Historisch Archief 1877-1940
TP
DE AMSTERDAMMER
A°. 1904.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni I'S81 (Staatsblad No. 124)..
Abonnement per 3 maanden / 1.50, ir. p. posl f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
DU blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 24 Januari.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer. . .... f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Diutschlnn.il, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen d°zer firma.
t N H O V Di
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: F.volut'e of
Revelatie, door mr. J. A. Levy Vereenvoudi
ging van de kauton-prócedare, door Gerard G.
Lenaelink Eene studie in volkskracht, door
H Kiers:h. Een anachronisme, door Naso.
Daitschland in koloniale moeielijkheden.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Hetgeen de
stryd in Noord-Frankrijk geleerd heeft, door S J.
V. Vereeniging van Armenzorg - KUNST EN
LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp ;?Kimstnyverheid, door W. Penaa'..
Een merkwaardig boek, door W. N Coene,n.
Brnnetière over Kenan, door G. Busken Huet.
Haltatali en zijn vriendjes, door W. G. v. N.
/ FEUILLETON: De Heilige van Clara Viebig uit
het Dnitsch, door M. v. O. (Slot). RECLAMES.
VOOR DAMES: Een boek, niet enkrl voor jonge
meisjes, door Elise A. Haighton. Ten bezoek
by Cartnen Sylva, door A. 8. K. F. Allerlei, door
Caprice. Japanscbe prenten, door R. W. P. Jr.
H. M. de Koningin-Moeder (met portret). UIT
DE NATDÜR. door E. Heimans FINANCIEELE
EN OECONOMISOHE KRONIEK, dUr D. Stigler.
Voeding en kleeding voor schoolgaande kinderen>
door H. Deelman. INGEZONDEN. SCHAAK
SPEL. - PEN EN POTLOODKBASSEN.
ADVEBTENTIEN.
ItllimiMIIIIIIMHtllllllllllllllltHIIIIIMIIIIIIIINMimlllllllllllllllmil
Evolutie of Revelatie. "
Evolutie of Revelatie. Rede bij de over
dracht van het rectoraat aan de Vrije
Universiteit op 20 October 1903. Ge
houden door dr. H. H. KVYFER,
(Amsterdam, sine die). Rede blzz. 41.
Annalen blzz. G. Aanteekeningen blzz. 80.
De lezer dezer rectorale oratie, waaraan
«ene omvangrijke studie is ten koste gelegd,
en die van veel geleerd apparaat is voorzien,
zal, ongetwijfeld, zich herinneren een spiegel
gevecht, bij de algemeene beraadslaging over
de Begrooting voor 1904, geleverd tusschen
Minister Kuyper en prof. v. d. Vlugt. Bij
die gelegenheid namelijk, heeft eerstgemelde,
(4 Dec. jl.) op grond van de ontdekking der
tafels van Haminurabi, beweerd, dat geheel
de theorie van Kuenen (nopens de
teksteritiek der H. S.) was gevallen." Omtrent
deze uitspraak, heeft de redactie van De
Hervorming het oordeel van een deskundige
ingeroepen, en dit (in het blad van 19 Dec.
jl.) medegedeeld.
De slotsom daarvan luidt:
Voor de theorie van Kuenen is de
ontdekking van Hammurabi's tafelen allerminst
gevaarlijk. Wel zou ze misschien bedenkelijk
kunnen worden voor eene andere theorie;
ik bedoel de bekende, dat de Mozaïsche"
wetten van goddelijken oorsprong zijn en
,;eene bijzondere goddelijke openbaring
bevatten. Dit dogma valt nu. Wanneer, gelijk
dr. Kuyper toegeeft, de Babyloniërs al lang
veel van de zelfde dingen wisten, die in de
wetten van Mozes staan", wanneer die dingen
reeds 2000 jaar v. C. bekend waren" (d. i.
500 jaar vóór Mozes), waar blijft dan het
openbaringskarakter der Mozaïsche wetten?
Zal iemand, die niet slechts de gevoelige
voelhorens van den geloovige, maar ook
gezond verstand bezit, zich zclven en
aiidoren langer wijs willen maken, dat hetgeen
de West-Aziatische wereld al lang vóór
Mozes wist en duidelijk bij Hammurabi te
lezen staat, vijf eeuwen na hem aan den
Israelitischen leider opzettelijk door God'
bekend is gemaakt?"
De gedachte, uitgedrukt in de, door mij,
gecursiveerde woorden: dit dogma valt nn"
Tormt het thema der rectorale oratie, die
niets minder beoogt dan te bewijzen, dat
dit dogma" ongerept blijft.
Aan dit betoog, heeft prof Kuyper gemeend
eene historische onderlaag te moeten geven,
nopens de verhouding van Babel tot den
Bijbel, eene vraag, naar men, thans, als be
kend onderstellen mag, door prof. Delitzsch,
herhaaldelijk, aan de orde gesteld. Die onder
laag is met het betoog wel saamgeweven,
daarvan echter in geen enkel opzicht onaf
scheidelijk. Ook niet, en zelfs niet, naar het
oordeel van prof. Kuyper zelf. Son siège
est fait. 7/ijn geloof aan het openbarings
karakter der H. S. staat rotsvast, en. zou in
dier voege blijven staan, niet omihit de
Babylonische vondsten het wettigen, maar
al zouden zij het tegenspreken. ()p dit punt,
is het getuigenis van prof. Kuyper ondubbel
zinnig: Voor Gods kind (hangt) die
betrouwbaarheid i van Israëls traditie) niet af van
een kleitafel uit Babel of een papyrusrol
uit Egypte, omdat hij in het testimonium
Spiritus Sancti een onwankelbare basis heeft
voor zijn geloof aan de Sclfrift." (21) Deze
verklaring nu komt prof. Rutgers, met aan
doenlijke eenstemmigheid, bevestigen. Hij
zegt namelijk, in eene aankondiging der rec
torale oratie: Niet, alsof ons geloof aan de
Goddelijke inspiratie des Bijbels van
dergelijke onderzoekingen afhankelijk zijn zou."
(De Heraut van (i Dec. jl.) Wij hebben, hier,
derhalve te doen, met een geloof a toute
preirve, waarbij de Babel-Bijbel-vraag", als
een artikel van weelde, wordt gehanteerd.
Dit onomstootelijk feit werpt een eigen
aardig licht op geheel het eerste gedeelte
van Prof. Kuyper's betoog. Het vermindert
daarvan de verdienste niet, in zooverre des
schrijvers studie eerbied wekt. Wel echter,
verkleint het de betrouwbaarheid van de
uitkomsten dier studie, en verhoogt het de
gevaren aan tweede hands voorlichting ver
bonden. Prof. Kuyper zelf immers is niet
assyrioloog. Hoe omzichtig ook, bij de keuze
zijner zegslieden moest hij, derhalve, onzelf
standig te werk gaan, en blijft hij buiten
staat, hunne slotsommen, uit eigen hoofde,
te toetsen.
AVat dit beteekent, gevoelt ieder, die met
wetenschappelijker! arbeid ook maar eenigszins
is vertrouwd. AVat het, in tilt geval, beteekent
zal ons worden medegedeeld door P. Jensen,
dien Kuyper zelf, terecht, een der beroemdste
assyriologen noemt. (S)
In het Literarisches Centralblatt" namelijk
van 12 December j.L, brengt Jensen, onder
het opschrift: Schriften zur sog. Babel- und
Bibel- Frage", niet minder dan 30 geschriften
van dien aard, naar de rij af, ter sprake.
Hij eindigt, als volgt: AVe zijn aan hot eind,
en een heerlijk gevoel van verruiming
overkomt den opademenden recensent. AVant
het was, voor hem, een uitgezocht
gerafiineerde marteling, genoodzaakt te zijn, orn
telkens en telkens opnieuw, dezelfde, tot
wanhopig wordens toe, bekende, ten deelc,
volmaakt onverschillige bijzonderheden,
hetzij in roode, of in groene verlichting, in
de veelvuldigste menging, op zich te doen
inwerken; eene marteling, die het gevaar
van suf te worden, medebracht. Geen der
gerecenseërden zal van iemand, in dezer
voege afgestompt, billijkerwijs, kunnen ver
pachten, door hem, geheel overeenkomstig
individueele verdienste, met telkenreis een
paar zinsneden, geschut te zijn. Ook de
inhoud der Babel-Bij bei-literatuur op
ziehzelf is, ten deele, weinig opwekkend. Uit
de menigte, rijzon wel vele volkomen
deskundige, en tevens zakelijke en
objectieve geschriften op, die tot eene
werkelijke verheldering bijdragen kunnen. Maar,
hoeveel onwetendheid, gemis aan oordeel,
teugellooze fantasie en vooringenomenheid
maakt, daarnevens, zich breed, zooveel, dat
ik schier vreezen moet: van nu af kennen,
bij ons, milliounen, van den keizer af tot aan
den varkensherder toe, het slagwoord
BabelBijbel, in de hoofden echter, zelfs van de
beschaafden, is slechts tot geringe klaarheid
gekomen, wat dan nu eigenlijk van al het
beweerde werkelijk vast staat, als een roclirr
de bronze. Over hoe veel kleinigheden en
kinderachtigheden. heeft men getwist, zonder
dat eenstemmigheid te verkrijgen was. om
eindelooze voddevijen tegen al hetgeen de
Bijbel, hetgeen het Oude Testament en hot
Nieuwe, hetgeen Jodendom en Christendom.
zonder den minsten twijfel, aan Kabel
werkelijk danken. Over een jaar, zal dit
vermoedelijk aan de geleerden worden
voorgelegd, zal men weten, wat ik meen,
wanneer ik het vooruitzicht open op eene
werkelijke, zeer aanzienlijke omwenteling
in do beschouwing van het Oiido Testament
en het Nieuwe, niet minder echter van de
Grieksehe mythen. Of alsdan, zonder den
..tamtam der kranten, een nieuw
Babel-Bijbolspektakd ontstaan zal? Laat ons hopen,
het blijft ons bespaard. Dit durf ik
verzekeren, de zaak is het waard."
Aldus, de wanhoopskreet van Jensen.
Omtrent Kuyper's rectorale oratie, leest men,
in De Standiuird van 14 Dec. j.L : De wensch
mag zeker wel uitgesproken, dat deze studie
weldra ook in het Duitsch vertaald het
licht zal zien. Het zal dan blijken, dat
voortaan in den fiubel-ilibel-strijd niet in de
laatste plaats juist met deze studie der
Vrije Universiteit dient gerekend te worden".
Ik mag het wel lijden. Zou echter het blad
niet meenen, dat het blijk geeft van
ehristelijkeii zin, Jensen's vertwijfeling niet nog te
verhoogen? En getuigt het niet van voor
zichtigheid, die, naar men weet, de moeder
der porseleinkast is, eerst eens af to wachten
het boek, door Jensen in uitzicht gesteld?
Misschien par iuipossible ! valt daaruit
iets te leeren, zelfs voor Prof. Kuyper. AVat
ik maar zeggen wil, is: men kan nooit weten
hoe een rekening uitvalt!
A'an blz. 33 der oratie af, zijn wij in meer
bekend vaarwater. Al te vroeg, met het oog
op den titel, is dit niet. Eer, heel laat. Toen
een monnik eens een liebreeuwsch boek te
catalogisecren had, (men weet dat, in die
taal, van rechts naar links gelezen wordt),
en daarmede niet weg wist, schreef hij,
onvervaard : Item, ein Buch, das am Ende
anfiingt. Prof. Kuyper maakt het niet beter.
Door den titel gewaarschuwd, ziet men, 32
bladzijden, reikhalzend uit naar de revelatie,
die al maar niet opdagen wil. Ten langen
lente, komt het er dan toch toe: De vraag
is slechts of deze overeenkomst (tnsschen
Babel en Bybel) het goddelijk karakter der
Revelatie wegneemt" (3:!). Het bescheid op
die vraag, eigenlijk eene vragenreeks, neem
ik in oogenschouw. AVij gaan de rij, ontdaan
van allen geleerden omhaal, langs.
J. De, analogie tusschen het corpus jurist
ran Hammurabi en de Ie.r politica op Kinu'i
ije.geven. Te clien aanzien, merkt Prof. Kuyper
op : Aan het feit der revelatie doet noch
deze verwantschap met het recht van andere
volkeren, noch de relatieve onvolkomenheid
van IsraéTs wetgeving te kort. Dit zou zoo
zijn, indien de rechtsontwikkeling der
volkeren alleen product was (lees: ware) van
natuurlijke oorzaken. Maar nu de schrift
zelf ons leert, dat het reelitubearf den mensch
door God is ingeschapen en de ontwikkeling
van het recht door de gratia communis
geleid wordt, kan in goeden zin met
Duitschland's Keizer zelfs gezegd worden, dat het
corpus juris van Ilammurabi met zijn
hoogstaande rechtsorde aan goddelijke openbaring
to danken is. Dat verklaart u, waarom G»d,
toen Hij voor Israël de rechtsorde vast
stelde, deze vrucht der gratia communis in
IsraiTs wetgeving indroeg" (34).
Het zou kunnen zijn, dat iemand het
jargon der laatste zinsnede niet begreep.
Hij wete dan, dat er een theologen-baksel
bestaat, vrucht hunner aanmatiging om het
schriftuurlijk geloof: hft ware" geloof,
te ht-eten, waaruit dan volgt, dat ieder ander
geloof, voor valsch" wordt
uitgekretenNaardien nu evenwel, tot. zelfs in de
heidensche, stel: Plntrr>i-?'?'v wijsbegeerte, de
spranken van geloofsuiting kwalijk kunnen
worden geloochend, hebben de heeren er
iets op gevonden, dat zij doopen : de gemeene
gratie". Met dit snoeperige ..leerstuk", kunnen
zij nu, naar hartelust, omspringen, gelijk de
keukenmeid, met het beslag. Voor zich, d. w.z.
voor het" geloof, houden zij de ..speciale gra
tie". Aan de rest, hebbeu zij ae genadige goed
heid de ..gemeene gratie" toe te deelen. En die
rest qui, du reste, ne s'en porte pas plus
mal mag blij zijn. dat zij dan te«li noy
iets van de gratie" oploopt. Het had ook
anders gekund. In allen gevalle, vernemen
wij van Prof. Kuyper: De gratia specialis
..rust op de gratia communis on neemt deze
in zich op" (33). Dit doet mij. voor'het minst,
onuitsprekelijk genoegen. Denk u eens aan,
als deze op gene rustte!" de ellende ware
immers niet te overzien. AVie had overigens
kunnen denken, dut onverschillig welke
gratie" zulk een veelvraat zijn zou?
Is dit theologen-gekeuvel zachtkens ter
zijde geschoven, dan geeft het zooeven afge
schreven betoog van Prof. Kuyper nog slechts
aanleiding tot céne vraag. Deze namelijk,
waarom blijft hij hier staan ? Waarom ook niet,
als iviv/fi/iY opgevat, b.v. het l'rnisisehe
Landreeht. den ('ode ('ivil en het Duitsche Bur
gerlijk Wetboek? Indien het voldoende is om
als kenmerk van n relidic te stellen, d*t het
rt'i-litt/H'Fi'f den mensch, door God, is inge
schapen, zal de schrijver instemming vinden
bij allen, die . het woord is van W. v.
lliirnboidt. de wereldgeschiedenis zonder
goddelijke leiding onverstaanbaar achten.
Wat heeft ilize overtuiging den Hemel
/ij dank, die van velen echter te doen
met het speciliek kerkelijk dogma van het
opeiibaringskarakter der 11. S.?
II. De verwantschap tusschen IxriiH's /c.'1
1'1'1-,'iiiuiiiiin* en den (.'ul/ns ni'n llaln-1. Prol'.
Kuyper houdr. der eerste, de hand boven het
hoofd. ..Niet in den nitwondigen vorm, maar
in de rijke openbiirinii'sgi-dachte. die in dezen
vorm gelegd wordt, moet het goddelijk
karakter dezer Revelatie worden gezocht" (35).
Ik zon niet weten, hoi.: men een sprekender
voorbeeld van een iilem per 'nlem leveren kan.
In de openbaringsgedachte schuilt de open
baring. Het zal wel zoo zijn.Maar waarin ziet
bij .,dc openbaringsgedachte?" Noem aun het
feit van do heerlijkheid van Israël's wetge
ving" 111.3 Aant. 141)). Met welk recht wordt
r/'i'f/ntii'. de eenig mogelijke verklaring van
bedoelde ..heerlijkheid" genoemd? Is niet in
de menschclijke geschiedenis, buiten alle
snpranattiralisme om, eene aaneenschakeling
aan te wijzen, die, zoo al niet op volstrekte
gelijkheid, dan toch op kiemhoudende ge
lijksoortigheid uitloopt? Slaat mctjuixt dutn-om
de Babel-Bijbel-vraag" den revelatie-aanhan
gers de schrik om het hart? Kunnen niet
juixt i/nnroiii zij, wier overtuiging noch aan de
Schrift gehouden, noch van haar afhankelijk
i S zoo rustig toezien, wat, door menschelijke
wetenschap ontcijferd, aan menschelijke
wettn-i.'luip wordt toegevoegd'.'
III. Andere parallellen, waarop de school
van Delitzseh wijst. Prof. Kuyper meent ze
te kunnen te niet doen, door eene verwijzing
naar Paulus in Rom. 2" (3(ij. Indien hij
dit eene verklaring" noemt, bedriegt hij
zich. Het is een uitroepteeken. De heerlijk
heid der Revelatie specialis" waarvan hij
gewag maakt, (;>(>) moet niet:worden gede
clameerd, maar bewezen. Ik weet zeer
goed, dat gegadigden, op dit punt, volledig,
kunnen worden ingelicht, door Dr. A.
Kuyper's boek: De gemeene gratie. AVat
ik echter de overgroote vrijheid neem te be
twijfelen is, op dit punt, des inlichters be
voegdheid tot inlichten.
Die Botschaft hor' ich wohl,
Allein mir fehlt der Glaube.
Dit is ongetwijfeld hiervan het gevolg, dat
de speciale gratie" mij niet ten deel viel,
eene leemte, die . ik mijn best zal doen, te
boven te komen.
IV. De verwantschap tusschen de Genesis"
van den Bijbel en de zoogenaamde
"Chaldeewsche Genesis", /ij verstoort den zoeten
droom van prof. Kuyper niet. Hoe meer
blijken zal, dat de oudste overleveringen der
menschheid met de Schrift overeenstemmen,
hoe meer de inspiratie der Schrift zal wórden
bevestigd. Want terwijl bij alle andere
vol.,keren de menschelijke leugen deze traditie
onzuiver maakte en zelf Babel's
zondvloedverhaal niets anders is dan een mengsel van
leugen en waarheid, waarin de grofste
afgoderij alle religieus gevoel kwetst, blijkt juist
daaruit het Goddelijke, karakter der Schrift,
dat zij alleen deze oudste traditie in haar
zuivere gestalte u biedt". (39) Men
ziet,indien prof. Kuyper er bij geweest ware, kon
bij niet stelliger spreken.
Laat ons klaren wijn inschenken. Kr is, in
deze oratie, wederom eens een hopelooze po
ging gedaan om geloomi in ireten om te zetten.
Daar is niets, dat mij met meer verbazing
vervult, dan deze hebbelijkheid der
rechtzinnigen. Het naïeve Gretehen kan meenen:
Man muss dran glanben", doch moet dan ook
door Faust hoorcn te gemoet zich voeren:
Muss man'' ? Begrijpt men dan niet den diepen
zin van Kant's woord, in de A'oorrede der
Rcdccritick : Ik moest met het welen
opruimen, ten einde plaats te vinden voor
het ijelnorcii" ? Vat men niet, dat juist dit
woord zoo heerlijk wordt geparafraseerd in
Lessing'* parabel : AVanneer God, de Heer
mij tot zich deed komen, in Zijne rechterhand
houdend : tic Waarheid, en in Zijn linker :
het streven naar waarheid, en mij zeide : kies,
ik zou, eerbiedig buigend, de gave der
linkerhand aanvaarden, met de woorden:
Vader, il e waarheid is voor U alleen" ?
AVat is nederiger, bescheidener, wat is meer
overeenkomstig den aard onzer nietigheid
als stervelingen, te g e lom en, dat wij tref?
kunnen, dan wel te veten, dat wij r/elaoren
kunnen? 10 n zoo deze laatste onwederlegbarc
drang van het menscholijk gemoed, ditmaal
in ware werkelijkheid, in volle pracht en
glorie, zich openliurl. en als onwraakbaar ge
tuige zijner uiting, heel de geschiedenis der
menschheid oproepen kan, waartoe aan een
f/eloof, dat stand houdt, toegevoegd, <lc ijdele
hoovaardij van een nrien, dat bezwijkt ?
Amsterdam, l'ec. lUd3. ,1. A. Lv.s Y.
Vereenvoudiging van de
kanton-procedure.
Van de kanton-procedure mag gezegd wor
den, dat zij is: te omslachtig en te duur en
dat /.ij aan eene eischende, partij te veel voet
angels en klemmen iu den weg legt. De in
het wetboek van burgerlijke rechtsvordering
voorkomende titel: Bijzondere bepalingen
betrekkelijk do wijze van procederen voor
den kantonregter" lArtt. 97?125), lijkt opper
vlakkig beschouwd heel eenvoudig, maar men
zij indachtig, dat 't slot-artikel van dien titel
luidt.: L)e bepalingen in den derden titel
voorkomende i van de manier van procederen,
bijzonder betrekkelijk tot de
arrondissemeutsregtbauken, de hoven en den hoogen raad,
regt doende in eersten aanleg), op/.igtelijk
de voorloopige verzoeken en exceptiën, de
wrakingen van deskundigen, het hooren van
partijen, de incidentele vorderingen, de re
conventie, het schorsen en hervatten van het
regtsgeding, het doen van afstand der in
stantie, het vervallen der instantie, en de
voeging en tusschenkomst, gelijk mede de
bepalingen van den negenden titel van dit
boek, handelende van verzet door derden,
en die van den zesden titel van het tweede
boek, handelende van het verell'enen van
kosten, schaden en interessen, mitsgaders
van de kosten van den processe, zijn te dezen
toepasselijk," uit welk artikel blijkt, dat de
kanton-procedure to veel op de leest ge
schoeid is van de procedure voor de rechts
colleges.
Art. 10<i B. R.v. eischt beteekcning van het
interlocutoir vonnis (waarbij getuigenverhoor
wordt gelast), wanneer dat vonnis niet in
tegenwoordigheid van de tegenpartij is uit
gesproken. Die beteekening acht ik over
bodig. Aan de tegenpartij is bij 't wisselen
der conclusiën reeds bekend geworden voor
welke feiten bewijsaaubod gedaan is. Boven
dien kan elke partij het vonnis na de uit
spraak ter griffie van het kantongerecht na
lezen. Ik kan hier nog bijvoegen, dat 't ge
bruik meebrengt, bij de beteekening der
getuigennamen aan de tegenpartij ook de te
bewijzen feiten mede te deelen. Het hier
benoodigde deurwaarders-exploit kan, wan
neer de tegenpartij althans een bekend adres
heeft, best vervangen worden door een
aangetee kenden brief.
Vooral bij de voorbereiding van de enquête
rijzen de moeilijkheden. Het zoogenaamde
onsplitsbaar aveu ' (Art. 1961 Burg. Wetb.)
dat bijna bij elk verweer, hoe onwaarschijnlijk
de defensie soms klinken moge, den bewijs
last op de schouders van de eischende partij
schuift, maakt in kantonzaken nog al eens
een getuigenverhoor noodig. Vele debiteuren,
wetende, dat de eischende partij toch moet
beginnen met hare vordering te bewijzen,
ontzien zich niet, ten einde zich aan hunne
schuldplichtigheid te onttrekken, of de be
taling op de lange baan te schuiven, een
chicaneus of een uit de lucht gegrepen ver
weer te voeren onder protest tegen split
sing", tengevolge waarvan den eischer, in
dien zijne vordering althans ontvankelijk is,
zelfstandig bewijs" wordt opgelegd.
Ik ben hiervan herhaaldelijk aan de kan
tongerechten te Amsterdam en elders getuige
geweest. Een voorbeeld kan het zoogenaamde
onsplitsbaar aveu" aan leeken misschien
duidelijk maken. Grij hebt aan een uwer
cliënten, laat ik zeggen, een costuum geleverd.
Betaling blijft achterwege. Gij laat uw debi
teur dagvaarden tot betaling. Op den dienen
den dag verschijnt deze met 't onware ver
weer, dat hij met u is overeengekomen uwe
vordering in maandelijksche termijnen van
vijf gulden te voldoen, waarom hij conclu
deert tot niet-ontvankelijk-ve'rklaring, immers
tot ontzegging van den eisch. /ooals men
ziet zijn koop en levering in confesso tusschen
partyen. AVaarom nu niet het bewijs van de
door gedaagde gestelde overeenkomst, welke
door de eischende partij ontkend is, dadelijk
aan den gedaagde opgedragen? Daartegen
verzet zich, volgens heeren rechters, art. 1901
B. W., dat in casu zou verbieden de
erken| tenis des gedaagden vnn koop en ontvangst
van 't costuum te scheiden van zijn beroep
op de bedoelde overeenkomst (termijnbetaling).
Aan den eischer wordt daarom allereerst
bewijs voor zijji posita opgelegd; eerst daarna
behoeft de tegenpartij bewijs voor de door
haar gestelde overeenkomst te leveren. Beston
den er nu ten opzichte van de getuigen maar
niet (1-ie beperkende bepalingen, welke men
thans in de wetgeving aantreft, dan zou 't
in veel gevallen aan eeu eischer wat gemak
kelijker vallen de juistheid zijner vordering
aan te t oenen.
Bij ele voorbereiding der enquête toch
i moet thans rekening gehouden worden met
de eventueele familie- of dienstbetrekking
tusschen de getuigen en de partijen (art. 1950
B. W.). Uw bediende, die wellicht de meest
pertinente verklaring betreffende de door u
met uwen debiteur gesloten
koopovereenkomst kan alleggen, mag, strict genomen,
niet als getuige in uwe zaak gehoord worden.
De praktijk echter, althans te Amsterdam.
heeft er een middel op gevonden om uw be
diende wel te doen hooren. De eischer ont
slaat hem nl. een paar dagen voor de en
quête uit zijn dienst, rekent met hem af en
neemt hem na 't getuigenverhoor weer in
betrekking. Intusschen zijn er firma's, die
van een ontslag onder zulke omstandigheden
niets weten willen en zich liever de ont
zegging harer vordering getroosten of de
zaak niet een? aanhangig maken.
In dit verband mag zeker ook nog
geI wezen worden op art. 1!)42 B. W.: Do
verI klaring van eenen enkelen getuige, zonder
| eenig ander middel van bewijs, verdient in
regten geen geloof." In 't algemeen dus: n
( getuige, geen getuige. Het is noodig, dat die
l bepaling in de wetgeving wordt geschrapt.
; Wel zijn er kantongerechten, die in navol
ging van de leer van den lloogen Raad de
pertinente verklaringen van n getuige als
een begin van bewijs aannemen, dat volledig
te maken is door middel van een suppletoiren
eed, maar er zijn nog genoeg rechters, die
zich stipt houden aan de strenge letter
deiwet, /eer ten nadeel e van procesvoerende
partijen, die slechts n getuige kunnen voor
brengen. De wet moest wat meer voor 4«
belangen van den crediteur waken. Er zoude»
dan althans minder ehinaneuse of onware
defensiën gevoerd worden. De wetgever
beperke zoo min mogelijk de gelegenheid om
getuigen te doen hooren en late de waar
deering der getuigenverklaringen aan den
rechter over. Het spreekt echter vanzelf, dat
't alle partijen in een proces moet vrijstaan
den rechter omtrent de al- of
niet-seloof; waardigheid van den getuige en diens relatie
tot de tegenpartij in te lichten.
A'ooral in de kanton-procedure werkt art.
1900 B. AV. zoo belemmerend, omdat in d-e
centra van handel en nijverheid voor ifen
k-untonrechter vele zaken tot betaling van
geleverde goederen worden aangebracht, in
welke 't dikwijls niet mogelijk is schriftelijke
bewijsstukken over te leggen. Getuigenver
hoor of eedsopdracht is dan het meest ge
bruikelijke bewijsmiddel. Eedsopdracht heeft
i echter meestal niet 't gewenschte resultaat.
Of de eed wordt door den rechter niet toe
gelaten, of bij beslissing-verklaring zweert
de tegenpartij den eed. In beide, gevallen
hebt gij uwe zaak verloren. Is de eed niet
litis decisoir verklaard, dan blijft de zaak
zelve onberecht.
Het ware daarom wenschelijk, dat de wet
de formuleering van den decisoiren eed aan