De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 10 januari pagina 1

10 januari 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1385 DE AMSTERDAMMER A°. 1904 WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.5Ü, Ir. p. post f 1.Ü5 Voor Indiëper jaar n mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/2 DU blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover tiet G vatid Café, te l'arijs. Zondag 10 Januari. Advertentiën van l?5 rebels / 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duit.schl.inil, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLlf MOSüE te Keulen en door alle filialen d°zer firma. I W H O U »i VAN VEBBB EN VAN NABIJ : Gemoedsbezwa. len. Fe heer Broo-hooft over Nederland en Indië. De commissarissen J. H. de Waal Malefjt en mr. N. de Bidder, door G. SOCIALE AAN GELEGENHEDEN: Het werkvolk en het spoor door Pastoor K»»g. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstal, door Ant. Averkamp. Vertooning van het Middel-Nederlandsch drama, door J. H. B - Het Beloof Je Land, door Ina BoadierBakker, beoordeeld door H. Dekking. Sabbath. Eene Studie, door Herm. Htyermans, beoordeeld, door W. Pite. W(j.!ing. Verzen vun Richard de Cneudt, beoordeeld door J. K. Bonsbmg. FEUILLETON : Didi van Jozefa Metz, naar het -Duitsch. BECLAMES VOOB DAMES: Prinses Hathilda Bonapar'e f (met portret) Een be zoek bg prinses Mathilda, d->or CMharina \lberdingk ThUm.?Allerlei, door Caprice - FINANCIEELE EN OECONOMISOHE KRONIEK, door D. Stigler, DIT DE NATÜB, door E. Heimans. INGE ZONDEN. SCHAAKSPEL. - PEN- EN POTIiOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. G emoedsbez waren. De dienstweigering van den heer Terwey houdt de pers bezig, en kwelt haar met een soort van onoplosbaar raadsel. Niet de dienstweigering ten gevolge van gemoedsbezwaar op zichzelf heeft iets onverklaarbaar^; ieder begrijpt de mogelijkheid daarvan; een dergelijk geval kwam herhaaldelijk voor en de per sonen, min of meer bezwaard van ge moed, als zij zich gedwongen zien zich in den wapenhandel te oefenen, vermeer deren met den dag. Het raadsel is: hoe zulk een gemoeds bezwaar recht te doen, met behoud van een leger. Want dit gemoedsbezwaar is eerbied waardig, in de hoogste mate, aangezien niemand kan ontkennen, dat de menschkeid veel Christelijker en beschaafder zal mogen heeten, wanneer het inderdaad algemeen is geworden. Dit gemoeds bezwaar houdt verband met ons aller ideaal. Heeft nu iemand werkelijk zulk een femoedsbezwaar, hem dan toch te wingen tegen zijn overtuiging in te handelen, door hem in de gevangenis te zetten voor een heel, een half of kwart jaar ?-?wie zou dat kunnen verdedigen ? Het staat eenvoudig gelijk met de ge loofsvervolging uit meer barbaarsch'en tijd. Een man als Terwey hoort niet thuis in de gevangenis; immers wij allen, wier teerheid van geweten minder is dan het zijne; wij allen die zijn ideaal, hetwelk ook dat van ons allen is, niet zoo hoog houden ... omdat wij, zooals dat dan heet, iets praktischer zij n, moeten ons schamen over een inenschenmaatschappij, waarin zulk een dwang voor recht wordt uitgegeven. Bestond dan ook de leger-quaestie niet, daar zou maar n stem in Nederland ?worden gehoord: Stel den idealist Terwey onverwijld op vrije voeten! Maar wat wordt er dan van het leger, is de vraag. Men weet toch al te goed, dat slechts een zeer klein percentage der lotelingen zich voor den dienst zou opgeven, indien zij voor de keus werden gesteld soldaat te worden of niet. Van vaderlandsliefde, als motief om zich in militair verband in den wapen handel te oefenen, kan haast geen sprake zijn; maar zoolang, bij weigering van dienstplichten, de wet met gevange nisstraf dreigt durft men niet tegen stribbelen. .. alzoo, het leger is alleen te behouden door dwang. Geeft men nu n gemoedsbezwaarde de vrijheid, ongestraft zich aan den dienst te onttrekken ... hoevelen zullen er vol gen ? En toch, men mag iemand niet straffen eenvoudig, omdat hij te zeer gehecht is aan de uitspraak van zijn ge weten ; m. a. w. onschuldig straffen, om een instelling in het leven te houden, die de beste menschen in hun hart allicht principieel een weinig verfoeien. Wie brengt hier uitkomst? De raad is al gegeven, wij meenen zelfs van rechtsgeleerde zijde, om den van den dienst vrijgestelde te bezwaren met een moeilijker dienst dan de mili taire, opdat gemoedsbezwaren niet zullen worden voorgewend. Dit echter, zou dan toch altijd een straf zijn den eerlijken gemoedsbez waarde, d. i. den onschuldige opgelegd. En dezen gewetensyollen mensch te deuken, alleen om de minder gewetensvollen van liegen afteschrikken, het middel, dunkt ons, past weinig in een, voor zoover dat bij het verplegen van een leger mogelijk is, beschaafden Staat. Wat ons betreft, wij houden het er voor, de eenvoudigste oplossing zal wol deze zijn, dat men den werkelijk be zwaarde vrijstelt zonder meer, na afleg ging van eed of belofte" voor de daartoe aangewezen autoriteit. En meent men, dat in breede kringen onzer samenleving, de eerlijkheid zoo ver is zoek geraakt, ..dat zelfs eed en belofte niet afdoende tot geruststelling der wantrouwende overheid kunnen geacht worden, welnu, dan geve men daarenboven nog den waarborg, dien dr. Kuyper, met het oog op de getui gende atheistcn, tot aanvulling van de belofte, wenschte geëischt te zien. Ten derde zal hij beltooren over te leggen een behoorlijk door minstens drie personen geteekend getuigschrift, dat hij bij hen iekenil is als een eerlijk en iraarheidliermd man, onder dien verstande, dut tot het afgeven van dit getuigschrift elk atItrist (i. e. elk gcmoedsbezwaarde) onbekicaam (onbevoegd) wordt geoordeeld en het recht tot wraking van de (burgerlijke) overheid- sta." In elk geval, men omringe eed en belofte met zooveel waarborgen als men wil, maar blijve daarbij op zedelijk terrein; de geringste schijn van gewetensdwang zij buitengesloten. Zeker valt thans niet te bepalen, hoevelen zich bij de vervulling van deze en dergelijke voorwaarden aan legerdienst kunnen onttrekken. De proef' is echter te nemen ; maar dan op zulk een wijs, dat niemand geroepen worde in de plaats der heengaanden den dienstplicht te ver vullen. En mocht de tijd aanbreken, dat tengevolge van de vele op dezen grond ver leende vrijstellingen het leger te weinig manschappen zou overhouden om de zoo genaamde landsverdediging te kunnen volvoeren welnu, dan zal er een toe stand zijn geboren, die geheel andere overleggingen noodig maakt! Doch hoe men ook beslisse dit is zeker, Tenrey c. s. beltooren niet in de gevangenis. Men straft in het vrije Neder land, dat zich beroemt van oudsher het land van gewetensvrijheid te zijn, niet iemand, omdat hij een geweten heeft en toont daarnaar zich te willen gedragen. Zoo spoedig mogelijk worde de wet gewij zigd, welke tot het uitspreken van zulk een straf een krijgsraad verplicht. Men betrachte ook de humaniteit tegenover militaire rechters. Foei, welk een dwang hun aangedaan, hen. te noodzaken von nissen to vellen, als achtten zij het leger belang hooger dan de rechten der coiiscientie. Kuyper en Bergansius werpen als ^Christenen dezen Antichrist uit. Voor het overige zie men niet voorbij, dat de gevallen van dienstweigering, uit hoofde van gewetcns-bozwaar, van groote waarde zijn voor de geheele natie. Zelfs de besten, de moest ontwikkelden en meest beschaafden, de geloovigen niet minder dan de ongeloovigen, behooren er dank baar voor te wezen, dat zij daardoor gedrongen worden zich rekenschap te geven van de juistheid van zekere eeren zedelijkheids-begrippen, die onder den invloed van een zeer onvolkomen, in menig opzicht nog dierlijk, maatschappelijk leven, als moreele axioma's worden be schouwd. Waarlijk, het voordeel is niet gering, dat men zich genoopt ziet, iets langer, on meer nadenkend dan gewoon lijk, stil te staan bij do klankrijke irnorden, die men, als vervulde men een heiligen plicht, zoo dikwijls bezigt, om do Christe lijke humaniteitsleer voor bepaalde ge vallen niet van toepassing te verklaren. Ook vergete men niet, dat, zoo mon ooit zal komen tot afschaffing van den oorlog en aanvankelijke vermindering der wapening, dit bovenal het gevolg zal moeten zijn van een krachtiger op leven van het humanitpits- en rechts gevoel der natiën zelf, zich openbarende in een steeds feller afkeer, om zich be schikbaar te stellen ter bediening van de militaire machine, waarmee de gecon centreerde machten de volkeren dwingen in haar richting te gaan. Waarlijk niet de vredes-wiekslag van de gieren, die op de lijken azen, de arbitragehoven en vriendschapsbetuigin gen, en alles wat van dien aard daar uit de hoogere sferen daalt geeft ook maar het geringste uitzicht op het naderen van een betere toekomst voor de volke ren, die eenvoudig, zoodra het den mach tigen noodig schijnt, als slachtvee zijn. Neen, de natiën zelf zullen zich moe ten bevrijden, en 'zullen zich ook bevrij den, want juist de onder het militair regime ten toppunt gevoerde machtscentralisatie in handen van enkelen, kan niet anders dan tot reactie leiden.... Alles wat in de wereld aan geweten, aan vrijheid en aan menschenliefde hecht, wordt daardoor wakker geschud, voelt zich ge prikkeld en bereidt zich tot daden voor. In de beschaafde landen vindt men ze reeds bij honderdduizenden of bij millioenen, die walgen van de ontzedelijkte bescha ving, welke het in zijn diepsten grond zoo onzedelijk militarisme om zich spreidt; en het zijn vooral de benedenlagen der maatschappij, die tot hervorming zullen dwingen. Zeker, de betere dage raad is nog niet daar. Zij kondigt zich ternauwernood aan. Maar daar/ijn toch teekenen .... als een belofte. Zulk een tecken is voor ons ook de daad van Torwey. Immers zij getuigt op nieuw van ccn richting, die baan breekt; zij dwingt een bijzonder groot deel der natie tot nadenken, en brengt onze nog half barbaarsche beschaving ten toets. En dit met welk gevolg P Zou het wel een ander zijn, dan dat de algemeene uit spraak is samen te vatten in de woor den : Naar de allerhoogste wetten van mcnschelijkheid heeft do arme kerel toch nog gelijk! al zal men allicht daarop laten volgen, dat die allerhoogste wetten nog niet kunnen zijn voor dezm tijd. De heer Brooshooft over Nederland en Indië. Naar aanleiding van de redeneeringen, welke het voorl. verslag over de Indische Begrooting behelsde, heeft mr. P. Brooshooft in de Locomotief het volgende ge schreven : Men krijgt den indruk van een warboel, van een aardbeving, van een reusachtigon brand, waarbij Jan en alleman bezinningsloos roept oui water, slangen, ladders, een spuit bier, een spuit daar, ecu spuit om den beelen boel onder water to spuiten. Zelden zag ik door een verslag der wet gevende vergadering zelve zoozeer bevestigd de diep treurige waarheid, dat het met Indi mis gaat. En nu vraag ik bescheiden de aandacht voor een, mijns inziens ter illustratie van de bekende balk en splinter tredend, feit. De spoorwegarbeiders, die na jaren van hondsche en onbillijke behandeling (het voorloopige enquête-rapport bewijst het thans onweerlegbaar) kwamen tot een mim*fi»e«r onoverlegil verzet, en daardoor Nederland's personen- en handelsverkeer eenige dagen be dreigden, heetten woelende misdadigers, wer den ontslagen, geconspueerd, in den ban ge daan door de gansche gezetene. zoowel con servatieve als liberale" burgerij. Hunne ver gaderingen waren oproerige samenscholingen, enkele hunner leiders werden vervolgd en achter slot gezet. Maar hier hebben wij oen volk van miljoenen zielen, bij al zijne gebreken en domme kinderHjkheden toch goedig van aard, dat zeventig jaren lang door een deftige volksvertegen woordiging, waarin tot voor korten tijd geen enkele sociaal-demokraat was gezeten, stelsel matig is te-gronde gericht. Die deftige ver gadering wixt dat dit moest gebeuren, want men kan mij niet op den mouw spelden dat n enkel Xederlandsch Kamerlid dom genoeg is geweest orn niet te begrijpen dat, wanneer men jaar op jaar de dringendste oeconomische behoeften van een land onvervuld laat om maar zooveel mogelijk over te houden, en dan die uitgespaarde miljoenen jaarlijks wegneemt, dat dan zoo'n land met zijne bewoners ten slofte arm mort worden. Dat Jndiéwerkelijk aldus is behandeld, /ij nog even kort herinnerd door het verpletterende cijfer?nauwkeurig opgemaakt door mannen als X. P. van den Berg. E. de Waal. O. Th. van Deventer en anderen het cijfer der van l Sol?1S77 uit Indiëcash weggenomen 823 miljoen gulden, waarvan volgens Van den Berg zouden moeten worden afgetrokken 17:! miljoen wegens wettig op Indiëgelegde schulden, hetgeen ik echter grootendeels betwist, daar m. i. de plm. 120 miljoen, kapitaal en rente, die de Kegeering overnam als schulden der in haar opgeloste, indertijd schatten verdiend hebbende, O. I. Compagnie, niet op den Javaan mochten wor den verhaald als Indische schuld. Hoe dit dan ook zij, tot en met lS77 had men, door nage noeg niets aan het oeconomisch belang van Indic ten koste te leggen, aan dit land weten te ontfutselen op zijn allerminst f 650,000,000. En toen deze roofbouw zich eindelijk wreekte in tekorten, werden aan Indiëin ISSo en later nogmaals in 1898 door Xederland ge kend 100 miljoen, waarvoor, benevens voor uitgifte of beleening van vlottende schuld, sinds l SS2 door Indiëaan rente en aflossing nog weder eens werd betaald f 02,000,000. Hoe noemt men deze ... woeling" kan ik niet zeggen, want het is geweest berekende, stelselmatige, jaar op jaar cynisch voortge zette uitmergeling, maar hoe noemt inen dan deze handelwijze?" Misdadig of deugd zaam? Voor welke vergadering gevoelt men meer sympathie, voor die der verbitterde Amsterdamsche spoorweg-arbeiders of voor die der deftige hoogmogenden op het Bin nenhof? Zij wisten wat zij bezig waren te doen. Mr. N. P. van den Berg heeft hen jaren lang door woord en schrift voorge houden, hoe de indische geldmiddelen door hunne staatkunde te gronde gingen. De ondergeteekende zond aan al de heeren op het Binnenhof in 18815 een exemplaar van zijne Memorie over den toestand van Indië, waarin hij uitvoerig bewees hoe zij Indi uitmergelden. AVant men meene niet dat zij zich na 1H77, toen de overschotten ophielden, bekeerden; de leeningeii" van 1883 en 1898 getuigen het tegendeel. En nu, ten jare 1904, nu niet meer valt te twijfelen aan de waarheid dat de koek op is, zitten de heeren in hunne afdeelingen". en vragen met brave Hendrikken-geziehten den minister, waarom hij dit niet doet en dat nalaat, en klagen dat het toch zoo erg is, en eischen dat meer haast zal worden gemaakt met het onderzoek naar de oorzaken dier mindere welvaart", die zij beter ken nen dan ieder ander! Het woord alleen moest hun een blos op de wangen jagen. Typisch, voor de kans op beterschap, is nog dat onder die zee van vragen en uitroepen bij niemand schijnt op te komen hetgeen misschien nog werkelijk hulp zou kunnen brengen. Niemand schijnt in de afdeelingen driftig te zijn opgesprongen, om uit te roepen dat wellicht schatten aan die grondolie, die half Amerika heeft rijk gemaakt, in deze. ernstige omstandigheden dood gewoon op het mijn departement te Batavia aan partikuliere ge lukzoekers zijn verdubbeld, terwijl de Kegee ring wellicht, door op deze rots te slaan, de bron zou kunnen doen ontspringen die het gansche dorstende volk zou v ermogen te lesschen. Neen, ik kan niet zeggen voor onze wet gevers veel eerbied te gevoelen". Wij deelen o^ezc beschouwingen mede, omdat zij afkomstig zijn van een publi cist, die door zijn jarenlange werkzaam heid in Indië, zich den naam heeft verworven van een bekwaam, deskundig, eerlijk man. Hier wordt, in de ondubbelzinuigste bewoordingen, de toestand goteekend, gelijk ook wij hem aangaven, toen wij wezen op de noodzakelijkheid, waarin Nederland ten opzichte van Indiëver keert, om te besluiten tot een groote daad. Wie ziet hiervan iets komen p De commissarissen J H de Waal Malt fijt en mr. N. de Bidder. Dezer dagen kon men in de dagbladen o. a. Ihmde'lMad, 2!) Dec. '01! ochtendblad, een eenvoudig bericht lezen, aldus lui dende : H o 11 a n d s o h e K l e c t r i s c h e Spoor weg- M ij. A m s t, e r il a m. In de op 24 December j.l. gehouden buitengewone algemeene vergadering van aandeelhouders, werden tot commissarissen gekozen de heeren J. H. de Waal Malelijt, lid van Gedeputeerde Staten te Utrecht, mr. N. de Kidder, burgemeester te Leiden, en mr. Joh. Enschedéte Haarlem, ter voorziening in de vacaturen, ontstaan door het overlijden van jhr. mr. J. W. M. Schorer, te 'sCiravenhage en liet bedanken van de heeren P. L. C. Driessen te Leiden on H. Kolle te Berlijn." Eenvoudig noemden wij dit bericht, er waren drie vacatures en er zijn drie commissarissen benoemd. .Maar is het wel inderdaad zoo een voudig P De zaak van de Holl. Elect. SpoorwegMaatschappij is natuurlijk nog voldoende bekend; herhaalde malen maakte zij een punt van bespreking in dit weekblad uit. Er zij nu slechts aan herinnerd, dat, door het overgaan van een groot deel der aaudeelea, deze maatschappij nu ge heel in handen is van de llollandsche D/eren Spoorweg Maatschappij. In de plaats van drie vroegere com missarissen, waaronder voorkwam de eenige weken geleden overleden ViccPresident van dim Raad van State, Jhr. Mr. Schorer, zijn door de aandeel houders, die in de vergadering van 24 December j. 1. tegenwoordig waren, onder meer gekozen de heeren J. H. de Waal Malefijt en Mr. N. de Ridder, beiden leden van de Tweede Kamer der Staten Oeneraal en beiden behoorende tot de Anti-Revolutionnaire partij ? de partij der Regeering. Het is treffend. Wij behoeven hier ter plaatse niet uiteen te zetten, hoe het gewoonlijk, wat betreft het kiezen van commissarissen, op aandeelhouders-vergaderingen toegaat. Het doet hier niets ter zake. Kvenmin willen wrij critiek uitoefenen op de keuze der aandeelhouders. De aandeelhouders zijn geheel vrij om hen tot commissarissen te verkiezen, van wie zij om de een of andere reden vermoeden, dat zij, misschien meer dan anderen, werkzaam zullen zijn in het belang van hunne vennootschap, in casu de Holl. Electr. Spoorweg Mij. Maar juist hierin ligt het eigenaardige van deze keuze. Hebben de heeren de Waal Malefijt en de Ridder iets gepresteerd op spoor weggebied, waardoor er aanleiding bestaat om te vermoeden, dat daarom hunne diensten voor de genoemde SpoorwegMaatschappij van beteekenis zullen zijn P Het is van algemeene bekendheid, dat zulks niet het geval is. Zij hebben op dat gebied niets gepresteerd. Maar waarom zijn zij dan benoemd? Bij de vermelding van hunne namen is niet vermeld, dat zij behoorden tot de Regeeringspartij, waarin zij meer of minder invloed bezitten, maar wel is vermeld, dat de een is lid van Gedepu teerde Staten van Utrecht en de ander burgemeester van Leiden. Nu is ook bekend, dat genoemde Maat schappij zoowel met de provincie Utrecht als met de gemeente Leiden heeft te overleggen en te handelen. Juist, redeneeren sommigen, en daarom is het gewrenscht om de genoemde heeren in den Raad van Commissarissen te be noemen. Mnar juist, redeneeren wij, moet dit een reden zijn voor de genoemde heeren pin geen plaats in dien Raad te willen innemen. Zij worden immers in den Raad be noemd niet om de belangen van de provincie Utrecht of van de gemeente Leiden te vertegenwoordigen en te ver dedigen; maar zij zijn in dien Raad benoemd om de belangen der SjtoorwegMaatschappij, der aandeelhouders te be hartigen. Was het eerste het geval, dan zouden de heeren benoemd moeten worden en betaald moeten worden door de inge zetenen van de provincie Utrecht en door de ingezetenen van de gemeente Leiden. Hoe moet het nu gaan als de belan gen der Spoorweg-Maatschappij in strijd komen met de belangen der provincie j Utrecht en in strijd met die der ge meente Leiden? En hoe dikwijls en herhaaldelijk zich zulk een strijd van belangen tusschen eene Spoorweg-Maatschappij eenerzijds en staat, provincie of gemeente ander zijds voordoet, is algemeen bekend. De voorbeelden zijn voor het grijpen. Wij zullen <y niet veel woorden meer over schrijven. Van het standpunt der aandeelhouders bezien mag de keuze van do heeren De Waal Malefijt eu De Ridder een slimme en verstandige zijn wij hopen dat de benoemden zullen inzien dat het innemen van eene plaats in den Raad van Commissarissen van do Holl. Electr. Spoorweg-Maatschappij hen zal brengen in eene scheeve positie, gelet op hun ambtelijken werkkring. *) Mag nog verwacht worden, dat zij zich de zoo beteekenisvolle keuze der aandeel houders niet zullen laten welgevallen? -") De kwestie, waarover het bovenstaande handelt, is voor elk normaal denkend mensch zoo eenvoudig mogelijk. Zij is deze: Het is voor iemand, die deol uitmaakt van het bestuur van den staat, de provincie of de gemeente niet mogelijk tevens commis saris te zijn van eene vennootschap, die met den staat, de provincie of de gemeente her haaldelijk heeft, te onderhandelen. Hij moet wil hij in beide functies het werk leveren,. dat van hem geëischt wordt noodzakelijk in de eene of andere richting in zijne ver plichtingen te kort schieten. Zien de betrokken personen zulks niet in, dan zal een wet eindelijk een einde moeten. maken aan dit euvel. In het buitenland schijnt men in dat op zicht reeds meer logisch te denken dan hier. Blijkens een bericht in de dagbladen van de laatste dagen heeft de Kaad van orde en discipline van de balie te Brussel, het beroep van advocaat onvereenigbaar verklaard met dat van gedelegeerd bestuurder eener naamlooze vennootschap. minmiiimimiimiiiiiiiiimii iiiimiMiiiiMMmmnmiiiiiniiimiiiii« mimitttwwiiimtiiiiiiiiimiiiiiiitiiiniiiiiiiiii IIIMIIIHIIIIIIIIIIIIIflIIIW Het wïYott en het spoor. Om de overbevolking in de steden weg te nemen waar deze ramp reeds beslaat, of te voorkomen waar ze in aantocht is, heeft men o. a. in Engeland reeds vóór jaren in den vroegen morgen en in den avond trei nen laten loopen, waarmede de arbeiders voor weinig geld in den morgen naar de stad gebracht worden en in den avond daaruit worden teruggehaald. Ook in België, gelijk in het nummer van 5 December 1. 1. Kath. Soe. Wkbl., herinnerd wordt, bestaan sedert 1870 speci ale treinen, wier dienstregeling voeling houdt met de arbeidstijden en die in hooge mate goedkoop zijn. De week-abonnementên der werklieden nu op deze goedkoope trei nen zijn ontzaglijk toegenomen. Waren er in 1870 veertien duizend werk-abonnemeiiten thans zijn er ongeveer vier en een half millioen, zoodat naar schatting dagelijks negentig tot honderd duizend werklieden zich per Staats-spoortrein verplaatsen. Reeds in 1897 waren er in Belgiëvierhonderd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl