Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1390
dadelijk de witte vlag." Wanneer ik ze ooit
weer juag ontmoeten, zal er geen noodsignaal
van de moeder meer noodig zijn, om hen
dadelijk te doen denken aan die twee lessen,
welke een hertje van 't bosch nooit mag ver
geten, als 't ooit een hert wil worden.
(Slot volgt). E. HEIM.VXS.
lllllllllllllllllltlllllltllllllHIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIlmilltlMHMtt
STBPHANUS MARTINUS VAN WIJCK,
geboren te Heteren, 4 Oct. 1850. Voor het
eerst tot Lid der Tweede Kamer gekozen
in 1901; voor dien tijd Lid der
Eerste Kamen,
iiierl. feyerü-tentooMelling te Haarlem.
(Juli en Augustus 1904).
Onder de industrieën, die Nederland in
het verleden hebben groot gemaakt, neemt
déweverij een eerste plaats in. Friesche
lakens waren ten tijde van Karel den Groote
reeds beroemd, wol- en linnenweverij bevor
derden gedurende de middeleeuwen den bloei
' van vele onzer steden, met de zeventiende
eeuw draagt Holland's damastwevery een
Europeeschen naam, in de achttiende eeuw
wordt Utrechtsch trijp zelfs in Frankrijk
nagemaakt. Van het laatst der zestiende tot
het midden der achttiende eeuw heeft daar
enboven de patroonweverij in zijde tiendui
zenden in ons land werk gegeven, de behang
selweverij bereikte een hoogen bloei en werd
door Nederlanders aan verschillende volken
geleerd, de katoendruk heeft zich van uit
ons vaderland over Europa uitgebreid.
Dit zijn feiten, die wij kennen, maar hoe
zeer jsjj het ook zeker maken, dat de weverij
voor de sociale en de kunstgeschiedenis van
Nederland een buitengemeene belangrijkheid
bezit het ontbreekt nog geheel aan vol
doende bestudeering van dit deel onzer
historie.
Toch bewaren allerlei plaatsen in ons land
een schat van herinneringen aan deze industrie
zoowel in bescheiden als in monumenten.
Maar, terwijl de toenemende zorg voor onze
oude archieven het waarschijnlijk en in ieder
geval mogelijk maakt, dat de documenteele
geschiedenis onzer weverij zal worden ont
gonnen, bestaat er groot gevaar, dat de mo
numenten verloren gaan. Zij, die zich met
dit onderwerp hebben bezig gehouden, weten,
hoezeer verspreid de voorwerpen zijn, die
met onze oude weefhij verheid in verband
staan. Monsterboeken, weefgetouwen,
weefstempels, patroonblokken en weefselpatronen
men vindt ze in enkele openbare verza
melingen, maar men weet en vermoedt, dat
zij zich ook in particulier bezit bevinden.
Deze overwegingen hebben
ondergeteekenden er toe geleid een poging te doen om
te komen tot de stichting eener verzameling
van alle voorwerpen, die voor de geschie
denis van de Nederlandsche weverij van be
lang zijn. Na besprekingen met verschillende
belangstellenden bleek hun, dat het beste
middel om tot dit doel te geraken zou zijn
het inrichten eener tentoonstelling. Door
een dergelijke expositie zou men al dadelijk
een voorloopig overzicht kunnen krijgen van
hetgeen nog aan historische gegeven in ons
land is te vinden, en tegelijkertijd het groote
publiek bekend maken met het doel der te
stichten verzameling.
De heeren J. H. Biegel, Félix Driessen,
F. H. Maassen, O. Phatf, jhr. J. Bepelaer
van Spijkenisse, G. P. Rouft'aer, E. A. von
Saher en jhr. mr, Victor de Stuers verklaar
den zich bereid met hen een voorloopig
tentooristellingscomitéte vormen. Van velen,
wier medewerking op de eerste plaats on
misbaar scheen, fabrikanten, historici en
museumbeheerders, mochten zij ook reeds
de noodige toezeggingen van steun ontvan
gen, terwijl het gebouw der Kunstnijverheid
school te Haarlem kosteloos te hunner be
schikking werd gesteld voor de maanden
Juli en Augustus van dit jaar.
Ook vonden zij in de verschillende pro
vinciën van ons land belangstellenden bereid
toe-etreden tot eene Algemeene Com
missie der Nederlandsche Weverij-tentoon
stelling", die zich in eene deze maand te
houden vergadering zal constitueeren en uit
haar midden een Uitvoerend Comitéaan
wijzen.
Intusschen zullen mededeelingen en aan
biedingen in het belang dezer expositie
gaarne worden ingewacht bij den tweeden
ondergeteekende.
Namens het Voorloopig Comité:
De Voorzitter:
J. C. OVERVOOHDE.
De Secretaris:
JAN KALF,
Nieuwe Uitweg 8, 's-Gravenhage.
's-Gravenhage, 5 Febr. 1904.
Met een enkel woord willen we op boven
staande mededeeling de aandacht vestigen.
Levende in een tijd van ongekende haast,
waarin de machines snorren om ten spoe
digste het materiaal te verwerken, waarin
telkens weer nieuwe uitvindingen de
vroegeren komen vervangen, is men maar al te
zeer geneigd zijn blik vooruit te slaan, ver
getende wat achter ons ligt. Men sloopt oude
gebouwen, om ze door modern-ingerichte te
doen vervangen, en de zucht naar het
nieuwe >vordt dikwijls zoo sterk, dat men
het oude als gansch overbodig en onnut
wegwerpt, ten minste als er geen antiquiteits
waarde aan te hechten valt. En toch zijn er
zooveel raken uit vroeger tijd, die al kunnen
zy geen aanspraak maken op den naam van
antiquiteit, zooals die meestal opgevat wordt,
van zeer groot belang zijn voor de geschie
denis van land en volk, voor de ontwikke
lingsgang der industrie, voor het navorsclien
der oude werkwijzen bij verschillende am
bachten.
En niet lang zal het meer duren of bij
gebrek aan belangstelling zal al het oude
materiaal dat nog hier of daar te vinden zou
zijn en niet bij tijds een onderdak heeft ge
vonden in musea of particuliere verzameling,,
verloren raken en daarmede de bronnen,
waaruit men de geschiedenis der vroegere
technieken zou kunnen putten. Het is daar
om dat zich een commissie gevormd heeft
om bijeen te brengen, datgene wat getuigen
kan voor de eens zoo bloeiende weefkunst,
wat wijzen kan op haar vroegere techniek
wat als hulpmiddel kan dienen tot meerdere
studie. En op menige oude weverij zullen
nog wel in vergeten hoekjes, herinneringen
aan vroegere dagen te vinden zijn, die als
onnut op zij gezet, of hoogstens als curiositeit
nog bewaard, toch schatten van wetenswaar
digheid in zich bevatten.
We hopen dan ook dat deze opwekking,
aan allen, die iets tot meerdere kennis van
het zoo belangrijke weefbedrijf, kunnen bij
dragen, niet zonder resultaat mag blijven,
en de tentoonstelling in Juli en Augustus
een zoo volledig mogelijk overzicht kan geven,
van wat in ons land nog als herinnering aan
deze eens zoo bloeiende en thans herlevende
tak van industrie te vinden is.
E. W. P. Jr.
Fotografie-Van Menrs.
Binnen kort hoopt de firma Bufl'a alhier
een tentoonstelling te openen van een aantal
fotografiën naar etsen, gravures en
houtsneden volgens een nieuw procédévan den
heer W. van Meurs te Haarlem.
Ik had in November van het vorig jaar
reeds het genoegen eenige der eerste proeven
van dit nieuwe procédéonder de oogen te
krijgen en voor eenige weken de gecomple
teerde verzameling in een vergadering van
het Oudheidkundig Genootschap hier ter
stede, aan de leden ter kennismaking voor
te leggen. En ik neem thans de gelegenheid
te baat, een ieder aan te raden de op handen
zijnde tentoonstelling bij Buft'a eens te be
zoeken. Dit om volgende reden.
Sinds de fotografie den kunsthistoricus en
kunstliefhebber in staat gesteld heeft een
getrouwe herinnering aan een gezien schil
derstuk, de belangstelling voor een nog
onbekend, op te wekken, is de wensch al
menigmaal geuit, dat de gevoelige plaat er
eens in zou mogen slagen ook de relatieve
toonsterkte der kleurengamma in een schilderij
getrouw weer te geven. Daarin is door
eenige kunstfotografen wel al veel bereikt,
maar toch is er nog steeds gerechtvaardigde
onvoldaanheid, zelfs over de producten der
beste procédés.
De fotografie-Van -Meurs heeft op het
oogenblik nog slechts weinig schilderstukken
voor de lens gehad, maar des te meer prenten.
Wij zijn daarmee in een gansch nieuw gebied
voor de reproductieve kunst gekomen.
Want niet alleen is het zeldzame zoeken
naar kunst in de prentenportefeuilles in
plaats van het traditioneele afgrazen der
musea-galerijen, op zich zelf al een loflijke
uitzondering op der kunstfotografen sleur
gang: hieruit blijkt immers al, dat er wat
meer belangstelling komt en gewekt kan
worden voor de over 't algemeen veronacht
zaamde prent , maar zoowel keuze der
objecten als uitvoering der platen maken
het bekijken van deze; ^collectie tot iets
curieus prettigs, omdat je maar niet begrijpen
kunt, hoe namaak-kunst tot zóó beste kunst
kan opgevoerd worden.
Wat de keuze aangaat, zoo vindt men een
kleine dertig specimina van de beste etsen
van Rembrandt, groote en kleine, alle in de
werkelijke afmetingen. In aantal op deze
serie volgend is de collectie Dürers met een
twintig- en Schöngauers met een vijftiental.
Dan nog enkele houtsneden van Hans
Baldung, een ets van Hercules Seghers, een van
Millet en twee teekeningen van Raphaël en
Perrugino.
Maar niet in de eerste plaats is het de
keuze der prenten, die een verrassing is. Ik
bedoelde met deze aankondiging voornamelijk,
te wijzen op de merkwaardige resultaten, die
de heer Van Meurs met zijn nieuw procéd
bereikt heeft. Procédéen resultaten, die m. i.
voornamelijk op de huis-versieringskunst hun
invloedzullen uitoefenen. Want collectionneurs
en verzameling-directeuren zullen misschien
lang erg wantrouwig uit de hoogte blijven
ten opzichte van dit nieuwe procédé, dat
het bleeke fotografiepapier met de roomige
ets-tinten als echt weet te schminken; zelfs
de zachte warme stemming, die van een ets
pleegt uit te gaan, schijnt doorgedrongen,
dóór de lens tot in de donkere kamer, waar
een gevoelige plaat haar verlangend wachtte.
Maar juist oin haar, het artistieke dicht
naderende, vermenigvuldigende vermogen, die
onze versieringskunst ten goede kan komen,
hoop ik, dat deze onderneming slagen mag.
Ik zie hier een mogelijkheid geboren,
ook door de inatig gehouden prijzen , die
velen in staat zal stellen een kleine exquise
verzameling aan te leggen van dingen om
aan de wand te hangen, die in een vertrek
met nheid van stemming, in de aandacht
zullen deelen, in de juiste verhouding en
niet arrogant als doorgaans wandversiering.
Kalm en zacht als etsen, die oud geworden
zijn, hebben ook deze reproducties alle ba
naliteit mede afgelegd, en toch is het weer
niet de zeldzaamheid", waarom deze repro
ductieve kunst ons lief is.
Ik meen ook, dat door deze reproducties
meerderen er toe komen zullen de origineelen
te gaan opzoeken om de vreugde van het
herkennen; dan, onder het doorbladeren,
meer schoons vindend, in de meest zoo
onbelangstellend voorbijgegane prent.
G.
Eens volts zegen.
Dr. JOH. DYSEEINCK, Dr. Nicolaas Beets
(Haarlem 1903) blzz. 180.
Het werk, dat dit boek onmiddellijk in
het geheugen roept, is Eckermann's Gesprache
mit Goethe. Inkleeding, opzet, vorm, trant
mogen verschillen, identiek is het oogmerk
van beide schrijvers. Ieder hunner was de
fidus Achates van zijn held. en beijverde zich
diens uitingen, liefst in de ei^c u bewoordingen,
weer te geven. De Nederlander rijgt ze aan
een levensbeeld, dat hij, van l'eets, ais dichter,
als proza-schrijver, als predikant en
hoogleeraar, als christen en vaderlander, ontwerpt.
Waar echter slecht s eenigszins mogelijk, plaatst
hij u, in Beets' tegenwoordigheid. Duur: in
de studeerkamer zijner welbekende woning"
zyt ge, onmiddellijk nadat ge het boek hebt
opengeslagen. Daar, verwijlt ge nog, wanneer
de in- en uitheemsche geschiedenis der Camera
u staat verhaald te worden (45). De stofte
voor de schets van Beets' eigenlijken werk
kring draagt liefst vertrouwelijk merk. De
verlichting eindelijk van Beets' levensavond
is, bij voorkeur, aan een gesprek" (163) ont
leend. Daarmede, is aan het boek zijn|plaats
aangewezen. Eene levensbeschrijving is het
niet, noch wil het zijn. Eene herinnering
slechts, een krans, neergelegd op het graf van
een geliefden doode. Eene uitnoodiging tevens
tot den lezer gericht om, voor zijn geest,
diens beeld te doen verrijzen, en aan diens
nagedachtenis een oogenblik te wijden.
Is deze mijne opvatting juist, wij hebben
voor den leidraad, in tal van intieme bijzon
derheden, door Dyserinck, ons geschonken,
dankbaar te zijn. De statierok eener
aaiieengeschakelde levensontvouwing past niet, voor
Beets. Hij zou er zich in bekneld gevoelen,
hij, die louter innigheid, vroomheid, goedheid
was. Zijn gezellig-guitige aard zou, telkens,
uit den band springen, en als ge meent Beets
te hebbeo gefixeerd, kwam de geestige
Hildebrand, met schalken lach, om den hoek gluren.
In een lang leven, heeft hij lotswisselingen
genoeg aanschouwd of gedragen. Hoe ernstig
gestemd, of droef getrofl'en echter, nooit, begaf
hem de lichtgewiekte muze eener blijmoedige
en hoopvolle berusting. Zij was het, die den
luim deed tintelen, te midden eener verzuch
ting, en den weemoed begeleidde naar opge
wekte vertroosting. Denk aan de confessi-e
van Augustinus, en zie, hoe Dyserinck,
cursiveerend, het examen de conscience van Beets,
met n trek, teekent (177):
Twee dingen heb ik willen zijn:
Een Christen en een Nederlander,
Gebrekkig was ik 't een en 't ander,
Maar toch naar 't wezen, niet in schijn.
Zoo 't slechts gebrekkig is geweest:
God en mijn volk moog mq 't vergeven l
Maak gy het beter, die dit leest,
Gy hebt nog tijd van leven.
Dit avis au lecteur, bij dat plechtstatig
begin, waar schuilt humor, zoo niet hier ?
Was Beets. dichter? Een woord, over de
vraag zelve. Als opschrift van het Musée
Wiertz in Brussel, kan men lezen: lacritique
en matière d'art est-elle possible? Mijn
twijfel op dit punt, wordt, door Dyserinck,
hernieuwd. Hij vermeldt (20) een vers van
Vondel:
Wie is het die zoo hoog gezeten,
Zoo diep in 't grondelooze licht,
Dat tijd noch eeuwigheid hem meten,
Het al omvat?
Da's God, Oneindig, eeuwig wezen,
Van alle ding dat wezen heeft,
Vergeef het ons, o nooit volprezen,
Van al wat leeft of heeft geleefd,
Noch uitgesproken noch te spreken,
Vergeef het ons en scheld ons kwijt,
Dat geen verbeelding, taal noch teeken,
U melden kan zooals gij zijt".
en noemt het: Vondels onstoll'elijke het
woord is van Beets en onsterfelijke
hymne, die ons opheft, ons meesleept en
als met ingehouden adem geboeid houdt" (L'ü).
Ik moet, in alle nederigheid, verklaren,
die lofspraak zelfs niet te kunnen begrijpen.
Naar mijne eerlijke meening, wedijvert in dit
gedicht gebrekkigheid van vorm, met
valschheid van inhoud. Diep in de schaduw is een
beeld, waaraan lieliler in het licht tegen ge
steld is, wat echter beteekent: diep in 't licht f
Wat: grondeloos? Zonder oorzaak, of zonder
bodem? Het eerste isvalsch: Gods licht heeft
God tot oorzaak. Het tweede is ongerijmd:
een licht, dat bodem mist! Volprezen is vocatief.
De taal eischt aan het slot een e, die aan
het rijm moest opgeofferd worden. Hetgeen
echter bovenal mij hindert, neen, in des
woords waren zin, stuit, is de wending:
Da's God.
Hoe is het mogelijk, dat een Vondel deze
wanstaltig-banale zegswijs, op der hemelen
Heer overbrengt! Hoe, dat hij niet gevoelt,
hoe ondraaglijk hier, juist hier, de af knotting
is! Waar anders zou het woord, dat ZIJN
uitdrukt, met donderend geweld, met
oorverdoovend bazuingeschal, alom in het rond,
moeten weerklinken, dan bij de eeuwige
Bron van alle ZIJN? Waar Godes heerlijkheid
van zichzelf getuigt: Eheje asjer Eheje
(Exod. 3, 15): Ik zal steeds zijn, die Ik zijn
zal", is de vorm:
Da's God
kinderlijk stamelen, niet mannelijk getuigen.
En des gedichts inhoud, hier, is niet
stof tot vergiffenis, maar, tot aanbidding. .
Du gleichst dein Geist, den du begreifst.
Gaven wij ons de rekenschap, over wier
ontstentenis de dichter klaagt, de ootmoed
zou ons begeven.
Wilt ge metterdaad eene hymne hooren,
zoo luister naar Die Allmacht" van den
overigens zeer middel matigen Ladeslaw
Pyrker, den aartsbisschop van Erlau:
Gross ist Jehova der Herr!
en zeg mij, of gij niet iets gevoelt van heilige
ontroering, wanneer Schubert's genius, om
die orgeltonen, een stralenkrans weeft.
Was Beets, dichter? Proeven genoeg geeft
Dyserinck, en daaronder allerliefste (27, 28,
34). Met opzet, kies ik dit woord, want uit
den voorstellingskring, daardoor uitgedrukt,
komt go, bij Beets, niet. Meen nu geenszins,
dat hij Arcadische herders, met bebloemde
staafjes, en belinte herderinnetjes, ten tooneele
voert. Eenvoud was Beets' eigen wezen, en
niets meer hem vreemd, dan manier. Het
geen echter, als dichter, hom in den weg
stond, was juist zijne innigheid, en hetgeen
hem ontbrak, was staal in het bloed. Een
dichter is een ziener. Het onverzettelijk
geloof in zijn roeping leent metaal aan den
klank zijner stem. Vandaar, dat religieuse
hartstocht zoo vaak den dichter maakt. Wilt
ge de proef? Twee dichters hebben we ge
had, kinderen der kerk, beiden. De een
liep er uit, en de ander er in. Dat het u
niet misleide. Men verwisselt niet van aard,
indien men van kleed verwisselt.
Beets vereerde Vondel (10), Da Costa
wonderbaarlijk genoeg, noemt hij niet,
en met Büderdijk's vormen" dweepte hij
(11, 71, 77). Dit laatste, eene nieuwe stoffe
tot verbazing. Neem de dichtwerken van
den heer en vrouwe (Catharina, geloof ik)
Bilderdijk te gader, en vraag aan onze
jongeren, hoe velen er een oog in hebben
gehad. Ik vrees, dat ge de kosten van uwen
omzendbrief niet goed maakt. Dat komt,
omdat Bilderdijk over niets dan vormen"
beschikte. Naar zijn wezen, was hij een
ijdeltuit, dus een kwast. Hoe zou voosheid
van karakter kracht en invloed kunnen
oefenen ? Ge kondt Bilderdijk niet meer
streelen, dan door hem aan een orde of aan
een titel te helpen, en heel zijn leven lang,
drensde hyuom heer Van Teisterbant (of
zoo iets) te worden.
j^ Toen, in 1806, de zon van koning Lodewijk
over ons vaderland straalde en de hofrekels,
goud op snee, zich baadden, in haar glans,
werd het Bilderdijk te eng in zijn burgerlijke
jas. Vergeten was het bezwaarschrift, dat hij,
in 1795, tegen het afzweren van den Stad
houder Willem V had ingediend, en waarop
zijne verbanning was gevolgd. Verdwenen
was zijne sympathie voor ous oud
Oraiijestamhuis, die hem, den indringer, den rug
had moeten doen toekeeren. Verloochend
werd tot zelfs zijns vaders eerlijke naam.
Daarentegen haastte zich Bilderdijk, in het
eigen jaar 1800, een rechtsgeleerd prul uit
te geven, waarvan de titel, woordelijk, luidt:
Observationes et emendationes juris,
Guilielmus u Teisterbant, dictus Bilderdijk.
Denk u een dichter, neen, een man, dien
zotternijen als deze niet los laten. l>e gek !
xDat Beets tot Auguste Barbier aangetrok
ken zich gevoelde, (84) is meer verklaarbaar.
Humor is aan satyre verwant, doch daar
van ouderscheiden, als het zilveren schijnsel
der maan, van de blakerende middagzon.
D« snerpende geeselslagen van. Barbier kun
nen Beets wel geprikkeld hebben tot zijn
Camera, een gedicht in proza, dat, nog steeds,
den fijnen glimlach, aan scherts en jokkernij
eigen, op de lippen toovert, en toch zoo
aandoenlijk, het eeuwig menschelijke in beeld
brengt. Anders, de dichter der Jamben, die,
met den moker zijner gramschap, haar voor
werp te pletter - slaat. Hoor slechts een
strophe uit zijn Curée":
C'est que la Libertén'est pas une comtesse
Du noble faubourg Saint-Germain,
Une femme qu'un cri fait tomber en iaiblesse,
Qui met du blanc et da carmin;
C'est une forte femme aux puissantes mamelles,
A la voix rauque, aux durs appas,
Qui, du bruu sur lapeau, du feu dans les prunelles,
Agüe et marchant a grands pas,
Se plait aux cris da peuple, aux sanglantes mêlées,
Aux longs roulements des tambours,
A l'odeur de la poudre, aux lointaines volóes
Des cloches et des canons sourds;
Qni ne prend ses araours que dans la populace,
Qui ne prête sou large flanc
Qu'a des gens forts comme elle, et qui veut qu'on
[l'embrasse
Avec des bras ronges de sang.
Vernaamt ge 't, het onheilspellende trom
geroffel, het somber rhythme van den tred der
legioenen, achterhoede der democratie, die,
uit de verte, komt aanstormen? Verzen als
deze zijn niet geharnast, ze zijn gebeeldhouwd.
Slechts ne weerga, ken ik er van. Het is de
vlammende krijgszang van den Marxistischen
haat, toen, l'.i Mei '4i), de Xeue Jlhcinische
Xeitung, het orgaan van Marx, door de
regeering verboden, en in haar laatste num
mer, door Ferdinand Freiligrath, een afscheid,
der wereld in het aangezicht werd geslingerd.
Luister naar de slot-strophe:
Nun Ade, nun Ade, du kampfende Welt,
Nun Ade, ihr ringeuden Heere !
Nuu Ade, da pulvergeschwürtztes Feld,
Nun Ade, ihr Schwerter und Speere I
Nun Ade doch nicht für immer Ade !
Denn sie toten de.i Geiat nicht, ihr Brüder
Uald richt' ich mich rasselnd in die Höh'
Bald kehre ich riesiger wieder l
Wenn die letzte Krone wie Glas zerbricht,
In des Kampfes Wettern und Flammen,
Wenn d*s Volk sein letztes schuldig" spricht,
Dann stehen wir wieder zusammen !
Mit 3em Wort, mit dem Schwert, an der Donau,
[am Rhein
Eine, allzeit treue Gesellin
Wird dem Throne zerschmetternden Volke sein
Die Geachtete, die Bebellinl
Terug naar Beets, die, in 1885, (Nieuwe
Verscheidenheden, Afl. 1) aan zijne bewon
dering voor Barbier lucht gaf.' Let op het
jaartal, en leid daaruit af, welken blij venden
indruk de bliksemschichten van den
Jambendichter, op het, voor ware zeggingskracht, zoo
V. \\. VANT WESTIÏUOUEN VAN MEETEEEN [
Voorzitter van het Dept. Amsterdam
der Maatschappij van Nijverheid.
ontvankelijk gemoed van den zachtaardigen
kunstbroeder hadden gemaakt.
Trouwens, het grillige lot had, tusschen
die twee, dubbele overeenstemming gewrocht.
Vooreerst, getuigt Dyserinck: ik hoorde
Beets in zijne studeerkamer met het kleine
stuiversboekske voor zich, waaruit.hij mij
voorlas w'at door hem in den loop der jaren
voor zijne (Jamera ontvangen was" (79).
E veuzoo, verging li et Bar bier, met zij neJ am ben.
Ook deze kon de verzuchting slaken :
Aux petits des oiseaux II donne leur pature,
Maïs sa bontés'arrête a la littérature.
Internationaal schijnt derhalve de meening,
dat schrijver n pen voedsterlingen van
Minerva zijn. Een deerlijke vergissing, want
haar arnbrozijn is nauwelijks voldoende voor
den schrijver alleen.
In de tweede plaats, getuigt Beets zelf:
Het schijnt dat ik mij in die ne Camera
Obscura tot den bodem toe heb uitgeput
en ik ben en blijf een homo unius liljri" (07).
Wilt ge weten, hoe letterlijk hetzelfde van
Barbier's Jauiben geldt? Eens, in een boorde
vol letterkundig salon, aan een discussie een
eind makend, zei een vriend (ni fallor,
Baudelaire) tot hem, op langgerekten, temen
den toon, de klem, op het derde woord:
Mais, avoue donc que tu as trouvéIe
manuscrit des Jambes dans la valise d'un
voyageur, que tu as assassiué". Geestesrlitsen
als deze, zijn om er jaloergch van te worden.
Maar heeft Beets slechts n boek aan de
vergetelheid onttrokken? Huet beweert het,
en Dyseriuck beklaagt het, doelende op
Beets' Stichtelijke uren" (115). Er is voor
de klachte niet grond. Make men zich
toch niet den waan, als zou met gemoedelijke
overpeinzingen als deze, tegenhanger van
Heinr. Zsclïokke's tunden der Andacht", iets
gewonnen, daaraan dus iets verloren zijn.
Om de uitspattingen der Ecclesia mititans,
die wij aanschouwen^ te beteugelen, om hare
aanmatiging, eigenwaan, en liefdeloosheid
ten toon te stellen, daartoe moet de wapen
rusting, aan de wijsbegeerte ontleend, en de
striemende pen, in den stroom /iarer ideeën
gedoopt zijn. Dat kan Adolf Harnack met
iiimiiiimiiimiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiimiMiiiiM
IHIEUBEL-BAZAR
SINGEL 263 283.
de PfkleisatriiM*
MASSIEF EIKEN.
150 X 80 ? GO.
Kantoor-Meubelen
enz.
J. MEIJER INK MEIJER, Telel. 3968.
L BINNEN
INRICHTINGTOT
MEUBELEERING
EN-VERSIERING
^DER-WONING^
I2O-ROKIN-12©
J. J. F. F. MULLER en H.
SIEGMUND e. a. Makelaars,
zullen op Maandag 22 Fe
bruari I9O4. des avonds na
5-5., uur, in Frascati, ten over
staan van den Notaris J. W.
L U B E R, veilen, het hechte,
sterke en weldoortimmerde
n 1:1:itI:\IBi is
met Achterhuis, Binnen- en Open
Plaats, Tuin, Tuinhuis en Krve,
aan de
P. H. Kade 181,
met uitgang in de
Foeliedwarsstraat ter grootte van
4 Aren S7 Centiaren,
Bezichtiging Dinsdags en
Donderdags van 2 tot 4 uur,
met bewgs van toegang bij de
Makelaars verkrijgbaar.
L
FAIENCE
l EN TEGEL
FABRIEK
HOLLAND
NAAML-VENN-CEVTE
UTRECHT
J. W. H. VAN STAA, Z.
DEENIK, JOH. DRAIJER Hzn.,
J. J. SCHUTTE,E. H. HELLE,H.
CROÜWEL Jr., W. F. EIJSTEN,
WILH. J. DRAIJER JOHzn. en
H. B. BAAT, Makelaars, zullen
op maandag 22 Februari
19O4, des avonds na zes uur,
in Frascati, ten overstaan van
den Notaris A. C. SCHWARTZ,
veilen: Het kapitale
met Achterhuis, grooten Tuin,
Tuinhuis en Erve, aan de
P. H. Kade 182,
ter grootte yan
3 Aren 9 Centiaren,
met achteruitgang aan de
Foeliedwarsstraat.
Bezichtiging Dinsdag, Don
derdag en op den Verkoopdag
van 2?4 uur.