Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO E NEDERLAND.
No. 1393
tijdelijke inwerkingen en stroomingen, eene
andere, doch geen nieuwe visie geven. Het
Hollandsche landschap was eens en voor
altijd in de kunst vastgelegd."
Wg zijn Dr. De Jongh zeer dankbaar voor
deze gave. Wellicht laat zij nog een overzicht
van den bloeitijd 1630?1680 van het
Hollandsche landschap volgen, en geeft dan
de twee studies deze, wat het hollandsch
betreft een beetje gezuiverd en misschien
een weinig omgewerkt te zamen uit. De
43 illustraties zjjn ten deele voldoende en
een welkome bygift; eigenlijk zouden we
gaarne een veel grooter aantal afbeeldingen
en als het kan nog betere bij eene dergelijke
publicatie zien.
Wat, ondanks de ietwat zware" stijl van
deze studie bovenal aangenaam aandoet, is,
dat telkens er uit spreekt wat Dr. De Jongh
elders het hoofddoel van haren arbeid noemt:
De ziel van het schoone moet overal
doorstralen: anders is de kunstgeschiedenis
dood en koud en in haar pedant kennen
onverdragelijk."
A. BREDIUS.
1) Men leze hare voortreffelijke Rede,
uitgesproken te Utrecht 29 Januari 1904:
Kunstgeschiedenis als vak van onderwijs.
(Martinns Nq'hoff, 's Oravenhage).
2) Ik citeer uit hare Rede: Het merkwaar
dige feit doet zich voor, dat de kunstge
schiedenis, n als feitenkennis, n als
getheoretiseer over schoonheid, uitdrukking, idealen,
bloeit b}j een volk [het Duitsche] dat feitelijk
het hoogere, echte kunstinstinkt mist en in
een land, waar weinig werkelijke schoonheid
te vinden is.
S) Het identificeeren met Qerard van der
Jfeire is een koen waagstuk !
4) In den catalogus als: TJnbestimmter
Hollandischer Heister um 1500.
«HitHniiiiiiiiiiiiiiiiiiHuiiiiiiiiiiiiiiiiHiiuiiiiuiiunniiUHiiniiniiuiiiiun
Een moderne Cincinnatns.
Een jaar geleden trokken drie Franschen
naar Zuid-Afrika, ten einde een groote kudde
merinos-schapen, voor dat doel door een
rijke dame aangekocht, onder de Boeren in
Transvaal en Oranje-Vrijstaat te verdeelen.
Zooals te begrijpen is werden zij zeer harte
lijk ea gastvry ontvangen. Zij kwamen in on
middellijke aanraking met de plattelands
bevolking en konden zich met eigen oogen
overtuigen van den treurigen toestand, waarin
het zwaar beproefde land zich bevond.
Een der reizigers, de heer Huchard, heeft
een dagboek bijgehouden, dat binnenkort
zal verschijnen onder den titel: Autour de
VAfnque por Ie Trantvaal. Benige fragmenten
hieruit zijn gapubliceerd in de Illustration.
Wij ontleenen hieraan het volgende:
Zaterdag 18 April. Bij generaal De Wet.
Een moderne Cindnnatus. 's Morgens wordt
ik wakker in een klein kamertje. Ik lig in
een kinderbed naast mijn twee kameraden,
die in een dergelijk bed slapen. De zon
komt op. Door de gordijnen heen zie ik de
oneindige uitgestrektheid van het veld voor
mij liggen. Sedert gisterenavond zijn wij de
gasten van generaal De Wet.
en zelfs geen beambte is, en zien in de
duisternis een wagen staan, bespannen met
twee muilezels. Onze bagage wordt er in
gezet, wjj stijgen in en nu gaan wij op weg.
Wij rijden door een sombere vlakte, zonder
huizen, zonder boomen. Een weg is er niet,
wij volgen slechts een onduidelijk
wagenspoor. Zoo nu en dan zet onze begeleider
zijn span aan niet een ruk aan de teugels
en een eigenaardigen uitroep.
Eindelijk rijden wij tusschen twee alleen
staande palen door. Wij zijn er. De wagen
staat stil. Vóór ons bemerken wy in de
duisternis een huis. Daar woont de generaal.
Onze gids brengt ons in een ruime eetzaal
en gaat dan zijn span verzorgen. Het ver
trek wordt verlicht door een enkele wal
mende kaars. Daar gaat een der binnendeu
ren open. Een groot man met een mager
verweerd gezicht treedt met uitgestoken hand
binnen. Het is De Wet. Met behulp van
den secretaris, die zich weer bij ons heeft
gevoegd en nu dienst doet als tolk, begonnen
wij een gesprek.
Onze komst schijnt nog al wat onrust te
veroorzaken. Ik hoor menschen heen en weer
loopen en stoelen verschuiven. Een kleine
jongen komt binnen met zijn kleeren in zijn
hand. Hij heeft plaats voor ons moeten
maken. De generaal excuseert zich, dat hij
ons niets dan twee kinderbedden kan aan
bieden. Hij heeft niets dan het allernoodigste.
Door den oorlog heeft hij alles verloren.
Den volgenden morgen sta ik vroeg op en
ga naar buiten. Het landschap is zooals ik
verwachtte: een eentonige, kale vlakte, zonder
boomen of kopjes, slechts bedekt met rood
achtig, verschroeid gras. In de verte loopt
de generaal. Hij ziet mij, komt naar mij toe
en begint een gesprek. Hij heeft hetzelfde
grijze jachtvest aan als gisteren. Op het hoofd
heeft hij een stoffigen, vilten hoed, aan de
voeten zware met ijzer beslagen schoenen.
Hij heet mij welkom, maar wij verstaan
elkaar niet goed; hij spreekt duitsch (?) en ik
fransch. Hij wil vriendelijk zijn, maar het is
alsof zijn verharde trekken zich niet meer
kunnen ontspannen. Mijn reisgenooten voegen
zich bij ons en met den generaal gaan wij
het veld in. Hij gaat van kraal tot kraal,
om zijn kudden te bezichtigen. Wij volgen
hem zwijgend. Het begint al warm te worden.
Plotseling blijft de generaal staan. Hij
draait zich om en wijst ons een puinhoop.
Iets verder zien wij er nog een en dan nog
een paar. Het zijn de overblijfselen van zijn
vroegere hoeven, door den oorlog verwoest.
Op de nieuwe hoeve, een gebouw van zeer
eenvoudige constructie, dat nog niet voltooid
is, wordt ons een teeken gegeven, om terug
te keeren. Het is tien uur. Er schijnt een
maaltijd gereed te staan.
Achter den generaal aan (hij loopt altijd
vooraan) loopen wij als soldaten in het gelid
de eetzaal binnen. Kale muren, een laag
plafond, in het midden een langwerpige
tafel met aan het eene einde een stapel
borden, aan het andere een paar dozijn kop
pen bedekt met een servet. Om de tafel staan
stoelen met rechte leuningen en harde zit
tingen.
Voorstelling aan de familie: drie flinke
jongens rechts, de oudste zoons van den
generaal, drie groote meisjes links, zijn
De Wet met zijn zoons en zijn secretaris, eene schapenscheermachine beproevend.
(Naar eene gravure in l'Illustration.}
In Johannesburg kregen wij een telegram
van den generaal, waarin hij ons uitnoodigde
hem op zijn hoeve te komen bezoeken. Wij
vertrokken dienzelfden avond om 7 uur.
Om 11 uur, het is pikdonker, stopt de
trein: wij zijn er. Ik buig mij uit het raam,
een koude wind blaast mij om de ooren,
maar ik zie geen station, alles is stil. Daar
zie ik het schijnsel van een lantaarn, een
conducteur komt naar ons toe. Wij zijn in
Kopjer-Siding en stappen uit. De trein ver
trekt, daar staan wij alleen in de duisternis.
Vlak bij ons bemerken wij nu een klein
huisje, dat zeker het station is. Wij zien
een gestalte op ons afkomen. En plotseling
hooren wij in het Fransch zeggen; De
heeren zijn zeker de gasten van den generaal.
Ik ben zyn secretaris. Wilt u zoo goed zijn
mij te volgen."
Wij gaan om het station heen, een armoe
dig ijzeren gebouwtje, wasu g«en licht brandt
dochters. Achter in de kamer staat een
kleine magere vrouw. Het is mevrouw de Wet.
Wij gaan aan tafel. De generaal bedekt zijn
gelaat met zijn beenige handen en zegt met
plechtige stem een gebed.
Een van de meisjes staat op en haalt uit
de keuken een groote soepterrine gevuld met
een gelatineachtige massa. Mevrouw De Wet
schept met een grooten soeplepel een flinke
portie van het onbekende gerecht op alle
borden. De secretaris vertelt mij, dat het
gebakken meel gekookt in water is, een zeer
voedzaam eten, maar heel lastig te slikken
voor iemand, die er niet aan gewend is.
De generaal is somber gestemd. Voor de
vijfde maal verliet hij ons, dat een van de
merinos-schapen, die wij hebben meegebracht
is gestorven. Dan spraken wij over Parijs en
Europa. De generaal schijnt het opgewonden,
koortsachtige leven daar te verfoeien. W\j
spreken over Kersauson, den jongen
Franschman, die drie jaren lang voor de onafhan
kelijkheid van Transvaal streed. De Wet's
oogen schitteren, hij zegt een paar woorden,
die de tolk als volgt voor ons vertaalt: De
generaal zegt: Had ik 10.000 man gehad
zooals hij was, dan was ik nu in Londen."
Te kwart voor twee precies gaan wij weer
aan tafel, 's Middags doen wij niets. De drie
jongste zoons van den generaal, die, terwijl
wy aten, in een hoek van de kamer stonden,
daar zij hun plaatsen aan ons hadden moeten
afstaan, spannen twee muilezels voor een
vreemd gevormden wagen en rijden in vollen
galop de vlakte in. Niemand kijk naar hen om.
Wij zitten met den generaal in de schaduw
van het huis. Van tijd tot tijd staat hij op,
klimt op het kopje achter zijn woning en
staat vandaar zijn verschillende kudden gade.
Om drie uur verlaat de secretaris ons. Hij
gaat informeeren, hoe laat 's avonds onze
trein vertrekt. Het gesprek kwijnt. De Wet
kent Engelsen, maar wil het niet spreken. Hij
stopt zijn pijp en begint zwijgend te rooken.
Zoo is thans het bestaan van den beroem
den generaal. Eiken dag gelijkt den vorigen.
Afleiding heeft hy niet. De eenzaamheid is
volkomen. De dicht bij zijnde boeren zijn niet
te zien.
De zon gaat onder, het tijdstip, waarop de
kudden thuiskomen, is aangebroken. De
generaal klimt op het kopje en geeft den
herders een teeken, om zich wat te haasten,
want hij wil een nieuwe scheermachine
probeeren.
De proef begint. Mannen, vrouwen, kin
deren, een boer uit den omtrek, die op zijn
paard is komen aanrijden, allen staan nieuws
gierig om de machine heen. Achter ons jagen
de herders met schelle kreten hun schapen op.
Na het avondeten is er muziekuitvoering.
In een kamer grenzend aan het eetvertrek
staat een harmonium. Een van de meisjes
bespeelt het; de twee andere dochters en de
drie zoons gaan in een kring achter haar
staan. In een hoek zit mevrouw De Wet met
haar jongsten zoon op haar schoot. De gene
raal zelf zit in den anderen hoek. Wij hebben
de beste plaatsen op de leunstoelen en de
canapé. Dan begint het godsdienstig gezang,
dat voortduurt totdat het uur van vertrek is
Zoo is in zijn landelijken eenvoud de huise
lijke haard van den man. die de heele wereld
door zyn scherpzinnigheid en zijn volhar
ding verbaasde.
?tiiiimiiiiiiitiililimiiiiiiiiiiHiiiiiiiiifiiiiiuiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiii
UIT DE NATUU
LV. Bacteriën.
Nog meer licht, asjeblieft, vraagt rnjj een
lezeres van de lichtbacteriën van de vorige
week; waardoor het ontstaat, waarvoor het
dient en den titel van een goedkoop boek,
waarin voor een leek in natuurkunde wat
over bacteriën te lezen is.
Nu, zoo heel veelmeer dan ik gemeend heb
er van te moetejj vertellen, is er, althans van
deze lichtbacteriën, niet bekend, voor zoover
ik kon nagaan; wel veel details voor vak
mannen van de g^noinen proeven, meestal
in niet gemakkelijk toegankelijk tijdschrift
artikelen, o. a. 'ook Van onzen landgenoot
prof. Beyerinck.
Zeer waarschijnlijk is het lichten van de
bacteriën op vleesch een gevolg van een
scheikundige verbinding met zuurstof; dus
een langzame verbranding of, beter gezegd,
een oxydatie zooals die ook in ons lichaam
voortdurend aan den gang is en zich daar
kenmerkt, niet door licht maar door warmte.
Het is om zoo te zeggen een gevolg van de
ademhaling van de bacteriën, al kunnen deze
ook lang in leven blijven zonder te lichten.
Dat hier het licht tot op zekere hoogte de
warmte der ademhaling vervangt, geeft meteen
een verklaring van het koud zijn" van dit
licht.
En waar 't voor dient? Als het werkelijk
ergens toe dient, dan schijnt nog niemand
het rechte ervan te weten In zulke gevallen
neem ik, als 't niet anders kan, een boek uit de
kast, waaraan ik een hartgrondigen hekel
heb en dat toch zoo vaak a*ntwoord geeft
op lastige vragen. Ik bedoel de
Pflanzenphysiologie van dr. W. Pferler. Het is een
eindeloos reuzenboek, waarvan pas weer een
dik deel verschenen is,een verschrikkelijk boek
met een paar duizend groote bladzijden met
kleine letters en tallooze nog kleiner cijfer
tjes en namen, en voortdurend nieuwe weten
schappelijke uitdrukkingen, waar je eerst
aan wennen moet.
Tot mijn blijdschap vond ik onder het
opschrift: de lichtproductie bij planten" ook
een alinea met het voorwoord: Doel; en
daar zegt Pletter, nu eens in tegenstelling
met de eerbiedwekkende massa's positieve
kennis, die hij overigens met beslistheid
meedeelt: Het is mogelijk dat de
luchtbacteriën voor andere levende wezens van nut
zijn, doordat zij aan deze b. v. een doode visch
of ander voedsel bemerkbaar maken; of dat
zij, als zij zich op een levend wezen in
massa's verzamelen, hem het licht verschaf
fen, dat het zelf mist en noodig heeft. De
Micrococcus phosphoreus komt in dit boek
voor onder zijn synoniem Bacterium
phosphorescens Beyerinck.
Maar dit werk lijkt in de verste verte niet
op een populair geschreven boekje met de
jongste ontdekkingen, waarop mijn vraagster
doelt. Ook de voordrachten over Bacteriën
van Fischer zijn wat uitvoerig; maar als een
mooi en helder geschreven boekje durf ik
aanbevelen: Bacteriën und Hefen" van dr.
Felix Kienitz (Otto Salie 1904 ? 1.) Daarin
worden allerlei merkwaardigheden zonder
veel vaktermen goed verteld, en vooral die
bacteriën besproken en afgebeeld, waarmee
de menschen in de huishouding bij den
landbouw en de industrie in aanraking
kunnen komen,
Ook Kienitz maakt met enkele woorden
melding van de Wonderbacterie, die ik in
mijn vorig opstel ter loops noemde.
Deze Bacillus prodigiosus behoqrt tot de
bacteriën, die een kleurstof te weeg brengen,
op de stoffen waarin ze leven. Deze is even
als de bovenbesproken lichtbacterie, als sedert
eeuwen bekend, en dit toch zoo onschuldige
plantje heeft in de middeleeuwen en later
nog onheil genoeg aangericht. Op een
geschikten voedingsbodem b. v. aardappel
schijfjes, op eiwit of stijfsel veroorzaakt het
dikwijls roode vlekjes en nu gebeurde het wel,
dat op een hostie zulke bacteriën zich ver
toonden, en den indruk gaven, dat er bloed
druppels midden op de heilige hostie waren
gelegd. Dat hadden indertijd natuurlijk de
Joden gedaan en in 1540 werden er in Berlijn
dan ook vier-en-dertig behoorlijk voor ver
brand. Gelukkig werd niet altijd de bloed
druppel op de hostie aan. de boosheid der
Joden toegeschreven en ook niet als een
slecht teeken beschouwd, maar als een won
der ; wat de plaats waar 't geschiedde tot
een druk bezocht pelgrimsoord maakte;
zoo werd in de veertiende eeuw het stadje
Wilsnack in de Priegnitz er beroemd door.
Wonderbacteriën bij verschillende
vergrootingen.
Minder uitvoerig dan over de nuttige en
schadelijke bacteriën onzer voedingsmiddelen,
schrijft prof. Kienitz over de
ziekte-bacteriën van menschen en dieren; alleen die van
de tuberculose is wat ruimer bedacht. Ook de
gevaren van het kussen op den mond worden
aanschouwelijk voorgesteld door een foto
grafie van een cultuur van bacteriën, in een
schaaltje overgebracht door den kus van
een meisje.
De woorden reincultuur van bacteriën"
worden zoo vaak in kranten en in gesprek
ken gebruikt, dat het misschien goed is even
te zeggen, wat men er onder verstaan moet.
Om proeven of welke onderzoekingen ook
met bacteriën te kunnen doen, moet de
bacterioloog de grootst mogelijke zekerheid heb
ben, dat hij maar n soort van die micros
copische planten onder handen heeft. Dat
ging vroeger zeer moeilijk, daar zeer dikwijls
bij opzettelijke kweekerij of van nature
vele verschillende soorten dooreenleven, welke
ook onder de microscoop niet of met moeite
van elkaar te onderscheiden waren.
Eerst Lister, daarna Pasteur bedachten
methodes om de soorten te scheiden; vooral
door herhaalde verdunning van de vloeistof
waarin de kiemen leefden, trachtten zij 't
zoover te brengen, dat op elke twee of drie
droppels vocht volgens berekening maar een
enkele bacterie aanwezig kon zijn. Pasteur
bracht zijn onderzoekingsmateriaal telkens
opnieuw in sterke voedingsvochten over.
Doch deze wijze van doen bleek geen vol
doenden waarborg te geven, dat niet ver
schillende soorten zich toch dooreenmeiigdeu.
Nu kwam in '81 de beroemde Robert Koch,
de ontdekker van tuberkel bacil, met een
gewijzigde methode voor den dag, die hij nog
voortdurend verbeterde. De hoofdzaak is
hierbij, dat de bacteriën op een vasten voe
dingsbodem gekweekt worden.
Eerst wordt een mengseltje van de orga
nismen, waarbij bacteriën zijn of vermoed
worden in een vloeistof, gebracht die een
voedingstof bevat, waarin bacteriën goed
kunnen leven. Dikwijls wordt hiervoor ge
bruikt versch vleeschnat met wat pepton
vermengd; in dit voedingsvocht wordt boven
dien opgelost een kleine hoeveelheid gela
tine of agar-agar (uit zeewier bereid); voor
't inbrengen der bacteriën wordt het geste
riliseerd, zoodat er geen andere organismen
iii aanwezig kunnen zijn. Door omroeren of
schudden worden de te onderzoeken stoften
zooveel mogelijk gelijkmatig door de vloei
stof verdeeld.
Daarna neemt de onderzoeker met een
uitgegloeide stift, b.v. een platinadraad met
een oogje aan 't eind, een klein proefje uit
deze origineele vloeistof en brengt dat over
in een tweede reageerbuisje, dat op dezelfde
wijze als het eerste van voedingsvloeistof
is voorzien. Dat is de eerste verdunning.
Door herhaling van dit overbrengen in een
derde buisje krijgt de bacterioloogzijn tweede
verdunning, waarin ook vlijtig wordt geroerd.
Nu worden de drie buisjes Ipeg gegoten
in kiemvrije ondiepe schaaltjes, net groote
horlogeglazen met een randje, en dadelijk
gedekt met glas.
In deze schaaltjes stolt de gelatine of de
agar-agar. Al zijn in de schaal met
origineele vloeistof wellicht ook velerlei
bacteriën bijeen, in de tweede verdunning
blijkt dat niet meer het geval te zijn; elk
is afzonderlijk, wordt op zijn plaats vastge
houden door de stollende gelatine en ver
menigvuldigt zich meestal snel tot een massa
die zich rondom de oorspionkelijke groepeert
en gescheiden is van andere kolonies van
dezelfde of andere soort.
Van elk dezer koloniën komt nu weer door
de platinadraad een gedeelte in een buisje,
dat kiemvrije gestolde gelatine of agar-agar
bevat, en onder de noodige voorzorgsmaat
regelen wordt het buisje met gesteriliseerde
watten snel gesloten, zoodat ook geen andere
kiemen uit de lucht kunnen binnendringen.
De oppervlakte van de gelatine in het
laatste buisje kan men schuin of horizontaal
laten stollen. In 't eerste geval wordt het
platina-oogje met de bacteriën uit de tweede
verdunning er over gestreken, in 't laatste
er even in gestoken; waardoor strijk- en
A. Strijk-cultuur B. Steek-cultuur
van Wonderbacteriën.
steek-culturen verkregen worden. Onder gun
stige omstandigheden ontwikkelen zich de
reinculturen spoedig; zoodat ze met 't bloote
oog goed zichtbaar zijn, en de proefnemingen
kunnen beginnen.
De afgebeelde rein-culturen zijn van de
zooeven géTioemde Wonderbacteriën ; op na
tuurlijke grootte, in agar-agar.
E.
CORRESPONDENTIE.
G. W. e. a. Uw vogelbrieven z\jn niet
vergeten; bij gelegenheid, als ik 't weer eens
over zangvogels heb, zal ik er op antwoor
den, de zaak heeft geen haast; 't is nog
winter.
Panorama-Gebouw.
Amsterdam, Plantage
\ntieke Meubelen, Porceleinen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
Vatte prtfsen. Toegang vrij.
Het Filiaal USUXlTC&tK.
is van af heden geopend.
PHOENIX JIEUBILEER-imiCHTIiW,
234 Spuistraat, Amsterdam.
l Woning
Kantoor
Inrichtingen.
Prijscouranten en begrootingen gratis. Plaatsing door
eigen personeel van meubileeringen franco in elke plaats
van ons land.
AmSTERDAfll
AARDEWERK
Eh
L BINNEN-!
INRICHTINGTOT
MEUBELEERING
EN-VERSIERING
^DER-WONING^
I2O ? ROKIN ? 12©