De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 14 februari pagina 6

14 februari 1904 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1390 dadelijk de witte vlag." Wanneer ik ze ooit weer juag ontmoeten, zal er geen noodsignaal van de moeder meer noodig zijn, om hen dadelijk te doen denken aan die twee lessen, welke een hertje van 't bosch nooit mag ver geten, als 't ooit een hert wil worden. (Slot volgt). E. HEIM.VXS. lllllllllllllllllltlllllltllllllHIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIlmilltlMHMtt STBPHANUS MARTINUS VAN WIJCK, geboren te Heteren, 4 Oct. 1850. Voor het eerst tot Lid der Tweede Kamer gekozen in 1901; voor dien tijd Lid der Eerste Kamen, iiierl. feyerü-tentooMelling te Haarlem. (Juli en Augustus 1904). Onder de industrieën, die Nederland in het verleden hebben groot gemaakt, neemt déweverij een eerste plaats in. Friesche lakens waren ten tijde van Karel den Groote reeds beroemd, wol- en linnenweverij bevor derden gedurende de middeleeuwen den bloei ' van vele onzer steden, met de zeventiende eeuw draagt Holland's damastwevery een Europeeschen naam, in de achttiende eeuw wordt Utrechtsch trijp zelfs in Frankrijk nagemaakt. Van het laatst der zestiende tot het midden der achttiende eeuw heeft daar enboven de patroonweverij in zijde tiendui zenden in ons land werk gegeven, de behang selweverij bereikte een hoogen bloei en werd door Nederlanders aan verschillende volken geleerd, de katoendruk heeft zich van uit ons vaderland over Europa uitgebreid. Dit zijn feiten, die wij kennen, maar hoe zeer jsjj het ook zeker maken, dat de weverij voor de sociale en de kunstgeschiedenis van Nederland een buitengemeene belangrijkheid bezit het ontbreekt nog geheel aan vol doende bestudeering van dit deel onzer historie. Toch bewaren allerlei plaatsen in ons land een schat van herinneringen aan deze industrie zoowel in bescheiden als in monumenten. Maar, terwijl de toenemende zorg voor onze oude archieven het waarschijnlijk en in ieder geval mogelijk maakt, dat de documenteele geschiedenis onzer weverij zal worden ont gonnen, bestaat er groot gevaar, dat de mo numenten verloren gaan. Zij, die zich met dit onderwerp hebben bezig gehouden, weten, hoezeer verspreid de voorwerpen zijn, die met onze oude weefhij verheid in verband staan. Monsterboeken, weefgetouwen, weefstempels, patroonblokken en weefselpatronen men vindt ze in enkele openbare verza melingen, maar men weet en vermoedt, dat zij zich ook in particulier bezit bevinden. Deze overwegingen hebben ondergeteekenden er toe geleid een poging te doen om te komen tot de stichting eener verzameling van alle voorwerpen, die voor de geschie denis van de Nederlandsche weverij van be lang zijn. Na besprekingen met verschillende belangstellenden bleek hun, dat het beste middel om tot dit doel te geraken zou zijn het inrichten eener tentoonstelling. Door een dergelijke expositie zou men al dadelijk een voorloopig overzicht kunnen krijgen van hetgeen nog aan historische gegeven in ons land is te vinden, en tegelijkertijd het groote publiek bekend maken met het doel der te stichten verzameling. De heeren J. H. Biegel, Félix Driessen, F. H. Maassen, O. Phatf, jhr. J. Bepelaer van Spijkenisse, G. P. Rouft'aer, E. A. von Saher en jhr. mr, Victor de Stuers verklaar den zich bereid met hen een voorloopig tentooristellingscomitéte vormen. Van velen, wier medewerking op de eerste plaats on misbaar scheen, fabrikanten, historici en museumbeheerders, mochten zij ook reeds de noodige toezeggingen van steun ontvan gen, terwijl het gebouw der Kunstnijverheid school te Haarlem kosteloos te hunner be schikking werd gesteld voor de maanden Juli en Augustus van dit jaar. Ook vonden zij in de verschillende pro vinciën van ons land belangstellenden bereid toe-etreden tot eene Algemeene Com missie der Nederlandsche Weverij-tentoon stelling", die zich in eene deze maand te houden vergadering zal constitueeren en uit haar midden een Uitvoerend Comitéaan wijzen. Intusschen zullen mededeelingen en aan biedingen in het belang dezer expositie gaarne worden ingewacht bij den tweeden ondergeteekende. Namens het Voorloopig Comité: De Voorzitter: J. C. OVERVOOHDE. De Secretaris: JAN KALF, Nieuwe Uitweg 8, 's-Gravenhage. 's-Gravenhage, 5 Febr. 1904. Met een enkel woord willen we op boven staande mededeeling de aandacht vestigen. Levende in een tijd van ongekende haast, waarin de machines snorren om ten spoe digste het materiaal te verwerken, waarin telkens weer nieuwe uitvindingen de vroegeren komen vervangen, is men maar al te zeer geneigd zijn blik vooruit te slaan, ver getende wat achter ons ligt. Men sloopt oude gebouwen, om ze door modern-ingerichte te doen vervangen, en de zucht naar het nieuwe >vordt dikwijls zoo sterk, dat men het oude als gansch overbodig en onnut wegwerpt, ten minste als er geen antiquiteits waarde aan te hechten valt. En toch zijn er zooveel raken uit vroeger tijd, die al kunnen zy geen aanspraak maken op den naam van antiquiteit, zooals die meestal opgevat wordt, van zeer groot belang zijn voor de geschie denis van land en volk, voor de ontwikke lingsgang der industrie, voor het navorsclien der oude werkwijzen bij verschillende am bachten. En niet lang zal het meer duren of bij gebrek aan belangstelling zal al het oude materiaal dat nog hier of daar te vinden zou zijn en niet bij tijds een onderdak heeft ge vonden in musea of particuliere verzameling,, verloren raken en daarmede de bronnen, waaruit men de geschiedenis der vroegere technieken zou kunnen putten. Het is daar om dat zich een commissie gevormd heeft om bijeen te brengen, datgene wat getuigen kan voor de eens zoo bloeiende weefkunst, wat wijzen kan op haar vroegere techniek wat als hulpmiddel kan dienen tot meerdere studie. En op menige oude weverij zullen nog wel in vergeten hoekjes, herinneringen aan vroegere dagen te vinden zijn, die als onnut op zij gezet, of hoogstens als curiositeit nog bewaard, toch schatten van wetenswaar digheid in zich bevatten. We hopen dan ook dat deze opwekking, aan allen, die iets tot meerdere kennis van het zoo belangrijke weefbedrijf, kunnen bij dragen, niet zonder resultaat mag blijven, en de tentoonstelling in Juli en Augustus een zoo volledig mogelijk overzicht kan geven, van wat in ons land nog als herinnering aan deze eens zoo bloeiende en thans herlevende tak van industrie te vinden is. E. W. P. Jr. Fotografie-Van Menrs. Binnen kort hoopt de firma Bufl'a alhier een tentoonstelling te openen van een aantal fotografiën naar etsen, gravures en houtsneden volgens een nieuw procédévan den heer W. van Meurs te Haarlem. Ik had in November van het vorig jaar reeds het genoegen eenige der eerste proeven van dit nieuwe procédéonder de oogen te krijgen en voor eenige weken de gecomple teerde verzameling in een vergadering van het Oudheidkundig Genootschap hier ter stede, aan de leden ter kennismaking voor te leggen. En ik neem thans de gelegenheid te baat, een ieder aan te raden de op handen zijnde tentoonstelling bij Buft'a eens te be zoeken. Dit om volgende reden. Sinds de fotografie den kunsthistoricus en kunstliefhebber in staat gesteld heeft een getrouwe herinnering aan een gezien schil derstuk, de belangstelling voor een nog onbekend, op te wekken, is de wensch al menigmaal geuit, dat de gevoelige plaat er eens in zou mogen slagen ook de relatieve toonsterkte der kleurengamma in een schilderij getrouw weer te geven. Daarin is door eenige kunstfotografen wel al veel bereikt, maar toch is er nog steeds gerechtvaardigde onvoldaanheid, zelfs over de producten der beste procédés. De fotografie-Van -Meurs heeft op het oogenblik nog slechts weinig schilderstukken voor de lens gehad, maar des te meer prenten. Wij zijn daarmee in een gansch nieuw gebied voor de reproductieve kunst gekomen. Want niet alleen is het zeldzame zoeken naar kunst in de prentenportefeuilles in plaats van het traditioneele afgrazen der musea-galerijen, op zich zelf al een loflijke uitzondering op der kunstfotografen sleur gang: hieruit blijkt immers al, dat er wat meer belangstelling komt en gewekt kan worden voor de over 't algemeen veronacht zaamde prent , maar zoowel keuze der objecten als uitvoering der platen maken het bekijken van deze; ^collectie tot iets curieus prettigs, omdat je maar niet begrijpen kunt, hoe namaak-kunst tot zóó beste kunst kan opgevoerd worden. Wat de keuze aangaat, zoo vindt men een kleine dertig specimina van de beste etsen van Rembrandt, groote en kleine, alle in de werkelijke afmetingen. In aantal op deze serie volgend is de collectie Dürers met een twintig- en Schöngauers met een vijftiental. Dan nog enkele houtsneden van Hans Baldung, een ets van Hercules Seghers, een van Millet en twee teekeningen van Raphaël en Perrugino. Maar niet in de eerste plaats is het de keuze der prenten, die een verrassing is. Ik bedoelde met deze aankondiging voornamelijk, te wijzen op de merkwaardige resultaten, die de heer Van Meurs met zijn nieuw procéd bereikt heeft. Procédéen resultaten, die m. i. voornamelijk op de huis-versieringskunst hun invloedzullen uitoefenen. Want collectionneurs en verzameling-directeuren zullen misschien lang erg wantrouwig uit de hoogte blijven ten opzichte van dit nieuwe procédé, dat het bleeke fotografiepapier met de roomige ets-tinten als echt weet te schminken; zelfs de zachte warme stemming, die van een ets pleegt uit te gaan, schijnt doorgedrongen, dóór de lens tot in de donkere kamer, waar een gevoelige plaat haar verlangend wachtte. Maar juist oin haar, het artistieke dicht naderende, vermenigvuldigende vermogen, die onze versieringskunst ten goede kan komen, hoop ik, dat deze onderneming slagen mag. Ik zie hier een mogelijkheid geboren, ook door de inatig gehouden prijzen , die velen in staat zal stellen een kleine exquise verzameling aan te leggen van dingen om aan de wand te hangen, die in een vertrek met nheid van stemming, in de aandacht zullen deelen, in de juiste verhouding en niet arrogant als doorgaans wandversiering. Kalm en zacht als etsen, die oud geworden zijn, hebben ook deze reproducties alle ba naliteit mede afgelegd, en toch is het weer niet de zeldzaamheid", waarom deze repro ductieve kunst ons lief is. Ik meen ook, dat door deze reproducties meerderen er toe komen zullen de origineelen te gaan opzoeken om de vreugde van het herkennen; dan, onder het doorbladeren, meer schoons vindend, in de meest zoo onbelangstellend voorbijgegane prent. G. Eens volts zegen. Dr. JOH. DYSEEINCK, Dr. Nicolaas Beets (Haarlem 1903) blzz. 180. Het werk, dat dit boek onmiddellijk in het geheugen roept, is Eckermann's Gesprache mit Goethe. Inkleeding, opzet, vorm, trant mogen verschillen, identiek is het oogmerk van beide schrijvers. Ieder hunner was de fidus Achates van zijn held. en beijverde zich diens uitingen, liefst in de ei^c u bewoordingen, weer te geven. De Nederlander rijgt ze aan een levensbeeld, dat hij, van l'eets, ais dichter, als proza-schrijver, als predikant en hoogleeraar, als christen en vaderlander, ontwerpt. Waar echter slecht s eenigszins mogelijk, plaatst hij u, in Beets' tegenwoordigheid. Duur: in de studeerkamer zijner welbekende woning" zyt ge, onmiddellijk nadat ge het boek hebt opengeslagen. Daar, verwijlt ge nog, wanneer de in- en uitheemsche geschiedenis der Camera u staat verhaald te worden (45). De stofte voor de schets van Beets' eigenlijken werk kring draagt liefst vertrouwelijk merk. De verlichting eindelijk van Beets' levensavond is, bij voorkeur, aan een gesprek" (163) ont leend. Daarmede, is aan het boek zijn|plaats aangewezen. Eene levensbeschrijving is het niet, noch wil het zijn. Eene herinnering slechts, een krans, neergelegd op het graf van een geliefden doode. Eene uitnoodiging tevens tot den lezer gericht om, voor zijn geest, diens beeld te doen verrijzen, en aan diens nagedachtenis een oogenblik te wijden. Is deze mijne opvatting juist, wij hebben voor den leidraad, in tal van intieme bijzon derheden, door Dyserinck, ons geschonken, dankbaar te zijn. De statierok eener aaiieengeschakelde levensontvouwing past niet, voor Beets. Hij zou er zich in bekneld gevoelen, hij, die louter innigheid, vroomheid, goedheid was. Zijn gezellig-guitige aard zou, telkens, uit den band springen, en als ge meent Beets te hebbeo gefixeerd, kwam de geestige Hildebrand, met schalken lach, om den hoek gluren. In een lang leven, heeft hij lotswisselingen genoeg aanschouwd of gedragen. Hoe ernstig gestemd, of droef getrofl'en echter, nooit, begaf hem de lichtgewiekte muze eener blijmoedige en hoopvolle berusting. Zij was het, die den luim deed tintelen, te midden eener verzuch ting, en den weemoed begeleidde naar opge wekte vertroosting. Denk aan de confessi-e van Augustinus, en zie, hoe Dyserinck, cursiveerend, het examen de conscience van Beets, met n trek, teekent (177): Twee dingen heb ik willen zijn: Een Christen en een Nederlander, Gebrekkig was ik 't een en 't ander, Maar toch naar 't wezen, niet in schijn. Zoo 't slechts gebrekkig is geweest: God en mijn volk moog mq 't vergeven l Maak gy het beter, die dit leest, Gy hebt nog tijd van leven. Dit avis au lecteur, bij dat plechtstatig begin, waar schuilt humor, zoo niet hier ? Was Beets. dichter? Een woord, over de vraag zelve. Als opschrift van het Musée Wiertz in Brussel, kan men lezen: lacritique en matière d'art est-elle possible? Mijn twijfel op dit punt, wordt, door Dyserinck, hernieuwd. Hij vermeldt (20) een vers van Vondel: Wie is het die zoo hoog gezeten, Zoo diep in 't grondelooze licht, Dat tijd noch eeuwigheid hem meten, Het al omvat? Da's God, Oneindig, eeuwig wezen, Van alle ding dat wezen heeft, Vergeef het ons, o nooit volprezen, Van al wat leeft of heeft geleefd, Noch uitgesproken noch te spreken, Vergeef het ons en scheld ons kwijt, Dat geen verbeelding, taal noch teeken, U melden kan zooals gij zijt". en noemt het: Vondels onstoll'elijke het woord is van Beets en onsterfelijke hymne, die ons opheft, ons meesleept en als met ingehouden adem geboeid houdt" (L'ü). Ik moet, in alle nederigheid, verklaren, die lofspraak zelfs niet te kunnen begrijpen. Naar mijne eerlijke meening, wedijvert in dit gedicht gebrekkigheid van vorm, met valschheid van inhoud. Diep in de schaduw is een beeld, waaraan lieliler in het licht tegen ge steld is, wat echter beteekent: diep in 't licht f Wat: grondeloos? Zonder oorzaak, of zonder bodem? Het eerste isvalsch: Gods licht heeft God tot oorzaak. Het tweede is ongerijmd: een licht, dat bodem mist! Volprezen is vocatief. De taal eischt aan het slot een e, die aan het rijm moest opgeofferd worden. Hetgeen echter bovenal mij hindert, neen, in des woords waren zin, stuit, is de wending: Da's God. Hoe is het mogelijk, dat een Vondel deze wanstaltig-banale zegswijs, op der hemelen Heer overbrengt! Hoe, dat hij niet gevoelt, hoe ondraaglijk hier, juist hier, de af knotting is! Waar anders zou het woord, dat ZIJN uitdrukt, met donderend geweld, met oorverdoovend bazuingeschal, alom in het rond, moeten weerklinken, dan bij de eeuwige Bron van alle ZIJN? Waar Godes heerlijkheid van zichzelf getuigt: Eheje asjer Eheje (Exod. 3, 15): Ik zal steeds zijn, die Ik zijn zal", is de vorm: Da's God kinderlijk stamelen, niet mannelijk getuigen. En des gedichts inhoud, hier, is niet stof tot vergiffenis, maar, tot aanbidding. . Du gleichst dein Geist, den du begreifst. Gaven wij ons de rekenschap, over wier ontstentenis de dichter klaagt, de ootmoed zou ons begeven. Wilt ge metterdaad eene hymne hooren, zoo luister naar Die Allmacht" van den overigens zeer middel matigen Ladeslaw Pyrker, den aartsbisschop van Erlau: Gross ist Jehova der Herr! en zeg mij, of gij niet iets gevoelt van heilige ontroering, wanneer Schubert's genius, om die orgeltonen, een stralenkrans weeft. Was Beets, dichter? Proeven genoeg geeft Dyserinck, en daaronder allerliefste (27, 28, 34). Met opzet, kies ik dit woord, want uit den voorstellingskring, daardoor uitgedrukt, komt go, bij Beets, niet. Meen nu geenszins, dat hij Arcadische herders, met bebloemde staafjes, en belinte herderinnetjes, ten tooneele voert. Eenvoud was Beets' eigen wezen, en niets meer hem vreemd, dan manier. Het geen echter, als dichter, hom in den weg stond, was juist zijne innigheid, en hetgeen hem ontbrak, was staal in het bloed. Een dichter is een ziener. Het onverzettelijk geloof in zijn roeping leent metaal aan den klank zijner stem. Vandaar, dat religieuse hartstocht zoo vaak den dichter maakt. Wilt ge de proef? Twee dichters hebben we ge had, kinderen der kerk, beiden. De een liep er uit, en de ander er in. Dat het u niet misleide. Men verwisselt niet van aard, indien men van kleed verwisselt. Beets vereerde Vondel (10), Da Costa wonderbaarlijk genoeg, noemt hij niet, en met Büderdijk's vormen" dweepte hij (11, 71, 77). Dit laatste, eene nieuwe stoffe tot verbazing. Neem de dichtwerken van den heer en vrouwe (Catharina, geloof ik) Bilderdijk te gader, en vraag aan onze jongeren, hoe velen er een oog in hebben gehad. Ik vrees, dat ge de kosten van uwen omzendbrief niet goed maakt. Dat komt, omdat Bilderdijk over niets dan vormen" beschikte. Naar zijn wezen, was hij een ijdeltuit, dus een kwast. Hoe zou voosheid van karakter kracht en invloed kunnen oefenen ? Ge kondt Bilderdijk niet meer streelen, dan door hem aan een orde of aan een titel te helpen, en heel zijn leven lang, drensde hyuom heer Van Teisterbant (of zoo iets) te worden. j^ Toen, in 1806, de zon van koning Lodewijk over ons vaderland straalde en de hofrekels, goud op snee, zich baadden, in haar glans, werd het Bilderdijk te eng in zijn burgerlijke jas. Vergeten was het bezwaarschrift, dat hij, in 1795, tegen het afzweren van den Stad houder Willem V had ingediend, en waarop zijne verbanning was gevolgd. Verdwenen was zijne sympathie voor ous oud Oraiijestamhuis, die hem, den indringer, den rug had moeten doen toekeeren. Verloochend werd tot zelfs zijns vaders eerlijke naam. Daarentegen haastte zich Bilderdijk, in het eigen jaar 1800, een rechtsgeleerd prul uit te geven, waarvan de titel, woordelijk, luidt: Observationes et emendationes juris, Guilielmus u Teisterbant, dictus Bilderdijk. Denk u een dichter, neen, een man, dien zotternijen als deze niet los laten. l>e gek ! xDat Beets tot Auguste Barbier aangetrok ken zich gevoelde, (84) is meer verklaarbaar. Humor is aan satyre verwant, doch daar van ouderscheiden, als het zilveren schijnsel der maan, van de blakerende middagzon. D« snerpende geeselslagen van. Barbier kun nen Beets wel geprikkeld hebben tot zijn Camera, een gedicht in proza, dat, nog steeds, den fijnen glimlach, aan scherts en jokkernij eigen, op de lippen toovert, en toch zoo aandoenlijk, het eeuwig menschelijke in beeld brengt. Anders, de dichter der Jamben, die, met den moker zijner gramschap, haar voor werp te pletter - slaat. Hoor slechts een strophe uit zijn Curée": C'est que la Libertén'est pas une comtesse Du noble faubourg Saint-Germain, Une femme qu'un cri fait tomber en iaiblesse, Qui met du blanc et da carmin; C'est une forte femme aux puissantes mamelles, A la voix rauque, aux durs appas, Qui, du bruu sur lapeau, du feu dans les prunelles, Agüe et marchant a grands pas, Se plait aux cris da peuple, aux sanglantes mêlées, Aux longs roulements des tambours, A l'odeur de la poudre, aux lointaines volóes Des cloches et des canons sourds; Qni ne prend ses araours que dans la populace, Qui ne prête sou large flanc Qu'a des gens forts comme elle, et qui veut qu'on [l'embrasse Avec des bras ronges de sang. Vernaamt ge 't, het onheilspellende trom geroffel, het somber rhythme van den tred der legioenen, achterhoede der democratie, die, uit de verte, komt aanstormen? Verzen als deze zijn niet geharnast, ze zijn gebeeldhouwd. Slechts ne weerga, ken ik er van. Het is de vlammende krijgszang van den Marxistischen haat, toen, l'.i Mei '4i), de Xeue Jlhcinische Xeitung, het orgaan van Marx, door de regeering verboden, en in haar laatste num mer, door Ferdinand Freiligrath, een afscheid, der wereld in het aangezicht werd geslingerd. Luister naar de slot-strophe: Nun Ade, nun Ade, du kampfende Welt, Nun Ade, ihr ringeuden Heere ! Nuu Ade, da pulvergeschwürtztes Feld, Nun Ade, ihr Schwerter und Speere I Nun Ade doch nicht für immer Ade ! Denn sie toten de.i Geiat nicht, ihr Brüder Uald richt' ich mich rasselnd in die Höh' Bald kehre ich riesiger wieder l Wenn die letzte Krone wie Glas zerbricht, In des Kampfes Wettern und Flammen, Wenn d*s Volk sein letztes schuldig" spricht, Dann stehen wir wieder zusammen ! Mit 3em Wort, mit dem Schwert, an der Donau, [am Rhein Eine, allzeit treue Gesellin Wird dem Throne zerschmetternden Volke sein Die Geachtete, die Bebellinl Terug naar Beets, die, in 1885, (Nieuwe Verscheidenheden, Afl. 1) aan zijne bewon dering voor Barbier lucht gaf.' Let op het jaartal, en leid daaruit af, welken blij venden indruk de bliksemschichten van den Jambendichter, op het, voor ware zeggingskracht, zoo V. \\. VANT WESTIÏUOUEN VAN MEETEEEN [ Voorzitter van het Dept. Amsterdam der Maatschappij van Nijverheid. ontvankelijk gemoed van den zachtaardigen kunstbroeder hadden gemaakt. Trouwens, het grillige lot had, tusschen die twee, dubbele overeenstemming gewrocht. Vooreerst, getuigt Dyserinck: ik hoorde Beets in zijne studeerkamer met het kleine stuiversboekske voor zich, waaruit.hij mij voorlas w'at door hem in den loop der jaren voor zijne (Jamera ontvangen was" (79). E veuzoo, verging li et Bar bier, met zij neJ am ben. Ook deze kon de verzuchting slaken : Aux petits des oiseaux II donne leur pature, Maïs sa bontés'arrête a la littérature. Internationaal schijnt derhalve de meening, dat schrijver n pen voedsterlingen van Minerva zijn. Een deerlijke vergissing, want haar arnbrozijn is nauwelijks voldoende voor den schrijver alleen. In de tweede plaats, getuigt Beets zelf: Het schijnt dat ik mij in die ne Camera Obscura tot den bodem toe heb uitgeput en ik ben en blijf een homo unius liljri" (07). Wilt ge weten, hoe letterlijk hetzelfde van Barbier's Jauiben geldt? Eens, in een boorde vol letterkundig salon, aan een discussie een eind makend, zei een vriend (ni fallor, Baudelaire) tot hem, op langgerekten, temen den toon, de klem, op het derde woord: Mais, avoue donc que tu as trouvéIe manuscrit des Jambes dans la valise d'un voyageur, que tu as assassiué". Geestesrlitsen als deze, zijn om er jaloergch van te worden. Maar heeft Beets slechts n boek aan de vergetelheid onttrokken? Huet beweert het, en Dyseriuck beklaagt het, doelende op Beets' Stichtelijke uren" (115). Er is voor de klachte niet grond. Make men zich toch niet den waan, als zou met gemoedelijke overpeinzingen als deze, tegenhanger van Heinr. Zsclïokke's tunden der Andacht", iets gewonnen, daaraan dus iets verloren zijn. Om de uitspattingen der Ecclesia mititans, die wij aanschouwen^ te beteugelen, om hare aanmatiging, eigenwaan, en liefdeloosheid ten toon te stellen, daartoe moet de wapen rusting, aan de wijsbegeerte ontleend, en de striemende pen, in den stroom /iarer ideeën gedoopt zijn. Dat kan Adolf Harnack met iiimiiiimiiimiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiimiMiiiiM IHIEUBEL-BAZAR SINGEL 263 283. de PfkleisatriiM* MASSIEF EIKEN. 150 X 80 ? GO. Kantoor-Meubelen enz. J. MEIJER INK MEIJER, Telel. 3968. L BINNEN INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN-VERSIERING ^DER-WONING^ I2O-ROKIN-12© J. J. F. F. MULLER en H. SIEGMUND e. a. Makelaars, zullen op Maandag 22 Fe bruari I9O4. des avonds na 5-5., uur, in Frascati, ten over staan van den Notaris J. W. L U B E R, veilen, het hechte, sterke en weldoortimmerde n 1:1:itI:\IBi is met Achterhuis, Binnen- en Open Plaats, Tuin, Tuinhuis en Krve, aan de P. H. Kade 181, met uitgang in de Foeliedwarsstraat ter grootte van 4 Aren S7 Centiaren, Bezichtiging Dinsdags en Donderdags van 2 tot 4 uur, met bewgs van toegang bij de Makelaars verkrijgbaar. L FAIENCE l EN TEGEL FABRIEK HOLLAND NAAML-VENN-CEVTE UTRECHT J. W. H. VAN STAA, Z. DEENIK, JOH. DRAIJER Hzn., J. J. SCHUTTE,E. H. HELLE,H. CROÜWEL Jr., W. F. EIJSTEN, WILH. J. DRAIJER JOHzn. en H. B. BAAT, Makelaars, zullen op maandag 22 Februari 19O4, des avonds na zes uur, in Frascati, ten overstaan van den Notaris A. C. SCHWARTZ, veilen: Het kapitale met Achterhuis, grooten Tuin, Tuinhuis en Erve, aan de P. H. Kade 182, ter grootte yan 3 Aren 9 Centiaren, met achteruitgang aan de Foeliedwarsstraat. Bezichtiging Dinsdag, Don derdag en op den Verkoopdag van 2?4 uur.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl