Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEB WE EK B LA B YOÖR NEDERLAND.
No. 1386
zoo plastisch mogelijk, gedicht-schoonheid te
kennen g&ven.
De Qysbreght is een lyrisch verhalend
gedicht even als de Geboortclock b. v., inden
Yorin van een reeks alleenspraken en
tweespraken geschreven, en wil geen andere deug
den hebben dan zulk een gedicht heeft.
Het gedicht wordt slechts meer tot leven
.gebracht door de aanschouwelijke
en-aanhoorbare voorstelling. Het zijn de
verbeeldings-voorstellingen van Vondel, die bij de
lectuur ieder lezer min of meer sterk in zich
reproduceert, die ons hier buiten ons, volledig
op het tooneel geprojecteerd en geboetseerd,
te aanschouwen worden gegeven.
Vóór alles is dus de voorstelling van dit
treurspel: gedicht. De rekenschap die wij ons
geven van de voorvallende geschiedenis, van
het verloop der gebeurtenissen, draagt er toe
bij om ons het gedicht, in elk zijner deelen,
dat de verschillende monologen en dialogen
zijn, te doen waardeeren, ook de omgevingen
der personen, die het tooneel voorstelt, de
landschappen, de vertrekken, de
kasteelpteinen, vervolledigen het kunst-geheel, zoo
als ook de costumen, de houdingen en be
wegingen der spelers; maar dit alles zijn
slechts toevoegselen, om de hoofdzaak des te
beter te doen uitkomen, die is: het gezegde,
het in melodieus reciteeren op nieuw tot leven
gebrachte, gedicht.
De hoofdzakelijke taak van den
tooneelspeter in Gysbreght is: de schoonheid van
Vondel's dichtkunst door zijn wijze van zeggen
zoo goed mogelijk te doen uitkomen. Hij
moet Vondel's dichtkunst als zoodanig zoo
veel mogelijk begrijpen en dat begrip door
zijn wedergeving doen blijken. Vondel's ge
luid"* moet herleven in het geluid van den
tooneelspeler. De klanken van Vondel's regels
moeten een voor een opgenomen worden in
de bezielde stem van den speler en, door deze
gtêm gedragen, als even zoo vele bloemen
v»n poëzie aan zijn mond ontbloeien.
Al het overige is uitmuatend en onont
beerlijk, maar bijzaak. De speler in den Gys
breght zal er zich dus niet in de eerste plaats
op toe te leggen hebben: dramatische ge
moedsbewegingen duidelijk weer te geven;
maar: dichtkunst tot haar recht te doen
komen. Het is een quaestie van spreek-kunst,
en spreken is zingen: het is dus een quaestie
van muziek.
Het geheele tooneelspel zal in n stijl
gespeeld moeten worden. Het zal niet voor de
helft realistisch spel en voor de andere helft
eene tentoonstelling van declamatie-opvattin
gen, mogen zijn. Het spelende gezelschap zal
zich gezamentlij'k tot taak stellen ne be
paalde speelwijze te volgen, zoo dat ieder
het voor hem best passend deel
vertegenwoordige in een harmonische spel-mozai'ek.
En ik houd het er voor dat, wat den Gysbreght
aangaat, de spelers, die hun rollen, welke
het ook zyn, begrijpen zóó alsof het min of
meer Rey-rollen waren, de ware opvatting
hebben.
Er is een Rey van Amsterdamsche
Maeghden," een mannelijke en een vrouwelijke
Key van Edelinghen," er is een Rey van
Burghzaten" en er is Rafaël, een der seven
Enghelen," die alle hun clausen plechtig en
eenigermate onbewegelijk reciteeren, zoo dat
het gedicht, de muziek van het gedicht, uit
muntend tot zijn recht kan komen.
De ware opvatting voor de overige spelers,
wier rollen van zelf meer beweeglijkheid
medebrengen, schijnt mij toe meer naar het
spel der Reyen dan naar modern realistisch
spel te moeten neigen.
Prachtig realistisch spel, op zich zelf en in
zijn soort voortreffelijke kunst, zondert zich
ik zou "haast zeggen mér naarmate het
voortreffelijker is van het geheel van het
tooneelspel af omdat het met den stijl er
van strijdt, en vormt er een tegenstelling toe
in plaats van een overeenstemming er mee.
Het moet allea plechtige, min of meer strak
gehouden, declamatie zijn, in n stijl, maar,
binnen dien stijl, naar de rollen en naar de
individuen genuanceerd.
DE HEILIGE
VAN
CLARA VIEBIG.
Uit het Duitscli. door M. v.
O.
Lichte, droge sneeuw was op het bevroren
meer gevallen, de wind had er over heen
geveegd en lange strepen over de witte
oppervlakte getrokken ; het blootgelegde ijs
glansde in blauwachtige staaltirvt.
Achter de wilgenstruiken stond de maan
rond, goud-geel en schitterend en scheen
helder ; hare stralen gleden tastend en zoe
kend langs den rand van het meer.
In het dorp blafte een hond, die van den
buurman viel mede iu, eeu derde antwoordde,
ook een vierde ; ze sprongen nijdig uit de
hondenhokken, schudden de ruige vachten,
stonden pal op hun pooten en jankten hui
lend tegen de glanzende geele schijf.
De als uit karton gesneden hui/en en
schuren teekenden zich scherp af tegen den
zilveren achtergrond ; de kerktoren, tot aan
de uiterste spits zichtbaar, verhief zich strak
in de koude klare lucht.
Langzaam werd het eene licht na het andere
in het dorp uitgedoofd als glimworrnen in
den winternacht ; allén in de pastorie,
eveneens aan het meer gelegen, brandde
nog licht. Het scheen door het venster van
de studeerkamer op de glad-bevroren straten
en verderop, even als de maan-stralen, tot
aan den rand van het meer ; vandaar spon
nen- die zich langzamerhand verder en verder
op het meer, trokken zich even, zachtjes,
terug en gleden dan weer verder ; het mid
den hadden ze nog niet bereikt.
Nu zwegen de honden, een wolk was over
de maan gegleden ; even nog kort, nijdig
grommend, kropen ze weer in hun hokken
terug. Na een oogenblik kwam de maan weer
te voorschijn, keek rond, en glansde weer
even helder. Het was zér licht. Zér stil . . .
De predikant zat eenzaam in zijn studeer
vertrek met den bijbel vóór zich, hij las,
het donker hoofd op de hand gesteund, liet
magere gezicht diep voorover geb'ogvn. De
neus stak kloek uit, de mondhoeken vraren
neergebogen met een uitdrukking van groote
vermoeienis. Kerkbezoeken, schoolexamen,
vandaag, gisteren ; eerst heden na het mid
dageten waren, de heeren inspectenren in de
rammelende pastoriekoets, weer naar het
naaste spoorstation gereden. Het waren zér
vermoeiende dagen geweest, al had de oude
Als voorbeeld hoe in kleinigheden de ly
rische aard van het geheele tooneelwerk zich
kenbaar maakt, is een enkele passage in het
verhaal van den Bode (Ve Bedrijf) in herin
nering te brengen. Het is bij de beschrijving
door den Bode van Haamsteé's woeden in
de kloosterkapel en het vermoord^» van de
nonnen en den Bisschop van Aemstel:
De vijand stond versaft, en deisde om deze zaak:
Maar 't aanzien van K'arig beweegde 't hart tot
wraak.
En bracht hem in den zin den moord van zijnen
vader,
En dat zij d'af komst was van Velzen den verrader.
Hg blaakte, en kreeg een koorts, en door de koortse
dorst
Na baar en Aemstels bloed, en stiet eerst door de
borst
Met z\jn bemorste pook dan d'eene non dan d'ander.
Z\j vielen overhoop, en lagen bij malkander
In 't rond, gel y k een krans van rozen
wit en rood.
En vervolgens:
Klarisse -viel 'er bij, doen zij baar beste dede,
En hiel hem even sterk om zijnen hals gevat,
En scheen gevormd albast, met
purper over spat.
Het verhaal, zoo als de meeste regels het
geven, is, in dichtvorm gebracht, het verbaal,
zoo als een Bode het zou doen. Maar de ver
gelijking van den krans van rozen" en die
van het gevormd albast" zouden bij den
Bode niet opkomen. Immers ziet niet een
Bode maar alleen een lyrisch dichter aldus
zijne herinnerings-voorstellingen. Hét is de
ontroering over de schoonheid van het
vreeselijke dat hij in herinnering ziet, die deze
vergelijkingen doet opwellen.
Na de vermelding van het een en ander,
dat aldue bij een bezoeker der
Gysbreghtvoorstelling kon opkomen, blijft ten laatste
de herinnering over aan die voorstelling als
aan een der opmerkelijke en bekorende ge
beurtenissen van ons nationaal bestaan.
Wij zijn nu Twintigste-Eeuwers n wij zijn
Nederlanders. Terwijl wij over onze gedempte
burgwallen, van stations komende en langs
bazaars gaande, met den electrischen tram
ijlings naar het Leidsche Plein glijden, blijven
onze ongedempte grachten om bewonderend
langs te wandelen, praalt jeugdig frisch onze
oude schilderkunst in de Musea en houdt
Vondel's woordmuziek, die ons ten minste
n maal 'sjaar* tegenklinkt, ons in verbinding
met den oorsprong van ons volksbestaan.
B aar n, Jan. '04. L. VAM DEYSSBL.
lliliiilllmiiiiiiHlliiMiiiiluiiimiimiiiimHiimilimttiinmiiiiuiuiiimiiiti
Vlaamsclie ticbten en gezicuten.
Het kan gojd wezen, meen ik, zoo voor
zij die, onder mijne lezers, in Vlaamsclie
kunst en Vlaamsche leven belangstellen, als
voor de figuren zelf, die ik hun voorstellen
wil, enkele menschen van hier te lande,
enkele gebeurtenissen uit eigen icunst- en
letterwereld, zij het ook in niet al te fijne
teekening en moge het soms weinig discreet
lijken, te schetsen naar de natuur.
Want ? daargelaten, dat de roem, of
allerminst de befaamdheid, uitgereikt wordt
aan de best-bekenden naar doen en denken,
en dat het weten hoe een schrijver er uitziet
de lezers van zijne boeken sympathieker
stemmen zal, waar onze eigen artisten
iu eigen streek zoo verkeerd worden aange
zien en voorgesteld: wat moet het worden
in Noord-Nederland, waar opleiding en begrip
't juiste oordeel over ons Vlamingen moeilijker
maken, en de verbazende vellingen die ik
soms las rechtvaardigen. Zoo weze net me
dan toegelaten hier soms een luik te openen
op de intimiteit, een krabbel te maken naar
't dagelijkseh gebaar van sommigen, die het
hunner populariteit verschul ligd zijn, zich
te laten konterfeiten gelijk ze zijn, al spreekt
hun wezen oogenschijnlijk hun werk togen,
?weieens.
Ik, van mijn kant, beloof hun de sympa
thieke getrouwheid die, schiet kunde ook te
kort, toch waarborg is van een trachten waar
de stiptste gelijkenis.
Priitze goed gekookt eu hijzelf veel lof
ingeoogst.
Gij zij t een man zooals de protestantselie
kerk er zeer goed mér zou kunnen ge
bruiken," had een der heereu hem welwil
lend gezegd. God zij geklaagd, dat dergelijke
dienaren zoo schaivrsch zijn, en er zoo weinig
echt christelijk geloof is '"
Toen op een anderen, minder /alvenden toon:
Zeg eens, beste collega, waarom trouwt
gij niet? Ge liebt het hier recht eenzaam,
200 alleen."
Ueer superintendent, ik heb gegronde
redenen mezelf niet vota- gezond te houden.
Mijne oudere, broers en zusters zijn allen
aan longtering gestorven. Ik zou het een zonde
vinden te trouwen en daardoor de ziekte
kiemen verder voort te planten."
Dus ongetrouwd blijven, hm, hm!"
Ja. Ik mag het niet doen. God heeft liet
mij verboden." Daarbij had Maarten Eisuer
gekucht 011 de lippen stijf op elkaar gedrukt.
Het strekt God en uzelf tot eer, dat gij
in dit geval afstand doet van het huwelijk,"
Sprak de ambtsbroeder op zalvenden, schijn
baar bewonderenden toon, terwijl hij met
«en behagel ij ken,ie,Uvat spottend? glimlach op
zijn eigen welgedaiien omvang blikte. Hem
had God niet verboden te, trouwen, hij dacht
aan zijn stevige, flinke vrouw, die hem elk
jaar een flink kind schonk; ze waren beiden
gezond, niets weerhield hem, dat jaarlijksch
geschenk van de lieve vrouw superintendente
verder aan te nemen. In liet hotsende rijtuig
had hij tot den sehool-raadsheer gezegd :
,,'n Voortreffelijk meiisch, die jonge dominé,
een man van plichtsbetrachting eu vau geloot'.
Dat is er n, die carrière zal maken, denkt
U ook niet, beste vriend?"
De andere luid met eeu niet te omschrijven
klank geantwoord ; liij deed zijn digestie-dutje.
Het was aan den hem toegezwaaiden lof
dat de jonge predikant dacht, toen hij in de
Openbaring van Johannes las :
\V'ie vroom is, zij ook verder vroom,
Wie heilig is, zij ook verder heilig.
Zie ik kom spoedig en mijn loon komt
met mij." j
Hij las niet verder. Niettegenstaande zijn
vermoeienis voelde hij een trotsche vreugde.
Hij richtte zijn smalle borst op ja, hij had
zich braaf gehouden, vroom en heilig I i
Hij sprong op, kon niet langer stil op zijn l
stoel blijven zitten; met gevouwen handen
ging hij aan het venster staan. Daarbuiten l
bijkans dag-heldere glans. Zijn diepliggende
sombere oogen werden grooter, hij staarde |
en staarde voor zich heen. !
In het kleine kamertje daarnaast wierp de
oude Pnitze zich op haar bed, zuchtte en j
Moge het ten bate komen van de toena
dering die, uit beter bekendheid geboren,
Noord en Zuid aaneensluit!
I. RENÉDE CIJBRCQ.
Voor mij ligt, een goede maand verschenen
bij L. J. Veen, Renéde Clercq's zesde, of
zevende, of achtste bundel verzen. Want men
telt de boeken van de Clercq niet meer: men
ondergaat hun getal, hij slechts n mede
dinger hebbend, en in eigen West-Vlaamsche
streek nog, van even-overvloedige
voortbrengst, die is: Stijn Streuvels. Deze nieuwe
bundel heet: Natuur, en ik ken van den
schrijver ervan niets, dat hem zóó goed, naar
al de zijden, al de facetten van zijn talent,
kenschetst en toont. Waar bij, in een
onvindbaar-geworden boeksken, dat hij,
collegejongen, uitgaf op achttienjarigen leeftijd, een
Van Beers was die zeer slecht rijmen zou, of
een Büderdijk zonder gedachten; en later,
cn-en-twintig oud, zijne Echo's gaf die waren
als een bloemlezing van verzen die Pol de
Mont en Helene Swarth en Guido Gezelle
wel niet hadden geschreven, maar hadden
kunnen schrijven; en korten tijd daarop zijn
Ideaal verscheen: een dikke reeks sonnetten
van zeer vorru-schoone noorspronkeJijkheid;
was zijn Vlasyaard ook eene verrassing
om heerlijk-volksche poëzie en een wrevel
om al te oppervlakkige kaïakter-studie, en
zijn Terwe een verwonderlijk verhaal van
licht- en schaduwspel in fijn geslepen,
muzikale, haast klassiek-zuivere verzen: dit
boek Natuur, sentimenteel evenzeer als impres
sionistisch, spattend uit van opborrelende
ingeving evengoed als, bij wijlen, diep-zingend
van bezonken gevoel: dit laatste boek, dat
weldra het voorlaatste zijn zal, ? want een
nieuwen bundel Liederen voor het Volk wordt
reeds aangekondigd geeft mij dan de
Clercq die ik nu een goede zes jaren ken,
evoluëeren zag, zich ontwikkelen, worden
de blijde dichter die hij is, en de professor
die hij moest worden.
En dat ik hem hier teekenen wil naar hij
leeft in' mijn geheugen, zal hij het me toe
laten? . . . Maar wij kennen elkaar te goed,
dat hij me kwalijk nemen zou, waar ik ver
haal hoe uit een boereu-jongen een dichter
groeit.
Want do Clercq is vau den lande, van
Deerlijk in West-Vlaandereii, waar ook Ilugo
Verriest werd geboren; niet echter, als deze,
uit eene fijne patriciërs-familie waar de
West-Vlaamsche achterdocht verkeert in de
uitnemendste beleefdheid; maar uit het volk
zelf. wat lager nog dan een Streuvels, die
't voorrecht genoot te behooren tot eene
familie, geadeld door een Guido Gezelle, door
eene rij priesters en zendelingen die elk 't
hunne gaven van eene gelouterde ziel aan
een neefje, dat Vlaandereu's eerste proza
schrijver moest worden, bleef de schors ook
schijnbaar ruw om eeu geest, smaak- en
kunde-vol ontwikkeld.
Maar hij, do Clercq, hij wijt geenszins zijn
dichters-zin en -ziel aan welke overerving
ook. Zoon van schamele menschen, dankte
hij aan een vluggeu geest, opgemerkt door
een verstandig man van zijn dorp, dat hij
studeeren kon, eerst op een of ander bisschop
pelijk college, later ter Gentsche Universiteit,
waar wij hem leerden kennen.
Herinnert u, gij allen, o oude me
studenten, 't zij ge thans stug-weèrzinnig doceert
in de grijs-koude lokalen van een kleiiisteedsch
athenaeum, 't zij ge wormt door de perka
menten van deze bibliotheek of gene archie
ven-verzameling; en zelfs gij, wiens koppige
vlijt u naar Leiden stuurde oin er mee te
werken aan 't Groot Woordenboek; herinnert
u ook, gij Herman Teirlinck eh gij Adolf
Hcrkenrath, die de philologie voor de litera
tuur liet; herinnert u ook, o C. de Vooys
vau de Mnr'ia-leijenden, hoe hij er uitzag toen
gij ons bezocht, de Reiiéde Clercq van dien
tijd: groot, schonkig en krom-beoiHg, niet
gestreuveld haar en schuchter-achterdochtige!!
blik, met aarzelend woord en zijn neus die
scheen alle winden op te snuiven; onhandig
van grove handen dio iiiet geschikt schenen
kuchte ; hij hoorde niets. ?
Vroom heilig vroom! heilig!
Zijn blik rustte daarginds op de mureu
van Barthel Barnewitz's hofstede . ..driejaar
was 't geleden, dat hij Barthel's stief/usje, ua
haar belijdenis, ingezegend had. Zij was twin
tig jaar jonger dan haar broer, ca evennoo
lieflijk 011 bekoorlijk, als hij ruw en lomp was.
Naürni had blond haar en verwonderde
blauwe oogen. In de cateehisatie zat ze bij de
andere dorpsmeisjes ; die hadden allen 't zelfde
soort bruine, platte gezichtjes met
stompneusjes en daartus?chen viel zij op, als eeu
frissehe bloem. Altijd netjes en proper zat ze
op de laatste bank bij de grooten ; de ver
wonderde oogen hield ze onafgebroken op
den heer dominé" gevestigd, het blonde haar
kwam glanzend uit tegen de wit gekalkte mu
ren. De anderen beweerden dat ze trotsch was
en plaagden haar; ze hield zich meestal apart.
l>e hand vau den jongen predikant hield
de hare langer vast dan noodig was, bij 't
komen en heengaan; zijne vingers trilden
toen ze bij de inzegening het reine voorhoofd
aanraakten. Hij hoorde Zondags haar heidere
stem bij den orgelzang boven die der anderen
uit. 's Nachts lag hij wakker iu bed en over
legde dat hij haar, als ze maar eerst wat ouder
zou zijn, wel als keukenmeid op de pastorie
kon nemen. De oude meid-huishoudster kuchte
en snurkte zóó 's nachts eu dat hinderde
hem ; 't zou toch heel wat anders zijn, als de
jonge frissehe Niiëmi ginds in het krakende
ledikant zou rusten! liet bloed steeg hem
naar htt hoofd, terwijl het zweet hem uitbrak
en op 't voorhoofd parelde; hij sloot _de
oogen vast toe. Steeds meer zag hij Naëmi's
blonde vlechten vóór zich, haar frisch bloeiend
gelaat wat zou ze 'n keurige pastoriemeid
zijn ! De gedachte liet hem niet niet rust.
Een paar dagen later was hij overgeloopeu
naar Barthel Barnewitz's huis; toen hij bin
nentrad had Naëmi juist haar bundel gepakt.
Ze was 't niet altijd eens mot haar broer en
schoonzuster, daarom wilde zo nu naar de
stad om er 'n dienst te zoeken. Ze glim
lachte en neeg voor meneer de domené; 'ia
wist immers wel, dat zo 'n potje bij hom
breken mocht, hij h-ad ook geglimlacht.
Ze fluisterde een verlegen vaarwel en hij
hakkelde eeu vromen zt genwensch ; zij had
daarop weer geglimlacht en dankend zijn hand
gekust. Toen was hij snel heengegaan, de,
lippen nog vaster dan gewoonlijk op elkaar
gedrukt. Hij had van teleurstelling en woede
wel kunnen schreien ; de pastorie leek hem
plotseling nog eeus zoo verlaten en eenzaam,
het hoesten vau de oude Pratze kon hij niet
meer aanhooren. Ken woord had't hem toon
maar gekost slechts n enkel woordje !
voor de pen zonderling hoe naderhand
die vingeren konden verfijnen! stappend
op voeten die, zwaar geschoeid, geruchtig
mieken en gemeen zijne nadering; en die
phenomenale overjas die kende de guurheid
van elk weder, 011 die hoed die alles kende,
behalve den borstel!.... Hij kwarn lederen
dag naar Gent, per spoor, van 's morgens
vóór zessen, en bracht ons wat buiten-lucht
mee, en ook de lucht van enkele pinten
bier, onderweg gedronken. En voor de pro
fessors bracht hij als geschenk zijn
weerspannigen "Westvlaamschen tongval, zijne
lastige onbespraaktheid en een ijver in het
studeeren niet lang volgehouden, echter ?
die deed dat hij, volkomen verachterd iu den
aanvang, na een eerste jaar aan kennis het
hoofd hield boven ons allen.
Maar welke dichter sliep in dezen platte
lander ! Een morgen kwam hij te laat aan 't
station: eeu leeuwerik zong zoo schoon in
den lente-morgen, vertelde hij mij; en heel
dien dag was hij uitbundig blijde. En welke
vreugde, als ik hem vroeg te verhalen van
't volk zijner streek, hoe hij er 's Zondaags
ging preeken, ter walmende herbergen, over
het doel der Christene Volkspartij; of wan
neer hij uitreed, met de leden der
fanfarenmaatschappij, waarin hij den bombardon be
speelde, op een hortenden char-a-banc",
naar een of ander dorp waar 't festival was!
De wrevel oni den prof. die Engelsch do
ceerde was gauw vergeten, of de verveling
om de les van Gotisch, niet waar, René;
want onze gedachten waren daar, in de
volkige gehuchten waar 't kermis is, bij zonnigen
namiddag, midden in ons goed volk.
Maar de boer outbolsterde: hij werd
student, gelijk het Geutsche bier, de Gentsehe
tabak en de Gentsche makkers het hem
moesten leeren. Een baard versierde zijn ge
laat met steedschheid ; zijn glurend oog werd
vranker, zijne aarzelende ingetogenheid werd
eene combativiteit. moeilijk te beteugelen.
Toen ging hij meewerken aan Jong Vlaan
deren", een zeer-strijdend,
uiterst-flamingantisch blaadje, waar zijn grove spotgeest de
heftige uitvallen van zijn mode-redacteur af
brak, en menigmaal de onder-titel van het
schriftje, dat er Katholiek heette, zeer on
orthodox liegen deed.
En Renéwerd populair, gelukkig niet
alleen als student. Was het de verwijdering
van den geboortegrond, of was het de klim
mende roem van Guido Gezelle, die hem
klaarder inzicht gaf op eigen talent eu kunde?
Het eene en het andere, wellicht.. .. Want
zijne kunst onderging eene kentering, eene
verfijning, die ons zeer blijde moest maken.
Meer: ze toonde weldra eene zijde van eigen
aardigheid, waarin hij onovertrefbaar worden
zou: het lied dat elk ambacht van zijne
landgenooten schilderen zou, sappig en grap
pig, of diep-treurend, of ingetoomd-oproerig,
gelijk het, te lande of elders, in zijn vormrijk
lyrisch impressionisme, nooit even schoon
en werd gezongen. Gij zult liet lezen in den
l'lasyattril eerst, fijner nog in Terve, het
terug-vinden iu Nutiiiir, eu eindelijk, volledig
on volmaakt, gelijk de Liederen mor Tiet Volk
het bieden zal gelijk het de troost is ge
worden vau den Renéde Clercq, die thans
leeraart, helaas, in gindsch Waalsch college,
ver van de vrienden... .
Want thans is de Clercq een deftig pro
fessor, ? maar, gelukkig, alleen uiterlijk.
Langs binnen bleef hij de goede boeren
jongen, die een goed dichter wierd.
KAKEL VAX DE WOESTI.TXE.
A. D. v. i>. GON NETSCITET?, liet Kerslv
Princijie. Een superieur verhaal, ver
teld door HANS STKEXGRACIIT. Am
sterdam, W. Versluys.
De schrijver, die een zeer kwasterig in
leidinkje aan dezen roman in vertelstijl'"
deed voorafgaan, zou een prikkelbaren. en
dus geprikkelder], recensent gemakkelijk
kunnen vervoeren hem eens vinnig de waar
heid te zeggen. In naam vau 't gezond ver
stand zou de ridder dio voor de eer der
Nederlandsehe letteren in 't strijdperk wilde
Maar dat had hij niet uitgesproken hij
had haar laten trekken
Hoe schitterend had h ij die aanvechting t oen
overwonnen ! hij was er nog trotsch op.
Vroom heilig heilig vroom !
Ah !" Hij zuchtte diep.
Geen stap was buiten op de stille in maan
licht glanzende straat töhooren niets
niemand ; waarom kromp de eenzame man
aan het venster op eens te /amen ? Had hij
overluid gesproken '.'
Vroom heilig" had hij als een echo na
hooren fluisteren. Schuw keek hij om zich
heen. De lamp met groene kap verlichtte
niet het geheele vertrek en bij het verblin
dende inaanscliijnsel, leek het hier binnen
duister. De smartelijke Christuskop boven de
schrijftafel stak als een donkere vlek op
witten grond af: tusschen het beeld en de
lijst was een breede rand wit gelaten. Kisrier
keek opwaarts; hij kon de doornenkroon en
den smartelijk vertrokken mond niet onder
scheiden, maar 't kwam hem eensklaps voor,
als openden zich de gesloten oogleden. Do
goddelijke blik des Heilands ontmoette den
zijne als met een broedergroet.
En hij groette terug: Ik lijd, zooals gij
lijdt van vél doe ik afstand, even als
gij vroom, heilig, heilig!"
Hij ging weder naar het venster 011 drukte
het voorhoofd tegen de ruiten. Opeens begon
de oude staande klok in don hoek, niet ge
weldig geraas te slaan: tien zware slagen en
daarop een dof gesnor na ; hot weergalmde
in het stille vertrok. Rrr rrr .'
pastorieineid dat frissehe kind rrrr rrrr ' '.
Waar zou ze nu wel zijn ? Hij zou er Barthel
Baruewitz toch eens naar vragen, of zij ?
of zij
Neen!" Met een ruk trok hij het hoofd
van het vensterglas weg, richtte de lange
magere gestalte rechtop en vouwde de, handen
saam : Wie heilig is, zij ook verder heilig !
Weer een blik naar buiten. Halt ! daar
ginds tegen den muur van Barnewitz's hof
stede stond iets. Magnetisch trok het zijn
blik aan; was het een schaduw ? of
een mensch ?
Een vrouw was het?ja, stellig; een. met
slap neerhangende» rok en iu eeu omslagdoek
gehulde ged.iante. Ook het hoofd was ineen
doek gewikkeld. Midden op straat bleef ze
staan en keek op naar de maan lang,
onbewegelijk stond ze daar toen lang
zaam, aarzelend, stap voor stap. kwam ze al
nader, naar de pastorie toe.
Zóó laat ! Ken vrouwspersoon zoo laat in
den nacht en heel alleen?'
De bel ging even over, heel zachtjes, heel
treden, den heer Netscher schijnbaar onge
moeid latend, Haas Steengracht kunnen,
afstraffen, dat een doodsteek voor heth een
genadestoot zou zijn. Gesteld echter dat de
schrijver daarna zijn verteller ging Verloo
chenen, zou de criticus dan niet het gevoel
krijgen echt-Don Quichotterig met een sukkel
te hebben gestreden, die heel wat minder
vast op zijn fundamenten stond dan de
windmolens, waartegen de ridder der droevige
figuur zijn degen heeft getrokken? Want Hans
is een sukkel, n in 't vertellen, en in 't
redeneeren twee zaken trouwens, die hij
voortdurend verwart en dat Dorine
Bakhuyzen, ? 't is zonde van den mooien
naam! toen ze een nieuwe vlaag van
krankzinnigheid bij zich voelde opkomen, in
de eerste plaats steun zocht bij dien lobbes
moet ons meer verwonderen dan dat Hans
gereedelijk toestemde in de verloving met
haar, van wie hij kon weten, of vermoeden,
dat ze lichamelijk en geestelijk was verkracht.
Zulke wezens, met hun afkeer van positieve
grondbegrippen", moeten zulke geëxalteerde
en veraltereerde meisjes haar vegeteerend,
of supra-naturalisti.-'ch leven" de keus
tusschen de adjectieven laat ik vrij een
weinig draaglijk trachten te maken dan
zijn zo althans tot iets nut. Doch de hemel
behoede ons dat ze er mee gaan trouwen:
de krankzinnigengestichten zijn nu al over
vol, en, al vertelt Hans het met het ernstigste
gezicht van de wereld, er zullen weinigen
zijn die gelooven dat kinderen, in zulken
echt geboren, zullen verylen en
vervluchtigenals Maleine, het kind van Dorine met of
zonder fosforluchtje, dat een metaalsmaak",
een valsoh-vlijniende(n) rfoods-smaak" in de
kamer verspreidt. Zeker, aan het grove
verstand" der meesten komt dit
fantasquebedriegolijk" voor, maar Hans beweert, dat
er maar een klein toeval noodig (is) om
elk van ons ziende te maken en niet eens
zoo heel veel methode om de juiste richting
te behouden waarin het ware oog moet ge
richt blijven . .." De meesten nemen echter
waar met een verkeerd orgaan".
Dat zal 't wezen, Hans!
Want met ?i, ik gaf liet al te verstaan, wil
ik ongaarne in 't gericht treden. Maar weet
ge wat het gevolg zal wezen van dat waar
nemen met een verkeerd orgaan? Dat ze
uw superieur verhaal" botweg voor supe
rieuren onzin" zullen uitmaken. In de eeuw
waarin Hcrbert Spencer is gestorven, kan
men zoo iets verwachten.
Utrecht.
W. PIK.
n R U T
pofit
RIPPIFG
Piano-, Orpl- en InzieUaniel
MEIROOS «Sr
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS enPIANINO's in Koop en in Huur
Repareeron Stemmen Ruilen.
CHOCOLA.T-VEEN
JRTISTIP"
LE PLUS DELICIEÜX
CHOCOL1T POUR CROQUER.
uintnninniimiiitmnnmniitimmtmnnuinimniiiinHiiini!
schuchter; do oude verroeste schel gaf een
jammerende zucht. Nu werd er geklopt.
Wie. is daar?" De predikant stond achter
de gesloten deur, en zijn hart bonsde hij
wist zelf niet waarom ; vrees kende hij niet.
Van buiten kwam geen antwoord; slechts
nogmaals een beschroomd kloppen en een
angstig gejammer der schei. ? Hij maakte
open en hield de !amj> hoog op; die was.
eigenlijk ounoodig, want de gestalte buiten
werd helder door de maan beschenen; hij
kende haar niet.
Wat wilt u '."'
Een kleine hand schoof den doek om 't
hoofd wat meer open : Herkent u mij niet,
domené? ik ben Barthel's Naëmi l"
Gij ? gij ? ! " Verder kwam hij niet,
hij zeido haar niet om binnen te komen,
zijn tong was als verlamd. Een warme bloed
stroom steeg hem naar liet hoofd, zijn han
den waren ijskoud. In zijn noren suisde en
ruischte't: pastoriemeM zoo laat in den
nacht zoo stil alleen de maan schijnt
wat, wil ze toch? /oojong zoo alleen !
Daartusschen haar stem, met den klaagtoon
vau eeu stervend dier: ..Hel) erbarmen, heb
medelijden, domené. Ik kan niet meer. U was
?ltijd zoo goed. zoo vriendelijk voor me. U
zult me immers niet wegjagen ? neen, niet
waar ?"
Kom hirineu !"
sloot de deur.
Nu stonden -ze
elkaar; nu zag hij
zei hij schor, hijgend en
in de
gang tegenover
haar gezicht. Een ril
ling voer hem door de leden; o ! hoe was
dat veranderd ! Treurig staarde het hem aan,
niet meer mooi, nauwelijks meer jong ?
ziek versleten. Haar oogen hadden de
onschuldige, verwonderde uitdrukking ver
loren : geheel dof stonden ze. alle glans was
uitgedoofd, het heldere blauw, vaal geworden.
Als afwerend strekte hij den arm uit; hij
was plotseling ontnuchterd.
Domeiié," zei ze en snikte ua eiken zin, 't is
me slecht gegaan. Hec'ft broerBa.rth.els u niets
van me verteld ?"
Neen, niets. Hoe zoo '."'
Ze antwoordde niet, keek strak naar den
grond met saam gefronste wenkbrauwen, maar
nu barstte 70 't uit, half luid slechts, maar
met diepe hevige smart. Ifeel haar gestalte
trilde, ze greep naar de punt van zijn lang,
zwart gewaad en drukte die aan baar lippen.
Zich wringend, kermde ze : ..Ik kan 't niet
zeggen, ik kan niet! kan niet," verder kwam
ze niet. Smeekend zag ze hem aan, hing aan
zijn blik?wat zou hij zeggen?
(Slot volgt}*