De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 6 maart pagina 1

6 maart 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*, DE AMSTERDAMMER A°. 1904. WEEKBLAD NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J, DE KOO en JUSTUS VAN MAUBIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar . mail 10. AfeonderÜjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/» JMt bhd i* Terkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard dn Capncines tegenover hst Grand Café, te Parijs. Zondag 6 Maart. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel " . 0.40 Annonces uit Dnitsrhlnnd, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. I N HO C Di VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Hooger OnderWO», Clericalisme en Liberalisme door J. A. Helper Sesbrogger. Waar het geld blijft?, door P Q. Mr. C. .1 Sickesz van de Cloese t. door K. Reyne. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Bureau s voor Arbeidsrecht, door S KUNST EN LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad, <?oor Ant. Averkamp. Henri Hartog f,'door A. H. Een blijde wereld, maar wanneer?, dcor dr. J B Schepers. BECLAMEB VOOB DAMES: De gemeente aU Toedstermoeder, door J. K v. d. V. Allerlei, door Caprice. De Geometrie in de versieringskanst. door B W. P. .Ir De ontwikkeling der uitbeelding van het Hollandsen landschap, door A Bredius. -?Een moderne Cinciunatus. FEUILLETON : De grot van Genovera. IV, van Clara Viebig, door M v. O. UIT DE NATÜB. LV, door E. Heimans FINANCIEELE EN OEOOHQMI80HE KBONIFK, door D. Stigier. INGEZONDEN. DAMBÜBRIEK. SCHAAK SPEL. - PEN EN POTLOOD KRASSEN. ADVEBTENT1EN. milllltltllMlllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllHIIIUIMIIIIMIIIIIIIIIIfHIIIIIII Hooger Guderwfis, Clericalisme en Liberalisme. Er is in Nederland menige bewering waarvan niemand de waarheid, maar waarvan de openbare meening u gaurne het recht betwist hanr uit te sp-eken. ALI.ARD PIEESON. De gevolgen van verkeerde daden blijven nooit uit, maar het duurt soms jaren, voor zij aan den dag komen, met name voor zij als kwade gevolgen het daglicht zien. Die waarheid valt in onze dagen niet te looche nen, nu er van liberalen kant allerlei jam merklachten oprijzen over de voorgestelde wijzigingen op de wet op het Hooger Oncterwijg. Men is terecht bevreesd voor de verkerkelijking van het Hooger Onderwijs, voor het theologisch en dogmatisch bederf dat er staat binnen te dringen; men ducht terecht al is van een clericaal ministerie niet anders te verwachten een aanval van het clericalisjne op het Hooger Onder wijs ... en vergeet ondertusschen dat men zelf de oorzaak is dat het zoover kon komen, ziet geheel en al voorbij, dat het nooit zoover zou zijn gekomen, zoo men, toen de tijd en de gelegenheid daar was, de maatregelen had genomen om de heillooze gevolgen van het clericalisme te voorkomen. Dat het clericalisme tegenover het Hooger Onderwijs optreedt, zooals heden ten dage geschiedt, vindt zijn oorzaak: 1°. in artikel 96 der Grondwet (herziening van 1887), en 2°. in de wet op het Hooger Onderwijs van 1876, volgens welke de Theologische faculteit aan de Rijks-universiteiten niet werd opgeheven. In de zeventig artikelen die in de Staats regeling van 1798 voorafgaan leest men in Art. 336. Tot leden van het vertegen woordigend lichaam zijn niet verkiesbaar allen, die zich van eenigen kerkelijken eeredienst S?wjJd hebben tenzij dezelven alvorens vrijwillig afstand doen van deze hunne bedieningen." In 1801 heet het in Art, 27 der Staats regeling: Leeraren van eenige gezindheid zijn niet verkiesbaar tot eenige posten van politiek bestuur." .In 1805 luidt Art. 13 hetzelfde als ge noemd Art. 27. ?'? In het Ontwerp van Grondwetsherziening, door Thorbecke c.s. in 1844 ingediend kwam (art. 67 2) de bepaling voor: Geestelijken zijn niet benoembaar tot leden der Statengeneraal." Deze bepaling werd herhaald in het Ontwerp dev Commissie van 17 Maart 1848. In de Memorie van toelichting wordt d»or de regeering als grond der uitsluiting het volgende aangevoerd: De geestelijken en bedienaren van den godsdienst kunnen niet tevens leden van eene der Kamers zijn, omdat hunne roeping niet is zoolang zij hunne herderlijke waardigheid bekleeden, zich met de Staatkundige zaken dezer aarde bezig te houden." Nog sterker drukte zij het in deze woor den uit: De geestelijken, die hun karakter als zoodanig niet nebben verloren, zijn minder geschikt, om zitting in de StatenGeneraal te nemen, daar zij moeten geacht worden hun geheele leven vreemd aan Staatkundige bemoeienissen te zijn ge bleven." In de grondwet van 1848 luidt Art. 91, eerste alinea: De leden der Staten-Generaal kunnen niet tegelijk zijn leden of procureur-gene raal van den Hoogen Raad, noch leden van de Rekenkamer, noch Commissaris des Konings inde provinciën, noch .geestelijken, noch bedienaren van de godsdienst." Pastoors, predikanten en rabbijnen waren derhalve uitgesloten van het lidmaatschap van Eerste of Tweede Kamer. In artikel 96 van onze tegenwoordige grondwet is dat anders geworden, en is er vrije toegang verleend aan allen die priesters, predikanten, godsdienstleeraars, herders en leeraars, geestelijken zijn. Alle belemmering is in dezen opgeheven in plaats van ver scherpt. Daaraan hebben de liberalen krachtig medegewerkt. Het liberalisme was te zwak om het cle-ricalisme te weerstaan en anticlericaal te blijven. De vrijzinnigheid ont aardde in karakterloosheid. In plaats van Kerk en Staat behoorlijk uiteen te houden, werkte men mede om de grenzen tusschen beiden te verflauwen en uit te wisschen, en het Nederlandsehe volk over te leveren aan eene clericale politiek. Klinken de klachten uit het liberale kamp, daarom niet wat naïef, nu eenmaal mede door het libera lisme het Trojaansche paard is binnen gehaald 'i ... Artikel 167 van onze Grondwet luidt: Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij van harer leden tegen de overtreding der strafwet." Volkomen godsdienstvrijheid derhalve, mits niet in strijd met de wetten en zeden onzer maatschappij. Een moderne Abraham die zijn zoon zou willen offeren, zou in onzen tijd niet als geloofsheld maar als misdadiger beschouwd worden. Geen straf in ons vaderland op wat godslastering" genoemd wordt, omdat een god die door 's Rijkswetten beschermd wordt kwalijk de God van hemel en aarde kan genoemd worden, on omdat godsdienst vrijheid ook insluit de vrijheid om een afkeurend oordeel uit te spreken over den God en den godsdienst van andersdenkenden. Maar daarom ook niet van Rijkswege en op Staatskosten de vraag beantwoord: Wie is God? en wat is godsdienst H De beant woording dezer vragen overgelaten aan ieders persoonlijke overtuiging. Aan ieder individu de vrijheid om zijn eigen God en zijn eigen godsdienst te hebben. Aan alle individuen evenzeer de vrijheid om zich als geloofsgenpoten, als geestverwanten op godsdienstig gebied te vereenigen tot gods dienstige gemeenten, tot kerkgenootschap pen en kerken. En daarom ook geen godge leerde faculteit aan de Rijks-universiteiten of aan de gemeente-universiteit te Am sterdam. Aan ieder individu en aan iedere kerk de vrijheid om hare eigene theologie te hebben, maar geen godgeleerdheid van staatswege. Toen onze tegenwoordige Wet op het Hooger Onderwijs tot stand kwam was er een voorstel tot opheffing van de Theolo gische faculteit. Dat is niet aangenomen. Wel werd besloten deze faculteit te be houden met 43 stemmen voor en 30 stemmen tegen. Voor stemden 35 liberalen, 3 antirevolutionairen en 5 conservatieven. Er tegen verklaarden zich 14 roomsch- katho lieken, 7 anti-revolutionairen, 5 liberalen en 4 conservatieven. De groote meerderheid der liberalen heeft dus gewild dat er van Rijkswege hoogleeraren in de godgeleerd heid zouden worden benoemd en gesalari eerd ; dat er godgeleerde faculteiten aan de Rijks-Universiteiten zouden zijn, die de studenten in de theologie zouden examineeren en gradueeren, dat er eene Staatstheologie zou bestaan naast de kerkelijke theologie, welke laatste voor een groot deel ook op Rijkskosten wordt gedoceerd. Het liberalisme kon maar niet inzien dat waar de Regeering hoogleeraren in de godge leerdheid benoemt, aan de godsdienstvrij heid wordt te kort gedaan immers een godgeleerde faculteit aan de Rijks-univer siteiten heeft geheel alleen recht en reden van bestaan, als er sprake is van een Staatskerk of Staatsgodsdienst. Waar vrij hei i van godsdienst is, daar mag de god geleerdheid geen voorwerp van Staatsbe moeiing zijn, en is er van volkomen gods dienstvrijheid geen sprake, zoo dit wél het geval is. Gelijk bekend is heeft het voortbestaan der godgeleerde' faculteit aan de Rijks universiteiten aanleiding pegeven tot de stichting van de Vrije universiteit op Gereformeerden grondslag hier te lande. Di1. Kuyper schreef toch in 1880: De Rijks universiteit had den Christus uitgebannen. Dus woest er een afzonderlijk Hnis der Wetenschappen" komen." l) Dit afzonderlijke huis der wetenschappon bestaat tot op heden ui^ drie faculteiten, met zeven hoogleeraren. Détheologische faculteit met de vijf hoog leeraren : Rutgers, H. II. Kuyper, Gecsink (vroeger Hersteld-Luthersch)" Bavinck en Biesterveld (beide vroeger docenten aan de theologische school te Kampen). De juridische faculteit met n hoogleeraar: mr. Fabius, en de litterarische faculteit eveneens met n hoogleeraar dr. Woltjcr. Dat dr. A. Kuyper, de stichter der vrije universiteit, nu hij minister is, zich allo moeite geeft om dezo universiteit wat getal van faculteiten en wat aantal van hoog leeraren betreft meer dan tot heden op oen Rijksuniversiteit te doen gelijken is begrij pelijk. Dat hij, nu de gereformeerde kerken in dezen niet voldoende geld kunnen of willen geven, daarvoor do hulp van hot Rijk inroept is echter geheel en al in strijd met het verwijt door hem aan de moderne wetenschap gedaan, dat hij in deze woor den formuleerde: 2) Op eigen beenen staande zou de moderne wetenschap spoedig de handen slap laten hangen en alleen doordien ze leunt op den Staat en op Staats kosten den strijd tegen den Christus kan voortzetten, blinkt ze in het goud, en schit tert ze in haar stoute exploiten." 3) 1) Dr. A. Kuyper. Strikt genomen, 1880. p. 138. 2) Dr. A. Kuyper. Bede om een dubbel corrigendum, 1880. p. 27. 3) Dr. Hoedemaker, oud-hoogleeraar aan de vrije universiteit schreef onlangs: De pièce de resistance in dit ontwerp is de dubbele bevoorrechting van de vrije univer siteit in klinkende munt en in de verhoo ging van rang." De moderne wetenschap heeft haar roem aan iets anders te danken dan aan zilver en goud van Staatswege verleend. In tegen stelling met de geloovige, de kerkelijke, clericale of theologische wetenschap, is zij bewijsbare wetenschap en erkent zij niets voor wetenschap en voor wetenschappelijk dan dat wat voor waarneming en proeftiHinitig vatbaar is, dat wat proefondervin delijk te bewijzen is. Wat niet in deze termen valt, is geen wetenschap, maar geloof. En met alle eerbiediging en waar deering van geloof in den ruimsten zin van het woord, behoort dit toch niet tehuis bij het Hooger Onderwijs, en zal iedere in stelling voor Hooger Onderwijs wetenschap pelijker zijn naarmate er meer gesproken wordt; wij weten, omdat wij bewijzen kunnen dan: wij denken, wij gissen, wij gelooven, omdat wij niet kunnen bewijzen. J. A. HELPER SESBRUOGEB. . A m s t., 20 Febr. 1904. Waar het geld blijft? Waar ons goede geld, dat we ? aan directe en indirecte belastingen of hoe ook opbrengen, -Hijft, daarop geeft een uittreksel uit het verslag der Algemeene Rekenkamer, dat ik ergens vond, een zeer belangrijk en allerguitigst kijkje. 's Rijks schatkist is voor velen zulk een dierbaar en gewillig melkkoetje. Als nu nog maar die booze opzichter, de Rekenkamer, er niet was, die af en toe ten minste dezen of genen melker" een gevoelig tikje op de handen geeft! Daar was b.v. een vordering ad ?255.60 voor het in orde maken van een antieke klok ten behoeve van het gerechtshof te 's-Gtravenhage. Ook al zal niemand den gestrengen" heeren een klok in hun raadzaal misgunnen, opdat zij toch vooral niet hun tijd van lunch en diner ver geten, er zijn zekere grenzen en eene t'eparatie alleen ad ? 255.60 gaat die gren zen toch zeker wol met nagenoeg de geheele som te boven. Trouwens, de op perste der gestrenge" hoeren schijnt daarvan zelf wel iets gevoeld te hebben. Ik kan er toch niet anders dan eene gewetenskriebeling in zien, wanneer hij aan den voet der declaratie verklaart, dat de klok, op verrassend schoone wijze hersteld, een sieraad der burgerlijke zit tingszaal, met ingenomenheid was ont vangen". De oolijkerd! Verbeeldt-u, dat men haar nog niet had willen acceptee ren ! Hij houde ons dan ook ons mees muilen en waarschijnlijk ook dat der Rekenkamer ten goede en duide ons onze meening niet euvel, dat als die klok werkelijk waarde heeft, zij niet in een burgerlijke zittingszaal, maar in een mu seum hare plaats behoort te vinden. Elders hebben blijkens eene vordering van een praetizijn, opgetreden in eene onteigeningsprocedure ten behoeve van het departement van oorlog, 12 personen kans gezien aan een lunch voor ?47.30 d. i. bijna ?4 per hoofd, op te eten. Nu mag ons vaderland zich zeker gelukkig prijzen in het bezit van menschen met zulke gezonde magen: dat kan niet anders dan onze nationale weerbaarheid ten goede komen. Toch, naar mij/elven reke nende, die aan een paar broodjes met vleosch en een kop koffie meer dan genoeg heb, maak ik mij beangst, of hier toe vallig, heel toevallig niet een 12-tal menschen met zeer abnormale gezondheid, lijdende aan een soort van vreetziekte", bijeen zijn geweest. Ik heb hartelijk medelijden met hen, maar hoop toch ook jongens, jongens, als het op je beurs aankomt, zinkt je naastenliefde wel eens in je schoenen dat onze schatkist voortaan voor zulke toevalligheden" gespaard blijvc. Misschien, als die men schen op eigen kosten hadden moeten eten de wonderen zijn de wereld niet uit dat dan de honger van dezen of genen met een simpel broodje met kaas te stillen ware geweest. In een derde geval hebben wij te doen met de vordering van iemand, wiens we zen blijkbaar hierin saamgevat moet worden, dat hij een fatsoenlijk" man is. Deze fatsoenlijke" vriend, inspecteur der registratie en domeinen, maakt voor som mige reizen steeds gebruik van een par ticulier vervoermiddel, waarvan de kosten ? 6.50 of, als hij eens extra fatsoenlijk met twee paarden rijdt ? 11.50 bedragen, terwijl zijn ambtsvoorganger steeds met het openbare middel van, vervoer reizend, nooit meer dan ? 1.80 had gedeclareerd. Om inlichtingen gevraagd betoogde onze fatsoenlijke brave, dat eerbied! de treinen nietliepen in dezelfde verhouding, als zijn ijver groot was waarschijnlijk is hij reeds voor dag en dauw op het pad en dat hij voorts gebruik zou moeten maken van een omnibus, waarmede een fatsoenlijk man niet kan rijden." (Ik cursiveer niet). We buigen ons deemoedig voor zulk een fatsoen," vooral waar het op kosten van 's Rijks schatkist wordt ten toon gespreid, we leggen zwijgend met een slamat" de handen op den mond, doch wenschen in stilte, dat het land niet meer zulke fatsoenlijke" inspecteurs aanstelle. 't Is misschien erg plebejisch, maar die ambtsvoorganger, die nu wel in al zijn onfatsoenlijkheid" aan de kaak gesteld, hari-kari" mag plegen, lijkt ons wel zoo consciëntieus, maar we zijn ouderwetsch dat is zoo. Toch als de Reken kamer eens kon besluiten de namen van zulke fatsoenlijke, gezonde en kunstlievende" medebroeders-landgenooten be kend te maken, wie weet of dan om het fatsoen velen niet zulke fatsoenlijke" enz. dingen zouden nalaten ? Nu we toch over deze dingen spre ken, is het niet ongewenscht tegelijk op een ander euvel te wijzen, nl. op de bij Kon. Besl. voor sommige klassen van ambtenaren vastgestelde vergoeding voor reis- en verblijfkosten Een ander wijst wellicht eens op de categoriën van ambte naren, waarvan ik alleen de controleurs van het kadaster en de betaalmeesters noem, die zonder noemenswaard bezwaar gerust konden verdwijnen. Doch om op die vergoeding voor reisen verblijfkosten voor een zekere klasse b.v. ? 8 indien men langer, ? 4 indien men korter dan 12 uur uit is terug te komen, iemand, die het weten kan verzekert mij, dat -A; daarvan bezui nigd kon worden, indien de ambte naren niets meer dan hunne werke lijke uitgaven mochten declareeren, en daarbij streng op de juistheid daarvan werd toegezien. Zoo langzamerhand is wel een statistiek van hetgeen voor een zekere reis noodig is, op te ma ken, en onze ambtenaren moeten maar afleeren om het, voor het Rijk uitgaand, zooveel beter te hebben dan andere menschen en daarbij uog geld over te houden. Ik heb nogal gelegenheid gehad met allerlei soort van ambtenaren om tegaan en zoo een en ander te zien en vooral te hooren. Meer dan een heeft mij allerlei onbetamelijke staaltjes mee gedeeld, waarover hij zich zelf ergerde. 't Zij verre van mij een klad op de ambte naren en corps te werpen; over het geheel zijn zij niet eerlijker of oneerlijker dan andere menschen, maar er zijn nu eenmaal zekere i\mbts-gebruiken, die zeer gemakkelijk tot ambts-zow/m worden. De gelegenheid maakt den dief." De Staat zelf werkt allerlei, dat minder gewenscht is, in de hand. Hoe verleidelijk is het, om als men zoo tegen de 12 uur uit zal zijn, erover de 12 uur van te maken, en daardoor de volle ? 8 te kunnen declareeren! Ach, dan kan men nog meer of min te goedertrouw zich door allerlei zelf bedrog wijs maken, dat het niet anders kan! Welk een verleiding om eens allerlei particu liere en ambtszaken te vereenigen en het eon met het ander af te doen! Maar ook zonder dat, waartoe is vergoeding van ?4 noodig, als b.v. de reiskosten een spoorkaarrje ad ?0.80, iets meer, iets minder bedragen, als 7nen een broodje met een of ander gebruikt en tegen etens tijd weer thuis is ? De voorbeelden zijn te vermenigvuldigen. Duur, rampzalig duur zijn, om uog iets te noemen, de reizen van allerlei inspecteurs, directeurs etc. etc. naar de meer of' min afgelegen plaatsen, met name in Drenthe, Overijssel enz. en niet bet minst na:ir du eilanden. Daar'is b.v. ergens een schuur gebouwd. De controleur van hot kadaster gaat er vroeger of later?naarde eilanden vaak met recherche-vaartuig, dat van verre komen moet cu soms half'en half als eigen jacht beschouwd wordt met familie en vrienden hoen, goede sier wordt ge maakt, en in een bijeenkomst met de zetters wordt in een paar minuten afge sproken, dat het land verrijkt zal worden mot eene verhoogde belasting van zoo veel centen. Deze en dergelijke dingen gebeuren bij honderden. En wij moeten het den ambtenaren waarlijk als mensch niet te hoog aanrekenen. Aan den eenen kant gaan zij voort in den sleur der bureaucratie, in ons land zoo aangebeden, waartegen zij zich zelfs niet kunnen ver zetten, al wilden zij het; de besten loeren er in berusten. Maar daarnaast is het toch ook de waarheid, die uitgedrukt is in het dief en diefjesmaat:" wie van de zegeningen genieten, brengen niet gaarne verandering aan, en wie van de zegeningen eens zullen genieten, zijn stil in hope. Is reiniging van den Augiasstal moge lijk? Waar is de Minister, die het aan durft? Werkelijk, eon Hercules moet het zijn, want op den hardnekkigsten. passieven en actieven tegenstand, niet het minst in zijne eigen omgeving, zal hij stooten. En het is de vraag, of het volk, dat te weinig van deze dingen af weet, zijn streven zou waardceren. Toch zou zulk een Minister bene mereri de patiïa", laten we hopen, nog altijd de hoogste lof in die positie te begeeren. P. Q. Mr. C. J. SICKESZ m DE CLOESE. J De avondbladen van den 19den Februari brachten het bericht dat in den morgen van dien dag te Meran (in Zuid Tyrol) was overleden Mr. C. J. Sickesz, oud Direc teur-Generaal van Landbouw, Officier der Oranje-Nassau orde, Ridder van den Nederlandschen leeuw enz. enz. De heer Sickesz, geboren te Amersfoort den 19den Februari 1839 (hij werd dus juist 65 jaar oud) studeerde te Utrecht en pro moveerde daar op een proefschrift over de schutterijen in Nederland". Wees de keuze van dit studieonderwerp misschien op nei gingen tot das Militiir", ras sloeg Sickesz een andere richting in, een richting die zijn toekomst bepaalde. Benoemd tot burgemeester van Laren (in den Gelderschen achterhoek)'kwam hij daar, in het land der Sloet's en der Staring's, onder de bekoring van het landbouwleven. Sickesz werd een vriend en bevorderaar van den landbouw, weldra op dat terrein ook een specialiteit en een autoriteit. Echter, nooit werd hij als het gros dier landbouwgroothoden, wier aanmatiging on bekrom penheid haast spreekwoordelijk is geworden en dio de landbouwvereenigingen en landbouwcongressen plegen te vullen met hun onbeteekenende, zij 't dan ook welgedane, persoonlijkheid. Neen, Sickesz bleef een man van de wereld, een man van ernst, een man van studie. Zoo onderscheidde hij zich in de verschil lende betrekkingen door hem in de landbouwwereld bekleed. De waterschapsregeling van de Berkel werd door hem georganiseerd. Als bestuurs lid trad hij in de Geldersch-Overijselsche Landbouw-maatschappij, in 1879 werd hij voorzitter, na zijn bedanken, in 1891, eere voorzitter. Wij zien hem voorts als voor zitter van het bestuur der Internationale Landbouwtentoonstelling (in 1884 te Am sterdam gehouden), als lid van het Landbouw-Comité, als voorzitter van de Land bouw Staatscommissie, als oprichter van de Heide-maatschappij en sedert 1893 als voorzitter van het hersteld LandbouwComité. Zijn bemoeiingen leidden hem ook in de wereld der staatkunde. Eerst lid der Pro vinciale Staten, van 1878-1882 lid deiTweede Kamer (voor Zutfen), van 1884 1898 lid der Eerste Kamer, weigerde hij menig aanbod eener hooge staatsbetrekking om maar te kunnen blijven in zijn platte landsgemeente, om maar al zijn kracht aan landbouwzaken te kunnen geven. Dio kracht was niet gering, neen, ze was groot, even als zijn toewijding en de opdracht van het in 1898 gevormd Directeur Generaalsch»p der landbouwafdeeling aan het ministerie van Binnenlandsche Zaken was eon Ver diende erkenning zijner groote, veelzijdige gaven. Teleurstellingen zijn hem niet bespaard, menige ontgoocheling was zijn doel on 't is me bekend, dat vooral de krenkende tegenwerking der kleine mannen van hét Landbouw-Comitéhem, den grooten man, diep heeft bedroefd en gegriefd. Die tegen werking, gepaard aan de politieke omkeering in 1901 en ook wel zijn toen reecfs wankele gezondheid, noopte hem tot ontslag aanvrage. Nog heeft hij een tijdlang be kleed het oude ambt van Watersraaf der Berkel, maar ook deze betrekking moest h»j neerleggen. Sedert vertoefde hij of op zijn landgoed de Cloese" bij Lochem, of in Zuid-Tyrol, waar hij niet mocht vinden het gehoopte herstel. 'k Zal hier niet bezigen den gebruikelijken term: dat zijn plaats ledig blijft en onver vuld. Immers 't zou niet waar zijn. Voor al zijn betrekkingen is een opvolger ge vonden, reeds vóór de doodsklok met sonoren klank haar mortuos plango deed klinken over 't heuvelland van Lochem en Laren. En de haastige wereld weet straks niet meer, dat er een Sickosz heeft geleefd en heeft gewerkt. Maar als de tijd is gekomen, dat het tegen woordig politiek gehaspel zal zijn verzwakt en zal hebben plaats gemaakt voor een meer eerbiedwaardig opbouwen van het organisme der maatschappij, als dan het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl