Historisch Archief 1877-1940
Na. 1395
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gedachten heeft neergelegd, cue riöi
teten tot een kunstgewrocht van zeldzame
schoonheid, die paar inleidingsroaten werden
door Bisler heel anders gespeeld dan
gewoonl$k geschiedt.
Meestal tracht de pianist door z\jn spel
reeds aanstonds uit te drukken de beteekenis
welke dit motief later zal verkrijgen. Niet
alzoo Risler. Het was alsof hij droomende
en mijmerende begon. Het was alsof hy
peinzende het motief dicteerde aan het orchest
als het ware om de verdere bewerking aan
dat klanklichaam over te laten. De opvatting
van Risler was my nieuw; ik kon daar wat
Toor voelen. Overigens was zijn reproductie
in hooge mate stijlvol en schoon. Het tweede
deel in-poëtisch en het Eondo met w
gslependen bravour.
Hoezeer het nu ook te prijzen valt by
Risler, dat hy een zoo ernstig
Beethovenprogramma had uitgekozen, de vraag dringt
isich toch bij mij op of Beethoven's laatste
klavieraonate wel geschikt is voor de groote
zaal; of dit diep ernstige werk niet beter tot
zjjn recht komt in een zaal voor kamermuziek
met intiemere omgeving. Ook na het
aauhooren der sonate zou ik die vraag nog willen
?tellen, daar ik er niet den totaal-indruk
van kreeg, dien ik er bij andere gelegenheden
wel van ontving, niettegenstaande Risler tal
yan schoone detaila heeft laten uitkomen,
vooral in enkele der variatiën van de Arietta".
Dat neemt echter niet weg, dat hij met zijn
sobere en toch diep gevoelde voordracht
den toehoorders oogenblikken van groot ge
not geschonken heeft. Gelukkig heeft Risler
niet toegegeven aan het verzoek van het
publiek om een toegift. Wat zou na opus 111
nog gepast hebben ?
Gaarne zullen wij den sympathieken kun
stenaar wederzien.
De laatste dagen hebben ons uitvoeringen
gebracht, waarop welbekende en gevierde
kunstenaars ons hebben vergast op het heer
lijkste van wat hun kunst vermocht te bieden.
Zoo heeft Messchaert om ui gezelschap
van zijn vriend Röntgen's liederen doen
hooren van Schubert, Sclmmann en Brahms, en
zoo heeft ons het Boheemsehe quartet der
heeren Hofman, Suk, Kedbal en Wihan
kamermuziekwerken doen genieten van
Beetlioven, Dvorak, Grieg, Schubert en anderen.
Men weet dat Messchaert de toehoorders
steeds onder den indruk brengt van zijn heer
lijke voor irachtskunst, vooral wanneer hij
uitstekend gedisponeerd is, zooals ditmaal
het geval was. Men weet ook dat de Bohemers
nog steeds aan de spits staan van alle
quartetgezelschappen en dat zij alles door hun tem
perament weten te bezielen met jong, frisch
en bloeiend leven. Het is tamelijk doelloos
nog nieuwe woorden van lof uit te denken
om de daden van deze eenige kunstenaars
naar waarde te schatten. Laat ik liever eenige
oogenblikken stilstaan bij een concert dat
Zaterdag 11. door een onzer stadgenooten,
den heer G. H. G. von Brucken Fock gegeven
is. De coueertgever speelde daarop de 24
Preludiën, die voor een paar jaar geleden
door hem in druk gegeven zijn en toen door
m\j met groote waardeering in dit blad zijn
besproken.
Zonder de minste aarzeling' durf ik ver
klaren, dat de gunstige indruk, dien ik des
tijds van de 24 Preludiën ontving, thans,
door de expressieve voordracht van den
componist nog belangrijk is versterkt. Het
is waar, enkele virtuose passages zullen door
pianisten met grooter techniek meer tot hun
recht komen. Van Brucken Fock is geen
piano-virtuoos. Hij pretendeert ook volstrekt
niet zulks te wezen; men kon dit genoeg
zaam opmaken uit zijne allures. Maar even
zeer waar is het, dat men de/e Preludiën
kwalijk door iemand anders zóó poëzierijk,
266 vervuld van alk intentiën en zóó expres
sief zal hooren voordragen. Mij hebben ze
De grot van Genoveva,
VAN'
CL AR A VI E BI G.
Naar het Duilsch, door M. v. O.
Milde kan zijn oogen niet gelooven ! Hoe
was dat mogelijk ? Voor enkele weken had
hij nog naast den jongen levenslustigen mau
geloopeii, en 't was nog geen veertien dagen
geleden dat Anna van den Ramstein hem
overgelukkig en met blozende wangen over haar
verloving gesproken had.'Op dien Zondagavond
had hij Lorenz nog vlug over de beek zien
.springen en verder was hij die helling
opgeklauterd naar de Genovevagrot eu nu
nu lag hij dood en verstijfd wellicht op
denzelfden weg... Milde -huiverde en een
ontzettende verdenking flitste plotseling in
hem op! ...
't Is niet mogehjk ... niet mogelijk. " Hij
maakte 'n afwerend gebaar met de hand, zijn
oogen bleven starend op n punt gevestigd...
Hij zag niet meer zijn schrijftafel, noch de
muren van zijn kamer. . . vóór hem lag het
zonnig verlichte grasveldje en midden in dien
glans zat do jonge moeder, wiegde haar kind
eu neuriede... Suja. suja kindje ..."
Het lange glanzende haar was ever haar
schouders uitgespreid . . . Maar nu lachte ze
niet als toen dien middag. Haar donkere
oogen hadden een dreigenden,
onheilspellenden blik... en't was of een donkere draad
zich van hier ontspon die naar beneden reikte...
naar den verslagene daar in 't bosch . ..
Mijn God !" Met een eneryische beweging
richtte Milde .zich op uit zijn ineengedoken
houding. Hij belde. De oude Lise, de meid
kwam, op haar pantoffels sloffend, binnen.
Nieuwsgierig dwaalden haar fletsblauwe oogen
van haar meester naar het telegram op tafel.
Is er wat bijzonders gepasseerd, mijnheer
de rechter ? Zal ik gauw 'u droschke halen?"
Lise wist. reeds by ondervinding dat, wan
neer de rechter zóó'n gezicht trok, 'er haast
bij was.
Lise, wil je 's gauw naar meneer Strupp
loopen eu hem vragen om direct hier te
komen. En bestel dan meteen bij Klepper 'n
rijtuig; met de vertrekuren van den trein
past 't niet best; binnen 't halfuur moeten we
weg naar Ehrang. Er is haast bij !"
Lise draafde weg; en voordat er 'n half
uur verloopen was, waren rechter Milde en
zijn secretaris Strupp onderweg. De paarden
liepen zoo snel als ze konden; weldra lag
het, in zonlicht badende Trier achter hen
en rolde het rijtuig over den stoffigen weg,
die aan de ne zijde, begrensd werd door de
groot; genot verschaft en, was ik een
oogcufelik bevreesd, dat vier en twintig piano
stukken van eenzelfden vorm op den duur
wat vermoeiend en eentonig zouden werken,
mijn vrees is schitterend gelogenstraft.
Er zit zoo veel afwisseling in deze klavier
stukken ; ze zijn zoo rijk varieerend in stem
ming en karakter en ook de elkaar opvol
gende toonaarden zijn zoo goed gekozen,
dat men verheugd mag zijn met deze muziek
kennis gemaakt te hebben. Het is moeilijk
om aan eenige der Preludiën boven andere
de voorkeur te geven. Ik wil dan ook slechts
bij uitzondering die in f mol releveeren als
een prachtvol stemmingsstuk van groote be
teekenis.
Het talrijk opgekomen publiek was blijk
baar onder sterken indruk en juichte den
componist hartelijk toe.
Daar ik zelf een aandeel nam aan het ove
rige gedeelte van het programma (drie gees
telijke liederen voor gemengd koor a cappella)
zal ik daarover het stilzwijgen bewaren.
Over het honderd vier en dertigste
Caeciliaconcert hoop ik de volgende week te
refereeren. Alleen wil ik thans nog mededeeleu,
dat de Donateurs-repetitie een uitstekend
verloop nam.
De aanvankelijk op het programma ge
plaatste Obéron-ouverture van Weber had
plaats gemaakt voor de ouverture die Waise"
in memoriam" G. A. Heinze. Daarmede
werd de matinee geopend. Een zeer grooten
indruk maakte het voorspel van Wagner's
Lohengrin". De andere werken waren Beetho
ven's Eroiea-sy mphonie en Strauss'
Tondichtung Also sprach Zarathustra."
AST. AVERKAMI'.
lllllllllllllllHIIIIUIIIIMIIItlllHIIIIIIIMIIHIIIIIIIHIIINIIIMIIIIMIIIIflIlllltltlt»
Voor Werkplaats en School. Figuren en
samenstellingen gebazeerd op het vier
kant, door J. B. HEUKEI.OM. Uitgave
S. L. van Looy, Amsterdam.
We zien hier in een ruim dertigtal, deels
gekleurde, deels ongekleurde platen, hoe met
enkel rechte lijnen eu combinaties van slechts
weinig kleuren toch aardige resultaten bereikt
kunnen worden.
Trouwens de waarde van een ornament is
niet, gelijk velen ten onrechte meenen, af
hankelijk van de veelheid van kleuren of
ingewikkeldheid der lijnsamenstellingen. In
tegendeel kunstwerken uit vroeger tijden, zij
kunnen ons doen zien dat met zeer weinig,
met enkele lijnen, eenvoudige, op regelmatige
afstanden geplaatste motieven, een paar om
wisselende kleuren, een schoonheid bereikt
is, die niet beter verkregen kan worden. Maar
n ding en een zeer voornaam ding moet
hierbij op den voorgrond staan, en dat is de
juiste plaatsing, de goede verdeeling, het
zuivere evenwicht. Fn of dit nu bij intuïtie
geschiedt of dat het volgens vaste regels,
wetten, stelsels wordt bepaald, zonder dit is
een goede versiering onmogelijk. Bij een
voorwerp, zal de vorm en het gebruik reeds
voor een deel de plaatsing der versiering
aanwijzen, en is men in dit opzicht meer
vrij, wat echter weinig het geval kan zijn,
daar iedere versiering min of meer aan een
plaats gebonden is eu dus een zekere functie
te verrichten heeft: maar ook dan, waar het
uitgangspunt zou zijn louter een vlak te vul
len, daar zal men rekening dienen te houden,
met verdeeling en verhouding, met evenwicht
der motieven onderling.
In een kort voorwoord licht de ontwerper
een en ander toe, waarbij de daaraan volgende
platen dan als verduidelijking dienen; waar
hij echter schrijft dat het doel van deze
bladen geenszins is een serie voorbeelden te
geven" en iets verder liier hebben we slechts
voor oogeu eeno oefening in het ontwerpen
en samenstellen die voor alle versiering de
zelfde is," daar gelooven wij dat weinigen
bruiu-roode zaudstoenrotseu, met overhan
gende bossen groen, aan den anderen kant
door de Moezel, die in 't droge zomerseizoen
vrij smal en schraal jre \vorden was.
De secret iris schoof onrustig op zijn plaats
heen en weer zuchtte en zei puitend :
O, foei ! Wat is 't vandaag warm ! meneer
de rechter!"
lirn '" Verder geen antwoord. Milde
leunde rnet gesloten oogen in 'n hoek van 't
rijtuig, schijnbaar slapend, maar zijn gedachten
werkten rusteloos verder draaiden aldoor
in oen kring rond, waarvan de blonde vrouw
voor de Genovevagrot het middelpunt
vormde.
7oo verliepen bijna twee uren.
Eindelijk... Ehrang!" De koetsier knalde
met zijn zweep en vóór hem lag het lieflijke
dorpje, met de zilverige Kyll en de dichte
bosschen, die als 't ware koelte uitstraalden.
Ze reden door de dorpsstraat een
nienschenschaar kwam hen tegemoet, die weklia
het rijtuig omringde en een zwijgend geleide
vorm ie. De paarden konden slechts langzaam
vooruit komen, de menschen schreden tot
vlak bij de wielen; 'n paar straatjongens
hingen als klissen achter aan 't rijtuig. In
gedrukte stemming, en zwijgende spanning
toog de stoet verder. Daar nu was de rechter
van instructie uit Trier . . .. wat zou die wel
zeggen ?
De burgemeester trad haastig uit zijn
woning te voorschijn; hij zag er bleek uit eu
} scheen geheel vau streek; zoolang hij zijn
j ambt bekleed had en dat was reeds 'n
heele reeks van jareu \va< zoo iets
oiitzettends in Ehrang niet voorgekomen. Hij steeg
by' de twee heeren in 't rijtuig eu de koetsier
reed, na ontvangen orders, wat sneller in de
richting van het bosch. Spoedig lagen de
dorpshuisjes achter hen ; op de berghelling
stond de hoeve van Simeon Pfalzel, met zijn
afgebrokkelde muren en gebarsten venster
ruiten, omringd door nieuwsgierigen. Deze
verwijderden zich toen ze het rijtuig zagen
aankomen en sloten zich bij den troep aan,
die op eenigen afstand volgde.
De weg langs de Ky!l werd smaller, de
boomen hooger; de koetsier hield stil, de
heeren stegen uit en gingen door de nauwe
kloof van waar het stijgend pad naar de
Genovevagrot voerde. Milde liep vooraan, vlak
achter hem zijn secretaris en daarachter de
burgemeester; do brave man sidderde en
maakte telkens stilletjes 'n kruis. Tusschen
't struikgewas trad nu de dikke Lippi, de
politieagent, met eenige mannen, heu tege
moet. Die hadden hier de wacht gehouden
om de plaats, waar de misdaad gepleegd was,
van den aandrang der nieuwsgierigen vrij te
houden. Lippi sloeg militairgewijze aan en
maakte front.
Tot uw dienst, meneer de rechter ! nog
'11 twintig stappen hier vandaan, door het
d'.~ in B£a. arbeid zullen zien en ze als zoo
danig opvatten. Zijn ueze ontwerpen slechts
om te doen zien hoe iets bereikt kan wor
den, dan zou dit niet minder platen
evenzoo het geval kunnen zijn, waarbij dan, zoo
als bijv. in het boekje van den heer J. II.
de Groot: Over driehoeken bij het ontwerpen
van ornament, de tekst het voornaamste zou
moeten zijn. Nu echter hier bij een zoo groot
aantal platen slechts een enkel voorwoord
de bedoeling des ontwerpers duidelijk maakt,
vrees ik dat velen ondanks zijn vooropgezette
mededeeling, er een reeks voorbeelden ter
navolging in zullen blijven zien, waardoor
dus op die wijze zijn arbeid een eenigszins
ander karakter verkrijgt, dan hij er zelfs aan
wenschte te geven.
Afgescheiden echter hiervan, bevatten vele
der ontwerpen van den heer Heukelom te
veel goeds om er geen nadere kennis mede
te maken, hetzij ze dun als voorbeelden ge
bruikt worden ter directe navolging, hetzij
ze als leiddraad dienen om zelf op voor te
bouwen, het grondbeginsel om met een
voudige motieyen goed geplaatst, goed ver
deeld, een versiering samen te stellen, is in
deze tijd van slingerlijiien en ondoordachte
krullaria zeer veel waard en als een ver
ademing te midden van alle gedoe van dames
en jongelieden die zich met de moderne
lijn" in het hoofd op het terrein der ver
sieringskunst begeven.
R. W. P. Jr.
Piëzie.
Poëzie, door SKKKP ANEMA. Wageningen,
N. V. Drukkerij Vada".
Feitelijk is het met kunst-menschcn, wier
eenig richtsnoer op alle terreinen des levens"
liet eeuwig woord" is, slecht noten kraken:
liet is een onholl'elijk slag van mensehen.
Gij zijt, wat zij noemen, gén geloovige.
Vang nu eens aan van uw standpunt met
hen vriendschappelijk te redeueereu over
kunst b. v. en gij voelt al heel gauw
deu geestelijken hoogmoed dezer lieden, als
zij u, midden in do kwestie, in nüen ernst
omler het oog brengen, dat gij. zij mogen
Doch kunnen dat verzwijgen, een wereldilng
zijt, eu verstoken van de geiueene gratie;
of, zoo gij daarbij wijst op het werk van
kunstenaars, laten wij zeggen dat die zich
nu niet steeds christelijk te noemen plegen,
dan zal het heeleinaai geen wonder, noch
doorgaans eene uitzondering zijn, dat de
zoo-zeer-christelijke broeder aan het einde
uwer woorden u verzekert, dat hij, uu ja,
het door u genoemde wei k kennende, toe
geven moet, dat het aan-de-eene-zijde nog
een schitterend blijk is daarvan, dat de
schatkameren van Gods algemeene genade
deu schrijver nog niet gesloten zijn [l'oezie,
pag. 3ó], maar dat toch, anderzijds, de kun
stenaar-in-kwestie, evenals alle andere arties
ten dezer tijden, in zijn werk huldigt: leutjm,
booxheui, zedeloosheid en wansmaak, e-n dat
nog wel met een cynisme waurran hij ijnt. En
gij kunt er op rekenen alle artiesten van
dezen tijd te hooren uitmaken voor men
schen, die zich schuldig maken aan misbruik
ran gtroel onder een ralsche zielalcer. En zoo
meer van die stichtelijke kleinigheden.
Ja en daar staat gij dan met uw mond vol
tanden; en het beste is dan wezenlijk maar
te zwijgen. Gij kunt Jan eens bedenken,
dat gij het type gesproken hebt van diegenen
onder uwe broeders, die in alle dingen, den
weg en de waarheid vonden. . . .
Wie uit troostende ervaring deze
dinsigheiiljcs kent, zoodat ze hem feitelijk niet
meer deren noch ontmoedigen, noch prikke
len, kau bij voorbaat dit al afwijzen en naast
zich leggen, en zouder vreeze en gcruxtelijk
zich voornemen, gelijk ik thans doe, in ernst
nu eens wat te zeggen over wat
vol-vanstruikgewas, eu dan rechtsom daar
ligt hij!" _ '
Zwijgend dringt Milde tussehen de struiken
en de anderen volgen hem ; de takken ruischen
door 't ombuigen, springen weer terug
nu rechts om, daar vloeit de beek, geheim
zinnig murmelend verderop, neergehurkt
op een bemosten steen, een oude man, wiens
diep gebogen hoofd op zijn twee geopende
handen rust: aanzijn voeten een levenloos iets.
Men hoort geen vogeltoon, geen
bladgeruisch, geen wiudgezuis 't is of de natuur
haar adem inhoudt. De politieagent schudt de
in elkaar gedoken gestalte bij den schouder:
..Boer Pfalzel, daar is meneer de rechter uit
Trier !"
.Simeon l'falzel schrikt en heft het gerim
pelde gelaat op; machinaal grijpt hij naar
zij 11 hoofd als om zijn muts af te nemen,
maar hij heeft er geen op. blootshoofds is
hij weggesueld zoodra de schrikmare tot hem
d'iorgedrongcii was. In enkele uren schijnt
hij jaren verouderd te zijn ; het verweerde
gezicht is als dat van een grijsaard met diepe
rimpels doorploegd, de mondhoeken hangen
slap neer; geen uitdrukking in do dode oogen.
JUij gelijkt ec-u boom, die schijnbaar sterk
en forsch zich trolsch in 't bosch verhief, tot
hij dooi' een bliksemstraal getroffen, neerstort
en een hoop rottend hout aantoont, hoe dor
e 11 vergaan hij inwendig was.
Milde steekt hem de hand toe; hij heeft
medelijden met den ouden man.
Boer l/l'alzel, geef me 'n hand; u hebt
vél verloren!"
De andere krimpt ineen, vat de hem
gereikte hand niet. Hij treedt op Milde toe,
'11 trek vau woesteu haat komt over /iju
gezicht en hij sist:
Mijnhoer de rechter: zie den dader te
vinden en ik ... ik . . .:' niet een kreet werpt
hij zich naast het lijk van zijn zoon op de
knieën en roept met een hartverscheurende
stem : Lorenz ! Lorenz ! doe je oogen toch
open! niewaar? je slaapt immers maar ? word
toch wakker ! ! . . . O ! o ! Nu is alles verlo
ren !... Allo moeite voor niets! Nu kan ik
gaan bedelen ! . . . Lorenz ! Lorenz ! !"
Ontzettend klinken die wanhoopskreten
door de stilte van het bosch. Het gelaat van
den ouden man is vertrokken, zijn oogen
rollen woest, hij slaat zichzelf met de gebalde
vuist op de borst en krampt dan weer zijn
handen in 't verwarde haar.
Lorenz! Lorenü!"
Meneer de rechter!" fluistert de politie
agent, hij heeft z.'u zoon altijd getreiterd,
maar die KOU nou die rijke partij doen eu
hem uit den nood helpen. Xoii komt'r niks
van. en schijnt de oude dol geworden te zijn !"
Milde haalt de schouders op, dan schuift
hij den dikken Lippi terzijde en legt zijn hand
oj> den schouder van den ouden boer. ,,Boer
I'l'alzel, sta op. we moeten onzen plicht doen
pretentie thans bij
als brood op het water thuiskomt: een nieuwe
vrucht uit. den christelijken tuin. Ik bedoel
het boek Poëzie" van den heer Seerp
Anema.
En waar ik nu dit boek beoordeelen wil,
dat zich als nieuw en zeer apartlijk aanbie
den komt, giinsch, naar schrijvers
serieuzelijke verklaring, zich onderscheidend van al
wat wij aan poëzie en verzen van het
ongeloovig Nederland'1 thans hebben, [Guido
Gezelle ? D. J.], daar zal het goed en
loonend zijn dit zeer bijzondere opzettelijk eens
den maatstaf aan te leggen en het voor en
achter, om en om, te allen kante het publiek
te vertooneu, opdat deugd deugd geheeten
worde, en voosheid vóosheid, opdat het
Wi'-fn der zake in-den-lichten-dag kome.
En leert nu de ervaring al, dat wij toch
h'eusch zoo serieus niet hadden behoeven te
doen; dat wij werkelijk, al' te naïef in
heuschelijke belangstelling in dit product vau
speciaal christelijken bloede, wel wat vél
zochten in een ledige stede, en blijkt dat,
trots de wél-lange, parmantige voorrede over
de roeping der poëzie van het geloovig be
wustzijn onzer dagen", wij die roeping toe
geven noch aanvaarden kunnen, en we maar
zeer geringe waardeering voor het werk des
heeren Anema voelen, of ja zelfs nog niet
déze, welnu het zij vooral den gelóovigen
tot teleurstelling en tot weening om het
ongeloof der verdwaasde tijden, dat ook déze
vrucht vau hun exclusivistisch
christendomin-naam verwierp; en het veroorzake bij ons,
die mogelijk al onbewust niet te voorkomen
vermochten een zuur gezicht te trekken van
deu vreemden smaak der ons
ganschelijkwAnsmakende vrucht, tevredenheid en troost,
dat on::o dagelijksche spijze een andere is.
Want dat zij wüiismaakt is buiten kijf. Mij
persoonlijk hindert dat niet langer dan
ettelijke sekonden. Doch de heer Anema
denke- eens aan een zwakke maag en aan
menschen, die gaarne snoepen van
watnieuws. En dan zij hem de verzekering ge
geven, dat de botheid, waarmee hij anderen
ritnhme., leur/en, linnsthe.irl, zi'di'/nosheiil, etc. ver
wijt, velen zwaar in de maag zal liggen, en
dat de verzekerh^;, dat alle Uollandsehe ar
tiesten zich, a!-i rpgel, schuldig maken aan
ziekelijke subjectiviteit, uitermate geschikt
is gestellen als voornoemde, veertien dagen
van do wijs te brengen. Het gevolg is alleen
voor den heer Anema bedenkelijk: men be
klaagt zich als bekocht aan onrijp goedje.
Doch laat ik van leer trekken.
En dan zon ik wel eens willen vragen :
waarvandaan haalt deze christen het recht
om onze kunst in 't algemeen ziekelijke
tje>'oe!s/rerk<-it{], raf'j (]''da*'lifi'nspel te vern'ijtcn ?
Kn wat bedoelt deze nieuwbakken artiest
dan wel niet ironnlen rtm //enoeg gedoezelde
Ijeteekenis eu onrnlilntym rrtirhten van gemoed?
Waar bewijst gij dat, dit brutaal en onbe
wezen kwaliticeeren ? En zoo dat een uit
vloeisel zijn mocht van uw christelijke over
tuiging, hebt gij dan daaruit uw onchriste
lijke oordeelvaardigheid geput?
(TIJ met uw nieuws uw aparte kunst!
Kunst kent geen cnderscheiding-in-soorten,
zeg ik 114 iets is kunst of is het niet: wel
hoogstens is er verschil in volkomenheid.
Eu cóterie. en kringetjes, en protectie wel
zeker, er zijn poenen onder de artiesten, die
zich kringetjes scheppen, en uitsluiten, en
protegeereu maar wat heeft dat met kuurt
te maken: lach wat om die kereltjes!
Kunst, weet gij, behoeft geen adjectief.
Z(M) min er onchristelijke, of proletarische
knust is. zoo Tuin bestaat er
speeiaal-christeI lijke! AlU'én, zoo gij n adjectief'tot
haari bepalen bijvoegen nmest, dan waie dat het
| woord roiiriKiiii/i; dan kan slechts sprake zijn
vau kunst die ai-itfocrat!i<rli
uit-kracht-vanziju is!
mmiMiuiiHiiillllHiniiiuiiiiiiitimiitilllllliMitjliilim
en het feit constatecren; u staat ons in
deu weg."
O ! zie hem te vinden ! zie hem te vinden!"
l Dof mompelend richt hij zich op, doet een
paar wankelende, stappen op zij en zinkt weer
op den steen neer, het gelaat in zijn open
hamleii verbergend.
Milde boog zicli over den vermoorde heen.
Hij lag op zijn rug met wijdgeopende oogen,
zóó hadden houthakkers hem dien morgen
gevonden; geen zachte haud had over 't
gelaat gestreken, waarvan de trokken ver
wrongen waren. Het hoofd was achterover
gezonken, spinnetjes en mieren kropen over
het bruine krulhaar; om hem heen was 't
mos en gras geheel vertrapt, het bloed was
| tot op 't bleeke voorhoofd gespat, het lichaam
lag in een donkeren plas, eu het vocht was
tot in de beek afgevloeid, de, groenbemoste
j steenen met roede vlekken bedekkend. De
j diepe, doodelijke steek had hem vlak in 't
j hart getrollen. De rechterhand scheen, met
inspanning der laatste krachten, iu de borst
naar het wapen gegrepen en dat er uitge
trokken te hebben, want ze was niet bloed
| bedekt; de linkerhand \\iis krampachtig tot
'n vuist gebald. Xaast hem, op 't mos, een
oud verroest keukenmes, maar puntig eu laug,
tot aan 't. heft rood geverfd.
't Moest een krachtige hand geweest zijn,
die den stoot toegebracht had, of iemand
door 'n aan waanzin grenzende energie
gedreven ! Milde dacht onwillekeurig aan
dion buk der jonge vrouw, vóór 't hol; wat
ha l ze, bij 't lichte geruisch dat hij veroor
zaakte, schuw en angstig maar ook wild-drei
gend om zich heen gespied ; hij dacht aan
(Ie vurige innigheid, waarmee de moeder het
kind aan haar borst gedrukt had, hij hoorde
haar liefkozende woordjes stamelen . . .
Het zweet stond op zijn voorhoofd . . . Nu
vatte hij de linkervuist van den doode en
strekte voorzichtig de verstijvende vingers
open . . . \vat hielden die vast ? God in den
hemel ! Een bosje lang blond haar glansde
daarin .. . Als gouddraden hing het tusschen
de wasbleeke vingers. Milde sidderde; hij
werd wit, eu was als verlamd van schrik.
Een vreeselijke zekerheid drong zich aan hem
op daar hield hij het bewijs in de hand,
lang, zijig, als gevangen zonnestralen glan
zend dat was 't haar van die vrouw !
door Lorenz in doodstrijd met geweld, met
wortel en al uit haar hoofd gerukt! . ..
Milde voelde zijn knieën knikken en 'n
nevel voor zijn oogen komen ; maar hij ver
mande zich, raapte al zijn wilskracht bijeen,
om zijne bevelen te geven : Brengt het lijk
naar 't dorp en legt het in 't brandspuithuis
neer. De heeren van 't gerecht en de dokter
zullen er ook wel spoedig zijn voor de lijk
schouwing. Vooruit, mannen !"
Eenige mannen hadden intusschen uit i
takken en stokken een baar gemaakt. Daarop l
Maar dat protegeeren, dat uitsluiten is,
zoo waarlijk, onschuldiger nog dan uw werk I
Gij, u en uws gelijken met de absolute waar
heid bedeelende en u ten toon stellend, richt
en hoont en verwijst-ten-doode l Wie zjjt
gij wel, Seerp Auema, dat gij dit onderstaat?
Hebt gij slechts dit van uwen Christus ge
leerd, dat gij het werk, in smarten geboren,
de zieleschoonheid onzer besten zoudt willen
afmaken met het simpele woord uws monds,
gij onchristelijke brabbelaar meer dan christe
lijke dichter ? Of wat meent gij ?
Gij zegt geloovig te zijn en vroom, en een
christen en ik geloof u op uw woord.
Doch zijt gij naïef genoeg om te meenen,
dat dat overtuigt ? Zoo gij van iets overtuigt
het is van uw onmacht : lamlendig en
bleek zie ik u gaan! Waar is uw schoone
ziel, uw treffend sentiment? ? ik struikel
allerwegen over de botten der cadavers uwer
vleeschlooze verzen, en ik stoot mijnen voet
zeere aan de steenen, die gij zaait op den
weg! Zeg mij eens, gij, die de schounheid
niet ziet, die onze kunst gering acht en uit
den Booze, waar is uw bagage? is dit al, dit
poover stel van slechte preeken eu
Heilslegerpoëzie? Onbeholpcne ! gij met uw
voorrede en uw pedanterie : is niet uw scham
pere critiek als een bedekkend kleed uw
schoonheidledig werk omgehangen, uw op
pervlakkig, gedachteloos werk? En is het
misschien ook. de onverfijndheid van uw
gevoel en de bekrompenheid van uw ver
stand, die u beletten in onze hedendaagsche
knust nog iets anders dan slechtheid en ver
val, en zedeloosheid te
Ter zake.
Het werk van dezen heer is geen kunst.
Verzen die, noch naar den inhoud, noch
naar den vorm dichterlijk gedacht en ge
steld zijn, dragen, ten spijt van 'n voorrede
als van den heer Anema, ten onrechte den
naam poëzie. Doorloopende berijmde be
schouwingen, duidelijk en herhaald, voort
vloeiende uit 's heeren Anema's politieke en
godsdienstige inzichten, nergens rijzend boven
de sfeer van het dagelijksche en
conventioneele, zijn eerder een bundel berijmde
traktaatjes en stichtelijke ontboezemingen dan
rer:en, dan poëzie ook: 't heeft a! les met do
sfeer van den dichter niets, absoluut niets
te maken. Kn al draagt iemand ons zijne
gedachten, hoe humaan, flink, christelijk dan
ook, voor in z.g. verzen, die aan eischen van
maat en rythine voldoen, dan is daarmee
volstrekt nog niet gezegd, dat dit nu kunst
is, dat dit nu poe:ie mag heet en.
Wanneer de heer Anema, blz. 89 laat
drukken :
STOK M.
Het vlieireml westen vaart langs tinne en trans!
Do strakke starrenbor» stawt in crrbazen, 1)
De hongt: zre toornt in verwijderd razen,
Ltm'aar'nen lichten met onzeekren glans.
O GoJ, als tot U klimt de uec des mans,
IHe niet m' er hopen mag op «ant eu wanden,
Zie neer op /ijn voor 't eerst ^vmiweu handen,
En die naar U niet huonle, o hoor hem tl:ani !
God rijdt op stormen over golve.' en lan-.len,
l'c wielen vau zijn wanen wentleu snel
F.n bliksems Lrekui uit hun ttah'U velgen,
Om d'aar^e en die daarin woont te verdelgen; 2
Uit in het wild", wnes'e « infler.spel
Breid ik mijn priesterlijk gi heven ham'en !
daar kunnen wij nog geen dichterlijke ge
dachte bespen Au, en worden wij alleen over
tuigd van het feit, dat de heer Anema olke
gelegenheid aangrijpt om zoo'n beetje den
1) Ik eursiveer. D. J.
2) Inderdaad interessant, eens te vernemen naartoe
eigenlijk de bliksem wel dient: urn de aarde. .. enz.
werd het lijk neergelegd, een paanledekeu er
overheen gespreid, terwijl een bont geruite
zakdoek het gelaat bedekte. Zwijgend hetien
de dragers hun somberen last op en schrijden
langzaam weg. Dof steunend verheft zich boer
Pfal/fel en wankelt hen achterna. De dikke
Lippi maakt zich gereed in krijgshaftige hou
ding den stoet te escorteeren, maar Milde
wenkt hem te blijven.
Jn diep gepeins had deze voor zich uit
gestaard. Hoe -vaak had hij reeds in zijn
ambt zijn plicht moeten doen, bij tal van
misdaden; nu eens was hij opgestoven in
verontwaardiging en toorn, dan weer
had zijn hait geklopt van smart eu mede
lijden met de ongelukkigen maar nooit
nog was hij zóó aangegrepen en ontroerd
geweest nooit was 't uitoefenen van zijn
plicht hem zóó zwaar gevallen ! Een gren
zenloos medelijden met het ongelukkige,
ellendige schepsel vervulde hem ; hij had
haar daar boven gezien, arrn, verlaten en
toch gelukkig eu zalig, in den glans van
i moederweelde eu zounegoud als niet een
stralenkrans getooid, liij had de lief kozende
woordjes, die ze gestameld had, gehoord,
even als 't kraaien van 't kind in haar
armen . . . En nu zou hij daar tusschen tre
den, met het strenge bevel : In naam der
wet...!" Op eens schoot de gedachte door
zijn hoofd : Wellicht was ze onschuldig
móést 't zijn !" Doch er was te veel
dat tégen haar sprak dat gouden haar
tusschen Lorenz's wasachtige vingers . . . Kn
't was of'n inwendige stem hem toefluisterde:
Zij -is de schuldige ! . . . Oh !" Had hij
luid gedacht ? of gesproken '.'
De dikke Lippi trad 'n stap naar voren :
Tot uw dienst, meneer de rechter-!
Wat nu?"
Roep nog 'n paar mannen." Dof klonken
de woorden van zijn lippen. We moeten de
helling op, naar de Genovevagrot, ik ... ik"
hij had moeite de woorden uit te spreken,
't was of zijn tong verlamd was ... Ik heb...
'n verdenking!"
Als in '11 droom zette Milde zich in bewe
ging, achter hem volgden de mannen, hijgend;
ze waagden 't niet iets te vragen, het ernstige,
bleeke gezicht van den rechter schrikte hen
af. Men hoorde niets dan het zware ademen
der stijgenden, het kraken der takken en
het ruischen der bladeren.
Nu waren ze boven en nadat het laatste
beschermende struikgewas op zij gebogen was
geworden?lag daar 't stukje groene weide
voor hen, vroolijk door de zon beschenen
en in al de bekoorlijkheid der omgeving; de
bron murmelde, tal van wilde bloemen bloei
den, woudvogels zaten op de takken, maar
fladderden nu verschrikt op. Geen mensch
was te zien, 't was er stil en eenzaam, een
weldadige rust en vrede heei-ëchten er.
( Wordt ven-olyd).