Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 1395
?Jl
inj bij Preyer.
Het kunstzaaltje van den heer Preyer, dat
in den laatsten tijd meermalen zulke bizonder
mooie stalen van Franscbe kunst herbergde,
wordt nu in beslag genomen door een veer
tiental werken van den Hollandsch-Franschen
schilder Johan Barthold Jongkind.
Sedert Jongkind's verdiensten door be beste
kenners in Frankrijk gesanctioneerd werden,
drong de roep, die van zyn kunst uitging,
ook tot zijn vaderland door, maar niet voor
dat zijn werk buitenslands zeer gezocht en
daardoor reeds vrij zeldzaam was geworden.
Het gevolg was dat we hier slechts nu en
dan een schilderij van den meester te zien
kregen, te weinig om tot een juist inzicht
van zijn kunst te komen.
Het is daarom een zeer verblijdend feit,
dat de heer Preyer ons in staat stelt met
zoovele en zoovele belangrijke stukken uit
verschillende tijden van Jongkind's werkzaam
leven kennis te maken.
Al het hier tentoongestelde stamt uit zijn
Franschen tijd, die loopt van 1850 tot aan
z\jn dood in '91. Maar al heeft Jongkind
ook het beste en langste deel van zijn
kunstenaarsleven in den vreemde doorge
bracht, geen enkele schilder, die naar het
buitenland toog, bleef zoozeer Hollander
als hij.
Niet alleen blijkt de voorliefde en de ge
hechtheid aan zyn geboortegrond uit de veel
vuldige studiereizen die hij er heen maakte,
maar de geaardheid van zijn werk is tot het
laatst toe zoo door en door Hollandsch, de
vreemde invloeden, die noodwendig op zijn
kunst moesten inwerken, raken zoo weinig
het innerlijk wezen er van, dat de
schoonheidszin voor zijn geboorteland dien
vrijwilligen banneling wel vast en diep in den ziel
gedrongen moest zijn, om dien tot aan zijn
levenseinde zoo onaangetast te kunnen be
waren.
Jongkind was ongeveer 30 jaar toen hij
naar Frankrijk ging, na hier onder Schelf
hout gewerkt te hebben. Meer dan genoeg
zame technische kennis kan hij van dezen
oppervlakkigen, maar minutieusen, keurigen
schilder niet hebben meegekregen en even
min kan de invloed van den Franschen
schilder Isabey, die daarna zijn leermeester
was, ingrijpend geweest zijn; maar, zooals
trouwens elk zelfstandig en waarachtig kuns
tenaar, ontwikkelde hij zijn talent door
voortdurenden, trouwen omgang met de natuur.
En als we hier zijn veertien schilderijen
naar tijdsorde beschouwen, dan blijkt weer
zoo helder, hoe onuitputtelijk de natuur met
haar gaven is, voor wie haar trouw blijft
als hij. Wie als deze schilder, niet aflaat in
haar geheimenissen met toenemenden ernst
en ontzag door te dringen, voor hem
openbaren zich de wonderen waarvan
désluier die ze bedekt alleen wordt opge
heven voor wie .zijn leven tot n pieuse
aanbidding van haar schoonheid .maakte.
Als we lezen van het rustelooze, zonder
linge karakter van dezen temperamentvollen,
soms heftigen mensch, die heen en weer
geslingerd werd door de machten die in hem
woelden en streden; van hem die nu eens
gesloten en ongenaakbaar was en achter
dochtig tegenover een ieder en zich zelf, en
dan weer de voor eene kleine hartelijkheid
zoo gevoelige en openhartige vriend; als we
weten hoe hij zoekend en werkend zwierf
door Holland en België, door Frankrijk van
zuid tot noord en we zien dan, hoe dat
hevige, ongebreidelde karakter in toom werd
gehouden door het disciplineerend gezag der
kunst en hij slechts schuchter en bescheiden,
gelijkmatig en na jaren werkens van een
dociel volgen van conventioneele begrippen,
zich vrijmakend, komen kon tot den machtigen
durf de dingen te zien en te schilderen
zooals hij op het laatste deed dan voelen
we wat de kunst voor zulk een geweest moet
zijn, hoe zij zijn gansche wezen beheerschte
en hij troost en evenwicht vond, zoodra hij
zich onder hare weldadige hoede stelde.
Is het dan wonder, dat in het gepassio
neerde werk van Jongkind geen spoor van
lauwheid te vinden is, dat bij hem geen
emotielooze stukken duiden op
gewoontehandwerk, maar allt s vastheid van overtuiging
uitspreekt i-n liefde voor het behandelde?
Het oudste werk van '54 Le Pont" (No.
12) mag in enkele deelen op meerdere
kleurenzin en geestiger teekening bogen dan de
meeste schilderijen uit dien tijd een stel
lige openbaring van zelfstandige observatie
komt eerst uit in het twee jaar daarna ge
schilderde havengezicht (no. 2). Daarin treedt
de zelfde drang naar vaster verband en
gekuischter kleur naar voren, die ook het
vroege werk der Marissen kenmerkt.
Geheel vrij, ruimer van visie, dieper van
overtuiging zijn zijn schilderijen tusschen de
jaren '60 en '70; zijn beide gezichten aan
de haven van Honfleur b. v., het eene in blanke
Corot-tonen maar minder ijl, de dingen
Hollandsch-steviger het andere in straffer
dagkleuren. Zijn beide zeegezichten uit dat tijd
vak zijn ruim en wijd, de zee zelf meer
geteekend dan geschilderd, de diepe lucht er boven
prachtig welvend boven het strakke water
vlak. Onverbreekbaar sterk is de eenheid in
deze schilderijen, die hun overredende kracht
ontleenen aan het rotsvaste geloof dat ze
dicteerde. Maar in statige grootschheid wor
den zij overtroffen door zijn Port d'Amster
dam (?) (no. 7) en Rotterdam, La Nuit"
(no. 8). Het laatste vooral is ontzagwekkend
in zijn plechtigen eenvoud. Bij zijn pogen
om het diepe mysterie van den zomernacht
te doorgronden, om den heiligen ernst van
dat roerlooze moment weer te geven, hield
de schilder zich niet meer aan de eischen
der factuur maar verwaarloosde hij in zijn
moeizaam doorzwoegde kleurmengingen het
toilet van het schilderij, onverschillig hoede
uiterlijke aanblik er van zijn zou.
Dit schilderij is een keerpunt naar de nog
latere werken : het gezicht op Marseille en
dat op Rotterdam van 1881; het laatste op
gebouwd met korte penseelzetjes, alles ver
getend bij het dieper speuren naar de won
dere werkingen van het teer blanke maanlicht.
We herhalen het, wie de kunst van Jong
kind in zijn verschillende phasen wil leeren
kennen zal door deze verzameling, hoe
be. knopt zij ook is, tevreden gesteld worden.
Wat we hier vinden zijn bijna zonder uit
zondering hoofdpunten in den ontwikkelings
gang van dit zeer bizondere talent.
Tot 20 Maart slechts blijven de schilderijen
tentoongesteld. J. W. N.
A. J. POLAK. Ueler Ton-Iihytlimik und
Stimmenführung. Leipzig, Breitkopf en
Kartel.
In het laatste hoofdstuk van zijn Lehre
von den Tonempflndungen", schrijft Von
Helmholtz :
Die Kunst soll schaffen wie die
Einbildungskraft vorstellt, gesetzmaassig, ohne
bewusstes Gezetz, zweckmassig ohne
bewusstes Zweck."
Uit deze waarheid, die als zoodanig mis
schien door alle scheppende toonkunstenaars
wordt erkend, volgt, dat geen menschelijk
vernuft in staat is een eigenlijk wetboek
voor de muzikale compositie samen te stellen.
In de plaats van dat onbeschreven boek,
dat wel altijd onbeschreven zal blijven, treden
harmonieleer, leer van het kontrapunt, enz.
theorieën, ontsproten uit den kunstzin en
welker waarde niet mag worden onderschat,
niettegenstaande de gebreken, die haar nood
zakelijkerwijze moeten aankleven.
Vanaf Pythagoras hebben mannen der
exacte wetenschap meermalen gepoogd, aan
de muziektheorieën steunpunten te geven.
Een dergelijke poging vindt men in boven
genoemd werk van A. J. Polak. Dit werk is
een vervolg op zijn vroeger geschrift: TJeber
Zeiteinheit in Bezug auf Konsonanz, Har
monie und Tonalitat," een soort harmonieleer.
Een steunpunt voor die harmonieleer is
de tijdsénheid, waarin de trillingen van ge
lijktijdig klinkende tonen samenvallen. Ueber
Ton-Ehythmik und Stimmenführung" kan be
schouwd worden als een leer van het kontra
punt, voornamelijk tweestemmig, noot tegen
noot. De schrijver voert hierin de begrippen
Euphonie en Detonanz, die in opvolging van
accporden een gelijksoortige rol vervullen als
Consonanz en Dissonanz, in een accoord op
zichzelf beschouwd.
Er is meerdere of mindere Euphonie bij
twee elkander opvolgende intervallen, naar
mate de tijdsénheid, waarin de trillingen
van de tonen van het eerste interval co
ncideeren, in meerdere of mindere eenvoudige
verhouding staat tot de tijdseenheid, waarin
dit bij het tweede interval plaats heeft.
Is echter de verhouding tusschen die twee
tijdseenheden ingewikkeld, dan ontstaat er
Detonanz.
Vele muziektheoretici en geluidkundigen
zullen zich met de eerste hoofdstukken van
het werk kunnen vereenigen. Het verdere
zal echter veel bestrijders vinden. Het is den
schrijver gelukt met zijn grondprincipe alleen
de eenvoudigste harmonie-opvolgingen te
verklaren. Met de molklank is hij al even
verlegen als andere theoretici ; hij beschouwt
deze als een complex van twee klanken, wier
grondtonen eene kleine terts verschillen; c
es g is eene combinatie van c-klank zonder
terts en es-klank zonder quint.
Het dominant septime-accoord is consonant
en wordt steeds met natuurlijke septime
genomen; de trillingsverhoudingen in dat
accoord zijn dus | f | J. Tot verklaring van
de overige vier klanken worden nieuwe be
grippen ingevoerd, die moeilijk met het
grondprincipe van coïncidatie zijn te ver
eenigen.
Er zijn (altijd volgens den schrijver) drie
fundamenteele wijzen om een octaaf in tweeën
te verdeelen n.l.
2 34
3 46
de harm. c g c'
de arithm. c ? c'
de geom. c fis c' l
heeft zich daar burgerrecht gekocht; overi
gens zijn alle vogels die in den middelsten
vijver zwemmen eenden, echte eenden of
zwemeenden, duikeenden en zaagbekken.
Onder de echte eenden vormden de bonte
bergeenden, met hun kersroode snavels de
meerderheid; de mannetjes dragen een
knobbel voor den kop net als de zwanen,
het zijn eigenlijk zeedieren, en het is haast niet
te begrijpen dat ze het in den vijver zoo goed
uithouden ; ze nestelen op zandig strand en
in de duinen, Yaak in konijnenholen; wat
Steenhuizen door de bergeenden-groep in de
fauna zoo mooi geïllustreerd heeft. Dan zijn
er gewone wilde eenden prachtige pronkende
mannetjes en eenvoudig bruine wijfjes. Ook
de keurige pijlstaarten en de smienten met
hun kaneelbruine satijnen koppen hebben
eenvoudig gekleurde wijfjes; wat met het oog
op het broeden dan ook een geluk voor de
dieren is.
) bij benadering
) 5 7 10
Klaarblijkelijk grondt de schrijver zijn be
namingen niet op de trillingsverhoudingen
tusschen de verschillende tonen, maar op de
verhouding, die er bestaat tusschen den duur
der trillingen
harm. i i J
arithm. \ J
geom. i ,± j
Door de laatste verdeeling ontstaat de
tritonus ; deze speelt een hoofdrol in
accoorden als het verminderd septimen-accoord
(gis b d ?).
De schrijver tracht zijne beweringen te
verduidelijken door vele goed geteekende
figuren, waarvan sommige werkelijk goed
geslaagde graphische voorstellingen zijn, ter
wijl andere moeten aangemerkt worden als
geheimzinnige figuren, die den lezer op een
dwaalspoor kunnen brengen.
De heer Polak meent al zijne stollingen
mathematisch te hebben bewezen, maar heeft
daarin zich zelf overschat Hij is meer kun
stenaar dan exact-wetenschappelijk man.
De trillingsverhoudingen tusschen de tonen
der accoorden heeft hij theoretisch vastge
steld, terwijl uit experiment blijkt, dat zij
in werkelijkheid dikwijls geheel anders zijn.
Zijn werk kan niet als leerboek worden
gebruikt; het bevat zeer veel schoons, doch
ook veel foutiefs. Toch kan de bestudeering
ervan zeer worden aanbevolen aan theoretici,
die in de bestaande muziekleer verbeteringen
willen aanbrengen.
Het bevat een zeer groot aantal gedachten.
beweringen en opmerkingen, die niet alle
juist zijn. maar waarvan zeer vele aanleiding
geven tot nadenken eu zeer vele den stoot
geven tot eigen zelfstandige gedachtenvoering.
Vele muziekvoorbeelden (o. a. de sequenzen
op blz. 128) zijn zeer fraai. Tegenover andere
theoretici is de schrijver niet altijd waar
deerend : hij bestrijdt Uiemann met zwakke
banale argumenten ; waar hij het met Richter
en Jadassohn niet eens is, stelt het experiment
meestal Polak in het ongelijk.
Zijne bestrijding van Wagner's theorieën
aan het slot van het werk is zeer lezens
waard. ook voor hen, die het hierin niet
met den schrijver eens kunnen zijn.
Hij toont zich daarin een waardig
kampvechter voor het behoud van de absolute
muziek.
Nogmaals zij het werk aan iederen ontwik
kelden musicus aanbevolen; de schrijver is
hoogst zelfstandig, dikwijls zeer vernuftig,
geeft schoone ideeën, maar is niet gezag
hebbend.
Hilversum, Febr. 1.904. E. BUANJJSMA.
Niiliiiiiimiitiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiii ....... iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
UIT DE NATUUR.
LVII. Eiderdons.
AVaarschijnlijk had ik van de week over
tuinboontjes of over iets anders geschreven,
als mij van morgen op mijn gewone wande
ling door Artis, de eendjes niet zoo verwijtend
hadden aangekeken : Waarom de zwanen wel
in de Groene, wij niet ?" Daar kon ik toch
niet anders op antwoorden, dan met een
excuus en een belofte.
Nu is de eendenvijver in dit voorjaar bij
zonder mooi, dat moet ik zeggen. En daartoe
dragen twee witte zwanen met zwarten hals,
die het in den zwanenvijver niet konden
uithouden, wel iets bij, maar niet veel. Ook
een kapmeeuw die niet best vliegen kan,
zuiverd van gras of zeegras, de Deensche,
Engelsche of Russische opkoopers komen in
Juli om de oogst in ontvangst te nemen en
te betalen. Als men, zooals gewoonlijk ge
beurt, maar 2 K. rekent voor een bed, en
nagaat dat er alleen uit Noorwegen jaarlijks
meer dan twee .duizend kilo, uit Groenland
minstens tweemaal zooveel worden aange
voerd, dan blijkt het dat er nog altijd
menschen gevonden worden die het niet versma
den op veeren bedden te slapen; althans het
zachtste dons voor het oorkussen te gebruiken.
't Is of de geleerde Linnaeus iets van dat genot
heeft willen leggen in den naam Somateria
mollüsima, dien hij den eidereend gaf.
Vroeger gingen een groot aantal der uit
gebroede jongen verloren op den tocht van
het nest naar de zee; raven, meeuwen en
andere gevleugelde roovers vielen de moeder
met de jongen aan en al redde zij er vele,
eenige vielen den roofmeeuwen steeds ten
gedekt en blijven zoo warm en meteen
onzichtbaar.
Merkwaardig is het, hoe volkomen zoo'n
broedende eend op haar schutkleur ver
trouwt. In een van Kearton's fotografie-boe
ken staat een foto van een broedende eider
eend en een hand van Kearton's broer die
haar rug streelt. Is het nest in de nabijheid
van menschelijke woningen gelegen, dan
kan de boer zijn eidereend met de handen
van het nest nemen, om te zien hoe 't met
de eieren gesteld is en haar er weer op zetten;
dat laat de makste kip nog niet toe.
Iets heel merkwaardigs is van de
eidereenden bekend geworden en zeer waarschijn
lijk geldt het ook voor andere duikers. Het
gebeurt namelijk wel eens dat een zeemossel
den bek of de tong omklemt van de eend die
hem breken wil; de mossel sluit daarbij zijn
schelpen zoo vast dat de zeeeend geen kans
ziet ze los te krijgen en van honger zou
moeten omkomen. Nu is 't waargenomen dat
in zulke gevallen de eend het zoete water
opzoekt, daar den kop onder water steekt en
den zeemossel die niet tegen zoet waterkan,
daardoor dwingt zijn schelpen te openen. De
heer Mansholt te Westpolder heeft onlangs
zoo'n eend bemachtigd; die zwom in 't kanaal
met een mossel om zijn bek geklemd; hij
heeft het dier, een zaagbek, gefotografeerd
en de foto met de mededeelingen aan De
Levende Natuur gezonden, waarin naar aan
leiding van deze waarneming iets dergelijks
over eidereenden te lezen komt.
Zoo dom als een eend" gaat niet meer op.
E. HEIMANS.
Eider-eenden; rechts het mannetje, naar een levend ex. in Artis;
links het wijfje op het donsiiest.
De brugjes aan weerszijden van den een
denvijver zijn maar zelden zonder groote of
kleine menschen; die staan altijd verbaasd
over den langen tijd dat zoo'n duikeendje
het onder water kan uithouden. Voor een
amateur-zwemmer om jaloersch te worden.
Nu zijn er pas twee vogels in don vijver
gekomen, die het record in dit opzicht slaan;
zij duiken stellig 2 minuten, 6 volgens bewe
ring van sommigen. De helft van mijn belang
stelling voor den heelen vijver hebben ze
toch al, want het zijn eindereenden.
Het jonge geslacht voelt niet veel meer
bij dat woord; maar wij oudjes, die zoo heel
veel om spring veeren niet geven, al zijn wij
zelfopofferend met onzen tijd meegegaan,
herinneren ons nog best met hoeveel genoe
gen we luisterden naar het verhaal van de
eiderdonsjagers op Groenland en Spitsbergen.
En niet een groot respect dankten we in stilte
moeder eidereend voor het lekkere goedje
dat zij uit haar borst plukte, waar je zoo
heeilijk in wegzakken kon en dat je opwipte
als je je op een kouden morgen nog eens
even omkeerde.
En treurig voelen wij ons gestemd, als wij
lezen, dat ze daar op Spitsbergen zoo heb
zuchtig en hardvochtig onder de eidereenden
hebben huisgehouden, dat de dieren er zeld
zaam zijn geworden. Tot twee- driemaal toe
namen de pachters van de eiderjacht de
eieren en het dons onder de dieren weg;
zoodat ten slotte het wijfje, omdat haar
borst en buik al kaal geplukt waren, het
mannetje ging plukken om het dons te krij
gen dat de eieren in 't nest warm moesthouden.
Ze legde voor de derde maal ook geen ze ven
of acht eieren, zooals de eerste keer, maar
niet meer dan twee en die waren nog bij zon
der klein ook. Zoo moesten de dieren daar
wel uitsterven, vooral omdat ze bovendien
nog geschoten werden als de broedtijd voorbij
was.
In andere streken van Noord-Europa zijn
nog eidereenden genoeg. Op IJsland en langs
de Noorweegsche kusten gaan de menschen
verstandiger en dankbaarder te werk. Daar be
wijzen zij de eidereenden allerlei kleine diens
ten en de dieren weten dat to waardeeren.
Op sommige plaatsen zijn deze schuwe zee
vogels zoo vertrouwelijk geworden, dat het
mannetje en het wijfje samen soms een boe
renhuis komen binnenwaggelen, om er een
good plekje te zoeken voor het nest.
De studie van het leven dezer dieren heeft
ook de vangt voordeeliger gemaakt voor de
menschen. De beesten kunnen, evenals alle
duikers, zich aan land slecht voortbewegen;
ze bouwen hun nest dan ook liefst dichtbij
de zee, waar ze dagelijks voedsel moeten
gaan opduiken. Maar is het strand kaal, dan
biedt het hun veeren nest geen beschutting
genoeg tegen den wind; ook gaan ze niet
gaarne ver landwaarts in aan 't nestelen,
omdat ze daar van vossen en marters te veel
te lijden zouden hebben; hun nest immers
ligt op den grond. Daardoor komt het dat
de meeste eidernesten op eilandjes langs de
kust gevonden worden, die met kleine
boschjes, struiken, hoopen zeewier tusschen
steenen of dergelijke windvangers bezet zijn.
De JJslanders, Groenlanders en Noren,
voor wie de eidereend een rijke bron van
inkomsten is, hebben zich die kennis ten
nutte gemaakt en zij leggen op het strand
allerlei voorwerpen, takken, stroobosjon,
planken met steenen er op, die den vogels
het aan land gaan gemakkelijker maken.
Bovendien brengen ze nestgelegenheden,
aangespoelde scheepskisten, oude stoelen die
ze met de leuning in het zand steken, ja
zelfs gewone kippenhokken op de kust, waar
de eidereenden graag komen. Ze visschen
zeegras en ander wier en vullen daarmee
open plekken tusschon steenen en ze vangen of
dooden zooveel mogelijk de vossen en mar
ters uit de buurt.
Een boer. wien het gelukt een vijftig
nesten op zijn goed te krijgen, heeft allicht
een voordeeltje van een goede honderd gul
den jaarlijks. Want een tiental goede nesten
geven ongeveer een kilogram dons, dat tegen
woordig nog een ? 20 waard is.
Zorgvuldig worden de bruine veertjes
geoffer. Tegenwoordig zoeken de eiderjagers de
moeder met haar jongen op, als ze haar niet
zelf een nestplaats hebben aangewezen, pak
ken ouden en jongen in een groote
kippenmand, transporteeren die naar zee en laten
daar eend en kroost vrij; daar zijn ze veilig.
De jongen hebben de kleur van de moeder,
donkerbruin met lichtbruin en iets geels of
grijs; daardoor is de broedende eend en zijn
ook de jongen op 't nest moeilijk te onder
scheiden van de omgeving van 't nest, die
uit brnine of grijsachtige takkenen zeewieren
bestaat. Ook de eieren worden, als de eend
's morgens een half uurtje naar zee gaat om
mosselen te eten, niet de bruine veertjes
Inhoud van Tijdschriften.
De Levende Natuur, afl. XII: Ons wilde
konijn, door Jac. P. Th. Naar Aussiburg,
door J. B. Bennink. Voorjaar, door A. F.
Dudok van Heel. Op de Schorren, door
C'arl Donker. ? Voor onze vogels, door B,'
Boon. Slot van de adderstatistiek, door
E. Heimans. Vragen en korte mededee
lingen.
Eigen Haard, No. 12: In de Branding, door
Marie de Negri, XII. De
KunstnijverheidTeekenschool Quellinus", te Amsterdam,
door A. Pit, met afb. Crocussen in 't gras,
door Geertruida Carelsen. Het hoofdstation
van de Marconi-telegraaf te Poldhu
inCornwallis. ? Draadlooze Telegrafie in Nederland,
door I. N. Ocram, met portret en afb., Slot.
Mijnbouw en nog wat, door Pim. XII.
Verscheidenheid. Feuilleton.
De Natuur, 15 Maart 1904: Brieven aan
de Redactie, Dr. P. Schuringa. De nieuwere
behandeling der zijrupsen in Italië, Jo. M.
Proot. Iets over de gasmotoren, Dr. H.
F. Huisken. De purperreiger en de roer
domp, J. Daalder Dz. Wetenschappelijk
onderzoek der zee, ten bate van de visscherij,
A. D. Hagedoorn. Een merkwaardig tapijt,
Dr. Z. P. Bouman. Het vervaardigen van
metaalfilms, H. B. van Meurs. Jacht en
visscherij in de waterwereld, Dr. A. J. C.
Snijders. Iets over de fundeeringskwestie
van het westelijk viaduct van het
centraalstation te Amsterdom, J. H. E. Rückert.
Het fotographisch objectief, Dr. R. C. Rijkens.
Het land van den oorlog, D. S. S.
Eenvoudige proeven. Rust en beweging,
Evenwicht van drijvende lichamen, Eenige
bewegingsverschijnselen, Dr. A. J. C. Snijders.
iiiMliiiiiiillllilllimiilliiiiiiiiilillllltlllllHiiiiiiiiiiiHiii
Kunsthandel
J. J. BIES
MoWraat 66,65^61.
Panorama-Gebouw.
Amsterdam, Plantage.
Antieke Meubelen, Porcelainen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
\nttlr prtjsen. Toegang vrtf.
76,
Het Filiaal
is van af heden geopend.
PBOEMX MEUBILEER-ÖRKI1W',
234 Spuistraat, Amsterdam.
igttlÏBrïcMÏngen.
Prijscouranten en begrootingen gratis. Plaatsing door
eigen personeel van meubileeringen franco in elke plaats
van ons land.
AmSTERDAm
AARDEWERK
EM TEGELS
L BINNEN
INRICHTING TOT
MEUBELEERING
EN ? VERSIERING
^DER-WONINGS
12OROKIN-I2©