De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 21 februari pagina 8

21 februari 1904 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1391 Een andere groep, gewijd aan Jacob Staart, den door Lodewjjk XIV erkenden zoon van den verjaagden Jacob II, is minstens even belangrijk door de venijnig scherpe teekeningen. Hen weet, dat Jacob Stuart's vorstelijke afstamming in twijfel werd getrokken door het Protestantsche Europa. Hij zou een molenaarszoon zijn en trouw vinden wij hem in de karikatuur steeds terug met een molentje in zijn handen, op zijn hoofd of ergens op den achtergrond. Zoo ook hier op de prent, bestemd voor de Samenspraak tusschen Marforio en Jacques du Moulin." Deze groep, aan Jacob Stuart gewijd, bevat meest toespelingen op zijn afkomst. Zijn erkenning als Engeland's troonop volger sloot dan ook in zich een formeele des Invalide s"! (Zie Vignet IX). En ten slotte De groote Christoffel", die het allerbest van de veertig teeke ningen de situatie illustreert: Lodewijk XIV, die Jacob Stuart naar Engeland terugbrengt. De details van de prent doen minder ter zake: hoofdzaak is de enorme, verwaten Christoifel, die het kindeke Jacob over het water draagt. Ook als teekening is de figuur van den reus uitstekend. (Zie Vignet XI). De serie prenten zou niet volmaakt zijn, als ook de allegorie er geen plaats had gekregen. En terwille der volledig heid voeg ik hierbij de prent van Europe in Rouw. (Zie Vignet XII). Willem III stierf plotsling, 19 Maart 1702. Twee prenten wijdde Romein de XII. Vignet van Europa in Rouw". (1702). oorlogsverklaring aan Willem III, den Hollandschen stadhouder en toenmaligen koning van Engeland. Het verhaal der yervalschte geboorte van Jacob Stuart vindt men in kleuren en geuren in De jonge Koekkoek onder de Kroonvogels." Het interesseert ous thans minder al die finesses te hooren, doch de bijgaande plaat is als satire uitmun tend : de echte" vorsten, de Kroonvogels, die den Koekkoek, den bastaardvogel met zijn geleende veeren, zoo deerlijk plukken. (Zie Vignet VIII). Eveneens uitmuntend is de Fransche Apollo (Zonnegod, Roi Soleil), die een verlepten distel (Plantagenet-Stuart) in de plaats van een bloeiende rozenstruik, teeken der Tudors, wil planten. Maar op den achtergrond verrijst het Palais Hooghe aan zijn landvorst. Ze zijn verre van fraai en schijnen in groote haast gemaakt. Maar de politieke lijn, door Willem's staatkunde aangegeven, werd doorgetrok ken : de oorlog tusschen -de geallieerden ' en Frankrijk met zijn bondgenooten brak j nu los. De actie ib de karikatuur vóór het ', uitbreken, houdt op, want het woord, dat beslist, zal op het slagveld uitgesproken moeten worden. Esopus neemt afscheid van zijn lezers, i maar inet de uitdrukkelijke verklaring, , bij eenige aanmerkelijke voorvallen, doch in een andere gedaante herschept, weer te verschijnen." H. E. GREVE. JOZEF ISRAELS op zijn middagwandeling in het Bezuidenhout. (Teekening van J. Linse.) Af getobd. UIT DE NATUUR. LIH. Wat de jonge herten moeten weten. (Slot). Dagen en weken lang heb ik overal in 't bosch gezocht naar mijn nieuwe kennissen, en toen ik in 't geheel geen hoop meer had hen te vinden, trof ik ze bij toeval. Ik was met mijn boot het meer overgestoken om te zien hoe 't met een klucht patrijzen gesteld was, die aan de over zijde woonde; ik lag stil in mijn boot, die ik een eind de rivier had opgeroeid, toen ik uit de oeverboschjes een hinde zag komen, die mij niet zag, of er niet omgaf dat ik Haar zag. Ze deed enige passen in 't ondiepe water en at gulzig van de waterplanten. Ze zag er bedroevend slecht uit, vel. ,over been; afgetobd en afgezoogd; de beide jon gen stonden er rustig bij te kijken, stoeiden ondertusschen met elkaar; die zagen er door moeders zorgen best uit. De plek was eenzaam en zonder vaartuig moeilijk te bereiken, maar nu ik ze weer ontmoet had, wilde ik ook gaarne dekennis weer aanknoopen en zoo mogelijk vriendschap sluiten. Den volgenden dag en herhaaldelijk daar na heb ik ze beslopen tot ik ze met mijn kijker duidelijk kon waarnemen; daarop be sloot ik dichterbij te gaan op gevaar af ze weer te zien verhuizen, naar nog ontoegan kelijker diepten van het woud. Onder den top van een pas gevallen boom lagen moeder en kinderen te dutten; het was drukkend heet weer en misschien daardoor gelukte het mij het hertenpad, waarop geen strootje of takje was te zien, te volgen tot vlak bij de koele schuilplaats aan 't meer. Opeens kregen alle drie tegelijk inij in den neus; als een duivel uit een doosje sprongen ze omhoog, de hinde stak de witte vlag op en sprong weg met de gewone alarmkreet. Een van de twee jongen volgde haar on middellijk, en sprong precies in 't spoor van de moeder vooruit, maar het andere kalfje maakte eerst een zijsprongetje, bleef een oogenblik staan, keek mij aan en begon van kwaadheid door den neus te fluiten en ko miek met zijn kleine pootjes te stampen, uitdagend en nieuwsgierig tegelijk. De hinde moest tweemaal in een kring ronddraven, schreeuwen en de vlag vertoonen, tot vlak voor de neus van het eigenwijze kalf je, vóór dat dit er toe besluiten kon haar hoofd in plaats van het zijne te volgen. Ik had bij het bespieden door mijn kijker al vaker opgemerkt dat de beide kalf j es een verschillend karakter hadden. Het eene was een gewillig, verstandig en volgzaam dier, nooit vergat het moeders lessen, zonder be denken of tegenstribbeling volgde het onmid dellijk de signalen 'voor stil-liggen, vluchten of naderen; het andere, een bokje, deed zijn eigen zin, moest altijd minstens tweemaal gewaarschuwd, geroepen of verboden worden. Dat moest verkeerd i afloopen. Geen oogenblik heb ik hieraan meer getwij feld, nadat ik kort daarop de dieren weer w -ontmoette; toen wist ik al zoo goed als zeker, dat, als er geen wonde- -' ' / -o ren gebeurden, het Kvbokje nooit een vol- , '-" wassen gewei zou ' ' dragen. Het was mij weer gelukt de hinde met de jongen tot dichtbij te naderen voor zij mij be merkten. Een der jongen zag of rook mij 't eerst; de hinde stond zoo, dat ik alleen haar achterpooten en staart tusschen de struiken kon zien, het kalf gaf door een schril gefluit het waarschuwingssignaal. 't Was of de hinde aan 't fluitje kon hooren, van welke zijde het gevaar dreigde, want terstond keerde zij zich naar mijn kant, stiet de noodkreet uit en als door stalen veeren in beweging ge bracht, sprong ze vooruit over struiken en steenen, op den voet gevolgd door het waak zame jong. Eerst toen sprong ook het tweede kalfje uit de struiken op 't pad; het ont stelde dier raakte zoo in verwarring dat het den verkeerden weg op liep, en mij tegemoet sprong. Het zag mij en kromp ineen. Ik bleef onbeweeglijk midden op 't hertepad staan, het dier deed een zijsprong, keek naar mij om, snoof de lucht op, deed weer een zijsprong en verborg zich achter een grooten boomstronk, zelf onder 't gebladerde ver scholen; het jong herinnerde zich in zijn angst de eerste les, maar vergat de tweede, ongetwijfeld omdat het niet gewend was die steeds gehoorzaam op te volgen bij de oefe ningen, die de moeder had gehouden. Ook de eerste les zat niet diep ingeprent, want het keek uit zijn schuilplaats om een hoekje en niet lang duurde het of het roe keloos kalfje kwam aarzelend op mij toe, en stampte heel boos met den voorpoot. De jonge bok deed, zonder dat het hem geleerd was, wat de oude hertebokken doen, als ze een vreemd voorwerp niet vertrouwen; ze stampen met den poot om dat nieuwe ding bang te maken of althans tot een beweging te verleiden en zich zoo te doen kennen. Maar de mensch bewoog zich niet, het hertje werd eventjes bang door zijn eigen heldhaftig heid en rende het pad af. Ik hoorde de moeder in de verte roepen. Maar hij stoorde er zich niet aan, hij wilde de zaak zelfonderzoeken. Al weer stond het bokje stil en keek naar mij om. Voor de grap wuifde ik met mijn zakdoek. Dat wonder was hem te machtig, hij kwam dichterbij, stampte weer heel boos om te laten zien dat hij niet bang was. Ik kreeg schik in 't dapper ventje. Maar op eens schoot mij door 't hoofd, dat ik het diertje op een dwaalspoor bracht. Als hij straks een jager zou hebben te ontvluchten! Door mij in den waan gebracht, dat een mensch een onschadelijk boschdier is, zou het bokje zijn doodsvijand tegemoet loopen en met hem willen spelen; spelen met de mannen, waarvan sommigen hun hart thuis laten bij vrouw en kinderen, als ze hier voor hun genoegen komen jagen. Je moeder heeft gelijk, arm ding. Wee het hertje, dat zijn moeder niet gelooft! Met die gedachte nam ik een steen op en smeet hem naar het diertje. Opeens was al zijn moed verdwenen, hij vloog als een dolle weg, door struiken, over boomstammen en steenen. Zijn moeder zal hem vinden, in veiligheid brengen en kalmeeren. Een maand later ongeveer zat ik 's nachts met mijn Indiaanschen tochtgenoot bij 't wachtvuur; de witte berkenstammen flikkerden in 't licht van 't brandend beukenhout; in de zwarte duisternis had ik al een paar maal witte lichtpuntjes zien bewegen, en, turend wat 't kon wezen, onderscheidde ik tot mijnverbazing eerst de oogen en toen de koppen van mijn drie herten, moeder, zoon en dochter. Dat was nu toch ook voor de moeder al te wonderlijk, om er niet naar te gaan kijken, dat licht midden in de donkere nacht en de beide meiischen er naast; waren ze steenen of hielden ze zich zoo stil? Daar kwam nu zoo waarlijk de kleine bok aanstappen tot dicht bij 't vuur, schrikte even als 't opflikkerde of knapte, kwam nog dichter bij en stampte weer parmantig met zijn eenen voor poot tegen de schaduwen, om toch vooral te laten zien dat hij niet bang was. Zwakjes riep de moeder hem terug. Ze werd angstig, waarschuwde, smeekte, gaf het uoodsein. Niets hielp. De betoovering die 't vuur en 't licht ook op haar oefenden, brak: met een luiden heeschen schreeuw rende ze weg, de vlag omhoog en het dochtertje haar na. Maar mijn baasje keek alleen eventjes OM, om tezien waar zij heenging; daarop begom hj mij weer uit te dagen. Weer bedwong ik mijm lust om met hem te spelea, ik sprong op, en hij ging aan den haal, zijn moeder na. Ik hoorde haar roepen met een heel angstig ge roep, veel rauwer, haastiger, smartelijker dan gewoon lijk; even later kreunen benauwde blaattoontjes van een andere zijde, blijkbaar geuit door een der jongen, ongetwijfeld door het ver metele bokje. Er moest iets . gebeurd zijn. Misschien ge-1 vallen, een pootje gebroken dacht ik. Maar dan zou de moeder bühem zijn en niet rondhollen door 't bosch als indertijd toen ze mij bij haar jongen zag. Zoo goed het ging liep ik een eind de duisternis in, tastend naar de boomstammen en peilend met den voet bij eiken stap. Ik luisterde naar de beide geluidea en daar tusschen hoorde ik een regelmatigezware dofte toon, alsof er dichtbij iemand diep zuchtte, ik rilde: Mo ween, de beer was op 't pad; ook hij hadden smartkreet van het bokje gehoord, dat zich bij een sprong had bezeerd. Het rook den beer, maar kon niet verder, en blaatte hartverscheurend. Ik stond even als verlamd, en snelde terug naar 't vuur om mijn geweer; een schot in 't wilde zou misschien den beer verjagen, maar voor ik bij 't vuur terug was, hoorde ik een kreet, die mij deed verstijven. toen was alles doodstil in 't bosch. Ik wist dat mijn al te moedig hertje dood was; toch, zonder doel, voorzichtig voet voor voet het geweer in den aanslag, trad ik vooruit in de richting van den doodskreet in de duisternis. Een zwaar gebrom waarschuwde mij, daarop sprong de beer over een gevallen boom, en deed twintig takjes breken ; voort ging het gekraak tegen de helling van een heuvel op ver buiten mijn bereik; met hartzeer volgde ik den volgenden morgen het duidelijk spoor van den beer, die 't hertje had meegesleept in de dichtbewasseu rotskloof. (Vrij natir WM'ui'nt Lmi;/; III. van Copeland.) E. HEIMANS. miiiiiiiMiimiiiimiNiiilHiiiNnmmmHHHiiiiuiiiiHiiiiMiMHiiiiiiiiMm - ? 4. per Op de Hoogte. Maandschrift voor de Huiskamer. Hoofdredactrice Mej. H. VERSCHUUR. Dit fraai geïllustreerde, op zwaar papier gedrukfe Maandschrift omvat, zoover doenlijk, alle eisclieii van bet Gezinsleven, De namen der medewerkers waarborgen een deskundige en serieuse behandeling van de verschillende rubrieken: Van Verre en Nabij; In de Natuur; Medische en Hygiënische Wenken; Kecht en Wet in het dagel^kgch leren ; Paedagogiek ; Litteratuur ; Drama turgie; Muziek; Modes; Voor Keuken en Huiskamer; Correspondentie. De losse Bijlage Voor onze Jeugd", onder redactie van TANTE LIZE", bevat frisch geschreven Verhalen, Versjes, Vertellingen, terwijl de Prjjsraadsels en Wedstrijden dit Jeugdblad zeer aantrekkelijk maken voor de Kinderkamer. Men abonneert zich bij den Boekhandel en bij He Administratie van O/* de Hoogte", Amsterdam. Amerikaansch Cylmder-Burean, beide onderkasten 'met laden, uitstekend van kwaliteit en inrichting, 127 cM. lang f'&ï. . Bureau Minister, eikenhout, prima eigen fabrikaat 150 X 80 cM. met schuifladen /'til». . Amerikaanscbe Sectie-Kasten, bij uitstek geschikt voor Boekenkasten, zoowel als voor verzamelingen van allerlei aard. Beste fabrikaat bij meest voordeelige prijzen. Men vrage gratis toezending der Speciale Prijscourant voor Kantoor-Inrichtingen DE rilllENlX, m Spuistraat, Amsterdam. Fanorama-G-elxaiw. Amsterdam, Plantage. Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. Va»f e prtjsrn. Toegang i BINNEN-: INRICHTING TOT MEUBELEERING EN -VERSIERING ^DER- WONING^! I2O ? ROKIN ? 12© 12 Etsen van WILM STEELINK, Met Tekst van J. F. VAN SOMEREN, Bibliothecaris te Utrecht Gedrukt op zeer fraai papier, de tekstin rood kader met vele vignetten en handteekeningen, kost dit prachtwerk (groot folio form.) gebonden slechts /12.SO.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl