikte en waarmede de bezoeker gedurende het gesprek was begonnen te spelen. Onderzoekend probeert Rudolfl het ding op zijn nagel. Waarachtig, je hebt gelijk. Kerel, dat zou een prachtig instrument wezen voor de wraak eens bedrogenen" Je zei daar zoo even: oude of liever vergeten geschiedenissen. Me dunkt, dan heeft je geheugen je toch leelijk in den steek gelaten! Ik ben dit aardige, kleine ding nog niet vergeten; ze staat mij dag en nacht voor oogen. Maar hoe kan 't ook anders ? Toen jij met haar wegging, was ze eigenlijk mijn bruid." Nou, dat's nou maar net zoo als je 't nemen wilt. En wou je, nu er 'n jaar of 17, 18 over verloopen zijn...." Zeventien jaar en vijf maanden op den dag af. Het was een allerliefst schepsel, hè? Haast 'n kind nog." Met duidelijker kan' ik de schade, die een vooropgestelde strekking aanricht, aantoonen dan door te wijzen op het verschil in kunstwaarde van Zola's eerste en zijn latere werken. Toen hij in zijn besten tijd schreef: nous, les naturalistes, sommes les vrais moralistes" bereikte hij, dat uit de ge wetensvolle reusachtige weergeving van het zorgzaam bestudeerde leven, juist als nawer king moreele voelingen wakker werden; maar toen hu later, als wantrouwend het vermogen van zijn kunst, de werkelijkheid ging vervormen naar zijn ethische idealen, kwam na de lezing, ondanks de bewonde ring voor zijn onmiskenbaar talent, vanzelf een ontstemming door juist dat ethisch be doelen. Er komt nog een- gevaar bij, wanneer de schrijver, bij het ontwerpen van zijn arbeid, beheerscht wordt door meeningen en inzich ten, waarvan de deugdelijkheid door juist dat werk moet worden aangetoond. Hij streeft dan, als moralist, door overmaat van ijver, heel licht zijn doel voorbij. Ik denk hier aan Heijermans's drama Op Hoop van Zegen. Heijermans is algemeen erkend als een drama-schrijver met buiten gewone gaven, en bovengenoemd drama is, in de derde acte vooral, aangrijpend. Maar als we nu nagaan wat Heijermans ons heeft willen laten voelen in zijn stuk, dan is het zeker wel ongeveer dit: de wanverhouding die er bestaat tusschen de reeders, die in weelde thuis blijven en een groot deel der winst opstrijken, die in elk geval nooit an dere dan materieele schade lijden, en de ? visschers die voor de uitoefening van hun bedrijf in gestadig gevaar verkeeren, bij een ramp jammerlijk omkomen, en wier gezin nen, bij zóó hooge risico, nooit meer dan een schamel bestaan hebben. Die wanverhouding is iets zoo algemeens, dat een dramaturg als Heijermans stellig ons de schrijnende waarachtigheid ervan sterk kon doen gevoelen, terwijl hij tevens de eerste was die ze tot onderwerp koos en dit vanzelf zou treffen door nieuwheid. Maar wat heeft nu de moralist Heijermans den kunstenaar laien doen ? Om zekerder zijn doel te treffen deed hij hem een bepaald zeer sterk sprekende geschiedenis bedenken, waarin voorkwam een exceptioneel slechte reeder en een Ze& schip. Dit werd nu het tenden tieuze dat den boventoon voert in eenige tooneelen. En juist dat tendentieuze bederft de algemeene strekking, verkleint het drama tot een geval. Immers het uitzeilen op een zóó rotte schuit zal wel exceptie blijven, en onder de reeders zullen stellig wel wat hu maner mannen te vinden zijn. Welnu dan? Doet nu de schrijver met de tragiek juist daïirin te leggen niet vanzelf de gevolgtrekking aan de hand, dat er voor de visschers, die een goeden reeder hebben en op een hechte schuit uitvaren, reden te over is tot tevredenheid? En daar het allerminst zijn bedoeling is die meening te doen post vatten, bereikt hij, door te sterk aangedikte strekking, als moralist juist het tegendeel van wat hij bedoelt. Ik koos maar een voorbeeld, ze zijn voor 't grijpen. En nu de concluzie ? Verkeerd verstaan heeft een klad geworpen op de leus: l'art pour Part. De kunst heeft haar bestaansreden en haar doel in zich zelf. Wie h.,ar als middel ge bruikt, misbruikt haar. Een kunstenaar die tevens moralist is, geve zich in zijn werk vóór alles als kunstenaar. De moraal zal zicfi dan juist vanzelf in volle zuiverheid openbaren. W. G. VAN NOUHUYS. God en Goden, door Louis COUPERUS. L. J. Veen, Amsterdam. Een mensch, die met warme leekenbelangstelling volgt de letterkundige bewegingen van onzen tijd en in ons land, om nog niet eenmaal van het buitenland te spreken, en daarbij in de eerste plaats in eigen werkkring met arbeid overladen is, heeft tegenwoordig de handen meer dan vol. Hij wordt overstelpt door stroomen van proza en poëzie van Pierson en Busken Huet, van Van Eeden en Verwey, van Koster en Gezelle, en wie al niet meer; hij werpt gaarne een zijdelingschen blik op de interessante Noorsche letterkunde; hij wenscht zijn ouden lievelingsdichter, 't zij dan Goethe, Dante of Shakespeare zooveel mogelijk bij te houden, en hij mag zijn tijd schriften en dagbladen niet geheel verwaarloozen ! Zoo komt hij er van zelf toe auteurs, die hem niet sympathiek zijn, in casu Cou «iiimmmmiiiiiiimtiiiiiiiiiiiimniiMiiiMiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiimmfiiiiim Met je verlof... 'n kind !! Maar 4 propos, wanneer moet je in functie treden. Zeker bij het begin van het volgend seizoen ?" Neen binnen drie dagen als er ten minste in dien tusschentijd niets gebeurt. 'n Mensch kan nooit weten, wat hem boven 't hoofd hangt. Je kent de woorden: Tus schen lip en bekerrand enz.... Je hebt haar zeker wel gauw weer laten zitten, h en in niet heel gunstige omstandigheden ook. Is 't niet?" Wie ? Heb je 't nog altijd over Lotje ?" Waarom zou ik jou niet naar haar mogen vragen? Dacht je soms, dat ik daarvoor geen recht had. Ik was stellig van plan geweest haar te trouwen." Dat had ik dan maar moeten weten. Maar zeg, doe me nu een plezier en leg dat ding neer. Ik kan nooit goed tegen dat gespeel met messen." , Niet? Ik wel, ik ben zelfs dol op dat soort mesjes. Ik wed, dat het door je vleesch en been heenglijdt, of het zachte boter was. Geloof jij ook niet ? -Je wist niet dat ik ernstige trouwplannen had, zeg je. Maar je waart toen ter tijd toch mijn beste vrind en ik had je, dunkt me, dikwijls genoeg over mijn groote liefde voor Lolotte gesproken. Weet je wel, dat zij mijn eenige en laatste liefde is geweest ?" Nou, zeg !" Dacht je, dat ik 't niet meende? 't Is maar goed, dat ik je destijds niet onder mijn vuisten gekregen heb, en dat de ouwe" me geen voorschot geven wou, om je achterna te reizen, want waarachtig, als ik je gevonden had, ik zou je met het grootste genoegen, zoo'n scherp dingetje als dit hier in je hart gestoken hebben! Als ik er nog aan denk, is het me, of alles gisteren pas gebeurd was. Ik herinner me nog duidelijk den eed, dien ik toen bij Lotte's portret gezworen heb, den eed, je te vermoorden, waiir ik je vinden zou, al moesten er ook twintig jaar ver loopen." Een helder licht verspreidt zich plotseling

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl