De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 3 januari pagina 4

3 januari 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDERLAND. No. 1S84 l" perog en Borèl, ter zqde te laten liggen. Zoo althaag ging en gaat het mjj. Doch zie, daar wordt onverwachts op my'n leestafel neer gelegd het jongste product van Couperus, (of is er misschien alweer een ander na dit?) ??God en Goden". Een onderwerp dat mij ten hbogBte interesseert, behandeld door een man 7811 buitensporig, maar in .elk geval buitengewoon talent. Ik heb het boek gelezen en. ben er beurtelings door verbaasd en ge rgerd, verrukt, en bedwelmd. Hoe Couperus gewoon is in zjjn eigen werkplaats de woorden te «meden die hij voor zijn doel behoeft, grillig en phantastisch, brutaal en geniaal, zonder aich eenigszins te storen aan taairegelen of woordenlijsten, is algemeen bekend. En als hjj zich uit de wereld der bleeke zielen, wier z iekten hij even haarfijn als ver moeiend weet te ontleden, met een reuzensprong verheft tot de wereld der goden, dan laat het zich verwachten dat hier zijn phantasie weelderiger en zijn zwaai reusachtiger zal zijn dan ooit; verwachtem ook dat hij die godenbeelden zien zal door de oogen zijner grillige phantasie alleen, zonder zich te bekommeren om de wyze waarop zij in de mythologiën der velschillende volken worden voorgesteld. Die verwachting is dan ook volkomen Vervuld. . Couperus begint met ons het beeld van Jahve te teekenen. Maar zijn Jahve is een geheel andere dan die van Israels ouden godsdienst. Deze Jahve is een zoon van Adem", doch een zoon die aanstonds in arren moede tegen zijn vader optreedt met liet woord: Gij kunt mij niet vernietigen, Adem, en ongedaan doen wat Gij deedtl Ik bén, en ik zal zijn eeuwig, als Gjj, en zoo Ik verwekken wil, zal ik verwekken stormen vele I" Deze Jahve twijfelt aan zijn eigen bestaan en voert b.v. met zijn vader Adem het vol gend gesprek: En gij zijt ge meer ? zijt ge anders ? Zijt ge geen inbeelding van stervelingen ? Of Zjjt ge mijn inbeelding alleen ? O, verbijstering ! Ben ik ? Neen... Ik ben niet? Ja.. gij ztft.. als die goden daar ! Als zij ? Ik ben niet werkelijker ? Zijt gij het? O twijfel!.. Ik, die omarm het heelal... ben niet meer dan inbeelding van sterve lingen?!" Deze Jahve is de vrucht van Couperus' grillige phantasie, maar IsraëPs Jahve is hij zeker niet. Even wonderbaar gaat het toe in de vol gende visie of mythe of hoe haar anders te noemen, De zoon der zon". Hier is Lucifer een broeder van Helios. Hier wordt de ge vallen engel der joodsch-christelijke mytholo gie in onmiddellijk verband gebracht met den zonnegod der Grieken, 't Is vermetel, 't is verrassend, maar zou 't ook geoorloofd zijn ? En voorts op den titel afgaande zou men hier verwachten een dergelijke tegenstelling als die Victor Hugo gaf in zijn Les religions et la religion of Felix Dahn in zijn Odhins's Trost, de tegenstelling tuaschen de verbleekende en ondergaande zinnelijke goden en den Oneindigen, Eeuwigen God. Niets daarvan. Hier gaan allerlei zinnelijke en mensenvormige goden in bonte afwisseling, als de beelden in een tooverlantaarn, ons oog voorbij, maar tot een eeuwigen achtergroad dringt het oog niet door. Wie zich evenwel over dit alles weet heen te zetten en aan het grillig spel van 's dich ters phantasie zich overgeeft, die vindt hier enkele bladzijden van mooie, stoute poëzie en kunstige alliteratie. Ziehier, om een enkel voorbeeld te noemen, de ontmoeting en de tegenstelling van Helios en Lucifer: Reuzig, tegen rossige zonnekorst gerust, lag, half in grot, groot en somber, uit te turen lüj, die getaand was, Lucifer naam van bespotting voor een zoo ontgloried van glans. In zijn schermwiek, als een scheeve wieg, lag hij en zag hij uit, rekte hij zijn rijzige reuzenleden en zijn duistere blikken dreven de lucht in, droomende. Nu liet hij ze zakken, zijn droomende oogen, en daarbij bleven zij langs den kartelrand van den oranje krater, aan welken hij, boven, rustte half in zijn grot... en oogeweidde.. . Vuurtongen schoten uit, als uit schaterende liydra muilen en zij schroeiden zijn zolen. ... Over de golvende laaiingen heen zag hij het purperen paleis van Helios. Ik ben, dacht Lucifer, een zoon van de iiitiiiiiimiiiiiMiiinniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiMHiimiiiiiiHM over de schrijftafel. Roderich heeft, na het protest van zijn vriend om de gaskroon aan te steken, willen opstaan, om op het knopje naast de deur te drukken, doch voor dat van zijn studeerlamp heeft hij slechts even de hand uit te steken, zonder van houding te hoeven veranderen. Hel valt het schijnsel der lamp op de reusachtige ver schijning in de pelerine jas en als de groote tooneelspeler zijn vroegeren collega aanziet, gaat hem een ijskoude rilling over den rug. Nu eerst ziet hij, dat de aanstaande ster" van den koninklijken hofschouwburg met 20000 mark gage en verlof om vier maanden gastrollen te vervullen, van hoofd tot teenen het voorkomen van een vagebond heeft. De eertijds bruine mantel is vaal-vies van kleur geworden ; een eens wit geweest zijnde halsdoek, slordig vastgeknoopt, dient om het ontbreken van hoord en overhemd te ver bergen en de broekspijpen zijn van onderen geheel doorgesleten en uitgerafeld. Maar nog veel erger dan het landlooperig voorkomen van Rudolfl, treft hem de aan blik van diens gezicht. Het zijn nog wel de hem zoo goed voor den geest staande trekken van vroeger, maar er ligt iets woests, iets hartstochtelijks in en vooral zijn oogen stralen van een onheilspellend vuur, terwijl een vaal bleek over zijn geheele aangezicht verspreid ligt. , En de uitwerking van deze verrassing is zóó overweldigend, dat Hellmer, de gevierde, groote Hellmer als gebroken achter in zijn stoel terugwijkt, niet bij machte een woord te spreken. Rudolfi's oogen beginnen een steeds drei gender uitdrukking aan te nemen. Je hebt licht ontstoken, ofschoon ik je uitdrukkelijk gezegd heb, dat ik liever in donker was gebleven. Maar ik weet nu een maal, dat je niet naar me luistert en op mijn verzoeken geen acht slaat. Je hebt me Lolotte toch immers ook ontstolen, niettegenstaande j<jr wist, dat ik haar liefhad. Als Roderich Hellmer nog n oogenblik zon, als hij. Ik ben onterfd, van alle licht Ik werd verstooten, als Helios werd verstooten en zelfs geen vonk brandde aan mijn brein. Waarom werd hij verstooten? ... En ik waarom werd ik verstooten ? omdat ik fier was op mijn glans. O, mijn heerlijke hoogmoed! Helios glanst niet als ik glansde. Hij zag het leven op een doovende zon, ik zag het leven te midden der kringen van louter licht, Ik heb medelijden met Helios. Hfl is mijn broeder, onterfd als ik. Ik zal tot hem gaan en hem zeggen, dat ik zijn broeder ben. Hij zal mij omhelzen en ik zal hem omhelzen. Het zal mij weldadig zijn mijn broeder in mijn armen te drukken en te voelen op mijn hart. Ik ben heel eenzaam, te midden van al mijn duisterlingen in de allerdiepste der duisterste holen. Zij werden de kinderen der Duisternis en ik blijf een zoon van aller zonnen Zon. Toen Lucifer naderde het ochtendvlammepaleis, reed de jeugdige Helios het uit op zijn zonneros, gevleugeld en het stralende dier steigerde, en snuifde vuur uit, geschrikt van de duistere reuzengedaante, die zwart scha duwde over zijn pad. En Helios, het hoofd heel fier, onder zijn overzwevende starrevonk, fronsde het sombere voorhoofd. Wie zijt ge? drong Helios toornig,, be dwingende zijn zonneros. Ik ben uw broeder, Helios, zei Lucifer, rustig en zeker. Ik ben Lucifer. Ik ben ge komen om u te omhelzen en te drukken aan rrnj'n hart. Want van medelijden voor u mijn jongeren broeder, onterfd als ik, zucht mijn ziel en ik zou u willen troosten met mijn liefde en uw liefde mij troosten laten, Gij zijt Lucifer; spotte, trotsch op zijn zonneros Helios. Ja... Gij zijt mijn broeder niet. Ben ik uw broeder niet ? Neen, ik ben een zoon van Zeus l gij zijt een zoon der Duisternis. Ik ben uw broeder, Helios, Ik ben een kind van het heilig licht. ? Gij zijt een duisterling. Hoe Helios zijn broeder vloekt en hoe deze zich aan hem vastklampt als zijn scha duw en in plaats van gloeiende liefde gloedhelle haat hem zweert, dat alles is warmen schitterend geteekend. En zoo zijn er meer mooie bladzijden. Toch kunnen zij mij niet verzoenen met den inhoud van 't geheel, niet bevrijden van den indruk dat Couperus meer thuis is in de menschen- dan in de godenwereld. Doch wie vermag alle dingen! Ook voor den meest phantastischen dichter zijn er grenzen, die hij niet straffeloos over schrijdt. P. H. HDGENIIOLTZ Jr. Dra1 Hooger en Gymnasiaal Onderwijs. *} III. a. Inleiding, b. Desiderata (tweede serie.). Inleiding (vervolg). Kennst du das Land?... het wonderland op onderwijsgebied?, waar ergens n hoogleeraar Grieksch n Latijn met bijbehoorende vakken moet doceeren en er nog allerlei andere zaken bij kan waarnemen, waar twee of zelfs drie uitgebreide vakken (waarvoor mon eldera vier, vijf of mter academische docenten nog onvoldoende acht) door n werden en worden gegeven, waar men in staat is zich met een soort van succes binnen eenige weken van dorpsdominee, school-, bureauman of wat dan ook, in dienaar deiwetenschap en academisch docent te ver anderen, waar de jonge, onervaren leeraar zonder eenige vooropleiding in de zoo moeilijke kunst van doceeren en zonder dat hij die van zijn eigen vak ooit heeft geleerd, of bekwaam is gemaakt om jonge menschen te leiden, toch een zoogenaamd degelijk docent" kan worden, waar men .... doch niet te veel op eens en waar men met dat al duidelijke sporen ziet van een zekere Entwerthung en decadentie behalve op ander terrein ook op bepaalde ge deelten van het wetenschappelijk en onderwijs gebied. De bewijzen liggen voor het grijpen. Bij den tegenwoordigen stand van zaken d.i. bij den steeds toenemenden omvang van alle onderdeelen der verschillende vakken, ook der klassieke philologie, moet ieder, die maar eenigszins op de hoogte is van de eischen, welke een paar onderdeelen tegen woordig reeds stellen als hij tenminste een onafhankelijk oordeel kan uitspreken met de slachtoffers en martelaren van het *) Zie Amsterdammer, Weekbl., 20 Dec. 1903. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllllllllHIIIlm getwijfeld heeft, dan wordt het hem nu vol komen duidelijk, de man vóór hem gek is; hij heeft met een waanzinnige te doen. Al die verhalen van een engagement aan den hofschouwburg, van dien omgang met, graven en prinsen, het hooge tractement, terwijl de arme kerel er in werkelijkheid uitzag, of hij in geen dagen gegeten had, ja dat waren allemaal de ontwijfelbaarste kenteekenen van grootheidswaanzin. En zijn lijkbleek gelaat met de woest rollende oogen duidt maar al te" zeer aan, dat hij niet veel "goeds in den zin heeft. De angst houdt zijn keel toegeschroefd; hij is geheel in de macht van dezen waan zinnige, die hierheen gekomen is met het vaste voornemen, zich over die on/alige ge schiedenis met IJolotte op hem te wreken. De electrische schel naar de keuken is naast zijn boekenkast; om die te bereiken moet hij zijn belager voorbij, en hij is niet zoo naïf, om te denken dat deze dit kalm toelaten zal. Roepen om hulp durft hij al evenmin, want daardoor zou hij den waanzinnige mis schien nog woedender maken en wat zou daarvan het gevolg zijn ? p zijn allerminst een worsteling tusschcn beiden en Hellmer weet nog maar al te goed uit vroeger jaren, wie daarbij het onderspit zou moeten delven. Als Rudolfi uu toch in Godsnaam dat dolkmes maar wou laten liggen, waar hij voortdurend mee staat te draaien en waarop hij met 'het moordzucht!"; welbehagen van een Italiaanschen struikroover het schijnsel der studeerlamp laat spelen. Maar beste Rudolfi, hoe heb ik het nu toch met je? Laat die oude geschiedenissen rusten!" zegt Hellmer op zachten, weekeu toon, als stelde hij Romeo tegenover Julia voor. Je neemt het zeker niet kwalijk, als ik even om mijn avondeten schel, liet wordt zoo zoetjes aan tijd, want ik beu gewend, om, als ik niet speel, 's avonds tijdig te soupeeren, 't Spijt me toch werkelijk, dat die andere afspraak je belet, mijn gast te zijn. Maar als ik je soms van dienst kan zijn met onderwijs en de wetenschap diep, diep mede lijden hebben. Men vindt menschen met een ander geweten dan men van die van zijn soort zou verwachten, niet veel van zichzelf eisenend en gezegend met een niet veeleischend auditorium (zoo meenen zij), dat 't meer om de gouden en zilveren lauweren dan om de rozen en door nen der kennis te doen is (zoo meenen zij). Dezen kunnen met een goede bibliotheek, verschillende hulpbronnen, oudbakken wijs heid en wat routine jarenlang de zaken loopende houden tot genoegen van curatoren en van zichzelf, niet altijd tot tevredenheid van hun collega's en al hun leerlingen. Onder zekere omstandigheden zijn hier voor een handig en bekwaam man drie of des noods vier vakken niet te veel. In hoeverre de wetenschap en de studenten (vooral later) er baat bij zullen vinden, moet men niet vragen. En als 't peil der kennis hier of daar daalt, als het prestige van een faculteit of het ambt wat vermindert... wie zal't bewijzen? Stel eens, dat iemand 't werkelijk kon, wie zou hem gelooven? Er zijn ook nog altijd menschen genoeg, die voor de kwade zaak gaarne de pen opnemen, zoo noodig in com missie, en die het kromme recht" weten te praten. Als de tijd het dan maar aan 't licht brengt! Wie daarentegen een sterk ontwikkeld eeren plichtsgevoel heeft, wien de glorie van zijn vak en de toekomst zijner leerlingen boven alles >raat, wie op de hoogte wil blij ven, tenminste van het voornaamste, wat er op zijn gebied wordt geschreven en geen schoollessen in plaats van goed voorbereide en goed doordachte colleges wil geven, wie dan nog zelf iets wil prestoeren, zonder aan 't andere schade te doen (N. B.)... die is of wordt het slachtoffer van een gebrekkigen toestand, omdat lüj onmogelijk zijn plicht kan doen en in veel te kort moet schieten. Zulke gevallen kan men hier overal aanwijzen. En al die tekorten aan onze universiteiten en aan andere inrichtingen van onderwijs, die over jaren loopen, zullen eindelijk tot een zeer groot tekort moeten leiden, dat niet onopgemerkt en zonder invloed kan blijven. Tekorten zijn in even groote mate aanwezig aan zekere inrichtingen, die men meer en meer tot modellen tracht te stem pelen. Want zijn er gebreken dan moeten ze natuurlijk overal zijn. Wanneer ik zoo eens bedenk, dat ik nog betrekkelijk veel tijd noodig heb voor colleges, die ik voor en tot mijn genoegen geef aan candidaten on aan een gemengd groepje studen ten, dan kan ik gemakkelijk uitrekenen, wat de heeren, die het geheele vak (én nog maar) moeten behandelen, zoo ongeveer heb ben te doen, als ze niet sjofel voor den dag willen komen. En nu geloof ik niet, dat ik in de 20 jaren, die na mijn promotie zijn verloopen, stil heb gezeten en dat ik nu zoo heel'veel minder op de hoogte zou zijn van mijn vak en zoo heel veel meer tijd noodig zou hebben dan sommige academische docen ten, wien toevallig het geheele vak is opge dragen. Dit voor hen, die my niet of weinig kennen. Hoe ruimer het gebied is en hoe uiteenloopender de vakken zijn, waarover men zijn krachten moet verdeelen, des te eerder loopt men gevaar oppervlakkig of onvolledig te worden, te moeten napraten of compileeren, vergissingen te begaan of voorbarige meenin gen te zeggen, des te moeilijker wordt het zich te onthouden van opgewarmde kool en oudbakken brood". Hoe enger het gebied is, waarop men arbeidt, des te meer tijd heeft men om alles nauwkeurig te onderzoeken, in de diepte af te dalen, nuttige excursies te maken, enz. Ook de academische docent moet niet alleen telkens overwegen, wat hij zeggen zal, maar ook wat hij niet of nog niet zeggen zal. Er is dus veel tijd noodig tot voorbereiding, altijd weer, al is de stof niet nieuw, omdat de wetenschap niet stil staat. Hij moet reeds op dat enge terrein over veel algemeeue kennis en reserve-vakkennis kunnen beschikken. Naar mijn bere kening zouden er alleen voor 't Latijn aan ne universiteit zeker drie docenten noodig zijn, als 't vak eenigszins tot zijn recht wil komen en dan moeten nog allerlei omstan digheden meewerken. Deze drie zouden, indien zij het Latijn in zijn geheelen omvang' wilden doceeren, nog de handen vol hebben. Voor eene universiteit, wsiar Romaansche talen worden gedoceerd, is dit een onaf wijsbare eisch. Een gewoon classicus pur-sang kan alleen die studie niet steunen. Laat ik 'niet verzuimen te constateeren, wat geen geheim is, dat de studie van het Latijn hier lllltlllllMMIIIIIIHIIII een klein voorschot, dan. . . ." In zijn angstig pogen, een middel te vinden, om den toorn van den waanzinnige tot be daren te brengen, heeft hij zich ongelukkiger wijze tot het allerverkeerdste gewend. Met een woest gebaar treedt Walther Rudolfi plotseling een paar stappen naar voren en het schijnt den ongelukkiger! Roderich Hell mer toe, of de gestalte van den voormaligen worstelaar al grooter en grooter wordt. Hij wil opstaan; maar de kracht er toe ontbreekt hem ; doodsangst staat op zijn gelaat te lezen, groote zweetdroppeleii loopen langs zijn voorhoofd. Ken voorschot? Je durft het wagen, mij een voorschot te bieden ? Jij . . . mij '.' l >us je zoudt me nog willen beleedigen op den koop toe? 't Is wei, we zullen onze reke ning nog in dit oogenblik vereffenen." Hij is thans tot vlak voor Koderich Hell mer genaderd en houdt hem den glinsterenden dolk dreigend voor de oogen. Met een smeekend gebaar heft deze de handen omhoog. .,\Vees toch verstandig, goeie, beste Rudolli. Ik heb nooit plan gehad je te belee digen. toen niet en nu niet En als je er nu eenmaal op staat, dat ik je voldoening zal schenken, om die geschiedenis met Lolotte, nu, dan wil ik je die graag geven, maarniet hier en op dit oogenblik. Bedenk toch, wat wij aan onze positie verschuldigd zijn." Ik denk alleen aan het feit dat jij Lolotte zoo ellendig hebt laten omkomen; ik het) gezworen, me te zullen wreken, en dien eed doe ik gestand, ondanks alles." Zijn stem klinkt hol en dreigend ; 't is of de geest van Hamlet's vader voor den doodsbemuiwden Hellmer staat. Plotseling glijdt deze van zijn stoel en op de knieën vallend, roept hij wanhopig uit: Om Godswil, heb medelijden met mij, Rudolfi, ik ben nog zoo jong." Gedurende een paar seconden heerscht er een doodelijke stilte. Dan grijpt eensklaps een hoogst merkwaardige verandering plaats steeds achteruitgaat en dat krachtige hulp, inspanning en samenwerking noodig is, vooral met het oog op de onzekere toekomst der klas sieke talen. Over 't Grieksch mogen anderen oordeelen, als ze durven. Het interpreteeren van een antiek schrijver, volgens de regels der hedendaagsche kunst, is een zeer veel tijd en moeite eischend werk. En wie nu verklaren durft dat hij, de philologisch-critisch ge schoolde literator, allén nog wel, antieke schrijvers n aesthetisch n taalkundig n wijsgeerig n zakelijk zal behandelen, steekt wel wat den draak met de waar heid en meent 't zoo erg niet of hij heeft weinig begrip van de verstrekkende beteekenis dezer woorden. Wanneer ik over aesthetisch" en taalkundig" ga nadenken, begint 't mij voor de oogen te schemeren. Nu de onderdeelen van ons gebied zoo goed zijn onderzocht, de moderne taalwetenschap en de aesthetiek haar eischen stellen, door dringen in de antieke wereld nog wat anders is dan vroeger en van een docent veel meer gevergd wordt, mag men met recht vragen, of men in alle ernst hoopt en meent op deze wijze voortgaande de eer van de klassieke talen hier te zullen ophouden en of men niet voelt, dat de studie der oude talen aan de gymnasia zal verloopen. We zullen met onze geringe krachten zelfs tegen den stroom oproeien; hoe meer snaren er van ons instrument springen, des te mooier zullen we spelen," ? zoo hoort men hier en ginds... totdat ook de laatste snaar springt... en dan begint het barbarisme!" Zou 't nu maar niet beter zijn zich tijdig van mooie, nieuwe instrumenten te voorzien, met een volledig orkest van goedgeoefende artisten op te tre den en dan heele symphonieën te spelen? Dat spelen op instrumenten met gebroken snaren zou ik toch liever aan een circus clown overlaten. Daarmee houdt men het monster Tijdgeest niet op een afstand. (Wordt vervolgd.} J. W. BECK. NIEUWE UITGAVEN. De beschikking over de ongeboren niet levens vatbare vrucht, door dr. HK. DE VRIES. Am sterdam, L. J. Vermeer. Vrijzinnig-Democratische Bond." Ontwerp landbouw-paragi-aaf in het Werkprogram met toelichting. Een onvermoeid strijder voor de belangen van den inlander, tevens bijdrage tot de kennis der in de laatste tien jaren gevolgde koloniale polititiek met betrekking tot de welvaart der inlandsche bevolking in Oosf-Indië, door W. S. 's Gravenhage, M. M. Couvée. Arbeid van schoolgaande kinderen. Enquête ingesteld door de afdeeling Amsterdam van den Bond van Neder!. Onderwijzers. De Afschaffing van Nachtarbeid in bet voor ontwerp-arbeidswet en de bestrijding van eenige heeren groot-industriëelen. Behande ling der vragen, door Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de patroons ge steld. Amsterdam, Gebr. Jansen. Hel schoolonderzoek der Adenöide Vegetaties. Voordracht gehouden 21 November 1903 voor de afdeelingen Amsterdam II en Amsterdam II van het Nederlandse!) Ouderwijzersgenootschap, door dr. H. BURGER. Amsterdam, Scheltema & Holkema's Boekhandel. Kiekjes op Java, door C. STOLL. Den Haag, Blankwaardt & Schoonhoven. Nieuwe verzen, van GIZA RITSCHI.. Amster dam, W. Versluys. Teekeninqen van Oude Meesters der Hollandsche School. Serie IV. Afl. 2. Haarlem, H. Kleinmann & Co. Het Onzichtbare Koor. Uit het Amerikaansch van JAMES L ANE ALLEN, door H. H. Amersfoort, G. J. Slothouwer. Inhoud van Tijdschriften. De Natuur, afl. 12: De voorzetting der Jungfraubaan, door dr. L. Bleekrode. Epi soden uit den strijd om het bestaan bij de planten, door dr. A. J. C. Snijders. De thee op Ceylon, door dr. H. .). Oalkoen. De stereoskoop in de sterrekunde, door H. Vreedenburg. Sterrekundige opgaven en mededeelingen. Verschijnselen in de maand Januari 1904, door dr. Ant. Pannekoek. Hemel en Dampkring, afl. 12: Populaire praatjes over sterrekunde. Een sterbedek king door Jupiter. Een nieuwe ster. Astronomische verschijnselen van 15 Decem ber tot 15 Januari 1904. Straal breking in waterdruppeltjes, door J. Kater. Maxima en minima-windmeter, door A. Bracke. Noorderlicht van 31 October. De. Katholieke Clidu, Ie afl. : De kerken van Parijs, door Norbert van Reuth. Werken en op het gelaat- van den waanzinnige. De door woede verwrongen trekken nemen een uit drukking van welbehagen aan, de oogeu rollen niet meer, een spotachtige vonk ligt er in verscholen en eindelijk klinkt een dreunende, hartelijke lach door het vertrek. Nou, wat die jeugd aangaat, die zou ik er maar buiten laten. Als 'n rnensch de veertig achter den rug heeft, is der goldne Maienzeit" dunkt me, wel al lang voorbij. En wat die andere geschiedenis aangaat, nu, ik zie dat je er oprecht berouw van hebt en daarom wil ik je grootmoedig vergeven, wat je destijds gedaan hebt. Waarachtig kerel, eigenlijk gezegd, beu ik er je in mijn hart dankbaar voor, want door dat, jij er met Lotje van doorgegaan bent, heb je mij terug gehouden van de dwaasheid haar te trouwen. Dus . . . vergeven zij u uw snood verraad ! !" Roderich Hellmer vertrouwt zijn ooren niet. Ik kan niet goed wijs uit jo worden, Rudolfi," brengt hij er met moeite uit. Je praat nu heel anders dan daar straks, toen . . ." Verder komt hij niet, want de andere begint nogmaals te lachen, dat de muren ervan daveren. Ik heb je doodeenvoudig eens een proefje van mijn talent willen geven, beste jongen, voila tout! Ze hadden me verteld, dat je jaren geledon eens gezegd had, tegen een paar collegas: Och, kom, die Rudolfi, 'n dilettant, meer niet. Het ontbreekt den man totaal aan talent." Ik heb de ver zoeking niet kunnen weerstaan je het bewijs te leveren, dat je je in mij of in mijn talent vergist hebt, toen je dat zei." De beroemde, gevierde Hellmer is van lieverlede uit zijn knielende houding opge krabbeld. Nog nooit in zijn leven heeft hij zulk een fiasco gemaakt. Zijn eerste gedachte is, heftig uit te varen en den anderen reken schap te vragen van deze ongepaste scherts; maar de uitgestane angst zit hem nog te veel door zijn leden en. . . men kan niet weten, misschien is Walter Rudolfi toch nog wel worstelaar geweest instellingen ten gunste' der werklieden in België, door P. Buissink, pr. Eenige merk waardige plaatsen bij Louis Veuillot, door P. J. van Goor, pr. Pestalozzi enDonBosco, door J. van den Bom. Kerstnacht, door J. de Ras. Tijdschrift voor Onderwijs en'Opvoeding, 4e en 5e afl.: Dr. C. J. Vinkesteijn (Schiedam), De tabellen, door dr. D. de Loos. G. Bolkestein (Nijmegen), Het examen voor de hoofd acte. Dr. A. Habets (Hasselt, België), Een en ander over de studie der oude talen en Vlaamsch België. Jules Devaille (Angoulêrne), De opvoeding van het verstand. Lucien Beaujeu (Lycée Condorcet), Het practisch onderwijs in de levende talen. Vademecum, practische 10 cents bibliotheek, No. 13 : De keuken, door dr. J. Schrijver. No. 14: Aquarium, door F. M. Lurasco. No. 15 : Nederlandsch-Engelsch Handels woor denboek, door C. Grondhoud. Tijdschrift voor boele- en bibliottieekwezen, No. (i, Nov.?Dec.: Twee bijbels met minia turen der nationale bibliotheek te Parijs, door G. Busken Huet. Eén Amsterdamsch speelkaartenmaker in het begin der 19e eeuw, door J. W. Enschedé. Moderne bibliothe ken, II, De stadsbibliotheek te Mechelen met een plaatje, door Leo Voordecker. Schuil namen en deviezen uit vroeger tijd... Vol ghebrex (Joris de Hose); liefhebber van den zelfden Heiligen (En) Joannes Goossens; C. W. (Cornelius Jansz Wóons); Livinius van der Minnen (Joncker; Remmerus Valerius, Remegius Wouters), door V. A. De la Montagne. Boekwezen en boekdruk, door P. Buschmann. Eigen Haard, No. l : In de branding, door Marie de Negri, I. Uit de historie der vertooningen van Vondei's Gysbreght van Aemstel, door J. H. Rössing, met af b., I. Bedeeling, door .Ier", de Vries, bij de plaat. Brood uitdeeling, naar de schildei ij van Frans van Leemputten. Een doode stad aan de Zuiderzee, door H. J. van Dijk, met>af b., naar foto's en naar teekeningen van den schrijver, I. ??Mijnbouw en nog wat, door Pim, X. Feuilleton. niiniiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiitiiiiiitiiniiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiii minimum» 40 c e n t B per regel. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimitiiiiiiiiiimiitiiHiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiii* BRUT flë£ Déporitairer t RIPPING & Co.. Amst Piano-, Orpl- en MKYROOS & K Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS enPIANINO's in Koop en in Huui Repareeren Stemmen Ruilen. CHOCOLAT-VEEN ,ARTISTIQUE" LE PLUS DELICIEÜX CHOCOLIT POüR CKOQUER. 25 Januari 10O4, ten overstaan van den Notaris F. C. P. BOTERHOVEN DE HAAN, van een zeer gunstig gelegen HEEHEN HUIS, met Open Plaats en Achterhuis, aan de Heerengracht 260. Kad. Sectie E, Nr. 3853, groot 83 Centlaren. Te bezichtigen Dinsdag?Donderdag van 2 tot 4 uur. JOHs. VAN OOSTVEEN c.s., Makelaars. iiiiiiiimitiiimiiiiimiiiiiiiiiiiMiiitimiMiijiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Hij bepaalt zich dus tot een gedwongen lachje en zegt: Nog altijd de oue spotvogel ! Maar je begrijpt toch wel, dat ik je direct snapte ? ]k dacht bij me zelf: Hou je vanden domme, dat kan een grap geven!" Waltcr Rudolii legt hem met zulk een forschen druk de hand op den schouder, dat hij bijna in elkaar zakt. Zeg, hou je nou niet groot en sta niet te bluffen, Hellmertje! Zoo'n knap acteur ben je nu niet, dat je de doodsangst zóó natuurlijk kunt weergeven, als je dat daar aanstonds tot mijn groot genoegen gedaan hebt. Maar ik moet je zeggen, dat ik meer dan tevreden ben met mijn revanche over dat smadelijke woord dilettant". En als je nu den Isant van Freiburg eens uitkomt, dan moet je me daar eens komen opzoeken, want tot je naricht diene, dat ik een jaar of tien geleden getrouwd ben en nu met mijn vrouw en m'n twee jongens in Freiburg woon. Je zult ons van harte welkom zijn en ik geef je de verzekering (dit laatste met een hartelijken, gullen lach) dat ik over de geschiedenis van de kleine Lolotte met geen woord meer reppen zal." Vijf minuten later is Roderich Hellmer weder alleen in zijn met kransstrikken en eigenhandig onderteekende portretten van vorstelijke personen behangen studeerver trek. Met zijn zijden zakdoek wischt hij zich de laatste zweetdroppclen van het voor hoofd, om vervolgens het gevaarlijke dolk mes, dat hem zulk een angst heeft doen beleven, voor altijd in een geheime lade van zijn schrijftafel te sluiten. Hij heeft helaas zoo vele van die kleine Lolottes op zijn geweten, dat hij het ten slotte toch maar geraden acht, dergelijke instrumenten in het vervolg wat minder binnen liet bereik van eventueele wrekende" bezoekers te laten liggen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl