De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 17 januari pagina 2

17 januari 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEB WE EK B LA B YOÖR NEDERLAND. No. 1386 zoo plastisch mogelijk, gedicht-schoonheid te kennen g&ven. De Qysbreght is een lyrisch verhalend gedicht even als de Geboortclock b. v., inden Yorin van een reeks alleenspraken en tweespraken geschreven, en wil geen andere deug den hebben dan zulk een gedicht heeft. Het gedicht wordt slechts meer tot leven .gebracht door de aanschouwelijke en-aanhoorbare voorstelling. Het zijn de verbeeldings-voorstellingen van Vondel, die bij de lectuur ieder lezer min of meer sterk in zich reproduceert, die ons hier buiten ons, volledig op het tooneel geprojecteerd en geboetseerd, te aanschouwen worden gegeven. Vóór alles is dus de voorstelling van dit treurspel: gedicht. De rekenschap die wij ons geven van de voorvallende geschiedenis, van het verloop der gebeurtenissen, draagt er toe bij om ons het gedicht, in elk zijner deelen, dat de verschillende monologen en dialogen zijn, te doen waardeeren, ook de omgevingen der personen, die het tooneel voorstelt, de landschappen, de vertrekken, de kasteelpteinen, vervolledigen het kunst-geheel, zoo als ook de costumen, de houdingen en be wegingen der spelers; maar dit alles zijn slechts toevoegselen, om de hoofdzaak des te beter te doen uitkomen, die is: het gezegde, het in melodieus reciteeren op nieuw tot leven gebrachte, gedicht. De hoofdzakelijke taak van den tooneelspeter in Gysbreght is: de schoonheid van Vondel's dichtkunst door zijn wijze van zeggen zoo goed mogelijk te doen uitkomen. Hij moet Vondel's dichtkunst als zoodanig zoo veel mogelijk begrijpen en dat begrip door zijn wedergeving doen blijken. Vondel's ge luid"* moet herleven in het geluid van den tooneelspeler. De klanken van Vondel's regels moeten een voor een opgenomen worden in de bezielde stem van den speler en, door deze gtêm gedragen, als even zoo vele bloemen v»n poëzie aan zijn mond ontbloeien. Al het overige is uitmuatend en onont beerlijk, maar bijzaak. De speler in den Gys breght zal er zich dus niet in de eerste plaats op toe te leggen hebben: dramatische ge moedsbewegingen duidelijk weer te geven; maar: dichtkunst tot haar recht te doen komen. Het is een quaestie van spreek-kunst, en spreken is zingen: het is dus een quaestie van muziek. Het geheele tooneelspel zal in n stijl gespeeld moeten worden. Het zal niet voor de helft realistisch spel en voor de andere helft eene tentoonstelling van declamatie-opvattin gen, mogen zijn. Het spelende gezelschap zal zich gezamentlij'k tot taak stellen ne be paalde speelwijze te volgen, zoo dat ieder het voor hem best passend deel vertegenwoordige in een harmonische spel-mozai'ek. En ik houd het er voor dat, wat den Gysbreght aangaat, de spelers, die hun rollen, welke het ook zyn, begrijpen zóó alsof het min of meer Rey-rollen waren, de ware opvatting hebben. Er is een Rey van Amsterdamsche Maeghden," een mannelijke en een vrouwelijke Key van Edelinghen," er is een Rey van Burghzaten" en er is Rafaël, een der seven Enghelen," die alle hun clausen plechtig en eenigermate onbewegelijk reciteeren, zoo dat het gedicht, de muziek van het gedicht, uit muntend tot zijn recht kan komen. De ware opvatting voor de overige spelers, wier rollen van zelf meer beweeglijkheid medebrengen, schijnt mij toe meer naar het spel der Reyen dan naar modern realistisch spel te moeten neigen. Prachtig realistisch spel, op zich zelf en in zijn soort voortreffelijke kunst, zondert zich ik zou "haast zeggen mér naarmate het voortreffelijker is van het geheel van het tooneelspel af omdat het met den stijl er van strijdt, en vormt er een tegenstelling toe in plaats van een overeenstemming er mee. Het moet allea plechtige, min of meer strak gehouden, declamatie zijn, in n stijl, maar, binnen dien stijl, naar de rollen en naar de individuen genuanceerd. DE HEILIGE VAN CLARA VIEBIG. Uit het Duitscli. door M. v. O. Lichte, droge sneeuw was op het bevroren meer gevallen, de wind had er over heen geveegd en lange strepen over de witte oppervlakte getrokken ; het blootgelegde ijs glansde in blauwachtige staaltirvt. Achter de wilgenstruiken stond de maan rond, goud-geel en schitterend en scheen helder ; hare stralen gleden tastend en zoe kend langs den rand van het meer. In het dorp blafte een hond, die van den buurman viel mede iu, eeu derde antwoordde, ook een vierde ; ze sprongen nijdig uit de hondenhokken, schudden de ruige vachten, stonden pal op hun pooten en jankten hui lend tegen de glanzende geele schijf. De als uit karton gesneden hui/en en schuren teekenden zich scherp af tegen den zilveren achtergrond ; de kerktoren, tot aan de uiterste spits zichtbaar, verhief zich strak in de koude klare lucht. Langzaam werd het eene licht na het andere in het dorp uitgedoofd als glimworrnen in den winternacht ; allén in de pastorie, eveneens aan het meer gelegen, brandde nog licht. Het scheen door het venster van de studeerkamer op de glad-bevroren straten en verderop, even als de maan-stralen, tot aan den rand van het meer ; vandaar spon nen- die zich langzamerhand verder en verder op het meer, trokken zich even, zachtjes, terug en gleden dan weer verder ; het mid den hadden ze nog niet bereikt. Nu zwegen de honden, een wolk was over de maan gegleden ; even nog kort, nijdig grommend, kropen ze weer in hun hokken terug. Na een oogenblik kwam de maan weer te voorschijn, keek rond, en glansde weer even helder. Het was zér licht. Zér stil . . . De predikant zat eenzaam in zijn studeer vertrek met den bijbel vóór zich, hij las, het donker hoofd op de hand gesteund, liet magere gezicht diep voorover geb'ogvn. De neus stak kloek uit, de mondhoeken vraren neergebogen met een uitdrukking van groote vermoeienis. Kerkbezoeken, schoolexamen, vandaag, gisteren ; eerst heden na het mid dageten waren, de heeren inspectenren in de rammelende pastoriekoets, weer naar het naaste spoorstation gereden. Het waren zér vermoeiende dagen geweest, al had de oude Als voorbeeld hoe in kleinigheden de ly rische aard van het geheele tooneelwerk zich kenbaar maakt, is een enkele passage in het verhaal van den Bode (Ve Bedrijf) in herin nering te brengen. Het is bij de beschrijving door den Bode van Haamsteé's woeden in de kloosterkapel en het vermoord^» van de nonnen en den Bisschop van Aemstel: De vijand stond versaft, en deisde om deze zaak: Maar 't aanzien van K'arig beweegde 't hart tot wraak. En bracht hem in den zin den moord van zijnen vader, En dat zij d'af komst was van Velzen den verrader. Hg blaakte, en kreeg een koorts, en door de koortse dorst Na baar en Aemstels bloed, en stiet eerst door de borst Met z\jn bemorste pook dan d'eene non dan d'ander. Z\j vielen overhoop, en lagen bij malkander In 't rond, gel y k een krans van rozen wit en rood. En vervolgens: Klarisse -viel 'er bij, doen zij baar beste dede, En hiel hem even sterk om zijnen hals gevat, En scheen gevormd albast, met purper over spat. Het verhaal, zoo als de meeste regels het geven, is, in dichtvorm gebracht, het verbaal, zoo als een Bode het zou doen. Maar de ver gelijking van den krans van rozen" en die van het gevormd albast" zouden bij den Bode niet opkomen. Immers ziet niet een Bode maar alleen een lyrisch dichter aldus zijne herinnerings-voorstellingen. Hét is de ontroering over de schoonheid van het vreeselijke dat hij in herinnering ziet, die deze vergelijkingen doet opwellen. Na de vermelding van het een en ander, dat aldue bij een bezoeker der Gysbreghtvoorstelling kon opkomen, blijft ten laatste de herinnering over aan die voorstelling als aan een der opmerkelijke en bekorende ge beurtenissen van ons nationaal bestaan. Wij zijn nu Twintigste-Eeuwers n wij zijn Nederlanders. Terwijl wij over onze gedempte burgwallen, van stations komende en langs bazaars gaande, met den electrischen tram ijlings naar het Leidsche Plein glijden, blijven onze ongedempte grachten om bewonderend langs te wandelen, praalt jeugdig frisch onze oude schilderkunst in de Musea en houdt Vondel's woordmuziek, die ons ten minste n maal 'sjaar* tegenklinkt, ons in verbinding met den oorsprong van ons volksbestaan. B aar n, Jan. '04. L. VAM DEYSSBL. lliliiilllmiiiiiiHlliiMiiiiluiiimiimiiiimHiimilimttiinmiiiiuiuiiimiiiti Vlaamsclie ticbten en gezicuten. Het kan gojd wezen, meen ik, zoo voor zij die, onder mijne lezers, in Vlaamsclie kunst en Vlaamsche leven belangstellen, als voor de figuren zelf, die ik hun voorstellen wil, enkele menschen van hier te lande, enkele gebeurtenissen uit eigen icunst- en letterwereld, zij het ook in niet al te fijne teekening en moge het soms weinig discreet lijken, te schetsen naar de natuur. Want ? daargelaten, dat de roem, of allerminst de befaamdheid, uitgereikt wordt aan de best-bekenden naar doen en denken, en dat het weten hoe een schrijver er uitziet de lezers van zijne boeken sympathieker stemmen zal, waar onze eigen artisten iu eigen streek zoo verkeerd worden aange zien en voorgesteld: wat moet het worden in Noord-Nederland, waar opleiding en begrip 't juiste oordeel over ons Vlamingen moeilijker maken, en de verbazende vellingen die ik soms las rechtvaardigen. Zoo weze net me dan toegelaten hier soms een luik te openen op de intimiteit, een krabbel te maken naar 't dagelijkseh gebaar van sommigen, die het hunner populariteit verschul ligd zijn, zich te laten konterfeiten gelijk ze zijn, al spreekt hun wezen oogenschijnlijk hun werk togen, ?weieens. Ik, van mijn kant, beloof hun de sympa thieke getrouwheid die, schiet kunde ook te kort, toch waarborg is van een trachten waar de stiptste gelijkenis. Priitze goed gekookt eu hijzelf veel lof ingeoogst. Gij zij t een man zooals de protestantselie kerk er zeer goed mér zou kunnen ge bruiken," had een der heereu hem welwil lend gezegd. God zij geklaagd, dat dergelijke dienaren zoo schaivrsch zijn, en er zoo weinig echt christelijk geloof is '" Toen op een anderen, minder /alvenden toon: Zeg eens, beste collega, waarom trouwt gij niet? Ge liebt het hier recht eenzaam, 200 alleen." Ueer superintendent, ik heb gegronde redenen mezelf niet vota- gezond te houden. Mijne oudere, broers en zusters zijn allen aan longtering gestorven. Ik zou het een zonde vinden te trouwen en daardoor de ziekte kiemen verder voort te planten." Dus ongetrouwd blijven, hm, hm!" Ja. Ik mag het niet doen. God heeft liet mij verboden." Daarbij had Maarten Eisuer gekucht 011 de lippen stijf op elkaar gedrukt. Het strekt God en uzelf tot eer, dat gij in dit geval afstand doet van het huwelijk," Sprak de ambtsbroeder op zalvenden, schijn baar bewonderenden toon, terwijl hij met «en behagel ij ken,ie,Uvat spottend? glimlach op zijn eigen welgedaiien omvang blikte. Hem had God niet verboden te, trouwen, hij dacht aan zijn stevige, flinke vrouw, die hem elk jaar een flink kind schonk; ze waren beiden gezond, niets weerhield hem, dat jaarlijksch geschenk van de lieve vrouw superintendente verder aan te nemen. In liet hotsende rijtuig had hij tot den sehool-raadsheer gezegd : ,,'n Voortreffelijk meiisch, die jonge dominé, een man van plichtsbetrachting eu vau geloot'. Dat is er n, die carrière zal maken, denkt U ook niet, beste vriend?" De andere luid met eeu niet te omschrijven klank geantwoord ; liij deed zijn digestie-dutje. Het was aan den hem toegezwaaiden lof dat de jonge predikant dacht, toen hij in de Openbaring van Johannes las : \V'ie vroom is, zij ook verder vroom, Wie heilig is, zij ook verder heilig. Zie ik kom spoedig en mijn loon komt met mij." j Hij las niet verder. Niettegenstaande zijn vermoeienis voelde hij een trotsche vreugde. Hij richtte zijn smalle borst op ja, hij had zich braaf gehouden, vroom en heilig I i Hij sprong op, kon niet langer stil op zijn l stoel blijven zitten; met gevouwen handen ging hij aan het venster staan. Daarbuiten l bijkans dag-heldere glans. Zijn diepliggende sombere oogen werden grooter, hij staarde | en staarde voor zich heen. ! In het kleine kamertje daarnaast wierp de oude Pnitze zich op haar bed, zuchtte en j Moge het ten bate komen van de toena dering die, uit beter bekendheid geboren, Noord en Zuid aaneensluit! I. RENÉDE CIJBRCQ. Voor mij ligt, een goede maand verschenen bij L. J. Veen, Renéde Clercq's zesde, of zevende, of achtste bundel verzen. Want men telt de boeken van de Clercq niet meer: men ondergaat hun getal, hij slechts n mede dinger hebbend, en in eigen West-Vlaamsche streek nog, van even-overvloedige voortbrengst, die is: Stijn Streuvels. Deze nieuwe bundel heet: Natuur, en ik ken van den schrijver ervan niets, dat hem zóó goed, naar al de zijden, al de facetten van zijn talent, kenschetst en toont. Waar bij, in een onvindbaar-geworden boeksken, dat hij, collegejongen, uitgaf op achttienjarigen leeftijd, een Van Beers was die zeer slecht rijmen zou, of een Büderdijk zonder gedachten; en later, cn-en-twintig oud, zijne Echo's gaf die waren als een bloemlezing van verzen die Pol de Mont en Helene Swarth en Guido Gezelle wel niet hadden geschreven, maar hadden kunnen schrijven; en korten tijd daarop zijn Ideaal verscheen: een dikke reeks sonnetten van zeer vorru-schoone noorspronkeJijkheid; was zijn Vlasyaard ook eene verrassing om heerlijk-volksche poëzie en een wrevel om al te oppervlakkige kaïakter-studie, en zijn Terwe een verwonderlijk verhaal van licht- en schaduwspel in fijn geslepen, muzikale, haast klassiek-zuivere verzen: dit boek Natuur, sentimenteel evenzeer als impres sionistisch, spattend uit van opborrelende ingeving evengoed als, bij wijlen, diep-zingend van bezonken gevoel: dit laatste boek, dat weldra het voorlaatste zijn zal, ? want een nieuwen bundel Liederen voor het Volk wordt reeds aangekondigd geeft mij dan de Clercq die ik nu een goede zes jaren ken, evoluëeren zag, zich ontwikkelen, worden de blijde dichter die hij is, en de professor die hij moest worden. En dat ik hem hier teekenen wil naar hij leeft in' mijn geheugen, zal hij het me toe laten? . . . Maar wij kennen elkaar te goed, dat hij me kwalijk nemen zou, waar ik ver haal hoe uit een boereu-jongen een dichter groeit. Want do Clercq is vau den lande, van Deerlijk in West-Vlaandereii, waar ook Ilugo Verriest werd geboren; niet echter, als deze, uit eene fijne patriciërs-familie waar de West-Vlaamsche achterdocht verkeert in de uitnemendste beleefdheid; maar uit het volk zelf. wat lager nog dan een Streuvels, die 't voorrecht genoot te behooren tot eene familie, geadeld door een Guido Gezelle, door eene rij priesters en zendelingen die elk 't hunne gaven van eene gelouterde ziel aan een neefje, dat Vlaandereu's eerste proza schrijver moest worden, bleef de schors ook schijnbaar ruw om eeu geest, smaak- en kunde-vol ontwikkeld. Maar hij, do Clercq, hij wijt geenszins zijn dichters-zin en -ziel aan welke overerving ook. Zoon van schamele menschen, dankte hij aan een vluggeu geest, opgemerkt door een verstandig man van zijn dorp, dat hij studeeren kon, eerst op een of ander bisschop pelijk college, later ter Gentsche Universiteit, waar wij hem leerden kennen. Herinnert u, gij allen, o oude me studenten, 't zij ge thans stug-weèrzinnig doceert in de grijs-koude lokalen van een kleiiisteedsch athenaeum, 't zij ge wormt door de perka menten van deze bibliotheek of gene archie ven-verzameling; en zelfs gij, wiens koppige vlijt u naar Leiden stuurde oin er mee te werken aan 't Groot Woordenboek; herinnert u ook, gij Herman Teirlinck eh gij Adolf Hcrkenrath, die de philologie voor de litera tuur liet; herinnert u ook, o C. de Vooys vau de Mnr'ia-leijenden, hoe hij er uitzag toen gij ons bezocht, de Reiiéde Clercq van dien tijd: groot, schonkig en krom-beoiHg, niet gestreuveld haar en schuchter-achterdochtige!! blik, met aarzelend woord en zijn neus die scheen alle winden op te snuiven; onhandig van grove handen dio iiiet geschikt schenen kuchte ; hij hoorde niets. ? Vroom heilig vroom! heilig! Zijn blik rustte daarginds op de mureu van Barthel Barnewitz's hofstede . ..driejaar was 't geleden, dat hij Barthel's stief/usje, ua haar belijdenis, ingezegend had. Zij was twin tig jaar jonger dan haar broer, ca evennoo lieflijk 011 bekoorlijk, als hij ruw en lomp was. Naürni had blond haar en verwonderde blauwe oogen. In de cateehisatie zat ze bij de andere dorpsmeisjes ; die hadden allen 't zelfde soort bruine, platte gezichtjes met stompneusjes en daartus?chen viel zij op, als eeu frissehe bloem. Altijd netjes en proper zat ze op de laatste bank bij de grooten ; de ver wonderde oogen hield ze onafgebroken op den heer dominé" gevestigd, het blonde haar kwam glanzend uit tegen de wit gekalkte mu ren. De anderen beweerden dat ze trotsch was en plaagden haar; ze hield zich meestal apart. l>e hand vau den jongen predikant hield de hare langer vast dan noodig was, bij 't komen en heengaan; zijne vingers trilden toen ze bij de inzegening het reine voorhoofd aanraakten. Hij hoorde Zondags haar heidere stem bij den orgelzang boven die der anderen uit. 's Nachts lag hij wakker iu bed en over legde dat hij haar, als ze maar eerst wat ouder zou zijn, wel als keukenmeid op de pastorie kon nemen. De oude meid-huishoudster kuchte en snurkte zóó 's nachts eu dat hinderde hem ; 't zou toch heel wat anders zijn, als de jonge frissehe Niiëmi ginds in het krakende ledikant zou rusten! liet bloed steeg hem naar htt hoofd, terwijl het zweet hem uitbrak en op 't voorhoofd parelde; hij sloot _de oogen vast toe. Steeds meer zag hij Naëmi's blonde vlechten vóór zich, haar frisch bloeiend gelaat wat zou ze 'n keurige pastoriemeid zijn ! De gedachte liet hem niet niet rust. Een paar dagen later was hij overgeloopeu naar Barthel Barnewitz's huis; toen hij bin nentrad had Naëmi juist haar bundel gepakt. Ze was 't niet altijd eens mot haar broer en schoonzuster, daarom wilde zo nu naar de stad om er 'n dienst te zoeken. Ze glim lachte en neeg voor meneer de domené; 'ia wist immers wel, dat zo 'n potje bij hom breken mocht, hij h-ad ook geglimlacht. Ze fluisterde een verlegen vaarwel en hij hakkelde eeu vromen zt genwensch ; zij had daarop weer geglimlacht en dankend zijn hand gekust. Toen was hij snel heengegaan, de, lippen nog vaster dan gewoonlijk op elkaar gedrukt. Hij had van teleurstelling en woede wel kunnen schreien ; de pastorie leek hem plotseling nog eeus zoo verlaten en eenzaam, het hoesten vau de oude Pratze kon hij niet meer aanhooren. Ken woord had't hem toon maar gekost slechts n enkel woordje ! voor de pen zonderling hoe naderhand die vingeren konden verfijnen! stappend op voeten die, zwaar geschoeid, geruchtig mieken en gemeen zijne nadering; en die phenomenale overjas die kende de guurheid van elk weder, 011 die hoed die alles kende, behalve den borstel!.... Hij kwarn lederen dag naar Gent, per spoor, van 's morgens vóór zessen, en bracht ons wat buiten-lucht mee, en ook de lucht van enkele pinten bier, onderweg gedronken. En voor de pro fessors bracht hij als geschenk zijn weerspannigen "Westvlaamschen tongval, zijne lastige onbespraaktheid en een ijver in het studeeren niet lang volgehouden, echter ? die deed dat hij, volkomen verachterd iu den aanvang, na een eerste jaar aan kennis het hoofd hield boven ons allen. Maar welke dichter sliep in dezen platte lander ! Een morgen kwam hij te laat aan 't station: eeu leeuwerik zong zoo schoon in den lente-morgen, vertelde hij mij; en heel dien dag was hij uitbundig blijde. En welke vreugde, als ik hem vroeg te verhalen van 't volk zijner streek, hoe hij er 's Zondaags ging preeken, ter walmende herbergen, over het doel der Christene Volkspartij; of wan neer hij uitreed, met de leden der fanfarenmaatschappij, waarin hij den bombardon be speelde, op een hortenden char-a-banc", naar een of ander dorp waar 't festival was! De wrevel oni den prof. die Engelsch do ceerde was gauw vergeten, of de verveling om de les van Gotisch, niet waar, René; want onze gedachten waren daar, in de volkige gehuchten waar 't kermis is, bij zonnigen namiddag, midden in ons goed volk. Maar de boer outbolsterde: hij werd student, gelijk het Geutsche bier, de Gentsehe tabak en de Gentsche makkers het hem moesten leeren. Een baard versierde zijn ge laat met steedschheid ; zijn glurend oog werd vranker, zijne aarzelende ingetogenheid werd eene combativiteit. moeilijk te beteugelen. Toen ging hij meewerken aan Jong Vlaan deren", een zeer-strijdend, uiterst-flamingantisch blaadje, waar zijn grove spotgeest de heftige uitvallen van zijn mode-redacteur af brak, en menigmaal de onder-titel van het schriftje, dat er Katholiek heette, zeer on orthodox liegen deed. En Renéwerd populair, gelukkig niet alleen als student. Was het de verwijdering van den geboortegrond, of was het de klim mende roem van Guido Gezelle, die hem klaarder inzicht gaf op eigen talent eu kunde? Het eene en het andere, wellicht.. .. Want zijne kunst onderging eene kentering, eene verfijning, die ons zeer blijde moest maken. Meer: ze toonde weldra eene zijde van eigen aardigheid, waarin hij onovertrefbaar worden zou: het lied dat elk ambacht van zijne landgenooten schilderen zou, sappig en grap pig, of diep-treurend, of ingetoomd-oproerig, gelijk het, te lande of elders, in zijn vormrijk lyrisch impressionisme, nooit even schoon en werd gezongen. Gij zult liet lezen in den l'lasyattril eerst, fijner nog in Terve, het terug-vinden iu Nutiiiir, eu eindelijk, volledig on volmaakt, gelijk de Liederen mor Tiet Volk het bieden zal gelijk het de troost is ge worden vau den Renéde Clercq, die thans leeraart, helaas, in gindsch Waalsch college, ver van de vrienden... . Want thans is de Clercq een deftig pro fessor, ? maar, gelukkig, alleen uiterlijk. Langs binnen bleef hij de goede boeren jongen, die een goed dichter wierd. KAKEL VAX DE WOESTI.TXE. A. D. v. i>. GON NETSCITET?, liet Kerslv Princijie. Een superieur verhaal, ver teld door HANS STKEXGRACIIT. Am sterdam, W. Versluys. De schrijver, die een zeer kwasterig in leidinkje aan dezen roman in vertelstijl'" deed voorafgaan, zou een prikkelbaren. en dus geprikkelder], recensent gemakkelijk kunnen vervoeren hem eens vinnig de waar heid te zeggen. In naam vau 't gezond ver stand zou de ridder dio voor de eer der Nederlandsehe letteren in 't strijdperk wilde Maar dat had hij niet uitgesproken hij had haar laten trekken Hoe schitterend had h ij die aanvechting t oen overwonnen ! hij was er nog trotsch op. Vroom heilig heilig vroom ! Ah !" Hij zuchtte diep. Geen stap was buiten op de stille in maan licht glanzende straat töhooren niets niemand ; waarom kromp de eenzame man aan het venster op eens te /amen ? Had hij overluid gesproken '.' Vroom heilig" had hij als een echo na hooren fluisteren. Schuw keek hij om zich heen. De lamp met groene kap verlichtte niet het geheele vertrek en bij het verblin dende inaanscliijnsel, leek het hier binnen duister. De smartelijke Christuskop boven de schrijftafel stak als een donkere vlek op witten grond af: tusschen het beeld en de lijst was een breede rand wit gelaten. Kisrier keek opwaarts; hij kon de doornenkroon en den smartelijk vertrokken mond niet onder scheiden, maar 't kwam hem eensklaps voor, als openden zich de gesloten oogleden. Do goddelijke blik des Heilands ontmoette den zijne als met een broedergroet. En hij groette terug: Ik lijd, zooals gij lijdt van vél doe ik afstand, even als gij vroom, heilig, heilig!" Hij ging weder naar het venster 011 drukte het voorhoofd tegen de ruiten. Opeens begon de oude staande klok in don hoek, niet ge weldig geraas te slaan: tien zware slagen en daarop een dof gesnor na ; hot weergalmde in het stille vertrok. Rrr rrr .' pastorieineid dat frissehe kind rrrr rrrr ' '. Waar zou ze nu wel zijn ? Hij zou er Barthel Baruewitz toch eens naar vragen, of zij ? of zij Neen!" Met een ruk trok hij het hoofd van het vensterglas weg, richtte de lange magere gestalte rechtop en vouwde de, handen saam : Wie heilig is, zij ook verder heilig ! Weer een blik naar buiten. Halt ! daar ginds tegen den muur van Barnewitz's hof stede stond iets. Magnetisch trok het zijn blik aan; was het een schaduw ? of een mensch ? Een vrouw was het?ja, stellig; een. met slap neerhangende» rok en iu eeu omslagdoek gehulde ged.iante. Ook het hoofd was ineen doek gewikkeld. Midden op straat bleef ze staan en keek op naar de maan lang, onbewegelijk stond ze daar toen lang zaam, aarzelend, stap voor stap. kwam ze al nader, naar de pastorie toe. Zóó laat ! Ken vrouwspersoon zoo laat in den nacht en heel alleen?' De bel ging even over, heel zachtjes, heel treden, den heer Netscher schijnbaar onge moeid latend, Haas Steengracht kunnen, afstraffen, dat een doodsteek voor heth een genadestoot zou zijn. Gesteld echter dat de schrijver daarna zijn verteller ging Verloo chenen, zou de criticus dan niet het gevoel krijgen echt-Don Quichotterig met een sukkel te hebben gestreden, die heel wat minder vast op zijn fundamenten stond dan de windmolens, waartegen de ridder der droevige figuur zijn degen heeft getrokken? Want Hans is een sukkel, n in 't vertellen, en in 't redeneeren twee zaken trouwens, die hij voortdurend verwart en dat Dorine Bakhuyzen, ? 't is zonde van den mooien naam! toen ze een nieuwe vlaag van krankzinnigheid bij zich voelde opkomen, in de eerste plaats steun zocht bij dien lobbes moet ons meer verwonderen dan dat Hans gereedelijk toestemde in de verloving met haar, van wie hij kon weten, of vermoeden, dat ze lichamelijk en geestelijk was verkracht. Zulke wezens, met hun afkeer van positieve grondbegrippen", moeten zulke geëxalteerde en veraltereerde meisjes haar vegeteerend, of supra-naturalisti.-'ch leven" de keus tusschen de adjectieven laat ik vrij een weinig draaglijk trachten te maken dan zijn zo althans tot iets nut. Doch de hemel behoede ons dat ze er mee gaan trouwen: de krankzinnigengestichten zijn nu al over vol, en, al vertelt Hans het met het ernstigste gezicht van de wereld, er zullen weinigen zijn die gelooven dat kinderen, in zulken echt geboren, zullen verylen en vervluchtigenals Maleine, het kind van Dorine met of zonder fosforluchtje, dat een metaalsmaak", een valsoh-vlijniende(n) rfoods-smaak" in de kamer verspreidt. Zeker, aan het grove verstand" der meesten komt dit fantasquebedriegolijk" voor, maar Hans beweert, dat er maar een klein toeval noodig (is) om elk van ons ziende te maken en niet eens zoo heel veel methode om de juiste richting te behouden waarin het ware oog moet ge richt blijven . .." De meesten nemen echter waar met een verkeerd orgaan". Dat zal 't wezen, Hans! Want met ?i, ik gaf liet al te verstaan, wil ik ongaarne in 't gericht treden. Maar weet ge wat het gevolg zal wezen van dat waar nemen met een verkeerd orgaan? Dat ze uw superieur verhaal" botweg voor supe rieuren onzin" zullen uitmaken. In de eeuw waarin Hcrbert Spencer is gestorven, kan men zoo iets verwachten. Utrecht. W. PIK. n R U T pofit RIPPIFG Piano-, Orpl- en InzieUaniel MEIROOS «Sr Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS enPIANINO's in Koop en in Huur Repareeron Stemmen Ruilen. CHOCOLA.T-VEEN JRTISTIP" LE PLUS DELICIEÜX CHOCOL1T POUR CROQUER. uintnninniimiiitmnnmniitimmtmnnuinimniiiinHiiini! schuchter; do oude verroeste schel gaf een jammerende zucht. Nu werd er geklopt. Wie. is daar?" De predikant stond achter de gesloten deur, en zijn hart bonsde hij wist zelf niet waarom ; vrees kende hij niet. Van buiten kwam geen antwoord; slechts nogmaals een beschroomd kloppen en een angstig gejammer der schei. ? Hij maakte open en hield de !amj> hoog op; die was. eigenlijk ounoodig, want de gestalte buiten werd helder door de maan beschenen; hij kende haar niet. Wat wilt u '."' Een kleine hand schoof den doek om 't hoofd wat meer open : Herkent u mij niet, domené? ik ben Barthel's Naëmi l" Gij ? gij ? ! " Verder kwam hij niet, hij zeido haar niet om binnen te komen, zijn tong was als verlamd. Een warme bloed stroom steeg hem naar liet hoofd, zijn han den waren ijskoud. In zijn noren suisde en ruischte't: pastoriemeM zoo laat in den nacht zoo stil alleen de maan schijnt wat, wil ze toch? /oojong zoo alleen ! Daartusschen haar stem, met den klaagtoon vau eeu stervend dier: ..Hel) erbarmen, heb medelijden, domené. Ik kan niet meer. U was ?ltijd zoo goed. zoo vriendelijk voor me. U zult me immers niet wegjagen ? neen, niet waar ?" Kom hirineu !" sloot de deur. Nu stonden -ze elkaar; nu zag hij zei hij schor, hijgend en in de gang tegenover haar gezicht. Een ril ling voer hem door de leden; o ! hoe was dat veranderd ! Treurig staarde het hem aan, niet meer mooi, nauwelijks meer jong ? ziek versleten. Haar oogen hadden de onschuldige, verwonderde uitdrukking ver loren : geheel dof stonden ze. alle glans was uitgedoofd, het heldere blauw, vaal geworden. Als afwerend strekte hij den arm uit; hij was plotseling ontnuchterd. Domeiié," zei ze en snikte ua eiken zin, 't is me slecht gegaan. Hec'ft broerBa.rth.els u niets van me verteld ?" Neen, niets. Hoe zoo '."' Ze antwoordde niet, keek strak naar den grond met saam gefronste wenkbrauwen, maar nu barstte 70 't uit, half luid slechts, maar met diepe hevige smart. Ifeel haar gestalte trilde, ze greep naar de punt van zijn lang, zwart gewaad en drukte die aan baar lippen. Zich wringend, kermde ze : ..Ik kan 't niet zeggen, ik kan niet! kan niet," verder kwam ze niet. Smeekend zag ze hem aan, hing aan zijn blik?wat zou hij zeggen? (Slot volgt}*

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl