De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 20 maart pagina 4

20 maart 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

ik.. J i DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR H D "E l! r» Ka. 1395 dominéte spelen. Doch, en dit is de- hoofd zaak, dat maakt hem nog geen kunstenaar, en hoewel wij afzonderlijke achting voor zijne bedoelingen en wenschen hebben, toch. wei geren wij in hem een dichter te aanvaarden. Daar echter de kwestie mij tot te groote uitvoerigheid leiden zou, verwijs ik voor mijn doel hier verder naar meeningen van be voegden als Wïllem Kloos [Nieuwe Gids, September 1901, Literaire Kroniek, blz. 58 en 62] en Albert Verwey [De XXe Eeuw, Januari 1902, blz. 118]. Hiermee meen ik voldoende mijn oordeel, dat het werk van den heer Anema geen kunst is, ?gerechtvaardigd te hebben. M. i. had dan ook de heer Anema beter gedaan zijn werk maar onverzameld te laten in Hollands Kerk blad, het althans niet uit te geven met een voorrede, waarvan de kardinale inhoud hier boven gecritiseerd is, en die bovendien zoo statelijk en voornaam is, dat wij alle recht hebben aan te nemen dat met de uitgave, in ernst bedoeld, gemeend is den volke iets zér bijzonders te geven. En inderdaad stijgt de heer Anema nergens boven het opper vlakkig gerijmei van Van Sorgen of van Tollens. Aan den laatste herinnert hij soms zeer sterk. In Doodsgedachte komt voor: Nog ruisciit het jonge bloei mij door gezonde aren, Nog mag ik op mijn weg dea dubbleu oogst vergaren Van kunst- en plicttgenot: doorhonigd daaglgkscb [brood. wat treffende overeenkomst toont met: Nog hield het schriklijk pleit van dwang en vrijheid aan, Nog droeg der vaadren erf de Spaanache legervaan En dronk om strijd.... enz. uit De Overwintering. [Tusschen haakjes: dat ruischende bloedI] Afgescheiden van het bovenstaande, bestaat de mogelijkheid dat het boek van den heer Anema, kan het dan als kunstprodukt niet voldoen, ons dan toch in allen gevalle eenige sympathie doet voelen voor een levens beschouwing als de zijne. Wat mij betreft, en dit bleek al bij mijn critiek over zijn voorrede, heeft hij ook dat niet bereikt. Want al kondigt de heer Anema zich al aan als een zanger van meer levens blijheid,, die licht drinkt uit de helle sprankenvliet der goudrealiteit, die neerstraalt in zijn duister" [n.b.: een neerstralende vliet!], toch word ik van die levensblijheid niet over tuigd ja zelfs doet de heer Anema, laat ons zeggen onbewust, mij daaraan herhaal delijk twijfelen. Het is nl. in verband met het laatste niet onaardig op te merken, hoe de levensblijheid bij den schrijver herhaal delijk overstemd wordt door de vreeze des doods, de doodsgedachte. Daaraan wijdt hij in zijn boek zes sonnetten. En het wekt wel twijfel aan de blijde stemming en het hoopvol vooruitzicht dergenen, die, uitverkoren, in alle dingen den weg kennen en zich bezorgd weten bij den nig-waren God, als daarin wordt gesproken van prikkel-des-doods; de kille, koude dood, enz Mij dunkt, of schoon ik vrees-voor-den-dood begrijpen kan, dat deze toch minder sterk moet zijn bij hen, die zoo groote zekerheid omtrent het hier-na zeggen te bezitten ? ... De bedoelde sonnetten zijn Doodsgedachte, blz. 43, Doodsgedachte, blz. 47, Doodsgedachte, blz. 53, Dood, blz. 65 en De Dood I en II, blz. 90 en 91. Ter kenschetsing volge hier Dood, blz. 65: O God, wij vloeken met vernield gezicht, Dat niets meer onderscheidt, 't gelaat misvormd, Het ingewand van brandend vuil doorwormd, 3) En nog onszelf genoeg in legen 't licht! O God het oog niet op Uzelf gericht Hoe zoudt (^uitspuwen dat verlossingswerk; 3) Nooit had uw hand van 't wereldgraf de zerk Uws vollen vloeks een duimbreed opgelicht l Toch daaltl' herscheppend leven in dat graf En tegenwringend reageerde lijk bij lijk, 3) Tot blauwe brand uws Geests er daalde iii af Den vunzen dood toevlainmend: wijk l Toen hoordet Gij van toeeryeloorne lippen 3) Een zucht... een zucht... een tluistrend: Heerel [glippen. Kan ik hier den kunstvorm niet bewon deren, eerlijk moet ik zelfs bekennen dat met de kracht van 's heeren Anema's rethoriek mijn afkeer van dergelijke Godsvoor stelling toeneemt. Bovendien is het, voor mij, walgelijk te moeten lezen op n pagina een nieuwe insinuatie aau het adres onzer kunstenaars: li faalt de draagkracJtt eeuwiger gedachten, en een zelf-verheerlijking als: Zie voor de tijden wringelt naat omhoog de vuurpijl onzer nog omhulde zangen, die Klimmend voor de spheeren heen zal werren. Inderdaad doet mij dit walgen zoo walgt men in den frisschen, nieuwen winterochtend van 't zichtbaargeadem en 't gladde gespuw van rochelende kerels in de stadsstraten. En hier, waar dergelijke uitingen juist voortkomen uit het z. g. christelijke" beginsel, hier, zeg ik, doet de heer Anema mij me-afwenden van z min-zaaks. Weerzin wekt ook de herhaalde persoons verheerlijking van dr. Kuyper, den minister, het uitverkoren vat", gelijk de heer A. zich, onsmakelijk, schoon bijbelsch, uitdrukt. M. i. is dit in strijd met de door hem be leden leer. Men leze pag. 40, pag. 57. Zelfs wordt dezelfde dr. A. Kuyper pag. 02 ge noemd de groote Denker, die tl e eeuwen nieuwe banen wees". Waarlijk, als het zoo gaat, stellen de volgelingen van Kuyper hem binnenkort nog boven Jezus! In ernst echter zou ik de beethoofden wel wat matiging willen aanbevelen : zij geraken anders nog tot razernij! . Pag. 65 In 't bosch noemt de heer A., na zelf "even, zij het gebrekkig, de schoonheid der natuur te hebben uitgesproken, deze natuur eene die 'l leren zoekt, doch die van God gevloekt ten einde nijgt. Wie wil nu, vraag ik, wat te maken hebben met 'n leer, die deze dingen kent ? En moet men, pag. 72, zich niet ergeren, als deze dichter" zich verblijdende in den zonneglans van het door hem gevonden Licht, terzelfdertijd niet nalaten kan te smalen opnieuw op bazelende blinden, die zingen ran godheid in zichzelven, en op Perk's Tiet lied des storms"? Wat is dat dan wel voor een leer, die u er toe brengt, terwijl gij roeratin-het-hoogst-gevondene, tegelijkertijd uw lage instincten vrijen teugel te laten ? mag men vragen. Doch scheiden w-ij van den man de rest is niet anders dan het besprokene. En al 3) Cursiveering van mij. D. J. zegt nu de heer Anema, pag. 30, dat hij niet wil geven rangschikkin?, bijvulling «n aan eenrijging van gemeenplaatsen uit den bijbel, zijn boek is ondanks die verzekering, weinig anders dan dat, en als geheel een mislukking. En ware dat werk zonder zoo veel praats op de eerste 40 bladzijden onder de menschen gekomen, er zou weinig over gespro ken zijn en gansch-geringe aandacht aan geschonken zijn. Doch wie zijn werk introduceert met een aanval op anderen, wachte het woord des tegenstanders. En dan zij hier ten slotte den heer Anema de verzekering gegeven dat, waar hij richt en recht als een die de absolute waarheid heeft, terwijl hij nochtans verklaart te dwa len in veel en op velerlei wijze, men kan volstaan met de schouders op te halen. Alles is betrekkelijk. En waar de heer Anema zijnerzijds zich niet ontziet al wat wij aan schoons en leven-troostends hebben tot slechtheid en leugen te doemen en te vonnissen, daar sta tegenover onze meening, dat lieden, die zoodanige oordeelvaardigheid en hoovaardigheid-des-geestes verraden, met een essentieel Christendom geen gemeen schap en hebben. SintOedenrode. D. JAARSMA. Dr. C. J. Wijnaendts Francken heeft een klein boekje geschreven, getiteld het Japansche volk, dienend ter voorlichting van de velen, die, nu de oorlog Japan op ieders lip pen brengt, wel graag iets meer willen weten van het eilandenrijk in 't Verre Oosten, 't Is een geschriftje van maar vier vel druka, in korte hoofdstukjes behandelend het land en zijn bewoners, woning en kleeding, familie leven, volksvermaken en kunst, volkskarakter en godsdienst en ten slotte politieke ge schiedenis. Dr. Francken is een bereisd man, en hij zou zijn mededeelingen hebben kunnen krui den met wat hijzelf ervaren heeft bij zijn bezoeken ginder, maar hij geeft er hier de voorkeur aan, zijn beschouwingen te kleeden in zeer zakelijken vorm als in een leerboekje, en zoo opent hij met dezen zin : Beginnen wij met enkele, zy het ook ietwat droge geographische bijzonderheden. Japan is een archipel, enz.", om in de achtereenvolgende hoofdstukken dien trant te blijven volgen, tot het laatste chapiter toe, dat aanvangt: Japan is een keizerrijk. Bij ons wordt zijn vorst gewoonlijk betiteld met den naam niikado, enz." Hier is natuurlijk niets tegen. Zoo'n oorlog is een les in aardrijkskunde voor de massa; licht, dat, men er wat volkenknnde bij krijgt. Maar dit behoefde voor den schrijver toch geen reden te zijn, om zich in zijn voorrede over het kiezen van dezen drogen vorm uit te laten op een zonderlinge wijze, die een veel gebruikte andere manier van behandeling in een noodeloos onaangenaam licht stelt. Het heet: Persoonlijk met dit land in aan raking gekomen, wil ik trachten als vrucht zoowel van eigen waarneming als van de studie der geschriften van deskundigen in een korte schets eenige beschouwingen over dat merkwaardig volk saam te vatten. Ik zal daarbij niet treden in iets, dat zweemt naar eene reisbeschrijving. Uit ondervinding weet ik, hoe licht dat genre vervalt in hooggaande verveling, vooral waar het zich bezighoudt met een land, dat zich zoo weinig leent voor schrikbarende avonturen als Japan." Dit vonnis, over reisbeschrijvingen met n pennestreek geveld, is zeker wel wat bar, en in verband met dea schrijvers vroegere wer ken, die waarlijk toch nog al iets leken op reisbeschrijvingen, ook niet bijzonder dui delijk . . . Uit ondervinding weet ik, hoe licht dit genre vervalt in hooggaande ver veling ..." zonderling ! En dan die schrik barende avonturen". Japan dus niet geschikt, om in een boeiende reisbeschrijving te wor den behandeld, omdat het zich zoo weinig leent voor schrikbarende avonturen. Zijn die dan voor den schrijver een noodzakelijke voorwaarde voor een goede reisbeschrijving? Maar er is in die voorrede meer zonderlings. Er wordt gewezen op het hervormingswerk, dat in de laatste halve eeuw in Japan is volbracht, op de snelle ontwikkeling van den in- en uitvoerhandel en de reeks ingrij pende hervormingen, waardoor de regeering van Japan deze Oost-Aziatische natie be deelde met Westersche staatsinstellingen en maatregelen van algemeen belang. En toen eindelijk," zegt de schrijver, de met moderne hulpmiddelen en volgens hedendaagsche methode gevoerde oorlog met het uitge strekte, maar conservatieve China de kroou zette op al dat hervormingswerk en de uit slag van dien oorlog bewees, dat dit niet vruchteloos ondernomen was, toen had Japan zich voor goed belangstelling in zijn lotge vallen verzekerd." Wat moeten daar do leergrage lezers van denken? De oorlogkroon op het hervor mingswerk, een oorlog nog wel met moderne middelen tegen een conservatief land ! Het is om hen bang te maken voor al wat naar hervorming zweemt, als de uitslag van een oorlog bewijzen moot, dat een hervormingsw'erk niet, vruchteloos is ondernomen. Moet men hier aan slips of the pen den ken ? Wat slipperig was de pen van dr. Wijnaendts Francken zeker wel, bij voorbeeld als hij met drie regels tusscheiiruimte zich deze eentonigheid van zinswending veroor looft : hervormingen als wel niemand te voren mogelijk zou geacht hebben" en een omwenteling, als de wereldhistorie wellicht geen tweede heeft aan te wijzen ;" of als hij even vroeger meedeelt, dat het aantal be zoekers steeg, die uit verre streken ..her waarts kwamen", waar hij bedoelt derwaarts gingen", terwijl zijn pen zich in een blijk baar zoo populair bedoeld boekje wol even een nadere bepaling had mogen veroorloven van commodore Perry, die daar in den aan hef genoemd wordt met een aplornb, alsof er sprake was van een ('olumbiis. Sedert in het midden der vorige eeuw commodore Perry door zijn beslist optreden begonnen was, het Japansche rijk voor vreemdelingen te ontsluiten," enz. Een stempel van haastigheid en onver zorgdheid treft trouwens telkens bij de lezing. Wat zegt ge van den zin : ,,De geringe lichaamshoogte ligt voornamelijk in de beenen", en dan weer op dezelfde bladzij, waar deze uitspraak zoo uiterst familiaar is neergepend, iets geleerds als het volgende: Het gezicht is breed en plat en dat wel door de ligging der bovenkaak, het ontbreken eencr fossa canina maxillaris, alsmede door de platte, niet vooruitspringende gedaante van het mediane deel (processus nasalis) der hovenkuaJisvlakte." JÈu hoe weinig passer. dan weer bij zulk een uitvoerigheid de regel of wat, die aan de lakbewerking zijn gewijd. Daar staat, dat het lak 't sap is van den Rhus verni-cifera en door insnijdingen in den bast wordt verkregen, terwijl onmiddellijk volgt, dat alle laksoorten" zwart worden bij blootstelling aan het licht. Er was toch immers maar van n soort sprake, komt den blijkbaar onvolledig ingelichten lezer onmiddellijk vragend op de lippen. Zoo is het telkens, en het kwam mij doel matig voor, op deze onvolkomenheden eens te wijzen, omdat men dikwijls meent, met populair bedoelde schrifturen wel de hand te mogen lichten, een schromelijke dwaling, die in haar gevolgen zoo nadeelig is, omdat het de goede lezers uit de klasse, die men met dergelijke geschriften graag zou bereiken, afschrikt van het lezen, en bij de middelklasse een onverdienden wrevel wekt tegen het populair wetenschappelijke, dat immers op deze wijze in degelijkheid te kort schiet. F. J. VAN UlLDEIKS. Een M yan Prof. letclmM, ELIE METCIINIKOFF, de onevenredige ontwik keling der menschelijke natuur. Grondoorzaak van ons gebrek aan levensgeluk. Vertaling van HENKY ESHUY'S. Amster dam, C. L. G. Veldt. Etudes sur la nature humaine, essai dephilosophie optimüte, par Elie Metchnikoff, professeur a l'Institut Pasteur, is de titel van een boek, dat in het voorjaar 1903 uitgekomen, in het najaar reeds herdrukt werd; een Engelsche en een Amerikaansche uitgave zijn reeds eenige maanden in den handel; zelfs een Nederlandsche vertaling, waarvan de Eedactie van dit blad mij een exemplaar ter aankondiging toezond, werd de moeite en kosten waard geacht. Men zou zich dus kunnen afvragen wat het groote publiek er toe dreef zich van een boek meester te maken, dat voor een be perkten kring van lezers bestemd werd. 1) Mon livre est destinéaux personnes qui ont recu une instruction supérieure et notamrnant aux biologistes. En l' crivant je n'ai pas viséIe grand" public" (Uit de voorrede van den eersten druk). Van een poging tot antwoord op zoo'n vraag zie ik af, daar het te ver buiten mijn bevoegdheid gaat uit te maken of werkelijk een groot deel der mensehen in dezen tijd behoefte voelt aan natuurwetenschappelijke bepeinzingen over 's menschen doel en 's menschen geluk. Vat men het echter zoo op, dan schijnt de vlotte afzet van het boek de grondstelling er van te illustreeren: II est incontestable que l'humanit actuelle prouve une sorte de malaise général." Liever beperk ik de mij opgedragen aan kondiging van het werk tot eenige mededeelingen over den schrijver; nader bekend te worden met den geleerde, wiens onder zoek over de mogelijkheid syphilis op dieren over te brengen en over de vaccinatie tegen deze ziekte, ver buiten den kring van des kundigen belangstelling heeft gewekt, wenscht wellicht ook de lezer van dit weekblad, wien de stroom van min' of meer pikante artikelen, die van de Figaro voor aan bereikt heeft. * ,. * Prof. Duclaux, directeur van het Institut Pasteur te Parijs, herinnert er aan in zijn eminente studie, Histoire d'un Esprit, hoe Pasteur Metchnikoff feitelijk ontdekte. Toen Pasteur de grenzen der chemie over schreden had en de levende wezens, in het gistingsproces gevonden, overal in de natuur na^peurde, bereikte hij het gebied der ziektekunde, waarvan' hij eveneens de doortocht in lengte en breedte ondernam ; niet voldaan met de kennis van het oorzakelijk verband tusschen bacterie en ziekte, loste zijn genie, toen n enkel ounoozel feitje den weg wees, het praktische deel van het Immuniteits vraagstuk op. Dit wil zeggen, Pasteur ging na ouder welke voorwaarden het levend organisme bestand is tegen of gewend kan worden aan ziekte oorzaken ; en zelfs voor eenigo infectieziekten werkte hij het resultaat van zijn onderzoek tot praktische methoden van kunstmatige gewenning uit. Op gewenning berust de genezing van hondsdolheid, op gewenning evenzeer de voorkoming van het miltvuur; beide toe passingen dragen nog dagelijks tot de glorie van Pasteur bij. Tot liet vraagstuk der Immuniteit was de zoöloog Metchnikoll'laugs geheel anderen weg gekomen; ook hem hadden de bacteriën over de grenzen van eigen terrein gelukt, toen hij ontdekte dat de kleurverandering die som mige watervlooien vertoonen, hot gevolg is van een ziekte door bacteriën veroorzaakt. Hij vond, hoe vele dezer diertjes die, doorschijnend als ze zijn. zich onder het mi croscoop levend in een druppel laten bestndeeren genezen kunnen van hun ziekte door de hun leven bedreigende bacteriën in het binnenste van cellen op te nemen en aldus onschadelijk te maken. Dit opeten" door cellen" phayo-ci/toze begreep MetehnikoÜ' als een verschijnsel van algemeeue beteckeuis. In de eerste plaats heeft M. de immuniteit met behulp van de U-er der phagocytose na gegaan ; tal van onderzoekingen hebben thans bevestigd, dut niet slec-hts dieren als water vlooien, maar ook de hoogst .georganiseerden de in het lichaam gebrachte bacteriën kunnen onschadelijk maken, door hen in cellen op te iHMuon en te verteren: het bestand zijn tegen ziekte vindt dus in veel gevallen een naderen uitleg: ook bleek dat die etende cellen" in een kunstmatig <.mn een ziekte <je/i:e»<l (geïmmuniseerd) organisme, beter hun plicht deden dan in een niet behandeld organisme. Door Pasteur (en ook door Virchow'i werden deze onderzoekingen goed ontvangen; zij ga ven uitzicht op een beter begrijpen van hut wezen der immuniteit, die men tot nog slechts aan de buitenzijde had kunnen bestudeeren. De eerste jaargang van de Annales de l'Insti tut Pasteur ilNST) opent dan ook met een brief van Pastour, waarin op de leer dor phagocytose de aandacht wordt gevestigd ; hetzelfde eerste nummer bevat het resultaat van een onderzoek door .MetcrmikoH' (toen nog te Odossai over het lot der miltvuur 1'i In het vaderland van den schrijver, in llusland, werd het boek spoedig na het verschijnen verboden. bacillen in het lichaam van geïmmuniseerde dieren. Zoo voegt zich lief werk vaiTÖJieicIiiu" koff aan dat van Pasteur, die het eerst dieren kunstmatig tegen miltvuur immuniseerde. Keeds het volgend jaar (1888) is M. aan het Institut P. te Parijs verbonden; sinds dien tijd getuigen de Annales meermalen jaarlijks van de vruchtbaarheid der leer over de fundamenteele beteekenis der phagocytose tevens van de werkkracht, waarmee de idee aan het experiment wordt getoetst. Naar Metchnikoff leert, spelen de etende cellen niet slechts een t rol in den strijd van het organisme tegen de microben, maar ont steking in het algemeen dient opgevat te worden als réaction phagocytaire. Het is hier niet de plaats op deze theorie ? en de argumenten van hen die meenen, dat de grondlegger haar te ver doorvoert dieper in te gaan; ook zijn andere studiën over tuberculose, cholera, typhus en laatstelijk syphilis, ga ik hier voorbij. Eén onderwerp, dat den onderzoeker thans in het bijzonder bezig houdt, moet hier af zonderlijk gemeld worden : de ouderdom; ook hier ziet Metchnikoff de etende cellen aan het werk; hij beschuldigt de phagocyten, die steeds op de bres stonden om den vijand van buiten aan te grijpen en te verteren, -het lichaam, waarvan zij zelf een deel zijn, ten slotte te sloopen. Een haar van eigen grijzende baard, waaruit hij de kleurstof ziet wegnemen door vraatzuchtige cellen, diende hem tot eerste object van een onderzoek, waarvan thans de conclmie luidt, dat de schrompeling en het verval van den ouder dom door phagocytose wordt veroorzaakt. Aan den ouderdom wijdt M. in zijn tudes sur la nature hnmaine een zijner interes santste hoofdstukken; interessant ook daarom, omdat men tusschen al die objectieve mededeelingen, feitelijke waarnemingen en uiteen zettingen van anderer opinies, de eigen klacht meent te hooren van den bijna zestigjarige, die weet, dat hij het groote programma, waaraan hij met nog zooveel frischheid werkt, nooit ten einde zal kunnen brengen. # -X# Over het boek, aanleiding tot het hierboven opgemerkte, slechts een enkel woord; het zal een ieder duidelijk zijn, dat de natuur wetenschappelijke bespiegeling over de be teekenis en de plaats van den mensch, door een onderzoeker als Metchnikoff, die zoovele gebieden van de natuur verkende, uiteraard in hooge mate belangwekkend is. De behoefte der rnenschheid van alle his torische tijden aan bovennatuurlijke dingen, het pessimisme van zoovelen, wien het geloof ontviel, de algemeene malaise, zoekt Metchni koff te verklaren door aan te toonen dat de mensch een soort is, die nog aan het begin van haar ontwikkeling staat. Nauw voortgekomen uit een primitieven staat, voorzien van tal van organen die nergens toe dienen en slechts ziekte en last bezorgen, in nieuwe omstandigheden, die voor primitieve gewoonten geen plaats meer ruimen, met een buitengewoon ontwikkeld centrale zenuwstelsel om dit alles in te zien en zich er over te verdrieten, in het vooruitzicht van een ziekelijken ouderdom en den dood vreezend zóó heeft de mensch nog slechts gebrekkig zijn functie op aarde aangevangen. Maar de schrijver wanhoopt niet, dat eens deze verstoorde harmonie hersteld zal worden; hij meent dat de mensch dit zal kunnen, niet instinctmatig, maar bewust, krachtens zelfverworven weten. En het boek eindigt: Si un idéal capable de réunir les hom mes dans une sorte de religion de l'avenir est possible, il ne peut tre baséque sur des principes scientifiijues. Et s'il est vrai, comme on I'afiirme souvent, qu'il est impossible de vivre sans foi, celle-ci ne pourra tre que la foi dans la puis sance de la science. Dr. J. J. VAN LOGHEM. Het Sportboek voor l',)04, onder redactie van JAN FEITK. ' llollandia-drukkerij Baarn. De redacteur betoogt in zijn voorwoord dat de sport in het algemeen geen staats almanak" rijk is eu bedoelt met deze uitgave een zoodanigen almanak voor sport te geven. Of hem dat gelukt is? Wij meenen daar volmondig ja op te kunnen antwoorden, hoe wel er hier en daar wel wat in ontbreekt. Doch in hetzelfde voorwoord wordt dat ook reeds erkend: De volledigheid hangt zoo geheel af van de medewerking van allen, dat de niet-iiigezonden of onvolledige opgave van n club-seeretaris de volkomen volledig heid reeds bederft. En ik zucht: was het maar gebleven bij n!" In het boekje, dat in stevig linnen bandje wordt uitgegeven, worden L'l takken van sport behandeld, d. w. z. dat elke rubriek met een inleidend woordje begint en verder alphabetisch alle clubs noemt, met namen van besturen, aantal leden, etc. Achteraan vinden wij een rubriek mengelwerk, die, hoe ver dienstelijk ook, in dit sportboek volkomen overbodig is. Verder bevat ieder exemplaar een lot iu de verloting van twee rijwielen. Hier en daar zijn een paar plaatjes in ge voegd en verder heeft de redacteur elke rubriek van een aardig geteekend vignet voorzien. Wij hopen dat de belang-stelling zoo groot zal zijn, dat dit sportboek jarenlang zal kunnen verschijnen, doch dan dient de uitgever wel te zorgen, dat hel vóór l Januari van ieder jaar gereed is en niet, zooals nu, eerst in .Maart verschijnt. Over opbare VolhöiblioMeii. (Ingezonden.} Jn hot no. van dit Weekblad van S Febr. KH)3 komt voor oen artikel van mijne hand onder bovenstaand opschrift. Mag ik hier nog eens even op de zaak terugkomen? Ik trachtte toen te betogen, dat volksbibliotliekeu niet alleen in de steden, maar ook (en vooral) op het platteland zeer nuttig kouden werken, dat dorpsbewoners in de lange winteravonden behoefte hebben en ook gevoelen aan lectuur. Ik schreef toen o. m. De dorpsbewoners hebben veel meer noodig boeken, liefst goede boeken, dan de stedelingen. Omdat zij buitendien al zooveel ontberen. Do stedeling ziet allerlei nieuws op straat, voor do winkelramen, hij leest zijn krant, gaat een enkelen keer als het er af kan, naar den schouwburg. De plattelander die minder verdient, leest niet altijd een krant, en dan nog in den regel geen dagblad, een schouwburg kent hij niet...." Naar aanleiding van dat artikel ontving ik toen een aardige collectie boeken van mevrouw Crommelin te Arnhem^jvat ik. jn een vol; 'geiiu~u.iLiISii.je m ait oiad heb medegedeeld. Opnieuw kwamen toen boeken in. Ik. was ondertusschen begonnen de leerlingen der Uffelter school (waaraan ik onderwijzer ben) en de volwassenen in dat dorp, die van de gelegenheid wenschten gebruik te maken, van lectuur te voorzien en doe dat tot heden nog. Mijne bibliotheek heeft zich in den loop van het afgeloopen jaar aanmerkelijk uitgebreid (vooral door verschillende boekenzendingen van den Heer W. Juchter te Amsterdam), zoodat ik in staat was ze te splitsen en een deel er van naar de school te Havelte te verplaatsen. Ook het naburige dorp Wapserveen heeft zijn bibliotheek ge kregen, zoodat we op 'toogenblik hier im een drietal dorpen de bewoners van lectuur voorzien. Op enkele andere plaatsen worden pogingen gedaan om ook een bibliotheek op te richten. Zijn de boeken doorgelezen, dan verruilen we ze tegen elkaar. En nu wenschen we verder te gaan. Ons doel is te komen tot een reizende bibliotheek, met Amsterdam als centrum. Wie met d''t doel sympathiseert en er iets voor wil afstaan, of op een andere wijze er toe wenscht mede te werken, kan zijne bij drage zenden of van zijn plan tot medewerking blijk geven aan den Heer W. Juchter, p. a. h.h. Gebr. Juchter, Amsterdam. Havelte, 11 Maart '04. B. BYMHOLT. NIEUWE UITGAVEN. De Woningwet voor iedereen, schets door J. LAKEMAN. Heerenven, A. Binnert Overdiep. Ter gedachtenis, opgesteld door prof. H. OORT. Assen, L. Hansma. Geschriften uitgegeven vanwege den Neder landschen Protestantenband, I. Ons leven in God, door dr. H. OORT. Derde druk. Assen, L. Hansma. Geschriften uitgegeven 'vanwege den Neder landschen Protestantenbond. III. Gelooven en Weten, door dr. C. J. NIEMEIJER, Assen, L. Hansma. Een Nederlandsch volksleger, door W. E. VAN DAM VAN ISSELT. Schiedam, H. A. M. Koelants. Van Eems tot Schelde, wandelingen door Oud en Nieuw Nederland, met kaartjes, ge kleurde en ongekleurde platen en gravures, door dr. H. BLINK. Deel I. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. Jong Jaca's lief en leed. Drie verhalen van Java, door M. C. Koou?VAN ZEGGELEN, voor kinderen van 10?15 jaar, Eotterdam, Masereeuw & Bouten. Bloemlezing uit Guido Gezelle's gedichten. Am sterdam, L. J. Veen. Vrijhandel, fiscaliteit of bescherming f Een waarschuwend woord aan den Nederlandschen landbouw, door D. R. MANSIIOLT. Groningen, P. Noord hoff. Poging tot reorganisatie van 's Bijks Veeartse nijschool, door het hoofdbestuur en een com missie uit de leden van de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij kunde in Neder land. Utrecht, L. J. Beijers. Rapport, uitgebracht aan de Vereeniging Volksonderwijs" omtrent het aantal leerlin gen per onderwijzer op de openbare school. Amsterdam, uitgave van de Vereeniging Volksonderwijs". Rapport van de commissie door het hoofd bestuur der Groninger Maatschappij van Landbouw en Nijverheid, belast met het uitbrengen van advies aangaande de inrich ting voor hooger landbouw-onderwijs in Ne derland. Groningen, J. B. Wolters. Een Duytsch Mnsyck Boek, naar de uitgave van 1572 in partituur*gebracht en opnieuw uitgegeven door Fl. van Duyse, uitgave XXVI der Vereeniging voor Noord-Nederlands Mu ziekgeschiedenis. Amsterdam, F. Muller & Co. en Leipzig, Breitkopf & Harte!. TRADEMARK ARTELL'S COBNAG, Dit beroemde merk is verkrijg* baar bij alle Wijnhandelaars e» bij de vertegenwoordigers K«»OPMA1¥H & BïtI 1JVIEK, Wynhandelaars te Amsterdam Pfpnraaf/2,5öp8rFlesch, Hoofd-Depöt VAN Dr. lAEGER'S DUIG* Normaal- folartitóB. K. F. EUSCHLE-BBHOKm, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in dea* artikelen in geheel NederL ^t zegt JAN KÜBELIKvan de PHONOLA: Ich habe allerdiugs noch Keinen anderen Apparaat gese hen, der so viele Vcrbewenmyen aufweist und mit dein sp elen leiclit solche cntz'Ackende Kïnistlerixclie 11/ekte erzielt wer den kunnen, als mit dor PHONOLA. De PHOXOliA is te zien en te hooren: Maatschappij PfioDola f. NAESSENS, den Haag, Passage 14. Agentschap PIANO'S Feurh-h & fahüdmayer, CHOCOLA.T-VEEN ARTISTiQUE" LE PLUS DELICIEUX CHOCOL1T POUE CROQDER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl