De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 13 maart pagina 3

13 maart 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 1394 DE A MS TE fcl) \A.MM E R WEEKBLAD VOORNEDERLAND. herinnerende aan het bal diviu" de belles Véronnaises" enz. Het, onmiddelijk daarop volgende stuk, de eigenlijke Scène d'amour" wordt ons door den bekenden Berlioz-vereerder Ad. Jullien beschreven als een une page débordante de passion, de tendresse et d'aaiour; peut-être la pluèchaude inspiration que ait jailli du coeur del'artiste, leinorceau Ie plus achevéqu'ait enfantéson cerveau; sftrement une création uiiique dans l'art musical par l'expresgion orchestrale, par la transfiguration de simples instruments qui semblent avoir une ame, une voix, s'animer presque au souffléde Berlioz." Het vierde deel bestaat uit het onvolprezen virtuozenstuk voor orchest, la'reine Mab, ou la fee des songes", een bladzijde uit de litteratuur der orchestmuziek, die haars gelijke zoekt in geest, lichtheid, gratie en elfenachtige luchtigheid; een echt product der romantiek, maar tevens een stuk van duizelingwekkende moeilijkheden. In het daarop volgende deel komt het koor wederom aan het woord; het zyn Capulets die bloemen strooien op de hjkbaar van Juliette. Met een instrumentalen Satz sluit het deel echter wederom af, het is betiteld: Romeo au Tombeau des Capulets". Daarin schildert de componist ,joie délirante, d sespoir, dernières angoisses et mort des deux amants." Ook in dit gedeelte ontmoet men mooie oogenblikken van groote stemming; o. a. het slot met de zachtkens wegstervende oboe-golo en de beide korte pizz.-tonen der violoneellen. Het Finale kan men in drie fragmenten yerdöelen. Het eerste behandelt dan het «ptreden der verwoede Montagua en Capu lets en de bekentenis van den Père Laurence; het tweede de aria van dezen Pauvres en fants" en hetgeen daarop volgt, en het derde gedeelte de Réconciliation". In dit laatste fragment komt de bruyante grooto opera-stvjl wel eenigszins den voor namen indruk, dien .wij totdusverre van het werk ontvingen, verstoren. Pakkend is het echter wel en het zou mij niet verwonderen als de Paryzenaars in 1839, bij de eerste uitvoering reeds dadelijk hiervan onder den indruk zijn gekomen. Of nu alle toehoorders Zaterdagavond een sterke impressie gekregen hebben van Berlioz' symphonie drainatique"? Berlioz is geen kunstenaar, die algemeen bewonderd wordt over de gehetle wereld. Men noemt hem wel den franschen Beethoven, maar hij neemt noch in zijneigen uaderland,.noch daarbuiten een rang in, die ook maar eenigszins verge leken kan worden met htt uuiverseele van de vereering voor Beethoven. In zijn jeugd werd Berlioz in Duitschland meer gevierd dan in zijn vaderland. Joachim sprak onlangs in tamelyk depreeiöerenden geest over het talent van Berlioz. Wanneer de inzichten van dezen kunstenaar gedeeld worden door velen, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat de fransche meester in Duitschland het eerst terrein begint te verliezen. Wanneer nu ook hier de symphonie dramatique" niet algemeen bewondering heeft opgewekt, dan ligt het zeker niet aan het technische gedeelte der uitvoering.Het orchest, de hoofdfactor bij de uitvoering, heeft den geheelen avond een prachtvollen klank ont wikkeld, de koren zoowel het groote koor, dat alleen na de pauze medewerkte, als de kleine koren van den proloog en het man nenkoor uit de verte waren zeer mooi van klank en onberispelijk van zuiverheid en gelijkheid de solisten eindelijk, hoewel niet van bijzondere voortreffelijkheid, pasten zich voldoende aan bij het geheel. De grot van Genoveva, VAN CLARA VI E BI G. Naar het Duittch, door M. v. O. V. Milde had geen tyd zich opnieuw in philosoflsche overpeinzingen te verdiepen ... Hij hoorde schreden naderen, onwillekeurig deed hij 'n paar stappen achteruit en verborg zich achter 'n zwaren eik, zijn adem inhoudend. Van uit de schaduw zag hij een slanke maunengestalte te voorschijn komen, met een pak onder den arm. Nu stond hij stil en keek spiedend rond ? niets anders was te hooren dan 't murmelen van 't beekje en 't suizelen vau den avondwind door du lispelende bladeren. Milde verroerde zich niet; de han delwijze van den man was zoo vreemd, zoo schuw en angstig als had hij iets te verber gen. Nu stond hij vlak voor den boom, wiens zware stam den rechter verborgen hield ; een zwak schijnsel viel juist op zijn gezicht . . . Ei! dut was Lorenz Pfalzel! Reeds was Milde op 't punt te voorschijn te treden, om zijn hand op den schouder van den jongen boer te leggen, toen deze na nogmaals omgekeken te hebben, vlug over de beek sprong en be hendig de steile helling naar het hol opklauterdu. Spoedig was hij in de duisternis ver dwenen en was alleen het breken van takken en het kraken van dor hout nog hoorbaar. Zoo, zoo !" Hoofdschuddend kwam Milde nu te voorschijn; hij zag er ernstig en naden kend uit. Wat had Lorenz daar boven in 't hol te maken ? en dat nog wel op dit uur ? Daar moest mér achter steken . . . Met gebogen hoofd schreed Milde weer langzaam terug naar den Ramsteiii. 't Was of 'n zware last op hem drukte . .. Aldoor zag hij het beeld van die jonge vrouw voor zich, met het kind in haar armen ... daar naast het reine, vriendelijke gezicht van Anna en als 'n schaduw langs die twee gaande, de slanke gestalte van Lorenz. .. Wat was hier gaande ? Toen de eenzame wandelaar weer op den Ramstein terug kwam, brandde de lamp in de gelagkamer. De vroolijke drukte was voorbij, de meesten waren weer huiswaarts gekeerd, vermoeid van zomerlucht en zoinerweakte; slechts enkele gasten toefden nog, by het schijnsel van de tuinlampen, daar buiten in den lauweu nacht bij een aardbeziënbowl. Op den drempel stond Anna glimlachend en met blozende wangen. Den aankomende tegemoetgaande riep ze hem toe: Neen maar ... meneer de rechter wat is u lang uitgebleven ! Zóó jammer . . . Lorenz is er geweest en ik had hem u zoo graag als mijn verloofde willen voorstellen .. . maar hij kon niet langer blijven. Op den Pfalzelhof is 'n Nu had ik wel eenige langzame gedeelten iets vlugger gewenscht; zoo b.v. het Larghetto uit het tweede en het adagio uit het derde deel; vooral het slot van het laatste met zijn fermaten, klonk m. i. veel te gerekt. Doch, zooals ik zeide wat aangaat de tech nische eischen van het werk, daaraan bleven de heer Mengelberg en zijn uitvoerenden niets schuldig. Gaarne breng ik den heer Mengelberg en den leden van koor en orchest daarvoor een woord van hulde. Mevrouw C. Herman, die met haar mezzosopraanstem, behalve de alt-solo's van de symphonie, ook nog vertolkte twee zangen van Berlioz met orchestbegeleiding ii.l. l'Ab sence en Le jeune Pdtre Breton" heeft door haar eenvoud'een zeer sympathieken indruk gemaakt. Het is geen grootsche, meeslepende kunst, die zij vertolken kan; maar weldadig doet haar lieve voordracht aan, zoodat men met haar medewerking ingenomen mag zijn. De heer Plamondon, Tenor, had alleen het korte verhaaltje van Mercutio te zingen, hetgeen hij deed met zeer gutturalen toon, doch uiterst levendig in de voordracht. Den bas, Paul Daraux, hadden wij reeds vroeger in de Béatitudes" gehoord. De hoogte van dezen zanger klinkt ietwat geforceerd; ook maakt het overtrekken van twee lettergrepen aan het slot eener phrase geen voornamen indruk. Ik weet wel dat men zulks dikwijls aantreft bij Fransche operazangers, maar kunstenaars van beter allooi moesten zich niet schuldig maken aan zulke weinig gedi-itingeeide gebruiken. Overigens zij gaarne toegegeven dat zin stem in de middentonen vol klank is. Met een prachtige wedergave van de ouver ture du Carnaval Romain" werd het concert geopend. Wél wordt dut werk steeds schoon gespeeld, maar toch was het of ditmaal alles nog vuriger en geestdriftvoller klonk. Het was een waardig begin van den avond, dien men als passende hulde aan een groot kun stenaar, zeker nog lang dankbaar in het geheugen zal behouden. -AXT. AVEUKAMI'. 1) Zie Ferd. Hiller, Küngtlerleben, p«g. 89. IMItllllllinilllllllllllllltlllMltllllHIIIHIIIIUUMIIItUIIHIi Potgieter. Zwoltche Herdrukken, No. 14 en 15, E. J. POTGIETER. Jan, Jannetje en hun jongste kind, uitgegeven door J. H. van den Bosch, Zwolle, W. E. J. jeenk Willink. Over Potgieter bestaat een vrij uitgebreide litteratuur. Kort na zijn overlijden verschenen Huet's Persoonlijke Herinneringen", aan het einde van het tweede deel der Verspreide en Nagelaten Poëzie" schreef Johan C. Zimrnerman een Narede", en J. P. Hasebroek leidde de nieuwe uitgave van Het Noorden" in met een Vriendenwoord". Toen in 188(5 De Gids zijn vijftigjarig bestaan vierde, ver scheen in dat tijdschrift een artikel over Potgieter van den redacteur P. N. Muller, nog later kwamen de herinneringen vau Nicolaas Beets. Dr. Jan ten Brink gaf een overzicht van Potgieter's leven, maar hem stonden niet alle gewenschte bescheiden ten dienste, en dr. J. H. Groenewegen, beter ingelicht en beter toegerust, . schreef eerst een Bibliographio en daarna het leven van Potgieter. Het jaar 19013 bracht Verwey's leven van Potgieter, en intusschen waren de brieven van Potgieter aan lluet gepubliceerd, die van Huet aan Potgieter blijven tot H>25 verzegeld. Afgaande op den lof dien onze tijdschriften Potgieter gebracht hebben, zou wie de kaart koe ziek geworden en nu moest hij naar Gordel rennen om medicijnen bij den veearts te halen, hij had zóó'n haast!. . . Maar even tien uur zou hy trachten weer hier terug te zijn, ik heb hem zelf nog nauwelijks gespro ken vandaag. Zou u niet nog zoolang kunnen blijven? 't is al haast zoo laat..." En smee kend keek ze Milde aan. Deze vermeed 't haar aan te kijken. Neen, neen," zei hij haastig, ik moet uu dadelijk j weg, anders haal ik den laatsten trein uit j Ehrang niet meer." j Verstrooid, zonder veel meer te zeggen, j betaalde hij zijn vertering, drukte het meisje j de hand en ging haastig heen. Teleurgesteld blikte ze hem na. Wat of meneer Milde van avond had ? Hij maakte zoo'n haast om weg te gaan !... Ik hoop dat hij weer 's gauw terugkomt. .." -X- -AOp den Pfalzelhof stond Lorenz in de stal en haalde mest uit. Zijn hemdsmouwen luid hij opgestroopt, zoodat zijn gespierde armen tot beneden de elleboogen ontbloot waren ; zijn breed, gewelfde borst ademde zwaar. als beklemd. 't Was broeiig warm weer, als 7.011 er 'n onweer losbarsten. Hij werkte hard, het /weet druppelde van zijn voorhoofd en kleefde de ronde kr'ullokjes aan zijn slapen vast. Hij scheen slecht geluimd te zijn en smeet den mest zoo wild en slordig uit de deur, dat die in groote bogen op de binnenplaats neerspatte. De jonge man vloekte hardop . . . Donnerwetter ! .. . Sakkerlool! . . ." l'.en zenuw achtige trek trilde om zijn mond. Zijn gezicht was veranderd ; in plaats vun de vroolijke, franke driestheid was in zijn oogen een uit drukking van schuwheid en angst gekomen. ; Hij was stil geworden, durfde de mensclien ' niet meer vrij en oprecht aan te kijken. Zijn gelaat was ook smaller geworden en tusschen de oogen was een rimpel gekomen. 't Komt van z'n vrijen !" zei de oude Simeon Pfalzel lachend tot zijn vrouw ; maar hij keek zijn zoon vaak achterdochtig aan. Over Barbara werd op don Pfalzelhof nooit meer gesproken en vroeg 'n enkele keer ; iemand van 't dorp de boerin naar da ver dwenen meid, dan haalde zo slechts haar schouders op : Ja, ja ... weg is ze l" 't Was stil op de hofstede. Sedert het ver- i trek van Barbara, hield men knecht noch meid. Lorenz moest alles allén afdoen. De middagzon gloeide op do steenen waartusschen 't gras opgeschoten was ; de oude boer en boerin hielden daar binnen een mid dagdutje. Door de poortdeur gleed een oude, in : lompen gekleede, vrouw naar binnen, keek ; eerst voorzichtig rondom zich en sloop toen [ naar den stal. Ze was zoo stilletjes genaderd, j dat Lorenz haar pas bemerkte toen ze op den drempel stond en hem met haar inge vallen mond 'n Goeden dag" wenschte. Verschrikt keek hij haar aan terwijl 'n roode kleur zich over zijn gelaat verspreidde. ; van het land niet kende, denken dat zyne werken gelezen worden. Helaas, al die lof was niet alleen voor onletterkundig, maar ook voor een groot deel van litterairontwikkeld Nederland een holle klank. Het is nu eenmaal een feit, dat men onze beste schrijvers pleegt te bewonderen op een af stand, immers zonder ze te lezen, en dat het genot dat de lectuur van diezelfde schrij vers schenkt, te giooter schijnt te worden, naarmate men het langer uitstelt. Inderdaad strekt veler belangstelling niet verder dan band en rugtitel. Dooder dan ooit liggen vele onzer beste auteurs in hun papieren kist. De uitzonderingen zijn gauw geteld. Cats is langen tijd populair geweest, en zelfs in de dagen toen Huet hem meende dood te slaan, verkocht de uitgever Campagne te Tiel met veel succes een nieuwe editie van deii boerenbijbel. Van. de nieuwe uitgave van Staring's Gedichten daarentegen, verschenen in 1802 en door Nicolaas Beets krachtig aanbevolen, werden bij inteekening.... 39 exemplaren verkocht. Bilderdyk wordt ge kocht en niet gelezen, Multatuli gelezen en niet gekocht. En Potgieter? Hij zou voor nog veel meer zijner landgenooteu een vreemde eend in de vaderlandsche bijt" zijn als er geen bloemlezingen waren. Maar een bloemlezing is toch het ware niet als zy slechts fragmenten opneemt en met die losse en uit het verband gerukte gedeelten eert men de nagedachtenis van dichter of schrijver allerminst. Men krijgt een vrij volledig overzicht van Potgieter's werkzaamheid wanneer men leest: l", den bundel Proza 1837?1845", 2". Per sonen en Onderwerpen" (Huet), 3". Een bundel liederen en gedichten" (Zimmerman). Het is niet veel, maar men kan het er voorloopig mee doen. Het is Potgieter als novellist, als criticus, als dichter. De kennismaking leidt tot een oordeel dat door lectuur rjver den schrijver aan zuiverheid allicht zal win nen. Om een schrijver te leeren kennen moet men beginnen met hem te lezen. Toch schijnt dit, dat bijna een axioma is, door de feiten weerlegd te worden. Niemand heeft Potgieter beter gekarakteri seerd dan zijn vriend Huet: Moest ik hem katalogiseeren, ik zou den heer Potgieter tot de klasse brengen, bij wie men, indien de konversatie tijdens de eerste kennismaking niet vlotten wil, een jaar later eens terug moet komen." Daarmede is tevens een der oorzaken van Potgieter's impopulariteit aan gewezen. En wie als stelregel aanneemt, dat het publiek in verzen meer eischt dan gedachten, welke duizend- en duizendmaal even goed zijn uitgedrukt, zooals Potgieter zelf zegt in zijn beoordeeling van Staring's gedichten, drukt zich toch tamelijk vaag uit. Want waar is de grens? mag men vragen. De voordracht van een sedicht als Florence" is een onderneming, waarvan vooruit te zeg. gen is dat zij zal mislukken en waarbij een goedwillig en geduldig publiek langzaam maar zeker in den dut raakt. Als Potgieter zelf het noodig oordeelt toelichtingen te geven, dan is er stellig iets op te helderen. Welnu, de dichter heeft aanteekeningen op Florence" geschreven. Maar die commentaren zijn lang niet voldoende. Neen, het auditorium, zou het wil van do /aak hebben, diende een grondige studie van het gedicht te maken. En zoo gemakkelijk hoeft men het gemaakt, dat er nu wel drie commentaren bestaan (Meerkerk, .longman, Boeken). Zoo ooit dan liggen hier de schoonheden niet aan de opper vlakte. Het is dan ook ecu groote illusie als Potgieter zegt: Duidelijkheid is mijn hoofd verdienste". Illusie evenzeer, dat zijn ge leerdheid, of hetgeen men met dien naam Kathrijn! hoe durf je hier te komen! Als vader je ziet . . .!" Dat kan me niks schelen !" antwoordde de oude minachtend, ik kom je vragen, waarom je al in geen dria dagen boven bij Barbara geweest zijt ? Ze had intusschen kunnen verhongeren en ik heb zelf ook niks!" Ja, ja, ik zal wel komen, van avond nog, wees maar gerust, ik breng ook wel weer wat mee ! Maar denk niet dat 't bij ons Lui lekkerland is, waar da gebraden duiven je in den mond vliegen ? !" Hij wilde 'n poging tot schertsen doen en de oude op den schouder kloppen, maar ze week uit en zag hem met haar roodgerande oogen giftig aan. Laat dat liever en haast je maar wat om naar Barbara te gaan . . . Je zult werk hebbeu om 'r de miiizennesten uit'r hoofd te praten. Ze is woedend, sedert ze gehoord heeft dat je met Anna gaat trouwen en eiken dag naar den Kamstein gaat. Wat ? wat ? .. . Wie ... w ... wie" da man stotterde van schrik en woede. Wie heeft't haar verteld ?" Met gebalde vuisten wilda hij haar Ie lijf gaan, maar ze wist hem behendig en vlugger dan men denken zou. te ontwijken. Schreeuw zoo niet, Lorenz," zei/e rustig, ..anders wordt je vader nog wakker... -ik heb 't 'r gezegd ! Denk je, dat ik 't maar rustig kan aan/Jen, dat mijn broer's klein dochter daar boven in dat gat zit en met 'r wurm van 'n kind bijna verhongerd V Kn oiidertusschen zit jij met 'u rijk meisje te vrijen en lacht in je vuistjo ! . . . Neen noen! manneke! dat gaat zoo maar niet ! (ia naar boven en doe je plicht, anders ..." Hou je mond !'' Lorens hief zijn hand op, maar die bleef onbewegelijk in de lucht opgericht; want op eens zag hij. niet ver van de staldeur, zijn vader staan, met de pijp in zijn mond en de banden in do broekzakken, die strak naar hem keek. Wat is dat daar ?" Du stem van den ouden man klonk dreigend. Wel sakkerloot! wat moet dat oude wijt van je hebben, Lorenz ?" .,Nik-i. . . niks . . .!" De oude Katharijn grijnsde en haar ronden rug nog dieper buk kend, /W ze met klagende stem : ( <ch boer ! ik heb je zoon om 'n handvol aardappels gevraagd, maar hij wil me niks geven ! . .. Toe, geef me wat!" Wil je wel maken dat je weg komt ?" en de boer dreigde met zijn vuist. Ik ken je wel ! maar nu je hier geen nicht meer hebt wonen, die voor je uit ons huis gedragen heeft, wat ze maar kon krijgen, wil ik ju hier niet meer zien! Geen bedolvolk hier!" Wat? bedel volk??" De vrouw richtte zich op als een adder die op haar staart getrapt is. Zóó slecht staat 't niet met me, hoor ! Maai'. . . Barbara laat je wél groeten . . . jou en je zoon Lorenz, hoor?. .. Adieu!" Met de rimpelige hand wenk.'inl en spotlaehond, strompelde ze naar de poortdeur. Onbe veeglijk als aan den grond gegroeid, staarden beide mannen haar na. Du mieren gelieft te bestempelen, de grenzen van het uitgebreid lager onderwy's nauwelyks overschrydt. Het is de moeite waard, hier nog even een plaats uit de Brieven téciteeren: De beste bladzijde, met waarachtige warmte geschreven, wordt rletsch en flauw, als men haar zes-, zevenmaal overleest". Het is niet de poëzie een vreemd geval. Wie muzikaal genot wil smaken, getroost zich wel zeer inspannende voorbereiding: men bestudeert soms de partituur; men door loopt althans het klavier-uittreksel. Waarom zou de poëzie het met minder toewijding moeten stellen? De opmerking is van wijlen C. H. den Hertog. Hy beschouwde de studie van Potgieter als een voortreffelijk soort van hooger onderwijs, en wie zijn methode ge volgd heeft, moet hem gelijk geven. Zoo is Potgieter in de onderwijswereld ingeleid, maar zoo is hij ook voor velen, verstoken van voorbereiding en van leiding, een schrik beeld geworden, erger nog dan Staring of Da Costa, die toch ook al in een kwaad gerucht staan. Terecht ? ? Och, de onderwij zers-examens houden nu eenmaal veel van raadseltjes, eu Potgieter is zoo kwistig met lang vergeten of nooit geweten bijzonder heden, dat een argeloos caulidaat de schrik om het hart moet slaan.. Is het soms niet om tureluursch te worden? Wie weet al die bijzonderheden van historischen of litterairen aard, microscopische feitjes, al die citaten, thuis te brengen! Inderdaad, Potgieter geeft harde noten te kraken. Maar wat blijft er op den duur over van wat als kunstwerk wil worden beschouwd? Men herinnert zich het 09ste Leekedichtje van De Génestot: 't Blank nootje kwam kyken, maar 't hield zich niet blank Want 't bleef inde handen van Oom veel te lauk! Toeu lustte de ondeugende jongen 't ni'et nieer.... Pel 't nootje, maar maak het niot morsig, meneer! Zóó opgevat, kan het resultaat van dich terstudie hoogstens een opgedrongen meening zijn en herinneringen aan tal van grijze, ver velende .uren, waarin men poëzie bepoetelde of vermoordde door ze onder een berg van taalkundige knutselarijen te begraven. Dit is een der verdiensten van Den Hertog, dat hij in zijn te weinig bekende Aanleiding tot de studie van litteratuur" den weg heeft willen wijzen aan hen die zóó in het duister rond tasten. Hij legde er den vollen nadruk op dat wie een vers goed weet te zeggen, het zijn leerlingen al voor het grootste deel dui delijk gemaakt heeft. In zijn critiekm overvraagt Potgieter. Men leze zijn oordeel over de Camera Obscura en over de Sint-Pa9lusrots om tot de over tuiging te komen, dat alleen het genie een letterkunde zou hebben kunnen scheppen, beantwoordende aan Potgieter's oogmerk. Intusschen is hij de eerste Nederlander ge weest die van de nationale letterkundige critiek een afzonderlijk vak heeft gemaakt. Maar hij "zoekt zijn ideaal achterwaarts, in de zeventiende eeuw. Zijn streven drukt Verwey uit door te zeggen, dat Potgieter begon met het Vaderland te omringen door Europa". Zoo heeft hij tot zijn volk woorden gesproken van kern en verstand, kernachtig tot duister wordens toe, om een wending van Potgieter te gebruiken. Vereerders van Potgieter zullen ook hier zeggen dat men over zijn duister heid niet klagen mag, dat men er tegen be hoort te worstelen zoolang tot geen duister heid overblijft. Dat is een zware eisch, en het is een troostrijke gedachte dat Huet niet alle toespelingen van dien ijzervreter in de let teren", dien boekverslindenden Petrus Comestor" kon ophelderen. Huet's zoon, den uitgever der Brit ven, is het niet anders geop 't voorhoofd van den oude zwollen op, de jonge boer werd beurtelings rood en bleek en sloeg de oogen neer als een betrapte schoolknaap. Wat beteekont dat, Lorenx ?" De stem van Simeoii Pfalzel trilde van ingehouden drift ; hij nam de pijp uit zijn mond en klopte zijn zoon daarmee op de wang. Wat heb jij met dat bedel wijf te maken? waarom lachte ze zoo? en wat praatte ze van Barbara? Geef antwoord?" en met van toorn fonkelende oogen boorde hij zijn blik in het gelaat van den andere. 't Is niks, vader . . . werkelijk, bij alle Hei ligen . . . daar kunt u gerust op zijn!" Nu... ik ma^ 't lijden." De boer lachte gedwongen en spottend. Tk hou je bij je woord !" Hij spoog op den grond en stak de pijp weer in zijn rechter mondhoek. ..'t Zou ook ;ïl te dom van je zijn. je met zoo'n meid in te laten! Ik zou Lorenz Pfalzel niet meer willen kennen, als hij dat gedaan had ! . . . Vanavond ga ik naar den Ramstein, en dan kun je meegaan, als je wilt, 'k wou met Anna's vader afspreken, wanneer de eerste afkondiging kan plaats hebben ... Ik houd niet van dat uitstellen en op de lange baan schuiven. .Met Mai ia Geboorte hebhen we geld noodig, dan moeten we bel isting belalen; blijft 't geld uit, dan zouden we geen dak meer boven om hoofd hebben ! . . . Vooruit jongen ! waarvoor ben je anders de knappe Lorenz ?'' Deze antwoordde niets, machinaal knikte hij maar met 't hoofd. Bij wijze van aan moediging gaf de oude hem nog 'n welge meende por in de zijde eer hij met vasten tred in 't huis verdween. Hij bleef als ver steend op zijn spade geleund in de stralende middagglans op den grond turen. O! die Barbara !" De jonge man steunde .. . Hoe gelukkig bad hij kunnen zijn, hoe goed zou alles beschikt zijn, als die Barbara etmaar niet was! Een onuitsprekelijke haat en woede maakte zich van hem meester. Wan neer hij haar op dat oogenblik voor zich gehad bad, zou hij haar geslagen en de lange haren uit het hoofd getrokken hebben ! Zij was de oorzaak van al de angst en ellende die hem overdag steeds vervolgde, 's nachts niet met rust liet en hem eiken kus verbit terde, dien hij de mooie Anna op de roode lippen drukte. O, jou spook ! jou heks . ..!" Lorenz balde zijn vuist en knarste op zijn tanden van ver beten woede. Was jij maar weg, voor mijn part onderin. . ." I lij schrikte; het loeien van een koe bracht hem tot bezinning; met bijgeloovige ontzet ting keek hij naar het lage deurtje vau 't afgeschoten kamertje, waarin Barbara vroeger geslapen had. 't Was hem, of hij weer haar stem hoorde, fluisterend, maar vast als hamer slagen : Ik zweer bij het Allerheiligste, bij de zaligheid vau mijn ziel ? ." Jawel ! . . . stil.. . stil ! . . ." Hij liet do schop vallen, het angstzweet brak hem uit; hij stopte zijn handen in de ooren en rende gaan. Zelfs zijn grootste bewonderaars hebben les défauts de ses qualités" erkend en de beoordeelaar van het Leven van Bakhuizen van den Brink, in de Spectator van 1885 moet toegeven, dat Potgieter's uitstapjes soms tot een labyrinth voeren, waaruit het ontkomen moeilijk, zoo al mogelijk is. Zoo kou ontstaan wat Zimmerman n groote tusschenzin'1 noemt. Potgieter had alty'd zooveel te zeggen, dat hy geen enkel ding uit kon zeggen. Toch blijft stijl zijn groote verdienste correctief tegenover het zinledige, stijllooze fn spitsburgerlijke, een reactie die als zoodanig mag hebben geleden aan overdrijving". En bovenal drong hij aan op oorspronkelijkheid On sterflijk maakt de oorspronkelijkheid!" heet het in Eene Halve-Eeuws Wake '. Hij moet zich geestverwant gevoeld hebben van Staring. Met hem had hij geineen de liefde voor de zeventiende eeuw, de liefde voor het zinrijke, voor Hollandsche verzen met een gedachte. Beiden vereerden zij Huygeus. Over Cats wijken hun gevoelens uiteen. Maar Staring schijnt ons consequenter. Geen tegen strijdigheid tusschen leer en voorbeeld bij hem die ook wel wist dat zyn poëzie geen muziek was om van 't blad te spelen. Tegen over een publiek dat hem oversloeg, rekende hij zich verantwoord met dat puntdicht op zijn suffenden Krijn: Krijn las en zei, zoo tnsachen waken En dutten in: Dat kon wel klaarder zyn!" Voor die half slapen, lieve Krijn, Kan 't een die droomt slechts duidehjk maken. Wat Staring uit de volheid van zijn ge moed kon geven, mist Potgieter humor. Is het wel een gemis voor wie als Potgieter . overtuigd is dat der kunst hooger roeping is opgelegd dan te vermaken?" En al vindt Albert Verwey de .lans en Jannetjes van Potgieter geestig, velen zullen dat nief. met hem eens zijn. Vernuftig, dat is wat anders. Als hij schertst hij doet het gelukkig zelden komt er een floers van weemoed voor onze oogen. Met gelijke losheid plegen olifanten zich te bewegen op het gespannen koord." Die woorden zijn den scbrijver die indertijd een parallel trok tusschen Huet en Potgieter, kwalijk genomen, men heeft ze zelfs een ruwe persiflage gevonden. Maar is het niet een heilzame compensatie bij al te onberedeneerde bewondering, dat ook de tegenpartij wordt gehoord. Wie vasj. in den zadel zit kan een stoot verdragen," placht Potgieter zelf te zeggen. En de critiek der bewondering had in hem maar zelden een woordvoerder Uit Staring's poëzie leeren wij den mensch Staring kennen: een beminlijk man. Dat was Potgieter niet in de eerste plaats, al wil Verwey ons doen gelooven dat Potgieter, waar hij zich vertoonde,. bemind was." Afgaande op den inhoud der Brieven is twijfel aan de waarheid van zulk een absolute uitspraak stellig geoorloofd. Tot de vereerders van Potgieter behoort stellig de heer J. II. van den Bosch. Hij behandelt een der moeilijkste prozastnkken van Potgieter. Zijn boekje telt 182 bladzijden, waarvan er voor den tekst welgeteld 31 noodig waren. De rest is voorbericht, in leiding, beschouwing en een honderdtal blad zijden met aanteekeningcn. Moeilijk proza dus, ja bijna berucht om zijn moeilijkheden" zegt. de heer Van den Bosch die het kan weten, en die zich niet vleit a 11 e s te hebben opgehelderd. H net verweet de lezers van 1834 dat zij de Zusters", de Ezelinnen" en het Rijksmuseum" niet beter wisten te waardeeren, maar ie dat verwijt voor het laatste van kracht? Philologen zullen het later bestudeeren als moeilijk Hollandsch als een bezetene weg. » Dien avond ging de vader allén naar den Ramstein, de zoon lag zinneloos dronken in 't hooi eu sliep zijn roes uit. Hij is onwel geworden," zei boer Pfalzel, zijn aanstaand schoondochtertje in haar wang knijpend, heel veel groeten, en morgen komt hij wel weer." Toen Lorenz den volgenden morgen vroeg ontwaakte, moest hij zich lang bezinnen eer 't hem klaar werd, wat er gebeurd was. In de frissche ochteiidkoelte kwam alles hem lang niet zoo wanhopend voor als den vorigen dag. Overeind zittend in het hooi keek hij door 't zolderluik naar de heuveltoppen en verder op den straatweg van Ehrang, die, met appelboomen beplant, de kronkelingen der Moezel volgde. Daarlangs moest ze gaan... dat kon ze ook best, ze was immers jong eu weer kraci.tig! ... Maar 't kind? 't kind?! ! De jonge inan wreef zich 't voorhoofd, liet j 't hoofd in beide handen rusten en ducht na... Plotseling sprong hij op eii sloeg zich zoo blij en met zoo'n kracht op 't dijbeen, dat 't klapte . . . Ja ja ... zóó kon 't best!... zóó zou 't gaan... Hij had toch nog'n tijdje vóór zich! Komt tijd, komt raad !... Ei! dat ivas 'n slimme inval van hem geweest! -::- -x* In heel Ehrang bleef geen mensch in huis; met doodsbleeke, verschrikte gezichten ston den /e in de straatjes en steegjes met elkaar te praten. De eenige, die thuis bleef hokken, was de oude Kathrijn Holzer. Ze lag te bed i en had den vuilen, met drooge bladeren gevulden zak, die haar als deken diende, tot over de ooren getrokken, zoodat de verkromde voettoppeu te voorschijn kwamen. Ze jammerde, steunde en klaagde erbarmelijk, had vréselijke pijnen... Waar? O, overal, over 't lieele lichaam ! . . . Door 't kleine venstertje van haar armelijke hut drong de weerklank van al de uitroepen van ontzetting, schrik, angst en verbazing! .. . En terwijl in Ehrang al het werk in den steek gelaten werd eu mannen en vrouwen niet uitgepraat waren over het ontzettende het gruwelijke dat gebeurd was, zat de rechter Milde te Trier voor zijn schrijftafel en staarde op een telegram in zijn hand. Het venster stom! open, '11 heerlijke zomerlucht stroomde naar binnen, 't geurde naar linden, rozen en. jasmijn. . . 'u Helder blauwe hemel en stra lende zonneschijn. Van de nabij gelegen Domkerk sloeg het langzaam, plechtig twaalf uur... eu ook van de andere kerktorens luidden de klokken. Rechter Milde richtte zich op, het telegram in zijn hand ritselde. Daar stond 't duidelijk in groote letters met blauw potlood geschreven : Ehrang 20 Juli, 10 uur 50 minuten. Lorenz Pfalzel vermoord. Lijk heden ge vonden in Ramsteinsche boech, nabij Geuovevagrot. KOIILIIAAS, burgemeester. (\Yortlt rercolyil'.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl