Historisch Archief 1877-1940
N*,
DE AMSTERDAMMER
A°. 1904.
WEEKBLAD
NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J, DE KOO en JUSTUS VAN MAUBIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar . mail 10.
AfeonderÜjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/»
JMt bhd i* Terkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard dn Capncines tegenover hst Grand Café, te Parijs.
Zondag 6 Maart.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel " . 0.40
Annonces uit Dnitsrhlnnd, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
I N HO C Di
VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Hooger
OnderWO», Clericalisme en Liberalisme door J. A. Helper
Sesbrogger. Waar het geld blijft?, door P Q.
Mr. C. .1 Sickesz van de Cloese t. door K. Reyne.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Bureau s voor
Arbeidsrecht, door S KUNST EN LETTEREN :
Muziek in de Hoofdstad, <?oor Ant. Averkamp.
Henri Hartog f,'door A. H. Een blijde wereld,
maar wanneer?, dcor dr. J B Schepers.
BECLAMEB VOOB DAMES: De gemeente aU
Toedstermoeder, door J. K v. d. V. Allerlei,
door Caprice. De Geometrie in de
versieringskanst. door B W. P. .Ir De ontwikkeling
der uitbeelding van het Hollandsen landschap,
door A Bredius. -?Een moderne Cinciunatus.
FEUILLETON : De grot van Genovera. IV, van
Clara Viebig, door M v. O. UIT DE NATÜB.
LV, door E. Heimans FINANCIEELE EN
OEOOHQMI80HE KBONIFK, door D. Stigier.
INGEZONDEN. DAMBÜBRIEK. SCHAAK
SPEL. - PEN EN POTLOOD KRASSEN.
ADVEBTENT1EN.
milllltltllMlllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllHIIIUIMIIIIMIIIIIIIIIIfHIIIIIII
Hooger Guderwfis, Clericalisme
en Liberalisme.
Er is in Nederland menige bewering
waarvan niemand de waarheid,
maar waarvan de openbare meening
u gaurne het recht betwist hanr
uit te sp-eken.
ALI.ARD PIEESON.
De gevolgen van verkeerde daden blijven
nooit uit, maar het duurt soms jaren, voor
zij aan den dag komen, met name voor zij
als kwade gevolgen het daglicht zien. Die
waarheid valt in onze dagen niet te looche
nen, nu er van liberalen kant allerlei jam
merklachten oprijzen over de voorgestelde
wijzigingen op de wet op het Hooger
Oncterwijg. Men is terecht bevreesd voor de
verkerkelijking van het Hooger Onderwijs,
voor het theologisch en dogmatisch bederf
dat er staat binnen te dringen; men ducht
terecht al is van een clericaal ministerie
niet anders te verwachten een aanval
van het clericalisjne op het Hooger Onder
wijs ... en vergeet ondertusschen dat men
zelf de oorzaak is dat het zoover kon komen,
ziet geheel en al voorbij, dat het nooit
zoover zou zijn gekomen, zoo men, toen
de tijd en de gelegenheid daar was, de
maatregelen had genomen om de heillooze
gevolgen van het clericalisme te voorkomen.
Dat het clericalisme tegenover het Hooger
Onderwijs optreedt, zooals heden ten dage
geschiedt, vindt zijn oorzaak:
1°. in artikel 96 der Grondwet (herziening
van 1887), en
2°. in de wet op het Hooger Onderwijs
van 1876, volgens welke de Theologische
faculteit aan de Rijks-universiteiten niet
werd opgeheven.
In de zeventig artikelen die in de Staats
regeling van 1798 voorafgaan leest men in
Art. 336. Tot leden van het vertegen
woordigend lichaam zijn niet verkiesbaar
allen, die zich van eenigen kerkelijken
eeredienst S?wjJd hebben tenzij dezelven
alvorens vrijwillig afstand doen van deze
hunne bedieningen."
In 1801 heet het in Art, 27 der Staats
regeling: Leeraren van eenige gezindheid
zijn niet verkiesbaar tot eenige posten van
politiek bestuur."
.In 1805 luidt Art. 13 hetzelfde als ge
noemd Art. 27. ?'?
In het Ontwerp van Grondwetsherziening,
door Thorbecke c.s. in 1844 ingediend kwam
(art. 67 2) de bepaling voor: Geestelijken
zijn niet benoembaar tot leden der
Statengeneraal."
Deze bepaling werd herhaald in het
Ontwerp dev Commissie van 17 Maart 1848.
In de Memorie van toelichting wordt
d»or de regeering als grond der uitsluiting
het volgende aangevoerd: De geestelijken
en bedienaren van den godsdienst kunnen
niet tevens leden van eene der Kamers
zijn, omdat hunne roeping niet is zoolang
zij hunne herderlijke waardigheid bekleeden,
zich met de Staatkundige zaken dezer aarde
bezig te houden."
Nog sterker drukte zij het in deze woor
den uit: De geestelijken, die hun karakter
als zoodanig niet nebben verloren, zijn
minder geschikt, om zitting in de
StatenGeneraal te nemen, daar zij moeten geacht
worden hun geheele leven vreemd aan
Staatkundige bemoeienissen te zijn ge
bleven."
In de grondwet van 1848 luidt Art. 91,
eerste alinea:
De leden der Staten-Generaal kunnen
niet tegelijk zijn leden of procureur-gene
raal van den Hoogen Raad, noch leden van
de Rekenkamer, noch Commissaris des
Konings inde provinciën, noch .geestelijken,
noch bedienaren van de godsdienst."
Pastoors, predikanten en rabbijnen waren
derhalve uitgesloten van het lidmaatschap
van Eerste of Tweede Kamer.
In artikel 96 van onze tegenwoordige
grondwet is dat anders geworden, en is er
vrije toegang verleend aan allen die priesters,
predikanten, godsdienstleeraars, herders en
leeraars, geestelijken zijn. Alle belemmering
is in dezen opgeheven in plaats van ver
scherpt.
Daaraan hebben de liberalen krachtig
medegewerkt. Het liberalisme was te zwak
om het cle-ricalisme te weerstaan en
anticlericaal te blijven. De vrijzinnigheid ont
aardde in karakterloosheid. In plaats van
Kerk en Staat behoorlijk uiteen te houden,
werkte men mede om de grenzen tusschen
beiden te verflauwen en uit te wisschen, en
het Nederlandsehe volk over te leveren aan
eene clericale politiek. Klinken de klachten
uit het liberale kamp, daarom niet wat
naïef, nu eenmaal mede door het libera
lisme het Trojaansche paard is binnen
gehaald 'i ...
Artikel 167 van onze Grondwet luidt:
Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen
met volkomen vrijheid, behoudens de
bescherming der maatschappij van harer
leden tegen de overtreding der strafwet."
Volkomen godsdienstvrijheid derhalve,
mits niet in strijd met de wetten en zeden
onzer maatschappij. Een moderne Abraham
die zijn zoon zou willen offeren, zou in
onzen tijd niet als geloofsheld maar als
misdadiger beschouwd worden.
Geen straf in ons vaderland op wat
godslastering" genoemd wordt, omdat een
god die door 's Rijkswetten beschermd
wordt kwalijk de God van hemel en aarde
kan genoemd worden, on omdat godsdienst
vrijheid ook insluit de vrijheid om een
afkeurend oordeel uit te spreken over den
God en den godsdienst van andersdenkenden.
Maar daarom ook niet van Rijkswege en
op Staatskosten de vraag beantwoord: Wie
is God? en wat is godsdienst H De beant
woording dezer vragen overgelaten aan
ieders persoonlijke overtuiging. Aan ieder
individu de vrijheid om zijn eigen God en
zijn eigen godsdienst te hebben. Aan alle
individuen evenzeer de vrijheid om zich als
geloofsgenpoten, als geestverwanten op
godsdienstig gebied te vereenigen tot gods
dienstige gemeenten, tot kerkgenootschap
pen en kerken. En daarom ook geen godge
leerde faculteit aan de Rijks-universiteiten
of aan de gemeente-universiteit te Am
sterdam. Aan ieder individu en aan iedere
kerk de vrijheid om hare eigene theologie
te hebben, maar geen godgeleerdheid van
staatswege.
Toen onze tegenwoordige Wet op het
Hooger Onderwijs tot stand kwam was er
een voorstel tot opheffing van de Theolo
gische faculteit. Dat is niet aangenomen.
Wel werd besloten deze faculteit te be
houden met 43 stemmen voor en 30 stemmen
tegen. Voor stemden 35 liberalen, 3
antirevolutionairen en 5 conservatieven. Er
tegen verklaarden zich 14 roomsch- katho
lieken, 7 anti-revolutionairen, 5 liberalen
en 4 conservatieven. De groote meerderheid
der liberalen heeft dus gewild dat er van
Rijkswege hoogleeraren in de godgeleerd
heid zouden worden benoemd en gesalari
eerd ; dat er godgeleerde faculteiten aan
de Rijks-Universiteiten zouden zijn, die de
studenten in de theologie zouden
examineeren en gradueeren, dat er eene
Staatstheologie zou bestaan naast de kerkelijke
theologie, welke laatste voor een groot deel
ook op Rijkskosten wordt gedoceerd. Het
liberalisme kon maar niet inzien dat waar
de Regeering hoogleeraren in de godge
leerdheid benoemt, aan de godsdienstvrij
heid wordt te kort gedaan immers een
godgeleerde faculteit aan de Rijks-univer
siteiten heeft geheel alleen recht en reden
van bestaan, als er sprake is van een
Staatskerk of Staatsgodsdienst. Waar vrij
hei i van godsdienst is, daar mag de god
geleerdheid geen voorwerp van Staatsbe
moeiing zijn, en is er van volkomen gods
dienstvrijheid geen sprake, zoo dit wél het
geval is.
Gelijk bekend is heeft het voortbestaan
der godgeleerde' faculteit aan de Rijks
universiteiten aanleiding pegeven tot de
stichting van de Vrije universiteit op
Gereformeerden grondslag hier te lande.
Di1. Kuyper schreef toch in 1880: De Rijks
universiteit had den Christus uitgebannen.
Dus woest er een afzonderlijk Hnis der
Wetenschappen" komen." l) Dit afzonderlijke
huis der wetenschappon bestaat tot op heden
ui^ drie faculteiten, met zeven hoogleeraren.
Détheologische faculteit met de vijf hoog
leeraren : Rutgers, H. II. Kuyper, Gecsink
(vroeger Hersteld-Luthersch)" Bavinck en
Biesterveld (beide vroeger docenten aan
de theologische school te Kampen). De
juridische faculteit met n hoogleeraar:
mr. Fabius, en de litterarische faculteit
eveneens met n hoogleeraar dr. Woltjcr.
Dat dr. A. Kuyper, de stichter der vrije
universiteit, nu hij minister is, zich allo
moeite geeft om dezo universiteit wat getal
van faculteiten en wat aantal van hoog
leeraren betreft meer dan tot heden op oen
Rijksuniversiteit te doen gelijken is begrij
pelijk. Dat hij, nu de gereformeerde kerken
in dezen niet voldoende geld kunnen of
willen geven, daarvoor do hulp van hot
Rijk inroept is echter geheel en al in strijd
met het verwijt door hem aan de moderne
wetenschap gedaan, dat hij in deze woor
den formuleerde: 2) Op eigen beenen
staande zou de moderne wetenschap spoedig
de handen slap laten hangen en alleen
doordien ze leunt op den Staat en op Staats
kosten den strijd tegen den Christus kan
voortzetten, blinkt ze in het goud, en schit
tert ze in haar stoute exploiten." 3)
1) Dr. A. Kuyper. Strikt genomen, 1880.
p. 138.
2) Dr. A. Kuyper. Bede om een dubbel
corrigendum, 1880. p. 27.
3) Dr. Hoedemaker, oud-hoogleeraar aan
de vrije universiteit schreef onlangs: De
pièce de resistance in dit ontwerp is de
dubbele bevoorrechting van de vrije univer
siteit in klinkende munt en in de verhoo
ging van rang."
De moderne wetenschap heeft haar roem
aan iets anders te danken dan aan zilver
en goud van Staatswege verleend. In tegen
stelling met de geloovige, de kerkelijke,
clericale of theologische wetenschap, is zij
bewijsbare wetenschap en erkent zij niets
voor wetenschap en voor wetenschappelijk
dan dat wat voor waarneming en
proeftiHinitig vatbaar is, dat wat proefondervin
delijk te bewijzen is. Wat niet in deze
termen valt, is geen wetenschap, maar
geloof. En met alle eerbiediging en waar
deering van geloof in den ruimsten zin van
het woord, behoort dit toch niet tehuis bij
het Hooger Onderwijs, en zal iedere in
stelling voor Hooger Onderwijs wetenschap
pelijker zijn naarmate er meer gesproken
wordt; wij weten, omdat wij bewijzen
kunnen dan: wij denken, wij gissen, wij
gelooven, omdat wij niet kunnen bewijzen.
J. A. HELPER SESBRUOGEB. .
A m s t., 20 Febr. 1904.
Waar het geld blijft?
Waar ons goede geld, dat we ? aan
directe en indirecte belastingen of hoe
ook opbrengen, -Hijft, daarop geeft een
uittreksel uit het verslag der Algemeene
Rekenkamer, dat ik ergens vond, een
zeer belangrijk en allerguitigst kijkje.
's Rijks schatkist is voor velen zulk een
dierbaar en gewillig melkkoetje. Als
nu nog maar die booze opzichter, de
Rekenkamer, er niet was, die af en toe
ten minste dezen of genen melker"
een gevoelig tikje op de handen geeft!
Daar was b.v. een vordering ad ?255.60
voor het in orde maken van een antieke
klok ten behoeve van het gerechtshof te
's-Gtravenhage. Ook al zal niemand den
gestrengen" heeren een klok in hun
raadzaal misgunnen, opdat zij toch vooral
niet hun tijd van lunch en diner ver
geten, er zijn zekere grenzen en eene
t'eparatie alleen ad ? 255.60 gaat die gren
zen toch zeker wol met nagenoeg de
geheele som te boven. Trouwens, de op
perste der gestrenge" hoeren schijnt
daarvan zelf wel iets gevoeld te hebben.
Ik kan er toch niet anders dan eene
gewetenskriebeling in zien, wanneer hij
aan den voet der declaratie verklaart,
dat de klok, op verrassend schoone wijze
hersteld, een sieraad der burgerlijke zit
tingszaal, met ingenomenheid was ont
vangen". De oolijkerd! Verbeeldt-u, dat
men haar nog niet had willen acceptee
ren ! Hij houde ons dan ook ons mees
muilen en waarschijnlijk ook dat der
Rekenkamer ten goede en duide ons
onze meening niet euvel, dat als die klok
werkelijk waarde heeft, zij niet in een
burgerlijke zittingszaal, maar in een mu
seum hare plaats behoort te vinden.
Elders hebben blijkens eene vordering
van een praetizijn, opgetreden in eene
onteigeningsprocedure ten behoeve van
het departement van oorlog, 12 personen
kans gezien aan een lunch voor ?47.30
d. i. bijna ?4 per hoofd, op te eten. Nu
mag ons vaderland zich zeker gelukkig
prijzen in het bezit van menschen met
zulke gezonde magen: dat kan niet anders
dan onze nationale weerbaarheid ten
goede komen. Toch, naar mij/elven reke
nende, die aan een paar broodjes met
vleosch en een kop koffie meer dan genoeg
heb, maak ik mij beangst, of hier toe
vallig, heel toevallig niet een 12-tal
menschen met zeer abnormale gezondheid,
lijdende aan een soort van vreetziekte",
bijeen zijn geweest. Ik heb hartelijk
medelijden met hen, maar hoop toch ook
jongens, jongens, als het op je beurs
aankomt, zinkt je naastenliefde wel eens
in je schoenen dat onze schatkist
voortaan voor zulke toevalligheden"
gespaard blijvc. Misschien, als die men
schen op eigen kosten hadden moeten
eten de wonderen zijn de wereld niet
uit dat dan de honger van dezen of
genen met een simpel broodje met kaas
te stillen ware geweest.
In een derde geval hebben wij te doen
met de vordering van iemand, wiens we
zen blijkbaar hierin saamgevat moet
worden, dat hij een fatsoenlijk" man is.
Deze fatsoenlijke" vriend, inspecteur der
registratie en domeinen, maakt voor som
mige reizen steeds gebruik van een par
ticulier vervoermiddel, waarvan de kosten
? 6.50 of, als hij eens extra fatsoenlijk
met twee paarden rijdt ? 11.50 bedragen,
terwijl zijn ambtsvoorganger steeds met
het openbare middel van, vervoer reizend,
nooit meer dan ? 1.80 had gedeclareerd.
Om inlichtingen gevraagd betoogde onze
fatsoenlijke brave, dat eerbied! de
treinen nietliepen in dezelfde verhouding,
als zijn ijver groot was waarschijnlijk
is hij reeds voor dag en dauw op het
pad en dat hij voorts gebruik zou moeten
maken van een omnibus, waarmede een
fatsoenlijk man niet kan rijden." (Ik
cursiveer niet). We buigen ons deemoedig
voor zulk een fatsoen," vooral waar het
op kosten van 's Rijks schatkist wordt
ten toon gespreid, we leggen zwijgend
met een slamat" de handen op den mond,
doch wenschen in stilte, dat het land
niet meer zulke fatsoenlijke" inspecteurs
aanstelle. 't Is misschien erg plebejisch,
maar die ambtsvoorganger, die nu wel
in al zijn onfatsoenlijkheid" aan de kaak
gesteld, hari-kari" mag plegen, lijkt ons
wel zoo consciëntieus, maar we zijn
ouderwetsch dat is zoo. Toch als de Reken
kamer eens kon besluiten de namen van
zulke fatsoenlijke, gezonde en
kunstlievende" medebroeders-landgenooten be
kend te maken, wie weet of dan om het
fatsoen velen niet zulke fatsoenlijke"
enz. dingen zouden nalaten ?
Nu we toch over deze dingen spre
ken, is het niet ongewenscht tegelijk op
een ander euvel te wijzen, nl. op de bij
Kon. Besl. voor sommige klassen van
ambtenaren vastgestelde vergoeding voor
reis- en verblijfkosten Een ander wijst
wellicht eens op de categoriën van ambte
naren, waarvan ik alleen de controleurs
van het kadaster en de betaalmeesters
noem, die zonder noemenswaard bezwaar
gerust konden verdwijnen.
Doch om op die vergoeding voor
reisen verblijfkosten voor een zekere klasse
b.v. ? 8 indien men langer, ? 4 indien
men korter dan 12 uur uit is terug
te komen, iemand, die het weten kan
verzekert mij, dat -A; daarvan bezui
nigd kon worden, indien de ambte
naren niets meer dan hunne werke
lijke uitgaven mochten declareeren, en
daarbij streng op de juistheid daarvan
werd toegezien. Zoo langzamerhand is
wel een statistiek van hetgeen voor
een zekere reis noodig is, op te ma
ken, en onze ambtenaren moeten maar
afleeren om het, voor het Rijk uitgaand,
zooveel beter te hebben dan andere
menschen en daarbij uog geld over te
houden. Ik heb nogal gelegenheid gehad
met allerlei soort van ambtenaren om
tegaan en zoo een en ander te zien en
vooral te hooren. Meer dan een heeft
mij allerlei onbetamelijke staaltjes mee
gedeeld, waarover hij zich zelf ergerde.
't Zij verre van mij een klad op de ambte
naren en corps te werpen; over het
geheel zijn zij niet eerlijker of oneerlijker
dan andere menschen, maar er zijn nu
eenmaal zekere i\mbts-gebruiken, die zeer
gemakkelijk tot ambts-zow/m worden. De
gelegenheid maakt den dief." De Staat
zelf werkt allerlei, dat minder gewenscht
is, in de hand.
Hoe verleidelijk is het, om als men
zoo tegen de 12 uur uit zal zijn, erover
de 12 uur van te maken, en daardoor
de volle ? 8 te kunnen declareeren! Ach,
dan kan men nog meer of min te
goedertrouw zich door allerlei zelf bedrog wijs
maken, dat het niet anders kan! Welk
een verleiding om eens allerlei particu
liere en ambtszaken te vereenigen en
het eon met het ander af te doen! Maar
ook zonder dat, waartoe is vergoeding
van ?4 noodig, als b.v. de reiskosten
een spoorkaarrje ad ?0.80, iets meer, iets
minder bedragen, als 7nen een broodje
met een of ander gebruikt en tegen etens
tijd weer thuis is ? De voorbeelden zijn
te vermenigvuldigen. Duur, rampzalig
duur zijn, om uog iets te noemen, de
reizen van allerlei inspecteurs, directeurs
etc. etc. naar de meer of' min afgelegen
plaatsen, met name in Drenthe, Overijssel
enz. en niet bet minst na:ir du eilanden.
Daar'is b.v. ergens een schuur gebouwd.
De controleur van hot kadaster gaat er
vroeger of later?naarde eilanden vaak
met recherche-vaartuig, dat van verre
komen moet cu soms half'en half als eigen
jacht beschouwd wordt met familie
en vrienden hoen, goede sier wordt ge
maakt, en in een bijeenkomst met de
zetters wordt in een paar minuten afge
sproken, dat het land verrijkt zal worden
mot eene verhoogde belasting van zoo
veel centen. Deze en dergelijke dingen
gebeuren bij honderden. En wij moeten
het den ambtenaren waarlijk als mensch
niet te hoog aanrekenen. Aan den eenen
kant gaan zij voort in den sleur der
bureaucratie, in ons land zoo aangebeden,
waartegen zij zich zelfs niet kunnen ver
zetten, al wilden zij het; de besten loeren
er in berusten. Maar daarnaast is het
toch ook de waarheid, die uitgedrukt is
in het dief en diefjesmaat:" wie van de
zegeningen genieten, brengen niet gaarne
verandering aan, en wie van de zegeningen
eens zullen genieten, zijn stil in hope.
Is reiniging van den Augiasstal moge
lijk? Waar is de Minister, die het aan
durft? Werkelijk, eon Hercules moet
het zijn, want op den hardnekkigsten.
passieven en actieven tegenstand, niet
het minst in zijne eigen omgeving, zal
hij stooten. En het is de vraag, of het
volk, dat te weinig van deze dingen af
weet, zijn streven zou waardceren. Toch
zou zulk een Minister bene mereri de
patiïa", laten we hopen, nog altijd de
hoogste lof in die positie te begeeren.
P. Q.
Mr. C. J. SICKESZ m DE CLOESE.
J
De avondbladen van den 19den Februari
brachten het bericht dat in den morgen
van dien dag te Meran (in Zuid Tyrol)
was overleden Mr. C. J. Sickesz, oud Direc
teur-Generaal van Landbouw, Officier der
Oranje-Nassau orde, Ridder van den
Nederlandschen leeuw enz. enz.
De heer Sickesz, geboren te Amersfoort
den 19den Februari 1839 (hij werd dus juist
65 jaar oud) studeerde te Utrecht en pro
moveerde daar op een proefschrift over de
schutterijen in Nederland". Wees de keuze
van dit studieonderwerp misschien op nei
gingen tot das Militiir", ras sloeg Sickesz
een andere richting in, een richting die zijn
toekomst bepaalde.
Benoemd tot burgemeester van Laren (in
den Gelderschen achterhoek)'kwam hij daar,
in het land der Sloet's en der Staring's,
onder de bekoring van het landbouwleven.
Sickesz werd een vriend en bevorderaar
van den landbouw, weldra op dat terrein
ook een specialiteit en een autoriteit. Echter,
nooit werd hij als het gros dier
landbouwgroothoden, wier aanmatiging on bekrom
penheid haast spreekwoordelijk is geworden
en dio de landbouwvereenigingen en
landbouwcongressen plegen te vullen met hun
onbeteekenende, zij 't dan ook welgedane,
persoonlijkheid.
Neen, Sickesz bleef een man van de wereld,
een man van ernst, een man van studie.
Zoo onderscheidde hij zich in de verschil
lende betrekkingen door hem in de
landbouwwereld bekleed.
De waterschapsregeling van de Berkel
werd door hem georganiseerd. Als bestuurs
lid trad hij in de Geldersch-Overijselsche
Landbouw-maatschappij, in 1879 werd hij
voorzitter, na zijn bedanken, in 1891, eere
voorzitter. Wij zien hem voorts als voor
zitter van het bestuur der Internationale
Landbouwtentoonstelling (in 1884 te Am
sterdam gehouden), als lid van het
Landbouw-Comité, als voorzitter van de Land
bouw Staatscommissie, als oprichter van
de Heide-maatschappij en sedert 1893 als
voorzitter van het hersteld
LandbouwComité.
Zijn bemoeiingen leidden hem ook in de
wereld der staatkunde. Eerst lid der Pro
vinciale Staten, van 1878-1882 lid
deiTweede Kamer (voor Zutfen), van 1884
1898 lid der Eerste Kamer, weigerde hij
menig aanbod eener hooge staatsbetrekking
om maar te kunnen blijven in zijn platte
landsgemeente, om maar al zijn kracht aan
landbouwzaken te kunnen geven. Dio kracht
was niet gering, neen, ze was groot, even
als zijn toewijding en de opdracht van het
in 1898 gevormd Directeur Generaalsch»p
der landbouwafdeeling aan het ministerie
van Binnenlandsche Zaken was eon Ver
diende erkenning zijner groote, veelzijdige
gaven.
Teleurstellingen zijn hem niet bespaard,
menige ontgoocheling was zijn doel on 't
is me bekend, dat vooral de krenkende
tegenwerking der kleine mannen van hét
Landbouw-Comitéhem, den grooten man,
diep heeft bedroefd en gegriefd. Die tegen
werking, gepaard aan de politieke
omkeering in 1901 en ook wel zijn toen reecfs
wankele gezondheid, noopte hem tot ontslag
aanvrage. Nog heeft hij een tijdlang be
kleed het oude ambt van Watersraaf der
Berkel, maar ook deze betrekking moest h»j
neerleggen. Sedert vertoefde hij of op zijn
landgoed de Cloese" bij Lochem, of in
Zuid-Tyrol, waar hij niet mocht vinden het
gehoopte herstel.
'k Zal hier niet bezigen den gebruikelijken
term: dat zijn plaats ledig blijft en onver
vuld. Immers 't zou niet waar zijn. Voor
al zijn betrekkingen is een opvolger ge
vonden, reeds vóór de doodsklok met sonoren
klank haar mortuos plango deed klinken
over 't heuvelland van Lochem en Laren.
En de haastige wereld weet straks niet
meer, dat er een Sickosz heeft geleefd en
heeft gewerkt.
Maar als de tijd is gekomen, dat het tegen
woordig politiek gehaspel zal zijn verzwakt
en zal hebben plaats gemaakt voor een
meer eerbiedwaardig opbouwen van het
organisme der maatschappij, als dan het