Historisch Archief 1877-1940
#,139 i
DE AMSTERDAMMER
A°. 1904
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Mt nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No'. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar ; . . . » mail 10.
Afeonderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/»
Dit tad b vcrkrügbur Kiock 10 Boulevard du C»pnciue» tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 21 Februaii.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit DnitschlanJ, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF A1OSSE te Keulen en door alle filialen d-zer fiwn*.
IK H O 17 Ot
TAK VERRE EN VAN N*BIJ: Earopa en de
Oorlog in het Bosten. Ergerlijke toestanden,
door mr, j. A Lcvy. Wettelijke regeling der
Accountancy. TV, 'slotl. door J. J. Hoogewerff
SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Het
woningTTMBHtttk, door N. KÜNaT EN LETTEREN:
Muziek in df Hoofd»t»d, door Ant Averkamp
Tentoonstelling O 3. Maks in'Arti. dooi' W. S.
Moderne Knust in bet Rüks-Mnseam. door J.
WN. Vlachtige verschijnselen door Frans,Coenen Jr.,
beoordeeld door W. Pik. Het aankweeken van
den moed door pyrannftiek, spel en sport door
P. l. Schuil, beoordeeld door Van Aken. Strek
king in koost, Ingez., door A. Carlier en W G.
van FouhnT». RECLAMES VOOR DAMES'
Sociale opleiding, door mevrouw M. G Muller
Lnlofs, beoordeeld door Johnnna W. A. Naber.
Onde kleeren", door Vronwke. Tezoldiging van
womingopzichteresBen, door'W. C. van der
Hoe'ven. Allerlei, door Caprice. Esopns in
Enropn", II, («lotl, door H. E. Greve. FEUIL
LETON : De grot van Genovera, II, van Clara
Viebig, door M. v. O. UIT DB NATUUR,
LIH. door E. Heimans FIKANCIEELK
EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door D. Btigter.
V«n Kappen en Eapknnst, door J. H. R.
INGEZONDEN. DAMRUBRIEK, SCHAAK
SPEL. - PEN EN POTLOOD-KRAS3EN.
ADVERTENTIES.
MimillllllllllMlllllllllllllMIHMIIItllllMUIMfltllllllllllMIHIMIIIIIIIIIIIIIIIIIt
Europa en de oorlog in het
Oosten.
De oorlog tusschen Rusland en Japan
is voor den eerstgenoemden staat op
ongelukkige wijze begonnen. De Russi
sche regeering zelve geeft dit toe, wan
neer zij in hare offieieele proclamatie
spreekt van .én vijand, die de
onderhandelingen plotseling afbrak en er toe
overging, door een verraderlijken aanval
een gemakkelijk succes te behalen in een
lang gewenschten oorlog." En zij gaat
nog verder in hare openhartigheid, wan
neer, zn erkent, dat berichten omtrent
?Russische overwinningen niet kunnen
.worden' verwacht, voordat het Russische
leger in staat zal zijn tot beslissende
handelingen; dat niet spoedig berichten
van het oorlogsterrein kunnen worden
ontvangen; dat men" de gebeurtenissen
met vertrouwen, maar gediitdig moet
afwachten, en dat de krijgstocht te land
?nog in een verre toekomst ligt.
Er behoort waarlijk moed toe, om deze
onaangename waarheden zoo onomwon
den uit te spreken; moed, en zelfver
trouwen. Ook wij gelooven, dat Rusland,
wanneer het met zijn ondernemenden en
stoutmoedigen tegenstander alleen blijft,
na korter of langer tijd in den al te
ongelijken strijd overwinnaar zal worden.
De vraag is maar, of werkelijk de strijd
zal kunnen blijven beperkt tot eene
worsteling tusschen het czarenrijk en
het land der opgaande zon".
Van alle zijden komen do
neutraliteitsverklaringen. Bijna alle zijn ze zeer
positief, óók die van Engeland, Japan's
Europeeschen bondgenoot, óók die van
China, Rusland's Aziatisch slachtoffer.
Eenigszins afwijkend is de verklaring
van Frankrijk, Rusland's bondgenoot.
Zij luidt in het Journal Offtciel aldus:
Na de offieieele mededeeling te heb
ben ontvangen van den tusschen Rus
land en Japan bestaanden staat van oor
log, heeft de Regeering der Republiek
haren vertegenwoordigers in Frankrijk,
in de koloniën en in de protectoraat-lan
den, en door middel van hare diplo
matieke vertegenwoordigers den in het
buitenland verblijf houden den Franschen
de verplichtingen herinnerd, die uit de
onzijdigheid voortvloeien."
Het is te begrijpen, dat deze zonder
linge verklaring in en buiten Frankrijk
eenige ongerustheid verwekt. Geen sterve
ling zal bij de Fransche regeering of bij
het Fransche volk den minsten lust onder
stellen om zich te mengen in het
geschiltusschen Rusland en Japan, althans niet
door aan Rusland gewapende hulp te
verleenen. Te meer omdat een zoodanig
handelend optreden Engeland zou nood
zaken, met Japan gemeene zaak te maken,
en dus minstens nog twee Europeesche
groote mogendheden met elkander in
oorlog zou doen komen. Ook zonder hierbij
de nieuwbakken vriendschap met Enge
land in rekening te brengen, zou zulk
een oorlog in Frankrijk hoogst impo
pulair zijn.
Maar . . . heeft Frankrijk tegenover
Rusland verplichtingen aangegaan, die
het tot zulk een oorlog zouden kunnen
noodzaken, zoodra de strijd zich niet
beperkte tot een duel tusschen Rusland
en Japan, maar bijvoorbeeld China zich
in dien strijd mengde?
Een positief antwoord op die vraag is
nog niet gegeven, en zou ook eerst 'dan
mogelijk zijn, wanneer het -bestaande
alliantie-traktaat tusschen Rusland en
Frankrijk in zijn vollen omvang werd
openbaar gemaakt.'Tegenover die open
baarmaking schijnen nog steeds over
wegende bezwaren te bestaan. En zoo
is het volkomen verklaarbaar, dat
Marianne niét gerust is, en ook door de
vreemde verklaring betreffende de neu
traliteit niet gerustgesteld is.
Wij buitenstaanden hebben de
FranschRussische alliantie altijd beschouwd als
iets tegennatuurlijks. Tusschen de demo
cratische, nu en dan zelfs wat radicaal
getinte Republiek en het autocratische,
om niet te zeggen despotische Czarenrijk
kon immers geen gemeenschap van denk
beelden bestaan, hoogstens eene tijdelijke
gemeenschap van belangen. Toen het
bondgenootschap werd voorbereid en
gesloten,' was Frankrijk in Europa nog
geïsoleerd; na dien tijd is de vriend
schappelijke verhouding met Italiëen
met Engeland tot stand gekomen.
Frankrijk is tot het bondgenootschap
zeker niet gedrongen door sympathie,
maar alleen omdat het zich, terecht of
ten onrecht, door de triple-alliantie be
dreigd voelde en met Engeland meer dan
eens op vrij gespannen voet was geraakt.
Nu er quaestie van kan zijn, dat de
Fransche bondgenoot wordt opgeroepen
om aan zijn verplichtingen te voldoen,
nu de omstandigheden in vele opzichten
geheel veranderd zijn, wordt het vóór en
tegen van dezen band met grooter vrij
moedigheid dan voorheen besproken.
Met de grootste vrijmoedigheid door
Jaurès en zijne socialistische vrienden,
die de alliantie eenvoudig willen opzeggen,
omdat zij drukkend en gevaarlijk is ge
worden. Wie zal zeggen, hoe velen het
in Frankrijk met Jaurès in den grond
huns harten eens zijn, en hoevele
bourgeois"-bladen zich van de geheel vrije
uiting hunner meening alleen laten weer
houden door de omstandigheid, dat een
groot, wellicht al te groot deel van de
Fransche spaarpenningen in Russische
fondsen zijn belegd?
De meeste bladen erkennen echter,
terecht, dat Frankrijk aan zijn gegeven
woord moet gestand doen en de
eventueele verplichtingen, welke het door het
alliantie-traktaat heeft aangegaan, ten
volle moet vervullen. Maar juist omdat
die verplichtingen niet bekend zijn,
betoogen zij met des te meer ijver, dat
Rusland Frankrijk's hulp niet kan noodig
hebben. Het verst gaat hierin wel de
heer Cornély in den Siècle, als hij den strijd
tusschen Rusland en Japan vergelijkt
met dien tusschen Frankrijk en de
Arabieren in Algiers. Juister is zeker
de opvatting van Joseph Reinach, die
in de Képi<blique Frangaise aantoont, dat
zij die, onder den indruk van het kloeke
optreden der Japanners en van hun aan
vankelijk succes, dit volk verheerlijken,
moedwillig de oogen sluiten voor het
gele gevaar," en de ernstige woorden
van Metternich vergeten: laat ons vóór
alle dingen goede Europeanen zijn!" Ook
zonder aan een onmiddellijk geel ge
vaar" te gelooven, zoal Reinach
moet men toch met blindheid geslagen
zijn om niet in te zien, dat Rusland de
slagboom is, die het oude Europa tegen
,het zich verjongcnde Aziëbeschermt.
Zeker, de gelen" zijn nog niet, gelijk
eertijds de Hunnen eri de Gothen, opweg
naar Europa, maar Europa is niot slechts
in ons werelddeel, maar ook in China,
in Indo-China, in Oost-Indië.
Wanneer op het oogenblik de hege
monie van Japan over het gele ras een
gevaar is, waarmede men ernstig reke
ning moet houden, al ware het alleen
tengevolge van de groote belangen, die
verscheiden Europeesche mogendheden
in het Oosten hebben, dan mag men niet
vergeten, dat Europa zelf, nog geen vijftig
jarig geleden, Japan gedwongen
heeft zich voor de eeuwen lang met af
schuw geweerde Europeesche beschaving
niet langer ontoegankelijk te stellen.
Daarbij hebben zeker geen humanitaire,
maar wel commercieele overwegingen
den doorslag gegeven. Om in Japan
een nieuw en uiterst voordeelig afzet
gebied te verkrijgen, heeft men geen
drang, maar dwang gebruikt. Aanvan
kelijk is het doel bereikt, maar al zeer
spoedig hebben de intelligente en door
tastende Japanners genoeg geleerd om
op eigen wieken te drijven. Met onzen
modernen geest zijn zij wel niet
dóórtrokken zij blijven Aziaten maar
toch overtrokken. En dat maakt hen
voor ons Europeanen zeer interessant,
bijna sympathiek, ? maar tevens dubbel
gevaarlijk.
Ergerlijke misstanden.
Wederom heeft, bijleen onzer Depar
tementen van Algemeen. Bestuur,
machtsuiting plaats gegrepen. Bij Marine, be
hoort vlagvertoon tot de traditie. Zou
Waterstaat van oordeel zijn, dat de
hebbelijkheid moet worden overgenomen?
De kantoorknecht P. J. J. Linthuis;
dusver aan het Postkantoor te Amster
dam werkzaam, vervult, nevens deze zijne
betrekking, die van secretaris van den
Nederlandschen Bond van Post- en
Telegraaf-beambten, alsmede die van waar
nemend redacteur van het Orgaan van
dien Bond: De Posthoorn.
Naar het eenparig getuigenis zijner
onmiddellijke superieuren, neemt de man
zijne dieiistplichten, met stipte nauwge
zetheid, waar, en geeft noch in, noch
buiten dien'st, zijn gedrag tot eenige aan
merking reden.
In gemeld, tijdelijk door hem geredi
geerd orgaan, loven hij echter nu en
dan beschouwingen, die de gevoeligheid
des thans afgetreden directeurs van het
Postkantoor te Amsterdam schijnen te
hebben opgewekt. Bedoelde artikelen
werden steeds, door Linthuis, met zijne
initialen onderteekend. Stok en delin
quent waren dus aangewezen, hetgeen
het zoeken deed besparen.
Nu geviel het, op den
gedenkwaardigen l November 1903, dat, in L)e Post
bode, voorkwam een artikel van
hemeltergenden inhoud, hier, tot waarschuwing
van tijdgenoot en nakomelingschap, met
huid en haar, zooals het treilt en zeilt,
overgenomen. Het doem waardig schrijven
luidt:
Htt in dierst nemen van Personeel.
Met het schrijven van dit artikel
bedoelen we geenszins het voorschrijven,
hoe of dit nioet geschieden, doch om een
lans te breken voor het in dienst zynde
hulppersoneel, dat. riaf^r zyn be.-te krach
ten en beste weten tJèdien-t in drukke
tijden of liever steeds moet helpen
tnarcheeren.
We zien b.v. aan het Telegraafkantoor
te Amsterdam, als ook aan het Postkan
foor, dikwijls hen voorbijgegaan, die reeds
geruimen tijd, zelfs meer dan een jaar
achtereen als hnlpbesteller dienst deden.
Die menschen, die zoolang reeds ge
regeld toch die diensten doen, op wiens
werkzaamheden en gedrag niets te zeggen
valt, die door hun geruimen tijd hulp
diensten verrichten, dan hier en dan daar,
zeer bruikbaar zijn geworden, kunnen
geen rechten lattn galden om eerst te
worden aangesteld, docli we kunnen ons
toch wel voorstellen, dat het hard is
voor dezulken om gepasseerd te worden
door iemand die bevoorrecht wordt,
omdat hij een protégéis van deze of
gene, of omdat b. v. zijn moeder of zus
ter bij de zuster of schoonzuster of
ander familielid, van deze of gene supe
rieur schoonmaakt of dient enz. enz.,
terwijl deze bevoorrechten soms zonder
hulpdienst gepresteerd te hebbeu, in eens
als aangesteld" komen binnenrolien.
Hierdoor worden de indienstzijnde
hulpbestellers soms te oud om nog op een
aanstelling te hopen.
't Is niet in het belang van den dienst
zelve, niet in het belang van de reputatie
van superieuren en ook niet in dat van
het hulppersoneel.
Hoewel wij niet ons willen aanma
tigen op eenige wijze op het aannemen
van personeel te willen influenceeren,
zelfs de gedachte daarover, dat wij dat
zouden willen van ons wijzen, meenen
we toch goed te doen, op liet harde
van het passeeren, op het
onmenschelijke om een goede hoop" te doen ver
vliegen bij het hulppersoneel, te wijzen,
van harte wenschende, dat ook hunne
belangen wederkeerig bij de autoriteiten
zullen gewaardeerd worden, als zij hun
best doen de dienst van den Staat naar
hun beste weten en krachten te dienen.
Als hulpbesteller wordt ree is op hun
vertrouwd, en wederkeerig vertrouwen
zij op een vaste aanstelling te krijgen,
zoolang zij weten daarvoor niet te oii'l
te zijn en de geschiktheid te hebben."
Op grond van dit, met name genoemd,
en van andere, als voorbeeld vermelde,
artikelen, werd, door den
Directeurgeneraal, aan Linthuis zijne verplaatsing
aangezegd. Verduidelijkt werd die maat
regel, in eene dienstorder, o.a. meldend:
Dat zijn hekelend en insinueerend
geschrijf tegen den directeur van het
kantoor waarover hij reeds in Mei
1903 door den Directeur-Generaal per
soonlijk werd onderhouden ? niet toe
laatbaar is in het belang van de behoor
lijke personeelsverhoudingen ten kantore
waar hij dienst doet en dat van zijne
plaatsing in eene andere omgeving
vorbetering in dit opzicht verwacht wordt.
Van dit geval wordt ter dezer plaatse
mededeeling gedaan, opdat een ieder
wete, waaraan hij zich te houden heeft.
Het schrijven in bondsorganen op beta
melijke wijze staat aan beambten vrjj,
niet het hekelen en verdachtmaken van
hunne superieuren. Dit kan niet worden
toegelaten en tegen hen, die dit uit het
oog verliezen, zullen maatregelen geno
men worden, welke tot veibetering kun
nen leiden."
Hekelend en insinueerend geschrijf'
dit derhalve moet den maatregel recht
vaardigen. Immers men wete, dat het
woord, door de daad, is gevolgd. Met
l Maart c. k. wordt Linthuis naar Venlo
verplaatst, hetgeen ten gevolge heeft:
a. vermindering van zijn tractcment
met f £5.?jaarlijks;
b. latere verlaging met f 50.?van
het, voor hem, bereikbare maximum;
c. evenredige verlaging van zijn even
tueel pensioen, of dat van zijn vrouw-e^n
kinderen;
d. ernstige bemoeilijking van het orgaan
van den Bond, waarvoor de woonplaats
des redacteurs geenszins onverschillig is.
Men zal toegeven, dat dit alles nijpt
en knijpt, en evenzeer, dat
in den Rechtstaat
stevige grond wordt vereischt om eene
gezagstoepassing te wettigen .die n een'
ambtenaar, persoonlijk, uitermate gevoe
lig treft, n, op zeer doorzichtige wijze,
een vakblad knevelt.
Welnu, de voor deze kastijding gege
ven reden is zoo weinig bevredigend,
dat zij mij toeschijnt zelfs de weerlegging
niet waard te zijn. En indien, in de
Order" der Hoofddirectie, met eenige
zalving, wordt verklaard: Het schrijven
in bondsorganen op betamelijke wijze
staat aan beambten vrij", kan ik deze,
door de Grondwet, afgeperste ontboeze
ming, slechts aanvullen met de
tusschenlijnige en achterbaksche waarschuwing:
mocht een beambte echter van die vrij
heid gebruik maken, dan zal men hem
wel vinden. Positief en negatief is der
halve de Directeur-generaal gedekt. Naai
de zijde der Grondwet immers, heeft hij
de vrijheid gegeven, en naar die van het
gezag, de achterdeur der betamelijkheid'
op een kier gezet. Het is kwalijk moge
lijk, met meer diplomatischen tact, een
net te spreiden, waarin ge vangen kunt
wien en wat ge maar wilt. Vraagt een
beambte: of hij schrijven mag, plecht
statig en luid, klinkt het antwoord:
natuurlijk! Wordt hij straks geringeloord,
hij krijgt tot bescheid: onbetamelijk
gehekel! Zóó houdt men de Grondwet te
vriend, en de beambten onder den
duim.
Inderdaad, het zou mij verbazen, in
dien de Hoofddirectie niet bij Abraham
a Santa Clara in de leer ware geweest.
Deze prediker, tijdgenoot van Joseph
II, onthutst over het decolleteeren, gaf
zijn gemoed lucht, door de woorden: de
dames op de hofbals zijn niet waard,
dat men voor haar uitspuwt. Algemeene
ontroering, verzet en allerhoogste last
aan den onvoorzichtige om te herroepen.
De oolijkerd berustte onderdanig, en riep
bij de eerste de beste gelegenheid uit:
de dames op de hofbals zijn ircl waard,
dat men voor haar uitspuwt. Daarmede
waren thesis en antithesis geleverd, op
precies dezelfde onberispelijke wijze, als
onze Hoofddirectie der Posterijen het
den duitschen monnik afgekeken heeft.
Intusschen, is er een maar. Grondwet
telijke rechten zijn nu eenmaal niet de
speelbal van hoofdambtenaren, op
gezagsvergoding belust. Indien, gelijk uit het
geïricrimineerde artikel blijkt, herhaal
delijk wordt verklaard, dat men een objec
tief misbruik keeren wilde, met welken
zweem van recht wordt daaruit eene sub
jectieve bedoe.liny afgeleid ? Indien men,
betuigende over eene zaak te schrijven,
geacht wordt op een persoon te mikken,
hoe moet inen schrijven om aan die ver
denking te ontkomen? Zal deze kenne
lijke verwarring van denkbeelden, bij
eene Hoofddirectie bestaande, niet
algchc.ele onthouding van schrijven, als het
raadzaamst en het verkieslijkst, doen
voorkomen ?
Zie, dat is de vloek eener benepen,
bekrompen, kortzichtige gezagsuitoefe
ning. Zij kweekt slaven en doodt karak
ters. Tucht, hoor ik zeggen. Natuurlijk,
tucht, maar mannelijke tucht. Niet de.
dienstvaardigheid van mammelukken,
maar het zelfbewuste dienstbetoon van
den man, wiens gevoel van eigenwaarde
en recht ontzien wordt.
Tucht, zeer zeker. Bij meer dan ne
gelegenheid (die ik noemen kan) heb ik
hare tegenstelling met straf doen uit
komen. Daarin echter ligt niet een vrij
brief tot bandeloosheid bij den macht
hebber. Omgekeerd juist, verplicht de
ruimere bevoegdheid, die aan het
tuchtmiddel van nature eigen is, dezen tot
de grootst mogelijke omzichtigheid bij de
toepassing. Naarmate het hem meer ernst
is met stipt eerlijke rechtsverwezenlijking,
heeft hij tot zelfs, den schijn te mijden
als ware hem de 'Grondwet een kleed,
die terrorisme bemantelt. Hier daaren
tegen, heeft men, naar mijne besliste
overtuiging, n schijn n wezen
ver-kracht. Deswege rekenschap te vragen^
is de taak der openbare meening.
Am s t., 18 Febr. '04. J. A. LHVY.
Wettelijke regeling der
Accountancy.
IV. (Slot).
De eerste Nederlandsche
accountantsorganisatie zag in, dat 't beroep wettelijke
regeling behoeft en benoemde ter bereiking
van dat doel eene permanente commissie.
Deze commissie was eenige jaren werk
zaam en stelde een rapport samen, 't Ia
helaas onmogelijk hieromtrent iets mede
te deelen, want dit rapport werd als
confidentieel beschouwd; zoo confidentieel
zelfs, dat 't alleen den leden strikt ver
trouwelijk werd toegezonden en de assis
tenten, dus diegenen, waaruit 't corps
bekwame, betrouwbare accountants moet
groeien, welks vorming 't Instituut zich
ten doel stelt, ? hunne aanvragen om
inzage met een verwijzing naar 't
confidentiëele karakter afgewezen zien.
Dit nu kan zijn gegronde redenea
hebben, welke ik niet aan critiek onder
werpen zal. 't Rapport blijkt intusschen
in ministeriëele handen gesteld te zijn,
conferenties hebben plaats gehad, enz.;
want met begrijpelijke voldoening kan
de secretaris van het Instituut in zijn
laatste jaarverslag constateeren, dat de
Minister van Justitie in zijn antwoord
aan den heer van Nispen tot Sevenaer
o. a. zeide:
Het zal den geachten afgevaardigde
wellicht onbekend zijn, dat ik ten
opzichte van dit punt reeds eenigszins
verder ben dan uit zijn rede zou zijn
op te maken. Ik heb namelijk reeds
eenige malen het voorrecht gehad, ledem
van het Instituut bij mij te zien, om
deze zaak te bespreken en vanwege
het Instituut zijn mij ook reeds
gegevens verstrekt. Ik heb mij nog niet
kunnen begeven in een nauwkeurig
onderzoek, malr ter gelegenheid van
de studie, die ik voornemens ben te
te wijden aan de herziening van onze
regeling op de Naamlooze
Vennootschappen, zal ik ook aan dat punt mijn
aaadacht wijden."
Ten opzichte dezer wettelijke regeling
verdient 't aanbeveling, in 't oog te
houden, dat men drie verschillende stand
punten kan innemen:
1°. dat van de accountants, opkomende
voor hunne onderlinge belangen;
2°. dat van 't publiek;
3°. dat standpunt, 't welk met 1°en 20
rekening houdt.
Nu is 't niet twijfelachtig, welk stand
punt 't Instituut inneemt. De leidende
gedachte is blijkbaar:
Regeling is in 't belang van't beroep;
de accountancy moet haar terrein van
werkzaamheden belangrijk uitgebreid
zien ; verplichte controle voor naamlooze
vennootschappen is daarom gewenscht;
wering van onwaardige elementen i»
een levenseisch.
Ik wil niet ontkennen, dat ook wel
rekening wordt gehouden met de be
langen van 't publiek; ik wil geenszins
op 't Instituut den blaam werpen van
alleen 't eigenbelang op 't oog te hebben,
maar ieder, die van een onpartijdig
standpunt de geschiedenis van 't Insti
tuut van de oprichting af tot heden.
critisch beschouwt, zal den indruk moe
ten krijgen, dat er veel van den bureau
cratische geest in de uitingen van 't
Instituut waar te nemen valt, of m. a. w.
van een onbewuste overtuiging, dat de
handel er is om door de accountancy te
worden gecontroleerd.
Deze dwaling is vergeeflijk; weinig:
ambtenaren of vertegenwoordigers van
een min of meer officieel beroep zijn er
geheel vrij van.
't Tweede standpunt, dat alleen de be
langen van 't publiek op 't oog heeft,
en daardoor op de rechten van den
accountant inbreuk maakt, heeft nog
geene vertegenwoordigers, die hunno
stem hebben doen klinken.
't Derde standpunt zal natuurlijk bij
eene wettelijke regeling moeten worden
ingenomen. Per slot van rekening zal
't trouwens in 't belang van beide par
tijen zijn.
Waarom nu wettelijke regeling? En
wat is daarvan te verwachten?
Maakt eenige wet de menschen beter ?
Neen.
? Maakt eenige wet accountants be
kwaam of betrouwbaar ?
Neen.
Maar wie de ontwikkelingsgeschiedenis
der accountancy bestudeert, zal reeds
dadelijk opmerken, dat meermalea *t
treurige feit zich voordeed, dat pèrsoaea