De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 20 maart pagina 8

20 maart 1904 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD YOOR NEDERLAND. No. 1395 ?Jl inj bij Preyer. Het kunstzaaltje van den heer Preyer, dat in den laatsten tijd meermalen zulke bizonder mooie stalen van Franscbe kunst herbergde, wordt nu in beslag genomen door een veer tiental werken van den Hollandsch-Franschen schilder Johan Barthold Jongkind. Sedert Jongkind's verdiensten door be beste kenners in Frankrijk gesanctioneerd werden, drong de roep, die van zyn kunst uitging, ook tot zijn vaderland door, maar niet voor dat zijn werk buitenslands zeer gezocht en daardoor reeds vrij zeldzaam was geworden. Het gevolg was dat we hier slechts nu en dan een schilderij van den meester te zien kregen, te weinig om tot een juist inzicht van zijn kunst te komen. Het is daarom een zeer verblijdend feit, dat de heer Preyer ons in staat stelt met zoovele en zoovele belangrijke stukken uit verschillende tijden van Jongkind's werkzaam leven kennis te maken. Al het hier tentoongestelde stamt uit zijn Franschen tijd, die loopt van 1850 tot aan z\jn dood in '91. Maar al heeft Jongkind ook het beste en langste deel van zijn kunstenaarsleven in den vreemde doorge bracht, geen enkele schilder, die naar het buitenland toog, bleef zoozeer Hollander als hij. Niet alleen blijkt de voorliefde en de ge hechtheid aan zyn geboortegrond uit de veel vuldige studiereizen die hij er heen maakte, maar de geaardheid van zijn werk is tot het laatst toe zoo door en door Hollandsch, de vreemde invloeden, die noodwendig op zijn kunst moesten inwerken, raken zoo weinig het innerlijk wezen er van, dat de schoonheidszin voor zijn geboorteland dien vrijwilligen banneling wel vast en diep in den ziel gedrongen moest zijn, om dien tot aan zijn levenseinde zoo onaangetast te kunnen be waren. Jongkind was ongeveer 30 jaar toen hij naar Frankrijk ging, na hier onder Schelf hout gewerkt te hebben. Meer dan genoeg zame technische kennis kan hij van dezen oppervlakkigen, maar minutieusen, keurigen schilder niet hebben meegekregen en even min kan de invloed van den Franschen schilder Isabey, die daarna zijn leermeester was, ingrijpend geweest zijn; maar, zooals trouwens elk zelfstandig en waarachtig kuns tenaar, ontwikkelde hij zijn talent door voortdurenden, trouwen omgang met de natuur. En als we hier zijn veertien schilderijen naar tijdsorde beschouwen, dan blijkt weer zoo helder, hoe onuitputtelijk de natuur met haar gaven is, voor wie haar trouw blijft als hij. Wie als deze schilder, niet aflaat in haar geheimenissen met toenemenden ernst en ontzag door te dringen, voor hem openbaren zich de wonderen waarvan désluier die ze bedekt alleen wordt opge heven voor wie .zijn leven tot n pieuse aanbidding van haar schoonheid .maakte. Als we lezen van het rustelooze, zonder linge karakter van dezen temperamentvollen, soms heftigen mensch, die heen en weer geslingerd werd door de machten die in hem woelden en streden; van hem die nu eens gesloten en ongenaakbaar was en achter dochtig tegenover een ieder en zich zelf, en dan weer de voor eene kleine hartelijkheid zoo gevoelige en openhartige vriend; als we weten hoe hij zoekend en werkend zwierf door Holland en België, door Frankrijk van zuid tot noord en we zien dan, hoe dat hevige, ongebreidelde karakter in toom werd gehouden door het disciplineerend gezag der kunst en hij slechts schuchter en bescheiden, gelijkmatig en na jaren werkens van een dociel volgen van conventioneele begrippen, zich vrijmakend, komen kon tot den machtigen durf de dingen te zien en te schilderen zooals hij op het laatste deed dan voelen we wat de kunst voor zulk een geweest moet zijn, hoe zij zijn gansche wezen beheerschte en hij troost en evenwicht vond, zoodra hij zich onder hare weldadige hoede stelde. Is het dan wonder, dat in het gepassio neerde werk van Jongkind geen spoor van lauwheid te vinden is, dat bij hem geen emotielooze stukken duiden op gewoontehandwerk, maar allt s vastheid van overtuiging uitspreekt i-n liefde voor het behandelde? Het oudste werk van '54 Le Pont" (No. 12) mag in enkele deelen op meerdere kleurenzin en geestiger teekening bogen dan de meeste schilderijen uit dien tijd een stel lige openbaring van zelfstandige observatie komt eerst uit in het twee jaar daarna ge schilderde havengezicht (no. 2). Daarin treedt de zelfde drang naar vaster verband en gekuischter kleur naar voren, die ook het vroege werk der Marissen kenmerkt. Geheel vrij, ruimer van visie, dieper van overtuiging zijn zijn schilderijen tusschen de jaren '60 en '70; zijn beide gezichten aan de haven van Honfleur b. v., het eene in blanke Corot-tonen maar minder ijl, de dingen Hollandsch-steviger het andere in straffer dagkleuren. Zijn beide zeegezichten uit dat tijd vak zijn ruim en wijd, de zee zelf meer geteekend dan geschilderd, de diepe lucht er boven prachtig welvend boven het strakke water vlak. Onverbreekbaar sterk is de eenheid in deze schilderijen, die hun overredende kracht ontleenen aan het rotsvaste geloof dat ze dicteerde. Maar in statige grootschheid wor den zij overtroffen door zijn Port d'Amster dam (?) (no. 7) en Rotterdam, La Nuit" (no. 8). Het laatste vooral is ontzagwekkend in zijn plechtigen eenvoud. Bij zijn pogen om het diepe mysterie van den zomernacht te doorgronden, om den heiligen ernst van dat roerlooze moment weer te geven, hield de schilder zich niet meer aan de eischen der factuur maar verwaarloosde hij in zijn moeizaam doorzwoegde kleurmengingen het toilet van het schilderij, onverschillig hoede uiterlijke aanblik er van zijn zou. Dit schilderij is een keerpunt naar de nog latere werken : het gezicht op Marseille en dat op Rotterdam van 1881; het laatste op gebouwd met korte penseelzetjes, alles ver getend bij het dieper speuren naar de won dere werkingen van het teer blanke maanlicht. We herhalen het, wie de kunst van Jong kind in zijn verschillende phasen wil leeren kennen zal door deze verzameling, hoe be. knopt zij ook is, tevreden gesteld worden. Wat we hier vinden zijn bijna zonder uit zondering hoofdpunten in den ontwikkelings gang van dit zeer bizondere talent. Tot 20 Maart slechts blijven de schilderijen tentoongesteld. J. W. N. A. J. POLAK. Ueler Ton-Iihytlimik und Stimmenführung. Leipzig, Breitkopf en Kartel. In het laatste hoofdstuk van zijn Lehre von den Tonempflndungen", schrijft Von Helmholtz : Die Kunst soll schaffen wie die Einbildungskraft vorstellt, gesetzmaassig, ohne bewusstes Gezetz, zweckmassig ohne bewusstes Zweck." Uit deze waarheid, die als zoodanig mis schien door alle scheppende toonkunstenaars wordt erkend, volgt, dat geen menschelijk vernuft in staat is een eigenlijk wetboek voor de muzikale compositie samen te stellen. In de plaats van dat onbeschreven boek, dat wel altijd onbeschreven zal blijven, treden harmonieleer, leer van het kontrapunt, enz. theorieën, ontsproten uit den kunstzin en welker waarde niet mag worden onderschat, niettegenstaande de gebreken, die haar nood zakelijkerwijze moeten aankleven. Vanaf Pythagoras hebben mannen der exacte wetenschap meermalen gepoogd, aan de muziektheorieën steunpunten te geven. Een dergelijke poging vindt men in boven genoemd werk van A. J. Polak. Dit werk is een vervolg op zijn vroeger geschrift: TJeber Zeiteinheit in Bezug auf Konsonanz, Har monie und Tonalitat," een soort harmonieleer. Een steunpunt voor die harmonieleer is de tijdsénheid, waarin de trillingen van ge lijktijdig klinkende tonen samenvallen. Ueber Ton-Ehythmik und Stimmenführung" kan be schouwd worden als een leer van het kontra punt, voornamelijk tweestemmig, noot tegen noot. De schrijver voert hierin de begrippen Euphonie en Detonanz, die in opvolging van accporden een gelijksoortige rol vervullen als Consonanz en Dissonanz, in een accoord op zichzelf beschouwd. Er is meerdere of mindere Euphonie bij twee elkander opvolgende intervallen, naar mate de tijdsénheid, waarin de trillingen van de tonen van het eerste interval co ncideeren, in meerdere of mindere eenvoudige verhouding staat tot de tijdseenheid, waarin dit bij het tweede interval plaats heeft. Is echter de verhouding tusschen die twee tijdseenheden ingewikkeld, dan ontstaat er Detonanz. Vele muziektheoretici en geluidkundigen zullen zich met de eerste hoofdstukken van het werk kunnen vereenigen. Het verdere zal echter veel bestrijders vinden. Het is den schrijver gelukt met zijn grondprincipe alleen de eenvoudigste harmonie-opvolgingen te verklaren. Met de molklank is hij al even verlegen als andere theoretici ; hij beschouwt deze als een complex van twee klanken, wier grondtonen eene kleine terts verschillen; c es g is eene combinatie van c-klank zonder terts en es-klank zonder quint. Het dominant septime-accoord is consonant en wordt steeds met natuurlijke septime genomen; de trillingsverhoudingen in dat accoord zijn dus | f | J. Tot verklaring van de overige vier klanken worden nieuwe be grippen ingevoerd, die moeilijk met het grondprincipe van coïncidatie zijn te ver eenigen. Er zijn (altijd volgens den schrijver) drie fundamenteele wijzen om een octaaf in tweeën te verdeelen n.l. 2 34 3 46 de harm. c g c' de arithm. c ? c' de geom. c fis c' l heeft zich daar burgerrecht gekocht; overi gens zijn alle vogels die in den middelsten vijver zwemmen eenden, echte eenden of zwemeenden, duikeenden en zaagbekken. Onder de echte eenden vormden de bonte bergeenden, met hun kersroode snavels de meerderheid; de mannetjes dragen een knobbel voor den kop net als de zwanen, het zijn eigenlijk zeedieren, en het is haast niet te begrijpen dat ze het in den vijver zoo goed uithouden ; ze nestelen op zandig strand en in de duinen, Yaak in konijnenholen; wat Steenhuizen door de bergeenden-groep in de fauna zoo mooi geïllustreerd heeft. Dan zijn er gewone wilde eenden prachtige pronkende mannetjes en eenvoudig bruine wijfjes. Ook de keurige pijlstaarten en de smienten met hun kaneelbruine satijnen koppen hebben eenvoudig gekleurde wijfjes; wat met het oog op het broeden dan ook een geluk voor de dieren is. ) bij benadering ) 5 7 10 Klaarblijkelijk grondt de schrijver zijn be namingen niet op de trillingsverhoudingen tusschen de verschillende tonen, maar op de verhouding, die er bestaat tusschen den duur der trillingen harm. i i J arithm. \ J geom. i ,± j Door de laatste verdeeling ontstaat de tritonus ; deze speelt een hoofdrol in accoorden als het verminderd septimen-accoord (gis b d ?). De schrijver tracht zijne beweringen te verduidelijken door vele goed geteekende figuren, waarvan sommige werkelijk goed geslaagde graphische voorstellingen zijn, ter wijl andere moeten aangemerkt worden als geheimzinnige figuren, die den lezer op een dwaalspoor kunnen brengen. De heer Polak meent al zijne stollingen mathematisch te hebben bewezen, maar heeft daarin zich zelf overschat Hij is meer kun stenaar dan exact-wetenschappelijk man. De trillingsverhoudingen tusschen de tonen der accoorden heeft hij theoretisch vastge steld, terwijl uit experiment blijkt, dat zij in werkelijkheid dikwijls geheel anders zijn. Zijn werk kan niet als leerboek worden gebruikt; het bevat zeer veel schoons, doch ook veel foutiefs. Toch kan de bestudeering ervan zeer worden aanbevolen aan theoretici, die in de bestaande muziekleer verbeteringen willen aanbrengen. Het bevat een zeer groot aantal gedachten. beweringen en opmerkingen, die niet alle juist zijn. maar waarvan zeer vele aanleiding geven tot nadenken eu zeer vele den stoot geven tot eigen zelfstandige gedachtenvoering. Vele muziekvoorbeelden (o. a. de sequenzen op blz. 128) zijn zeer fraai. Tegenover andere theoretici is de schrijver niet altijd waar deerend : hij bestrijdt Uiemann met zwakke banale argumenten ; waar hij het met Richter en Jadassohn niet eens is, stelt het experiment meestal Polak in het ongelijk. Zijne bestrijding van Wagner's theorieën aan het slot van het werk is zeer lezens waard. ook voor hen, die het hierin niet met den schrijver eens kunnen zijn. Hij toont zich daarin een waardig kampvechter voor het behoud van de absolute muziek. Nogmaals zij het werk aan iederen ontwik kelden musicus aanbevolen; de schrijver is hoogst zelfstandig, dikwijls zeer vernuftig, geeft schoone ideeën, maar is niet gezag hebbend. Hilversum, Febr. 1.904. E. BUANJJSMA. Niiliiiiiimiitiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiii ....... iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin UIT DE NATUUR. LVII. Eiderdons. AVaarschijnlijk had ik van de week over tuinboontjes of over iets anders geschreven, als mij van morgen op mijn gewone wande ling door Artis, de eendjes niet zoo verwijtend hadden aangekeken : Waarom de zwanen wel in de Groene, wij niet ?" Daar kon ik toch niet anders op antwoorden, dan met een excuus en een belofte. Nu is de eendenvijver in dit voorjaar bij zonder mooi, dat moet ik zeggen. En daartoe dragen twee witte zwanen met zwarten hals, die het in den zwanenvijver niet konden uithouden, wel iets bij, maar niet veel. Ook een kapmeeuw die niet best vliegen kan, zuiverd van gras of zeegras, de Deensche, Engelsche of Russische opkoopers komen in Juli om de oogst in ontvangst te nemen en te betalen. Als men, zooals gewoonlijk ge beurt, maar 2 K. rekent voor een bed, en nagaat dat er alleen uit Noorwegen jaarlijks meer dan twee .duizend kilo, uit Groenland minstens tweemaal zooveel worden aange voerd, dan blijkt het dat er nog altijd menschen gevonden worden die het niet versma den op veeren bedden te slapen; althans het zachtste dons voor het oorkussen te gebruiken. 't Is of de geleerde Linnaeus iets van dat genot heeft willen leggen in den naam Somateria mollüsima, dien hij den eidereend gaf. Vroeger gingen een groot aantal der uit gebroede jongen verloren op den tocht van het nest naar de zee; raven, meeuwen en andere gevleugelde roovers vielen de moeder met de jongen aan en al redde zij er vele, eenige vielen den roofmeeuwen steeds ten gedekt en blijven zoo warm en meteen onzichtbaar. Merkwaardig is het, hoe volkomen zoo'n broedende eend op haar schutkleur ver trouwt. In een van Kearton's fotografie-boe ken staat een foto van een broedende eider eend en een hand van Kearton's broer die haar rug streelt. Is het nest in de nabijheid van menschelijke woningen gelegen, dan kan de boer zijn eidereend met de handen van het nest nemen, om te zien hoe 't met de eieren gesteld is en haar er weer op zetten; dat laat de makste kip nog niet toe. Iets heel merkwaardigs is van de eidereenden bekend geworden en zeer waarschijn lijk geldt het ook voor andere duikers. Het gebeurt namelijk wel eens dat een zeemossel den bek of de tong omklemt van de eend die hem breken wil; de mossel sluit daarbij zijn schelpen zoo vast dat de zeeeend geen kans ziet ze los te krijgen en van honger zou moeten omkomen. Nu is 't waargenomen dat in zulke gevallen de eend het zoete water opzoekt, daar den kop onder water steekt en den zeemossel die niet tegen zoet waterkan, daardoor dwingt zijn schelpen te openen. De heer Mansholt te Westpolder heeft onlangs zoo'n eend bemachtigd; die zwom in 't kanaal met een mossel om zijn bek geklemd; hij heeft het dier, een zaagbek, gefotografeerd en de foto met de mededeelingen aan De Levende Natuur gezonden, waarin naar aan leiding van deze waarneming iets dergelijks over eidereenden te lezen komt. Zoo dom als een eend" gaat niet meer op. E. HEIMANS. Eider-eenden; rechts het mannetje, naar een levend ex. in Artis; links het wijfje op het donsiiest. De brugjes aan weerszijden van den een denvijver zijn maar zelden zonder groote of kleine menschen; die staan altijd verbaasd over den langen tijd dat zoo'n duikeendje het onder water kan uithouden. Voor een amateur-zwemmer om jaloersch te worden. Nu zijn er pas twee vogels in don vijver gekomen, die het record in dit opzicht slaan; zij duiken stellig 2 minuten, 6 volgens bewe ring van sommigen. De helft van mijn belang stelling voor den heelen vijver hebben ze toch al, want het zijn eindereenden. Het jonge geslacht voelt niet veel meer bij dat woord; maar wij oudjes, die zoo heel veel om spring veeren niet geven, al zijn wij zelfopofferend met onzen tijd meegegaan, herinneren ons nog best met hoeveel genoe gen we luisterden naar het verhaal van de eiderdonsjagers op Groenland en Spitsbergen. En niet een groot respect dankten we in stilte moeder eidereend voor het lekkere goedje dat zij uit haar borst plukte, waar je zoo heeilijk in wegzakken kon en dat je opwipte als je je op een kouden morgen nog eens even omkeerde. En treurig voelen wij ons gestemd, als wij lezen, dat ze daar op Spitsbergen zoo heb zuchtig en hardvochtig onder de eidereenden hebben huisgehouden, dat de dieren er zeld zaam zijn geworden. Tot twee- driemaal toe namen de pachters van de eiderjacht de eieren en het dons onder de dieren weg; zoodat ten slotte het wijfje, omdat haar borst en buik al kaal geplukt waren, het mannetje ging plukken om het dons te krij gen dat de eieren in 't nest warm moesthouden. Ze legde voor de derde maal ook geen ze ven of acht eieren, zooals de eerste keer, maar niet meer dan twee en die waren nog bij zon der klein ook. Zoo moesten de dieren daar wel uitsterven, vooral omdat ze bovendien nog geschoten werden als de broedtijd voorbij was. In andere streken van Noord-Europa zijn nog eidereenden genoeg. Op IJsland en langs de Noorweegsche kusten gaan de menschen verstandiger en dankbaarder te werk. Daar be wijzen zij de eidereenden allerlei kleine diens ten en de dieren weten dat to waardeeren. Op sommige plaatsen zijn deze schuwe zee vogels zoo vertrouwelijk geworden, dat het mannetje en het wijfje samen soms een boe renhuis komen binnenwaggelen, om er een good plekje te zoeken voor het nest. De studie van het leven dezer dieren heeft ook de vangt voordeeliger gemaakt voor de menschen. De beesten kunnen, evenals alle duikers, zich aan land slecht voortbewegen; ze bouwen hun nest dan ook liefst dichtbij de zee, waar ze dagelijks voedsel moeten gaan opduiken. Maar is het strand kaal, dan biedt het hun veeren nest geen beschutting genoeg tegen den wind; ook gaan ze niet gaarne ver landwaarts in aan 't nestelen, omdat ze daar van vossen en marters te veel te lijden zouden hebben; hun nest immers ligt op den grond. Daardoor komt het dat de meeste eidernesten op eilandjes langs de kust gevonden worden, die met kleine boschjes, struiken, hoopen zeewier tusschen steenen of dergelijke windvangers bezet zijn. De JJslanders, Groenlanders en Noren, voor wie de eidereend een rijke bron van inkomsten is, hebben zich die kennis ten nutte gemaakt en zij leggen op het strand allerlei voorwerpen, takken, stroobosjon, planken met steenen er op, die den vogels het aan land gaan gemakkelijker maken. Bovendien brengen ze nestgelegenheden, aangespoelde scheepskisten, oude stoelen die ze met de leuning in het zand steken, ja zelfs gewone kippenhokken op de kust, waar de eidereenden graag komen. Ze visschen zeegras en ander wier en vullen daarmee open plekken tusschon steenen en ze vangen of dooden zooveel mogelijk de vossen en mar ters uit de buurt. Een boer. wien het gelukt een vijftig nesten op zijn goed te krijgen, heeft allicht een voordeeltje van een goede honderd gul den jaarlijks. Want een tiental goede nesten geven ongeveer een kilogram dons, dat tegen woordig nog een ? 20 waard is. Zorgvuldig worden de bruine veertjes geoffer. Tegenwoordig zoeken de eiderjagers de moeder met haar jongen op, als ze haar niet zelf een nestplaats hebben aangewezen, pak ken ouden en jongen in een groote kippenmand, transporteeren die naar zee en laten daar eend en kroost vrij; daar zijn ze veilig. De jongen hebben de kleur van de moeder, donkerbruin met lichtbruin en iets geels of grijs; daardoor is de broedende eend en zijn ook de jongen op 't nest moeilijk te onder scheiden van de omgeving van 't nest, die uit brnine of grijsachtige takkenen zeewieren bestaat. Ook de eieren worden, als de eend 's morgens een half uurtje naar zee gaat om mosselen te eten, niet de bruine veertjes Inhoud van Tijdschriften. De Levende Natuur, afl. XII: Ons wilde konijn, door Jac. P. Th. Naar Aussiburg, door J. B. Bennink. Voorjaar, door A. F. Dudok van Heel. Op de Schorren, door C'arl Donker. ? Voor onze vogels, door B,' Boon. Slot van de adderstatistiek, door E. Heimans. Vragen en korte mededee lingen. Eigen Haard, No. 12: In de Branding, door Marie de Negri, XII. De KunstnijverheidTeekenschool Quellinus", te Amsterdam, door A. Pit, met afb. Crocussen in 't gras, door Geertruida Carelsen. Het hoofdstation van de Marconi-telegraaf te Poldhu inCornwallis. ? Draadlooze Telegrafie in Nederland, door I. N. Ocram, met portret en afb., Slot. Mijnbouw en nog wat, door Pim. XII. Verscheidenheid. Feuilleton. De Natuur, 15 Maart 1904: Brieven aan de Redactie, Dr. P. Schuringa. De nieuwere behandeling der zijrupsen in Italië, Jo. M. Proot. Iets over de gasmotoren, Dr. H. F. Huisken. De purperreiger en de roer domp, J. Daalder Dz. Wetenschappelijk onderzoek der zee, ten bate van de visscherij, A. D. Hagedoorn. Een merkwaardig tapijt, Dr. Z. P. Bouman. Het vervaardigen van metaalfilms, H. B. van Meurs. Jacht en visscherij in de waterwereld, Dr. A. J. C. Snijders. Iets over de fundeeringskwestie van het westelijk viaduct van het centraalstation te Amsterdom, J. H. E. Rückert. Het fotographisch objectief, Dr. R. C. Rijkens. Het land van den oorlog, D. S. S. Eenvoudige proeven. Rust en beweging, Evenwicht van drijvende lichamen, Eenige bewegingsverschijnselen, Dr. A. J. C. Snijders. iiiMliiiiiiillllilllimiilliiiiiiiiilillllltlllllHiiiiiiiiiiiHiii Kunsthandel J. J. BIES MoWraat 66,65^61. Panorama-Gebouw. Amsterdam, Plantage. Antieke Meubelen, Porcelainen, Schil derijen, Perzische Tapijten. \nttlr prtjsen. Toegang vrtf. 76, Het Filiaal is van af heden geopend. PBOEMX MEUBILEER-ÖRKI1W', 234 Spuistraat, Amsterdam. igttlÏBrïcMÏngen. Prijscouranten en begrootingen gratis. Plaatsing door eigen personeel van meubileeringen franco in elke plaats van ons land. AmSTERDAm AARDEWERK EM TEGELS L BINNEN INRICHTING TOT MEUBELEERING EN ? VERSIERING ^DER-WONINGS 12OROKIN-I2©

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl