De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 24 januari pagina 4

24 januari 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 1387 met haar v\jf en twintig jaren nog frisch gelijk een roos, elastisch en slank, hartstochtelijk en wellustig, steeds met haar man, den ?eersten, luitenant in twist en tweedracht levend, in het verloop van het verhaal een priesteres der vrjje liefde. En nu de heeren. Hier noemen wij in de eerste plaats den iolonel vön Kronau met kromme beenen, ?verweerd gelaat «n tranende oogen, op onge hoorde wijze zijne onderhoorigen tiranniseerende waar het kleinigheden geldt, maar te laf om op te treden ter beteugeling van groote euveldaden uit vrees van een mogelijk schandaal en een daarop volgende pensionneering. Volgen de luitenants Pornmer, Muller, Kolberg, Leiman en Borgert, van wie vooral de laatste bestemd is om, in verbinding met mevrouw Leiman, een groote rol te spelen. Bijna zonder onderscheid leven zij boven hun middelen en zitten zij dus diep in de schulden; de zoo hoog geroemde kameraadschap, jene Zierde des deutschen Heeres," uit zich bij hen in het elkaar wederszijds belasteren, verkleinen en afbreken ten einde zoodoende zelf naar boven te komen. Ook zijn zij, hoewel geen verklaarde dronkaards, toch allen lief hebbers van een meer dan rijkelijk glas bier of wijn, het gevolg van het verblijf in een klein garnizoen, en behandelen zij hun min?deren soms onrechtvaardig en wreed. Deze verschillende karakters nu, doorBilse voor 't meerendeel zeer goed en raak geteekend, bewegen zich gedurende eenige maan?4en door elkaar. Hun faits et gestes" vormen den voornaainsten inhoud van het boek en niet altijd is de schrijver in het cornbjnaeren «r van even gelukkig geslaagd. Daardoor vervalt zijn werk in drie deelen, die slechts losjes samenhangen. Ja het middelste deel, ?de droevige geschiedenis van den uauwgezetten en plichtijverigon sergeant Schmitz, mis schien wel het meest treffende en dichterlijk behandelde gedeelte, is er goed beschouwd slechts tusschen geschoven en verbreekt op in 't oogvallende wijze den toch al zwakken samenhang van het geheel, een blijk te meer, dat de luitenant op letterkundig gebied een beginneling is. Tóch is hij er uitnemend in geslaagd ons de verveling en de leegte, die in de kleine garnizoensplaatsen heersenen, het gebabbel en geklets en, erger nog, de slechte practijken op sociaal en zedelijk gebied niet haar diep liggende gevolgen in levendige kleuren voor oogen te stellen. Luitenant Borgert, de o! zoo levendige, gezellige en amusante kameraad, maar die met hoager eu lager geplaatsten zijn verfoeilijk spel drijft, die tot aan den hals toe in schulden stekend op het laatste oogenblik, wanneer hem het water aan de lippen is gestegen, zijn rijke meubelen, die nog onbetaald zijn, maar waarop hij reeds gelden heeft opgenomen, aan een joodschen handelaar legen contanten weet van "de hand te doen o:n er dan met de vrouw van zijn boezemvriend, die reeds meer dan ?eens borg voor hem gebleven is, van door te gaan, hij moge al voor een gedeelte een beeld der phantasie zijn, maar al te levendig voelen wij, dat er in de wereld, waarin hij verkeert, ?dergelijke wezens kunnen voorkomen, ja er misschien niet eens zoo'n buitengewone zeld zaamheid behoeven te zijn. Alleen in de ons beschreven militaire wereld en niet ook in alle andere maat schappelijke kringen ? Deze vraag schijnt gewettigd en het antwoord er op kan niet anders luiden dan dat men zeer zeker ook elders zulk? individuen zal aantreffen. Hoe wel dit grif toegevend moet men evenwel erkennen, dat de militaire stand in Duitschland na de veldtochten van 18G6 en 1870/71 nog altijd met een soort van aureool om geven is die voor dezen gevaarlijk kan worden, ja het misschien reeds is, wijl hij er te veel door op den voorgrond wordt geplaatst en er dientengevolge hem te hooge eisenen worden gesteld, wat het ophouden van zijn maatschappelijke positie betreft. Aan den officier valt het trouwens ook gemakkelijker gelden op te nemen dan aan den burger; de geldschieters weten maar al te goed, dat zij van officieren meestal hun geld terug krijgen, wijl er anders hun betrekking mee gemoeid kan zijn-. (Jok brengt het vegeteeren in kleine garnizoenen, waar slechts weinig intellectueel leven kan bestaan en waar men uit den aard der zaak dagelijks omgaat met kameraden, die er warmpjes inzitten, óók voor den minder bedeelde op den duur een verhoogden levensstandaard mede, terwijl men er, wat dames gezelschap betreft, bijna uitsluitend op de vrouwen van zijn collega's is aangewezen, wat wederom tot liaisons kan voeren, die, het verslag van de zittingen van den krijgsraad in zake Bilse bewijst het, .volstrekt niet alleen in de verbeelding van den schrijver aanwezig behoeven te zijn. Voegt men eindelijk hieraan toe, dat ver schillende militaire autoriteiten al licht ge neigd zijn een oogje toe te drukken, waar het reinigen van een Augiasstal, een nuttig werkje, maar dat toch stank om zich ver spreidt, hun juist daarom eene vermaning, ja misschien wel hunne betrekking zou kunnen kosten, dan heeft men verschillende elementen bijeen, die maken, dat het leven 'van den Duitschen ollicier, die door een ongelukkig toeval in zoo'n negerij aan de grenzen te land komt, door tal van verlei dingen en gevaren omgeven is, waai tegen hij zal hebben te worstelen, maar die niet een ieder van zijn kaste te allen tijde zal kunnen overwinnen. Men blijft ten slotle toch mensch, ook al is men ollicier. Hoe het met dit alles in grooter garni zoenen gesteld is, vertelt Bilse, die ook in Kassei gediend heeft, niet en kan dus buiten "beschouwing blijven. Hetgeen hij van Forbaeh meedeelt, is van dien aard, dat aan de over heden, zoo zij al reeds niet op de hoogte van de toestanden in dergelijke plaatsen waren, toch eindelijk wel de oogen moeten zijn opengegaan. En zoowel de beschrijving der gebeurtenissen, die volgens het verslag van den krijgsraad geenszins uit de lucht gegrepen zijn, vooral niet voor hem, die de kunst verstaat van tusschen de regels te lezen, als de daaraan vastgeknoopte beschou wingen worden gegeven op dien toon van ?waarheid, die allen twijfel omtrent de waar. lieid opheft en mede een van de artistieke ..eigenschappen van het boek is. Wij mogen veilig aannemen, dat nu onder ..de algemeene aandacht gebracht is wat zeker niet onbekend was aan enkelen, de gevolgen van dezen vermetelen stap niet zullen uiti blijven. De zittingen van den krijgsraad j hebben uitgemaakt, dat hot door Bilse ontIhulde in hoofdzaak waarheid bevat en het Duitsche legerbestuur kan deze waarheid niet negeeren. Maar bovenal zal men dienen acht te slaan op zoo menige juiste opmerking, zoo menigen gulden wenk; die de officier, dien men als een onwaardige uit het leger heeft gestooten, ten beste geeft. Of zou men misschien de ooren willen sluiten voor de volgende woorden van den ritmeester König, die overal weerklank zullen vinden waar het gevaar voor misstanden als de door Bilse beschrevene bestaat: Man sollte nicht so viele Minderwertige nach diesen kleinen Grenzstationen schicken, sondern in erster Linie einwandfreie Offiziere mit anstiindiger Gesinnuug und tadelloseni Vorleben. Und das ganz besonders, wenn man diese Grenzgarnisonen als so gewichtig bezeichnet, denn leichtsinnige Sumpfhühner werden in der Regel keine brauchbaren Offiziere sein, wenn man im Ernstfalle erhöhte Anforderungen an ihre Leistungsfiihigkeit stellt. Aber jeder halt es für eine ganz besondere Strafe oder wenigstens für eiii gewaltiges Pech an die Grenze zu kouamen, und schon das verleidet ihin die ganze Lust am Solda tenspieleu. Bei dein jetzigen System müsste es Grnndsatz sein, keinen Oftizier langer als zwei, höchrtens drei Jahre in eine Grenzstation zu belassen. Dann würde sich die Armee vor viel Schaden sichern, sowohl hinsichtlich ihrer Leistungsfiihigkeit als auch-besonders ihres Kufes. Ausserdem wiire eine schreiende Ungerechtigkeit aus der Welt geschafft." Alles bij elkaar genomen is Aus einer kleinen Garnison een goed boek, nog in vele opzichten het werk van den aanvanger ver radend, rnaar niet van talent ontbloot. Verre boven den vorm verheffen zich echter inhoud en strekking, die beide van dien aard zijn, dat Duitschland en waarschijnlijk wel Duitschland niet alleen er in het vervolg rekening mede zal moeten houden. Am'ersfoort, 8 Jan. 1904. W. X. COENEN. BrDDEtière D ra Rem Het boekje van den veelgelezen en veel besproken Académicien over den schrijver der Origines du Cliristieinisme en der Histoire d'Ixra'él zal voor velen die het ter hand namen, geloof ik, een teleurstelling zijn. 1) Men kou niet verwachten dat de man die la Itanqaeroute de la science proklauieerde, Kenan, den vertegenwoordiger der weten schappelijke levensbeschouwing, onbevangen zou beoordeelen : bot standpunt der twee schrijvers is daartoe te verschillend. Maar wél kon men verwachten dat iemand als Brunetière die voorgeeft een ernstig man te zijn, althans een poging zou hebben gedaan om het werk van een tegenstander met eenige kalmte en kennis van zaken te bespreken, dat hij. zelfs in een gelegenheidsgeschrift, zich de moeite zou hebben gegeven om althans een bij benadering juist beeld van dien tegenstander te ontwerpen, eer hij hem veroordeelde. Dat heeft de heer Brunetière niet gedaan. Tot zijn verontschuldiging moet gezegd worden dat zijn Lettres werden opge steld in der haast, naar aanleiding van de onthulling van liet standbeeld te Tréguier, op verzoek der redaktie van een konservatief Bretonsch blad en op een oogeublik dat Brunetière de geschriften van den man dien hij beoordeelde niet bij de band had. Maar het is moeilijk te verklaren dat iemand van Bruuetière's naam de aldus neergeschreven artikelen iii boekvorm uitgaf zonder eenige wijziging dan eeu aauteekeiiing hier en daar aan den voet der bladzijden. Natuurlijk be wijst soms een opmerking over den in vloed van Henriette Kenan op de denkbeel den van haar broeder, over hetgeen Renan aan Littréontleende dat men hier met een geoefend kritikus te doen heeft; maar de enkele goede bladzijden doen de leegte en de lichtvaardigheid van het overige maar al te zeer uitkomen. Het is mijn bedoeling niet Brunetière's geheele beschouwing van Kenau te bespre ken; ik kies slechts een paar voorbeelden. Vooreerst een punt dat thans de algemeeno aandacht trekt, naar aanleiding van Chamberlains (Irundlayen des XlXen Jahrhunderts en de in Duitschland onlangs opgedolven geschriften van den paradoxaïon Franse.heii geleerde De Gobineau: de rassen-theorie. Brunetièro stelt het voor alsof Kenau zijn leven lang een aanhanger was geweest dier theorie en beweert dat hij daardoor un des pairons ou fanteurs Je l'nntisémit'usme is ge worden (p. 07). Hij bewijst dit l", door een citaat uit kenaus Hutoire des lanr/ues sémitiques waar o. a. te lezen staat: La race sémitiqne, compeirée il la mee iiido-eueo/iéenne. représente i'éelletitent une comb.'iiaison 'inférieure de Ui nature humaine ; door een plaats uit l'Antccltrist (Oriyines da Chrixtianisme deel V) waar, onder meer, gezegd wordt: // (Ie J ui)') vouluit les arantai/es d'uue nalioti, min* eire mie iiation, seins peirtic'tper uu.e cJtanjes drs nafions; door een plaats eindelijk uit l'Ki/lise ('lirétienne (Oriyini'x du CLrisiiaii-itniie, 'deel VI): Le <jl<etto a léjtiMf ie J ui f rtKiinx nne conlrei'nite, renant du deltors 'jn'ii'iie constf/nenre de i esprit ta/tnudique. l'it dit alles leidt hij af dat Kenan, na door zijn taalstudiën tot de rassen-theorie te zijn gebracht, in die theorie werd bevestigd door l'aristocriitixnie de xes 'mul: net K en door Ie pari! liftt'rairc. dat hij van die theorie kon trekken (p. OU i. Tegenover die rassen-theorie stelt liruuetière natuurlijk de christelijke leer van i Ie esseutieele gelijkheid aller menschen (p. 70, 71). Tegenover deze voorstelling stel ik het volgende : Kenan heeft de rassen-theorie in een werk zijner jeugd gepredikt, maar baar later zoo gewijzigd dat men kan zeggen dat hij haar geheel heeft opgegeven on het in de latere jaren geheel eens was met de, leer die thans wordt Verkondigd door l'rnnetière zei veil. De Ilixtuire des lani/nes st'mitii/iti's, waar de plaats in voorkomt die door de Anti semieten zoo vaak geëxploiteerd wordt, is van 1855, en men zal toegeven dat Kenan sedert dien tijd ruimschoots gelegenheid heeft gehad van meeiiing te veranderen. Dat is inderdaad gebeurd. .De twee plaatsen uit latere werken die Brunetière aanhaalt, heb ben met de etltnoyntjisclte rassen-theorie niets gemeen: zij doelen op de historische, stelling van het Joodscbe volk te midden van andere volken. Men leze bepaaldelijk het geheele hoofdstuk Ie Talnm'l(blz. 2.Ï8?258) \n\\l'E(/lise (J/irctie.nne, waarin de plaats over den Talm uden bet ghetto voorkomt, men zal zien dat daar l'esprit talumdique niet wordt voorgesteld als iets dat met bet Joodsche bloed of oen aan geboren neiging van den Joodschen geest in verband staat, maar als een gevolg der historische stelling van bet Jodendom na do vernietiging van den Joodschen staat. Mot de rassen-theorie heeft dat alles niets te maken. Brunetière weet wel dat Kenan zich in later jaren in een geest heeft uitgelaten die geheel strijdt met de theorie der Anti-serniten; hij haalt (blz. 07, noot) zolf een voor dracht aan waarin Kenan zegt dat de vijanden van het Jodendom over het algemeen de vijanden zijn van den modernen geest"; maar die' voordracht werd gehouden in de Societédes Etudes Juives, op verzoek van Baron Kothschild en zonder Kenaus oprecht heid in twijfel te willen trekken, gelooft Brunetière dat men hier met jiatterie te doen heeft. La vraie pensee de Renan est aiüeurs. Het is vreemd dat een Brunetière, die beweert Kenaus werken zoo goed als iemand to kennen, een geheele reeks plaatsen is ont gaan waar Kenan de rassen-theorie uitdruk kelijk bespreekt en haar verwerpt, en dat in voordrachten eu studiën, waar Baron Kothschild in de Sociétédes Etudes Juives volstrekt niet in gemengd waren. Zoo zegt hij in zijn voordracht l'Islamiume et la Science. Uet feit van het ras, alles beheerschend in den aanvang, verliest meer on meer van zijn gewicht,naarmate de groote algemeene krachten, Grieksche beschaving, Komeinsche verovering. Germaansche verovering, Christen dom, Islam, Kenaissance, wijsbegeerte der achttiende eeuw, Revolutie, als pietmachines over de oude variëteiten der menschelijke familie heenrollen, en ze dwingen zich te vermengen in min of meer gelijksoortige massa's" (Discours et conférences, 1570.) Inde geheele voordracht Ie Judaïsme comme race et comme reliyion wil Kenan bewijzen dat het Jodendom, zooals het thans bestaat, voel minder een ras is dan een godsdienst, gods dienst die sedert eeuwen aanhangers heeft gevonden onder de anthropologisch meest ongelijksoortige rassen ; aan het slot verklaart Kenan zich uitdrukkelijk tegen het anti semitisme eu besluit met de woorden: L'oeuvre du XIX siècle est d'abaltre tmis les gliettos, et je, ne fais pas inon compliment d ceu.r qui ailleurs clierclient d les reiner (Discours et conférences, p. IJ74.) In de eerste bladzijden van zijn Hisloire d'lsracl stelt hij bovendien in het licht dat het alleronwaarschijnlijkst is dat de oude menschengroepen, te midden van welke zich de grondtalen gevormd heb ben die de geleerden aanduiden als LidoEuropeesch (of Indo-Germaanscb) en Semi tisch, uit een anthropologisch oogpunt geheel homogeen waren; dat veeleer het tegenover gestelde moet worden aangenomen (dit denk beeld was reeds in 1878 door hom uiteen gezet in oen voordracht geresumeerd in het Jiulletin liel/doinad<i!re de l'Association scientijiijue de Fmnce, Maart 1878, p. :<5(S). 2) Maar de meest krasse uitspraken van Kenan tegen de rassen-theorie zijn to vinden iii een voordracht over het denkbeeld der natio naliteit, waarin o. a. te lezen staat (Discoui's et conférences, p. 297): La fait de la race, capital a l'origine, ra... tinijnurs perdant de son importfiit.ee. L'ltixtoire Itnmai'ne dij/ere exsentielleinent de la zoolwjie. La mee. n't/ est />as tout, comme ckez les rnnr/eurs nu les félitix. . . En de/iors des carai-ici-cs ant/iroj>nlor/ii/ties, il y a la raison, lei justi^e, lc vrai, ie beent, (jni simt les meines pour t»ns. Dus geheel dezelfde leer die thans door Brunetière verkondigd wordt met zooveel zelfvoldoening en pedan terie (blz. 71 van zijn boekje), liet schijnt ongelooflijk dat deze '/AM bekende lezing aan Brunetière is ontgaan, des te meer omdat Kenan, in de voorrede van den bundel l lis cours et conférences, waarin hij die roordrucht herdrukte, uitdrukkelijk zeidj: te morcean de ce rolumi' (int/nel, ? attachéIe plus d'importuncc et sur le</ut l je me perinets d'upjieler t'altenfion du tecteiir, est la conférence: Ou'est eequ'une nation? J'en ui pesc i-liaijuc mot uree Ie plus f/reiiid. soin, c'est ma jieoje-^sion de, lol en, ce i/nt. touche les cltoses liiüna'nes (geschreven in 1887). Maar zoo gaat liet als men overhaast en hartstochtelijk werkt. Dit is niet de eenige geheel ongegronde ver zekering die voorkomt 111 Brunetière's boekje ./oo doet hij het voorkomen (p. 29) alsof' Kenau geen heldere denkbeelden bad over de mogelijkheid of onmogelijkheid van won deren, voor hij kennis bad genomen van de voorrede door Littrégeplaatst voor de tweede uitgave van zijn vertaling van Strauss' Leliën .leun. Dat, lionan op zeker tijdstip don invloed ondervond van de denkbeelden van Littré, is waar, dat de inleiding van zijn Vie de ,/ésus dch gedeeltelijk aansluit bij de bewijs voering van Littré, is ook waar. .Maar die voorrede van Littréis van 18ö:>; en in 1849 schreef Kenan, in zijn artikel Les historicus ci'itiej/ics de Jc*us : ('e n'ext pus d'uu ra sii/nii''liient, nut s iL' ton/ l / nxcinlilc d,'S sc/c/tccs i/todernes, i/ne sort ril immense réxnllut: il n';/ u /nis de. snriiiitui'e/ i vgl. bel tijdschrift l.u Liheel de iienser, jaargang 1S49, doel III, p. 4(>.ïi, dus hetzelfde denkbeeld dat Littrévan zijn kant, eouige-jaren latei', meer uitvoerig ont wikkelde. Kenau nam later de plaats onver anderd over in zijn Etudes d'lusloire rrlii/h'itsc, en voegde er i2e uit g. blz. 20(i) een noot bij over de onderscheiding van surmilure! en van miracle, onderscheiding die Brnnetière hem verwijt niet te hebben gemaakt. Ik sta hier niet stil bij de geheel scheeve beoordeeling van la l'ie de ,/ésus en der ]>iali>yiiex /i/iilosoii/iifjiies. ik stip nog n punt aan: wat Brunetière schrijft over de f f roei ti van Kenaus beschouwing der ge. schiedenis ip. 041, over zijn gebrok aan mede lijden i p. 80, noot. i pit verwijt is iïelu-el on verdiend, als men rekening houdt met zoo menige schooiie bladzijde der OnijmeK dn Cliri»ti<iiiismc(}>ei>M\\dv\ijk deel II, les Apó/rex). met de merkwaardige voorrede van die geïllu streerde volksuitgave van la ]'ie de Jéxnx (18701, vooral met de geheele (,'excleiedenis run Israël. De heer Brunetière citeert dat boek herhaaldelijk, niaur schijnt de strekking er van volstrekt niet begrepen te hebbeu. Het eigen aardige van Kenaus Hisloire dn penple d'lxrael is juist dat, terwijl andere historici in de ge schiedenis van het Joodsche volk vóór alles de ontwikkeling zien van bef monotheïsme, Kenan in de geschiedenis van Israël het eerste ontwaken ziet van de idee der sociale recht vaardigheid, van het denkbeeld van eeu (!odsrijk op aarde. De Joodsche geest, zegt hij (Histoire d'Israël, dl. V, laatste hoofdstuk) is opgekomen voor de rechten der onderdruk ten der slaven, in de antieke wereld van allen verlaten ; bij heeft op aarde de verwezenlij king gewild der absolute rechtvaardigheid : dat is hot onvergankelijke in de nalatenschap van het Joodsche volk, waardoor het eeuwig werken zal, evenals < iriekenland door zijn rationeele wetenschap en wijsbegeerte : ( Grie kenland heeft geen boek Menoch nagelaten, geen reeks woedende uitvallen legende wereld zooals zij nu eenmaal is." En Renan verklaart niet in te zien waarom het Joodsche ideaal niet evengoed verwezen lijkt zal worden als het Grieksche ; hij is van oordeel dat de menschheid, na veel horten en stooten, akties en reakties, ten slotte, het oorlogvoeren en den rassenstrijd moede, een toestand scheppen zal, waarin de individueele vrijheid hoofdzaak zal blijven, maar tevens die vrijheid beperkt zal worden, ten einde het lot der grooto massa te verzekeren : Avec d'inéritables reserves, Ie programme juif sera accompli.'sans del compen.iateur,la justice e.ristera réellement sur la terre." Deze woorden schreef Renan elf maanden voor zijn dood: :!) de férocitédie Brunetière hom ver wijt, is hier ver te zoeken. Parijs, einde December 19015. G-. BUSKEX HVKT. 1) Fer<l!n<md Jirunetière. Cintj lettre» sur Ernext Renan. Paris, Perrin, in 12 '. 102 bla. 2) lu het boek van Chamberlain, waar de rassen-theorie in een intellektueel fanatisme ontaardt, wordt Kenan dan ook op vele vele plaatsen behandeld als een vijand en een afvallige. o) Maar, zal men zoggen, de ]}ialogt/es phiieisophiques heeft Kenan óók geschreven. Natuurlijk: Kenan erkent zelf, in de voor rede van dat boek, dat hij vlagen van pessimisme had en in n van die vlagen, na den oorlog van 1870,ontstonden del)ialogucn. Dat twijfelen en zoekom maakt Kenan inenschelijk, en juist daarom interessanter dan andere denkers die hun leven lang wande lende systemen zijn geweest. Mnltatnli m zijn yrieDiijes. Dezer dagen kwam mij een manuscriptje in handen, dat waarschijnlijk op zijn plaats zou zijn geweest in de Multatuliana van de lieeren Kok en Petit en wellicht bij een herdruk daarin kun worden opgenomen, liet werd mij gegeven met verlof het te publiceeren, en de gever was zoo vriendelijk er het volgende als inleiding aan toe te voegen. Het was in 1803. Dek" was bij mijn ouders op bezoek. \Vij zaten allen rond de theetafel. Ik als kleine jongen van 7 jaar en mijn vriendje J. v. P. Het is niet Multatuli, maar Dek, die aan het woord is. Die zich herinneren <le prettige avondjes, die Max. met Tint1 en de kinderen doorbracht in de Assistent-Kesideiit's woning te Lebak, zullen zich kunnen voorstellen hoe deze bla den ontstonden. Dek" was altijd bereid tot helpen met teekenen van bord uurpatronen voor de dames, of met allerlei snuisterijen voor ons jongens. Mijn vriendje en ik hadden, wat het ons beliefde te noemen, een dier gaarde of bees:enspel. Waarop zich dat grondde ben ik vergeten, waarschijnlijk op bijster weinig, zooals dit in den aard ligt van kinderen. Ons gesnap daarover 's avonds aan de theetafel schijnt do vis comica" van Dekker opgewekt te hebben en het komt mij voor dat hij zelf moet hebben geopperd dat een lijst der dieren, een catalogus van het geen vertoond werd, onontbeerlijk was. Ziedaar dus het ontstaan van het geschriftje verklaard, l Iet is een zeer gewoon opschrijf boekje niet blauwe en roode lijnen, waarin op eenige bladzijden aan het hoofd de namen van landen geschreven zijn, waaruit blijkt dat het bij mij in gebruik was als oen hoogst primitief postzegelalbum. Mag men dergelijke spontane theetafeluitingen publiek maken V Toch wel na veertig jaren en waar het Multatuli geldt. Dat ik het boekje als kleine jongen be waarde, is wel een bewijs van den diepen indruk, dien Dek" ook op jeugdige gemoe deren maakte." Lijst van dieren in de menagerie v a n d e 11 e e r e n Albertus Jauusius en ('omp. N <p. 1. l Papegaai die op de koord danst. 2. l reiger niet hangooron. L' slangen zonder staart. 5 papies,zeergeschikt v.de vroegpreek. l Lama die snuift (gend. Janus). l hond wiens mama een kat is. '.} wurmen die piano spelen.. l' viervoetige wurmen zonder talent. l ezel ridder van den Ned. Leeuw. l Leeuw idem van den Ned. Ezel. l Haas idem van de Mil. W. Orde. ] Olifant slapende in eeu vingerhoed. l vloo die de ('achonea danst. l lindwimn, bolvormig. l vierkante kakkerlak l iukvis professor in du bolvormige driehoeksmeting. '2 mensen zonder gebrok i niet te ver warren met de heeren directeuren van "t spul). '.'. ! ijsbeer. l aanelkaêr vast!S. l edelmoedige tijger l gegroeid. !,:>]. ;! philantropiso kelderrotten. !:.'. l watenvurnipje met stoomverniogen. !:!. l hoofdbewoner die Alcxamler den (iroote gebeten heeft (zeer bejaard). H. l kanguro met dansschoenen. !."). l bloedzuiger zonder likdoorns. !(>. 1/2 koe (de andere helft is opgegeten door n", 21», :5o en :>l'). !7. de andere helft in gips. !S. l weduw van 'n dollen hond. !'.). l struisvogel op schaatsen. Hl. l jakhals (in de wieg gesmoord). H. l w olfi directeur van 't weduwenfoiidsi. (2. l schaap met guitar. ! 44. 2 mollen met brillen en lorgnet i 47. 4 kalven psalniziugende ips. CCXLII, vers :>?U). )/?">',!. K) witte muizen in peloton, exerceerende lading in IL' tempo's. i(.l. i meelwurm, minister van binnenlandsche zaken (zeldzaam en droogt. houtluis in 'n kringetje spuw. gebraden orang outang. kikvors, doctor in de wijsbegeerte. uilen, studenten in idem. paardevlieg op reis. krekel met onvergenoogd gelaat. peinzende aap met toebehooren. zachtzinnig stekelvarken. J baviaan met rang' van kathechiseermeester. ] vos in z'ii overhemd. l kameel niet kanten lubbeii. l kip die bard-gekookte eieren legt. l idem (zuster van de vorige) log gende zacht-gekookte idems. 2 hanen, zijnde de grootvaders van genoemde kippen. ] spinnekop izeer melancholiek). l onderaardse adelaar. l staatkundige rhinoceros. l wild zwijn in crinoline. 2 4. .V i). 10. 11. 12, f4. !.">. l (i. 17. IS. l'J. 20. 21. 84/66. l dozijn ganzen, uit een stuk. 97. l gebit van 'n oud paard (N.B. het paard zit er aan.) 98. l zebra die aardappelen schilt. 99/100. 2 Heeren directeuren van 't spul. Verzoek UEd. gunst en recomman datie. De entree is bepaald op niemendal. N.B. Verwacht eerstdaags een oud speenvarken met 37 jongen (zeer zeldzaam). 101. *) l garnaal met souspieds. 102. l ekster in groote admiraals-uniform. t) l schelvis die z'n corset aanrijgt. l eenhoorn (kamenier bij boven staande). 3 walvissen met gefrizeerde krullen. l rups in 't kraambed. l doosje nageslacht van den laatsten mastodont. l os aan de theetafel, zijne vrouw omhelzende. l zwijgend platvisje, lid van de tweede kamer. l salamander in 'n ijsslee. l vliegende vis op de wandeling. l kakatoe met schildpadden halskraag. l winterkoninkje in Junij. l levende mummie. '.'> Leviathans (geboren weezen). l draak, onderwijzeres in 'n naaischool. l staart van 'n zeekwal (de kwal is overleden). l zeer jong ezeltje, niet pedant. l vlugge Amsterdammer. l mislukt genie (staarteloos). l Chineese hipvogel met blauwe pluim op z'n hoed (voor de poort). l dronken braassem (ook zich noe mende brasem). J kapelapipelatodikiribietsa (voor do poort). J vliegend ei. l kippedief in gesprek met pekelharingen. Voor copie conform, , W. G. v. N> *) Het handschrift maakt hier den indruk van later voortgezet te zijn. j) Nummers ontbreken van hier af. NIEUWE UITGAVEN. Scandia. Maandblad voor .Scandinavische Taal en Letteren, (bijblad van Lente), onder redactie van : ilargaretha Meijboom, 's-Gravenhage (Nederland); prof. dr. H. Logeman, Gent (België); mevrouw D. Logeman?-van der Willigen, Gent (België). G. Kömelingh, Groningen. Jlitllctin van het Koloniaal Museum te Haarlem No. 29 : het weven in Nederl. Iiidië, door J. A. LoKBiSH Jr. Amsterdam, J. H. do Bussy. ]>e Sint Fremciscus X'averius kerk of de Krijtberg te Amsterdam Itió4?1904, door H. J. Ai.i.Ak». S. J. Tweede vermeerderde uitgave. Amsterdam, C. L. van Langenhuysen. (lesi-liiedenis van bet drama en van het tooneel in Nederland, door dr. I. A. WORV, Ie deel. Groningen, J. B. Wolters. Onze Letterkundii/en, 4e ah1., Jeaime Keijneke van Stnwe, door FRAXS NKTSCIIER. Amsterdam. L. .1. Veen. Wut ten jonge man behoort te weten, naar het Amerikaanse!!, v au SYIA'ANUS STALL. Am sterdam, boekhandel vb Höveker & Wormser. Baarn, H. J. den Boer. K. <i. BRÖXSTKD, Kiels Glarnliiik. vertaling van mevrouw B. DE GUA^FI-?VAX C Baarn, llollaiidia-drukkerij. 40 cents per regel. iiniiiiiiiiiiiMiiiHtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiii liitlmitiiliiiliilll TRADEMARK RTELL'S OOOHAC. Dit beroemde merk is rerkrflgbaar bij alle Wrjnhandelaars ei bij de vertegenwoordigers Wjjnhanaelaars te Amsterdam. Prjjo fan af ? 2,50 per FlescL Hoofd-Depdt VAN Dr. JAEGER'S OBI6, Noraaal-Wolartilelei K. F. DEDSCHLE-BBKOBB, Amsterdam, Kalverstr. 1S7. Eenig specialiteit in de** artikelen in geheel Nederl. Piano-, Omni- en Mnzieüanüel JIEYROOS «& KA1.8HOVKN, Arnhem, Koningsplein. VLKU< fKLS enl'IANINO's in Koop en in Huur Kepareeren Stemmen ? Kuilen. Zeker en zonder pijn werkt liet Echte Kadlauersche EkslerooirenmiddeJ, /O.öO. Alleen echt met de firma KKOXENA l'OTIIEEK, Berlin. Depot bij CLÉB A\ &Co., Apotb. I'Ol.AK, PI1AKMAC1E l-' CHOCOLA.T-VEEN ARTISTIQUE" LE PLUS DELICIEÜX CHOCOLAT POUR CROQUER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl