De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 21 februari pagina 2

21 februari 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMSE» WEEKBLAD VOOB IfEDEELAKD. No. 1391 afgingen op -een accountantsrapport, dus -hunne handelingen baseerden op hun vertronwen in de juistheid van 't door hem gevelde Qprdeel, terwijl ten slotte bleek, dat die juistheid verre te zoeken was, omdat de accountant faalde, 1) Nu zijn er vele punten, die buiten 't terrein van 't accountantsonderzoek lig* gen, waarvoor een accountant geene ver antwoordelijkheid op zich nemen kan; om slechts eenige hiervan te noemen: taxatie van. roerende of onroerende goe deren, voorspellingen omtrent de voor uitzichten van den een of anderen tak van .handel of industrie, de wiskundige i reserve van Ie vensverzekering-maatschap pijen. Als de accountant in zijn rapport niet duidelijk genoeg verklaart, wat hij con troleerde en wat hij als juist vaststelt, is hij moreel verantwoordelijk voor de nadeelen, die geleden worden door hen, die zich op hem verlaten, en aan zijne verklaringen eene verdere strekking toe kennen, dan hij bedoelde. Maar er zijn ergere voorvallen teeonstateeren. Door nalatigheid van den accountant, door onvoldoende onderzoek, 't zij uit onbekwaamheid, 't zij uit licht vaardigheid, werden onjuiste rapporten uitgebracht, die als basis werden aange nomen en oorzaak waren van verliezen, , -waarvoor de accountant in quaestie moreel aansprakelijk was, terwijl hij inder daad zijne handen in onschuld waschte". Hoewel nu dergelijke staaltjes niet 't beroep moesten treffen, «n alle schuld op 't hoofd van den delinquent behoorde terecht te komen, zien wij 't publiek generaliseeren en 't beroep in discrcdiet i geraken. De oorzaak hiervan ie voor den «andaehtigen lezer van mijn vorige arti kelen niet verre te zoeken, 't Kwaad straft zichzelf. Wettelijke regeling zou nu tot taak hebben, 't gevaar af te wenden, dat schuilt in lichtvaardig uitgebrachte aceountants-rapporten. Maai- hoe ? Tot de vorming van bekwame, betrouw bare accountants kan geen enkele wet, hoe lang of hoe vernuftig samengesteld ook, langs directon weg iets bijdragen. De geschiedenis is ookinditopzichtlèer-. zaam, en in dit geval hebben wij ons daar toe te wenden tot Engeland, waar de ac?' eountancy in een meergevorderd ontwik kelingsstadium verkeert dan te onzent.Men verbeeldt zich, dat men zulks doet, spreekt van Engeland voor en na en volgt 't Engelscho voorbeeld zóó getrouw, dat men aile fouten, die daar werden ge maakt, zeer minutieus copiëert. Dit blijkt al -uit 't feit, dat ook hier, evenals in Engeland -'t geval was, de eerste orga nisatie door prineipiëele en tactische fouten de geboorte van concurreerende organisaties, ? tegen wil en dank ? veroorzaakte. En ook hier zal 't wel tot eene fusie en eene scheiding tusschen publiés en theoretici komen. Maar oor' ^deelkundiger bestndeering der geschie denis had een korteren en meer zekeren weg kunnen aanwijzen. Eischen omtrent den inhoud van een accountantsrapport kunnen zeer nauw gezet in eene wet worden neergelegd; 't zal niet baten, er zullen steeds onvoor ziene gevallen zijn. Maar er is n af doend middel, dat in Engeland reeds wordt toegepast. De moreele aansprakelijkheid van den accountant voor verliezen, die door zijne nalatigheid werden veroorzaakt, worde omgezet in eene financiëele verantwoor delijkheid. Daardoor wordt 't publiek beschermd: a. direct, doordat 't de schade ver halen kan, maar nog veel moer; b. indirect, doordat men nu wol op zijne hoede zal zijn, alvorens men zich aan 't uitbrengen van accountants-rapporton waagt. Dat onbevoegden, die de reputatie van 't vak benadeelen, zich onder zoo'n wet op een eerbiedigen afstand zullen houden uit vrees van zich de vingers te branden, is duidelijk. Dat de accountant bij zijn onderzoek en 't uitbrengen van zijn rapport de meest mogelijke omzichtigheid en zorg vuldigheid zal betrachten, behoeft geen betoog. Onbillijk tegenover den waardigen ver tegenwoordiger van 't beroep is deze beptling niet; hij zegt niet meer dan hij verantwoorden kan on hij zal steeds kunnen aantoonen, als verliezen worden geleden, die men op hem wil verhalen, dat men meer in zijn rapport zocht, dan er in was, of dat er factoren in 't spel zijn geweest, die buiten zijne controle vielen. Onbillijk kan deze bepaling nooit zijn, want is de accountant niet in die mate van de juistheid zijner mededeelingen overtuigd, dat hij de gevolgen durft aan vaarden, dan is 't den accountant onwaar dig, die mededeelingen te verstrekken. 'Dit principe stelt de positie van 't beroep zuiver en weert onbevoegden. 't Kan zeer eenvoudig en zonder bij komende détails in n wetsartikel wwd-en geformuleerd. Alle casuïstische bijvoegingen maken de bepaling zwakker. Dat 't onder de bestaande maatschap pelijke verhoudingen allén mogelijk is, deze financiëele verantwoordelijkheid vast te stellen door een wetsartikel, zal geen betoog behoeven. 1) Omtrent de aanwezigheid van voorbeel den en 't noemen van namen verwijs ik naar mijn artikel II. Acht men 't nocxiig, eene opsomming uit te lokken, dan zei her haald, dat niet ik eene chronique scandaleuse weuschte. Alsdan zal moeten worden uitgemaakt: Wie is public-accountant ? Dat 't hoogst ongewenscht is, den titel voor iedereen vrij te laten, bewijst de tegenwoordige stand van zaken. Een examen is dus vereischte. Maar bij een vak, dat zoozeer practische er varing eischt, is theoretische kennis allén niet voldoende. De eenvoudigste oplossing is wel deze, die in principe ook bij 't apothekers examen wordt gevolgd: 't Examen bestaat uit: 1°. een voorbereidend gedeelte, candidaat" of hoe men 't noemen wil; 2°. een eindexamen, waartoe alleen diegenen worden toegelaten, die 't eerste gedeelte met goed gevolg hebben afgelegd en bovendien een zeker aantal jaren practiscli hebben gewerkt bij een accountant. Om te voorkomen, dat deze laatste bepaling tot een wassen neus wordt ge maakt, zou men kunnen eiscbcn, dat de candidaat" zich in geregelden vasten dienst van den accountant bevindt. Examenprogramma enz. vereischen natuurlijk uitwerking, maar mot de twee genoemde prineipiëele bepalingen :? finan ciëele aansprakelijkheid voor fouten en examen is eene afdoende wettelijke rege ling der accountancy te treffen. Eén groote strijdvraag zal natuurlijk zijn: Wie worden bij overgangsbe paling, tot accountant benoemd ? Niemand, - is onmogelijk, daar dan vanzelf de bevoegde examinatoren zou den ontbreken. Ieder, die zich nu accountant noemt, onuitvoerbaar, doordat velen slechts ac countant zijn op naambord en briefpapier. Alle leden van 't Instituut ? Ik ver wijs naar do meergemelde theoretici. Alleen zij, die 't examen van 't Insti tuut met goed gevolg aflegden V 't Zou zeer aardig zijn voor die 14 hoeren, maar hoogst onbillijk tegenover de be staande publiés. Dat intimsdien deze geëxamineerden voor aanstelling in aan merking komen, lijkt mij /.eer billijk. Of zij zich nogmaals aan een examen zou den onderwerpen, is twijfelachtig; te meer, daar voor de te benoemen exami natoren wellicht uit hun midden n of meer in aanmerking zouden komen. Maar nu de publiés." Wie kan als zoodanig worden aangemerkt ? 't Her innert wel min of meer aan 't verdeelen van de huid, voordat de beer ge schoten is; toch beeft die overgangsbe paling al een punt van ernstige gedach tewisseling uitgemaakt. En in Accoun tancy" is door toenmaligen hoofdredacteur W. Kreukniet 't waarlijk zeer practisch middel aan de hand gedaan: ieder, die op de betreffende vrijstelling aanspraak maakt, te laten bewijzen, dat hij een zeke*1 aantal zaken ten genoeirc zijner cliënten als accountant behandelde. Als voorbeeld werd 't cijfer '25 genoemd. Hiertegen valt natuurlijk aan te voeren, dat n zaak vaak te^en tien andere opweegt, 't Zou daarom misschien aan beveling verdienen, de vrijstellings-commissie in dezen vrijheid van handelen te laten. Mits die commissie op rationeele. wijze is samengesteld, zie ik er geen bezwaar tegen, vrij te stellen ieder, die ten genoege der commissie bewijst, als public-accountant werkzaam te zijn. Intusschen, alle detail-regelingen en overgangsbepalingen, hoe moeilijk mis schien ook op te lossen, nemen niet weg, dat wettelijke regeling een eisch des tijds is en' dat die regeling zich op de twee boven aangegeven'principon te baseeren heeft. Zooals terecht in Accountancy" werd uiteengezet, is 't onnoodiir, de wettelijke regeling van 't beroep vast te knoopen aan eone herziening der wet op de naamlooxe vennootschappen. Dat do minister van Justitie dit, volgens zijn boven-geciteerd antwoord, op 't oog schijnt te hebben, zal zijne verklaring vinden in 't feit, dat eene moderne wet telijke regeling der naamloo/c vennoot schappen bepalingen omtrent accountanrs-toczicht zal moeten bevatten. Deze verklarinir ligt te meer voor de hand, waar ook van acconntants-zijdc 't oog bovenal op doze verplichte controle (resp. controle op ver/.ook van n aandeel houder) werd 'orioht, omdat langs dien wee; 't meeste heil voor 't beroep werd verwacht. De roirelinu' boven toegelicht, staat geheel op zichzelf en /al, als 't tot eene herziening van 't vennootschapsrecht komt, daarbij aansluiten, maar ook zouder die herziening haren gunstigcn invlood doen gelden. \Vaar nu dc/.o herziening no<x ver in 't verschiet ligt, mede omdat er kans bestaa.t, dat niet alleen de naamloozo vennootschappen zullen worden behan deld met tcrzijdelating van andere associatiovormcn, maar 't vereenisfingsrecht in zijn gcheelen omvang eene herziening zal ondergaan, en dus deze arbeid van srooten omvaiijj zal zijn, waar de regeling- der accountantcy oen dringende eisch is, vooral in 't be lang' van 't publiek, dat nu vaak steenen voor brood" krijst. waar zonder wettelijke regeling de ontwikkeling van 't beroep een eco nomische noodzakelijkheid, zal wor den gestuit en misvormd; ten nadeelo van handel, industrie, enz., en waar eene regelin<r /onder veel tijdverlies te maken is, in afwachting van de herziening van 't vennootschaps recht, daar is te hopen, dat men aldus deze quaestie tot oplossing brengt.' J. J. OOÜEWERFF. SociaL j >mmmi)mmmtmm**t imimmutmtiitHiMHiuiiiimttmiimiiHiti Het Het trekt zeker de aandacht van ieder, die van het station Maas .Rotterdam bin nenkomt, dat Witte Huis", het renzengebouw, dat als een baak in de huizenzee de van verre komenden als het ware toe roept: Verwijlt hier een oogenblik en ziet wat menschenhanden konden maken. Dit doet het vooral bij helderen dag, als de witte steenen glinsteren en de zon hare stralen ziet weerkaatst in dezen kolos, die al wat hem zou willen doordringen, terugwijst en van geen wijken weet. Althans nu niet meer. Want, wat heeft het een moeite gekost, vóór een mastenbosch in den grond gedreven en de eerste verdieping gegrond vest was. Belendende huisjes hebben het moeten ontgelden en schatten zijn besteed voor het aankoopen van aangrenzende pan den, die dreigden te scheuren onder het gewicht op den naastliggenden grond gelegd. Maar, na tijden van groote inspanning staat dan het gebouw van ijzer en steen daar, een sieraad van Rotterdam, een nige reclame voor een van Rotterdam's zonen, den onvermoeiden bouwmeester Molenbroek. Met zijn grillige versieringen, zyn fraaie steenen beelden, die Handel,, Nijverheid, Landbouw, Zeevaart, Arbeid en Vooruit gang voorstellen, doet het gebouw het oog aangenaam aan, en zijn pure witheid, die door de verglazing der tegels hare maag delijkheid niet verliezen zal, geeft een hoog idee van reinheid, zoo scherp afstekend bij de groezeligheid en goorheid, op sommige tijden, van de straten aan zijn voet. Het was dan ook met een zekere bevreem ding, dat wij eens een hoofdartikel in het Utrechtsch Dagblad lazen naur aanleiding van dit gebouw, een artikel, dat zeer zeker op den oningewijde wel eenigen indruk moest maken, maar den Rotterdammer slechts een glimlach kon afpersen. Want, het was wel goed bedoeld van de redactie om een klaagzang aan te hotten over de stad, die zulke hoogc gebouwen moet dulden welke den Hemel in liet ge laat krabben (sky-scratchers), die weent, omdat de overheid zulk uitbuiten tr-n koste der gezondheid van tal van nii'deschejjselen en tiiKiJe-burgers heeft toegelaten"! Ten koste der gezondheid van tal van medeschepselen 'i Maar, zouden wij willen vragen : Wat is dan verkieslijker, kantoor te houden op de vierde, vijfde ot' desnoods achtste verdie ping van een gebouw, aan alle kanten voor lucht on licht toegankelijk en zoo hoel gemakkelijk, zonder dat men een stap ver zet, per lift, te bereiken, of het zitten in een donker, bedompt vertrek, mot uitzicht in oen steeg, zooals to-'li ook in onze koop stad aangetroffen wordt l), of wat nog erger is, dat misschien een groot deel van den dag kunstmatig verlicht moet worden 'i De boetpredicatie van het l'trerhtsch Dagblad treft echter voornamelijk de spe culanten, die, als zij er gelegenheid toe zien, in navolging van het tien verdiepin gen hooge Witte Huis"', boveiihuis op bovenhuis zullen stapelen, en van oen stuk grond s huishuur bij huishuur zullen tellen. En, wat meer zegt: do grondeigenaar, die, snugger genoeg, weet, hoe men slapende rijk wordt, zal, geslaapmutst enx met de lange pijp in den mond, op zijn grond blij ven zitten, tot hem de gevraagde woeker geboden wordt." Iets, waar wij voorloopig in 't algemeen nog niet bang vóór zijn. Het is dan ook absoluut niet noodzakelijk nevens het tiKTitKKKKu.iK lioogte-maxinuim, dat reeds in elke bouwverordening wordt voor geschreven, een AKSOI,UUT hoogte-maximuni voor de gansche «tad vast te stollen, zooals de redaeiie wilde. Dit is een idee, dat men zeer gemakkelijk in de redacteurscel kan opvatten en uitwerken, maar dat belichaamd, waarschijnlijk op hoel veel bezwaren zou stuiten. n waar het Utrerhtwh Dagblad den klaagtoon deed hooren over het Witte Huis", dat hot do omliggende gebouwen zou dooddrukken, en het panorama van de rivier-zijde af zou bedorven hebbon on dat Plan C vuil on nietig, zich nu voortaan vol schaamte op den achtergrond heeft te hon den, vragen wij of dan een norm van hoogte, gestold, dat hij voorgeschreven werd, niet aan don anderen kant aanleiding zon kun nen geven t->t de joremiude, dat alles zoo laag, zoo gelijkvormig, zoo geheel kunstloos zou zijn? Kn dat in oon stad als UotterAam, waar do gebouwen te tellen zijn, die op uitwendig schoon aanspraak kunnen maken. Er is vooreerst geen kijk op, dat wij barre, door do brandende zon beschenen, stoffige ou stuivende steenwoestijnen, alias straten van HO M. broed on huizon van ;iO M. hoog zullen krijgen, waar hot f 7/vr/</.?,?<?// j Dagblad bang voor was. Helaas, in zeker l opzicht. Want die breode straten zouden in onze hier en daar 110^ zoo bedompte groote | steden veel krotten doen verdwijnen, welke mi oon schande voor do stad zijn. Toch is (ir in de laatste jaren reeds hoel wat verbeterd. Kr worden vele coöperatieve bouwvorcenigiugon opgericht, welke den werkman een goedkoop ou gezond huis waarborgen. In de woning toch is do zetel van hot familieleven; oon goed huis heeft invloed op don lichamelijkeu on geestelijken welstand dor monsoho;). Moot do arbeider, na afloop van zijn dagtaak naar oen woning, van alle geriefelijkhoden ontbloot, dan is het vergeeflijk, dat hij zo zoo laat mogelijk binnentreedt of' zoo spoedig mogelijk ont vlucht. Keu goode woning is een levens voorwaarde. Hot is dan ook zeer goed to begrijpen, dat in verschillende landen het besef leven dig is geworden, dat in de trits van wetten tot bescherming der arbeiders niet gemist mag worden een wet op de huisvesting van . arbeiders. Verbetering van hun toestand is reeds jaren het doel van vele wetgevers geweest; er worden bepalingen gemaakt l op don arbeidsduur voor vrouwen en kin deren; de werklieden werden beschermd tegen de ongevallen in hun bedrijf; een dwangverzekering togen ziekten en onge vallen kent men, maar het woning-vraagstuk liet reeds te lang" velen koud. Het is dan ook niet van do werkgevers l'i Do Vereeniging voor handelsbodienden Mercurius" hooft in haar Orgaan van l'.i Augustus 1>'.H) ivcds op de/e inis-taiulrn gewezen. te eischen, dat, behalve loonsbetaling, ver zekering tegen ongelukken, pensioens-verzekering enz. ook de toestand, waarin de werklieden thuis verkeeren, hun finaneiëele belangstelling zal gaande maken. Gelukkig zijn er echter velen, bij wie dit uit mede gevoel, uit solidariteit met hun arbeiders wél geschiedt. En toch waar zij of anderen zich soms zoo ijverig bemoeiden om mis standen te verbeteren, was ondank meer malen hun loon. Met ziet het ook bij het woning-vraagstuk, dat ons bezig houdt! Het is een feit, dat de arbeider een goede woning dikwijls niet weet te waardeeren, en liever in een slechtere blijft, omdat hij daar nu een maal aan gewoon is, en een zekere gemak zucht heul stijft. Een frappant voorbeeld had men voqr enkele jaren ie Utrecht, waar den bewoners uit een in-arme buurt, lucht en lichtloos, een zindelijke nette woning, buiten de stad, werd aangeboden, maar men eenvoudig voor rt aanbod, dat toch zoogoed bedoeld was, bedankte. Gelukkig valt er nu een kentering te bespeuren. En te Rotterdam, is de Woning-Commissie, die .zich voor twee jaar vormde, honderde door armen bewoond© panden bezocht en een statistiek, samenstelde, hier en daar ook tot dezelfde conclusie moeten komen. Meer malen werd de bewoners van armelijke woningen gevraagd of Zijniet zouden willen verhuizen, en 't antwoord was dikwijls, dat men, waar men was, wilde blijven: of om dat men daar midden in zijn negotiewijk zat of te oud was om te verhuizen, of vader er reeds gewoond had, of men 't nog zoo slecht niet had. Toestanden, als later in de brochure Arm Rotterdam" van andere zijde werden beschreven, trof zij ook wel aan, maar die mochten toch gelukkig tot de uitzonderingen behooren. Maar, indien nu alle moeite gedaan wordt om den medemensen, wiens leven niet roos kleurig is, in beteren toestand te brengen, en hij hardnekkig, of uit gemakzucht, of een misplaatst laisser aller", weerstand biedt, moet do Staat tussehenbeide treden en dwingen tot schijnbare opoffering voor toekomstig genot, een beginsel, dat ook b.v. bij dwangverzekering voorgezeten heeft. En dan aanvaarde do Staat een strijd met de huisjesmelkers, opdat, waar nu eigenbelang dikwijls op den voorgrond staat, en 't belang van den bewoner weinig ge wicht in de schaal legt, een toestand intre de, ?waarbij de at beider gebaat wordt en de Staat de vruchten plukt van zijn wijze zorg. In do wet van 22 Juni 1901, St. 158, de Woningwet, zijn bepalingen gegeven op de inrichting der woningen: art. l schrijft voor, dat do Gemeenteraad voorschriften vaststelt betreffende do eisenen, waaraan moet worden voldaan: a. bij het bouwen van woningen; b. bij het geheel of' voor een gedeelte ver nieuwen van woningen; c. met betrokking tot bestaande niet onder b. begrepen wonin gen. Ook geeft zij voorschriften nopens behoorlijke bewoning. Vroeger kun de Gemeenteraad dit doen; wij weten, hocvele dit niet doden. Kn nu wat de onbowoonbaarverklaring betreft: art. 18 zegt, dat als een woning ongeschikt is ter bewoning en niet door het aanbrengen van verbeteringen in bewponbaren staat kan worden gebracht, zij bij besluit van don Gemeenteraad, do Gezondheids-commissio gehoord, onbewoonbaar verklaard wordt. Maar dit is wel het uiterste. Gesteld, dat een geheele wijk ontvolkt werd en de bew.oners naar elders overgebracht, dan ligt de vraag voor do hand, wolk systeem van woning- bouw de voorkeur verdient: het cottage . waarbij ieder huisgezin een woning zoo mogelijk met tuintje hoeft my house is my castlo of' het kazernesysteem, waarbij vele families in n groot gebouw ondergebracht worden. In kleine steden, waar voor betrekkelijk weinig geld altijd wel bouwgrond te krijgen is, Kal zich deze vraag niet voordoen, omdat van huisuit het cottage-systeem zeer zeker de voor keur verdient. De fatale noodzakelijkheid bestaat daar, waar de grond duur en bijgevolg de huur hoog is, vele menschen in een groot ge bouw opeen te hoopen. En nu heeft het kaserne-systeem o. i. deze nadeelen, dat er het gemeenschappelijk gebruik van trap pen, gang enz. gemakkelijk tot oneenigheilen aanleiding kan geven, en vooral voor de reinheid niet bevorderlijk is, wat mis schien weer eeu terugslag zal geven op de bewoners, die hun kamer minder net in orde zullen houden; dat men niet zoo vrij is door gehooriu'hoidalsanderszins, en vooral, dat de opeeohoopïug van zoovele menschen in n gebouw, gevaren voor do zedelijk heid medebrengt, welke niet licht mogen geteld worden. /al dus een vereoniging. welke zich do verbetering der arbeiderswoningen ten dool stolt, zoo mogol'.jk het cottage-systeem moe ten toepassen, dan blijft het nog con opon vraag of men den arbeider allengs eigenaar maken of' huurder moot laten blijven. Wij goloovon, dat het streven naar verbe tering van do arbeidors-huisvesting niet ge paard behoort te gaan met bevordering \an de eigendomsverkrijging van de woningen door do bewoners, omdat wij meeiren, dat, ah na verloop van eonige tientallen van jaren het huisje afbetaald en eigendom van den be woner is geworden, zich, b.v. bij plotseling sterfgeval, waar do woning meestal hot eenig erfstuk is, groote moeilijkheden kun nen voordoen, on de woning moot worden verkocht. Kn, als jaren lang betaald is, maar de eigendom nog niet vcrkreoon * Hot wil ons voorkomen, dat de bewoner huurder moet blijven, maar aandeelhouder moet kunnen worden in de vorooiiiging, die do woningen bouwde. En, om togen te gaan dat huisjesmelkers later deaandeelen opkoopen, zoudon deze op naam kunnen gesteld worden. * # -':? Om nog even op het hoofdartikel van meergenoemd dagblad terug te komen. Het slot er van was to typisch om hot niet oven te vermelden: Moge dan hot witschemeronde torongevaarte te Rotterdam, als in donkeren nacht hoog uit zijne vensters de lichtstralen schieten over het duister gol vende, water,.een vuurbaak zijn voor ovue overheid, overal haar waarschuwend tegen hot naderende, dreigende govaar." Niet veel moer dan oen knalcffect. Want, ware dn schrijver met locale toestanden op de hoogte geweest, dan zou hem bekend zijn, dat 's avonds om 9 uur alle vensters, waar uit die lichtst] alen moeten sch)oti''n, duister zijn als de donkere nacht". .Moest dus de overheid dit gebouw ten vuurbaak hebben, dan zou haar scheepje zeer zeker niet in veilige haven landen, zooals de redactie van het Utrechtsch Dagblad zoo gaarne "wilde. R. N. Met mevrouw Krans?Osborue had het bestuur van het Concertgebouw een goede keus gedaan; want deze all-zangeres heeft met n slag de harten harer toehoorders veroverd. Gelukkig kwam zij niet met alom be kende stukken voor den. dag. De beide aria'a van Gluck, die zij in het eerste deel voor droeg, o del mio dolco ardor' en die Pilgriinme auf Mecca" worden slechts zelden gezongen. Mevrouw Krans?Osborne behaalde daarmede reeds -eeii beslist succes. Vooral met het laatste stuk heeft zij mij groot ge noegen gedaau. Glnck componeerde tusschen 1755 en '62 verschillende Fransche nangspelen, op woorden van Favart, Auseaume, Sedaine, Dancourt e. a. Een dezer zsngapelen La rencontre irnprévue" is in bet Duitsch vertaald en heet in die taal die Hlgrimme auf Mecea". De aria, die mevrouw Kraus daaruit zong, is eeu zeer geestig stukje vol lijnen, muzikalen zin. Mevrouw Krau» zang het prachtig. Vooral.de woorden: Mnrmle Bach, dein gli gla glu Seibst ein Amor seu&t lucht zartliclier als du...." werden met gratie weergegeven... Van hare liederen heeft bet Volkslied van Weber: Mein Sehatz der i«t auf die Wanderschaft liin" den ia/eesten indruk ge maakt. Eu terecht,, want de vier. strophen werden met groot meesterschap gezongen en het verschil in de stemming dier strophen kwam volkomen, tot ziju recht. Bij het lied van Peter Cüriiolius lm Leiiz" waarin de titelwoorden herhaaldelijk voor komen, viel bet op boe mevrouw Kraus da medeklinker l dik uitspreekt. Misschien een overblijfsel harer Auierikaanscbo afkomst? De andere liederen harer keuze waren des Knaben Kerglied ', Kinderwacht" en Sol datenlied" van Sclmmann. De orchestnummers waren de ouverture van de opera Anacreon" van Cherubini en i W'agner's verrukkelijk Siegfried-Idyll"in het l eerste deel, en Mahler'a symphonie No. l, in het tweede deel. Daar de eerstgenoemde num mers ruimschoots bekend zijn, on de symphol nie van Mabler in dexxïkolommen door mij reeds besproken is, bij gelegenheid harer eerste uitvoering, kan ik het stilzwijgen hierover bewaren. Te laat om nog in hot vorige nummer te vermelden, bereikte mij het tretiond doodsbericht van den begaafden kunstenaar GOTTFKIED MAXX. Reeds vroegtijdig heeft zich het muzikale talent van dien componist ontwikkeld. Nog zeer goed herinner ik mij hoe een suite voor orchest, door hem gecomponeerd en, ik meen, in 187'.), ouder zijn lekiiiii; uitgevoerd in de voormalige Parkzaal van Stumpü', reeds ge tuigenis aflegde van zijn groot kunnen en zijn ongezochte muzikale schrijfwijze. Die eigenschappen zijn Mann trouw gebleven, zoolang als het hom vergund was meester te zijn over zijn geest. In alles wat ik van Mann kon, valt een groote gemakkeüjkhoid waar te nemen in bet neerschrijven zijner gedachten. Xijue compositiën zijn melodieus en bevat telijk. Vooral zijne liederen hebben dan ook steeds veel succes ingeoogst. Ken zeker pathos, i dat zijn muziek min of meer eigen is, vindt bij vele inuziekbeoefenaars welgevallen. Het griibeln" was Mann vreemd ; hina dacht hij dan ook niet na. voor hij zijne gedachten opschreef en juist tengevolge daarvan ken merkt zich zijn niuziek door die natuurlijk heid, waarran ik zooeven gewaagde en die zich niet al te veel bekommerde om zucht naar originaliteit. Overigens neigde zich het talent van Mann veel moer naai'de fransche meesters, (Um naar de DuiUchers. Vooral Massenet was oen componist die door onzen begaafden landgenoot hoogeüjk vereerd word. Gottfricd Mann is don l.ïen Juli 1858 te 's-Uravenhage geboren. *| In xijn vroegste jeugd genoot hij "liet onderricht van Kmile \Vaguor, oen leerling va u Liszt, een man van /ijiKi beschaving en een zóó verheven zin voor knust, dat hij daarom menigmaal be spot word door lieden die hem niet koudon begrijpen. Van dezen hooft Mann voel ge loerd; vooral wat aangaat do algemecne muzikale ontwikkeling. Uuk iu de compositieleer kroeg hij onderricht van Wajiner, niet het gevolg dat hij vóór zijn veertiende jaar reeds verschillende coiupositiöu had geschre ven, o. a. trio's voor piano, viool ou collo on oen sonate voor klavier, waarover zich Max Bvuch in 1S7L' zeer gunstig hooft uitgelaten. Van '74 ti.it '7S bezocht Manu do Koninklijke Muziekschool in zijn vaderstad en genoot daar het onderricht van NicoUti en Wirtz. In dien tijd zijn vele werken ontstaan, vooral op het gebied der kamermuziek, zoonls trio's, (jnartetton, een quintet voor piano en blaas instrumenten, oen soxtot voor strijkinstru menten, een werk voor 5 strijk- eu 5 blaas instrumenten, drie ouvertures, oen ballade voor gemengd koor, soli en orcliest, enz. enz. Echter Mann zelf' beschouwde deze werken allen min of meer als ..Hchnlcrarbeiton". Een Romunce, voor Piston Ihmnome du Soir" genaamd, word in '77 voor liet eerst uitgevoerd door de Kapel dor Schutterij, op het Badhuis to Schovemngen. In '7S com poneerde hij eene ouverture voor Schiinmel's drama Joau Woutersx'". welk werk roods oen grootere beteekenis had en ook later meermalen is uitgevoerd. Op oen reis naar liet- buitenland maakte hij kennis met Saint-Saens, DiMibes, Massenet, Joncioros en. andere meesters», die grooten indruk maakten op sdjn gemoed en gedeeltelijk de richting iniluenoeerdeii, welke Manu van toon af volgde. De ouverture Froia" is in dien tijd ontstaan en wordt door velen als Mann's beste orchestwerk beschouwd. In 18S2 kwam Mann terecht in de hoofd::") Dozo historische bijzonderheden zijn ontleend aan mr. Henri Viotta, onze bedendaaüscbe Toonkunstcnuar^. Van !!<>lkcma & AVarcndorf.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl