De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 1 mei pagina 3

1 mei 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. HOI DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD Y O O R NEDERLAND. Onder d'e overige zeer talrijke mannenrollen, men telt er zeventigen, onderscheidde zieh nog de bas Marcout door zijn diep orgaan en voortreffelijke grime. Ook de dames hebben hier heel wat te doen. Behalve de hoofdrol telt men 1102 achttien damespartijen, die echter door elf dames ver vuld konden worden. Mevrouw Dalcia, de moeder, trof door haar duidelijke dictie meer dan door haar stem, die ietwat hard klonk. Een afzonderlijke vermelding verdienen nog Ie gavroche" (een travesti-rol) en une apprentie". Beide dames bleken voortreffelijke tooueelspeelsters te zijn. Van de déco-s was veel werk gemaakt. Vooral Ie carrefour de la butte Montmartre" en liet gezicht op Parijs van uit la retraite de Louise et Julien" gaven goede tableaux te aanschouwen. De ensembles der ouvrières klonken niet zoo mooi als de .enkele stemmen wel zouden doen verwacht hebben. Er werd dan een vlakke, schelle toon ontwikkeld, die onaan genaam aandeed. Ook de koren in den feestnacht leden aan hetzelfde euvel. De zuiverheid het daarbij ook nog veel te wenschen over. Hoewel nu deze tekortkomingen niet ver zwegen mogen worden en de uitvoer ng eonder deze gebreken een beslist hooger standpunt zou ingenomen hebben, mag men daarom toch het vele goede niet minder waardeeren. Over het geheel heeft de fransche opera een groot succes behaald met de opvoe ring van Louise, waarmede men haar van harte mag gelukwenschen. ?* * # Het Nederlandsen Strijkquartet der heeren Timmner, Herbschleb, Tak en Gaillard, gaf 1.1. Zaterdag-avond zijn derde en laatste soiree. Met de qnartetten in C. van Haydn, in die (nagelaten werk) van Schubert en in C. opus 59 No. 3 van Beethoven, nain het afscheid voor. dit seizoen. Op een waarlijk zeldzame hoogte stond de wedergave van Schubert's quartet. De prach tige variatiën op het lied der Tod und das Madehen" werden met een innigheid en een adel van klank gereproduceerd, die de geheele zuivere schoonheid van dien beerlijken Satz in het schoonste licht plaatste. Doch ook de andere deelen werden met een gloed vertolkt, die aan de hoogste eischen bevrediging schonk. Moest ik vroeger wel eens, ondanks alle goede eigenschappen, eenige reserve waarnemen in de uitvoering, thans hiervan geen spoor meer. Een hartelijk bravo! voor deze begaafde kunstenaars. Zij- hebben hun plaats in het muziekleven der hoofdstad door eigen lalent en onverdroten ijver rechtmatig ver worven ; zij zullen die zeker behouden! Ook het quartet van Haydn slaagde voor treffelijk. Beethoven kon ik helaas niet meer hooren. Gaarne had ik Donderdag 21 dezer de uit voering bijgewoond van de symphonie van Bernard Zweers Aan mijn Vaderland". Ware ik hiertoe niet verhinderd geweest, dan had ik mij zeker geschaard onder de velen, die den componist luide hebben toegejuicht na de uitvoering van zijn grootsch werk. ANT. AVERKAMP. Mensclienwee. Ro.nan van het land door ? Is. QFEI no, Haarlem, De Erven F. Bonn. I. We z\jn wat laat met onze beoordeeling" van Menschenwee". De eerste, hevig be wonderende stemmen, naar aanleiding van deze merkwaardige verschijning in onze litte ratuur, zijn al verstorven on klinken van verre. En 't ernstig-zwaarwichtig en Vaarschuwend geprevel tegen overschatting ook in het belang van den jongen schrijver" is meegevoerd, onhoorbaar geworden weg, met den sterkeu wind van bewondering die over Menschenwee" is opgestreken. We komen laat. Wie weten wil, welk een ? flIHIMIIIIlmlIlllllllllmillMlllltlllllllllllllllMlllimilmlHIIIIHlmlIlmHI Nummer 16". Schets, van K. BARANZEWITSCIT. I. Een dof zwijgen heerscht op de ziekenzaal van het hospitaal. In hot midden der zaal zit een ziekenzuster voor een met medicijnen beladen tafeltje; langs de wanden staan rijen bedden t n boven elk bed hangt een aan den muur bevestigd blikken plaatje niet het nummer van den zieke; op de kussens zijn de kaalgeschoren hoofden van gewonde sol daten zichtbaar, een scherpe carbol-lucht vervult de zaal. De gewonden, die aan de betere hand zijn, hebben hun middageten gehad en zijn daarna onder hun van grof boerenkatoen vervaar digde dekens in slaap gevallen. Zij, die niet slapen konden, zijn zóó zwak, dat door hen de in de zaal heerschende rust niet verstoord worden zal. Men hoort niets dan het eentonig gegons, nu eens sterker dan weer wat minder, van een groote blauwe vlieg, die onrustig van de bedden naar de vensters en weer terug vliegt. Wat deze kleine indringster hier eigen lijk zoekt en waarom zij juist hierheen ge vlogen is, valt moeielijk te zeggen, doch zoo veel is zeker, dat een de.r wakker gebleven zieken, boven wiens hoofd nummer ]<>" hangt, met buitengewone hardnekkigheid haar gevlieg volgde. Het was een nog zeer jonge man met hier en daar een bescheiden wit-blond haartje op de gewelfde bovenlip, en een breed gezicht, waaruit de jukbeen deren sterk naar voren staken. De pupillen van zijn groote grijze oogen waren onnatuurlijk groot en schitterden in koortsachtigen gloed, terwijl zij tevens een zeldzaam weemoedige en onrustige uitdruk king hadden. Hij scheen ondragelijke pijnen te hebben, want hij ademde zwaar en hoogst moeielijk en dikke zweetdroppels stonden af en toe op zijn bleek voorhoofd. Eindelijk echter werd ook nummer l rustiger; zijn ademhaling ging geregeld nu en de oogen vielen van lieverlede toe. En nog steeds zoemde de groote blauwe vlieg ie het stille, hooge vertrek ! Den zieke komt het voor of niet de vlieg zoemt, maar of hij de rijpe aren van de door den wind licht bewogen rogge h'oort ruischen; zij ruischen en ruischen en fluisteren tegen het in de onmiddellijke nabijheid zijnde reusachtig knap boek Querido's jongste is, weet het al en wie sterking behoefde voor zijn teleurstelling, door onvermogen om guldankbaar te be.vonderen, heeft die sterking uit zoovele voorzichtige referaten kunnen verkrijgen. . Misschien zou een minder-belangrijk boek nu beter onbesproken gebleven zijn, ten bate van actueeler verschijningen. Het waarlijk schoone leeft echter langer dau een Poolsche landdag der critici o?er litteratuur duurt. Over 't waarlijk schoone raakt men niet uitgepraat, al schijnt er alles over geaegd wat er over te zeggen viel. En nu lijkt Menschenwee" n der zeer enkele boeken uit dit tijdperk, die het litteratuurgeslacht van thans overleven en een dankbare heuchenis eraan op volgende gene raties zullen overdragen. De schrijver ervan is een geweldige kerel, die hier i«ts van het zér groote bereikt heeft en de verwachting stelt naar hét meesterstuk, waarvan de twintigeeuwsche kunst leven zal, als de zeventiende eeuwsche van Rembrandt's Nachtwacht". Daarom toch nog wat over Menschen wee" en zijn schrijver. Querido was vóór Levensleed en Menschen wee een vrij antipatieke verschijning in onze litteratuur. Zijn delirium-dolle en volslagen onleesbare lyriek van 't Voltaire-epoque in de Fransche historie, dat het tijdschrift De Jonge Gids bevatte, gaf, als men 't in ernst nam, niet dan wat antipathie tigen 't arro gante baasje, dat in z'n eentje zoo'n standje schopte voor niks. Maar in eens, met Levensleed", gevoelden we den kunstenaar in Querido, begrepen we zijn overdadige lyriek in elk geval als op recht van temperament. Levensleed gaf onze litteratuur een man van beteekenis en n die onze genegenheid had. Zijn dwaze en hondsehe uitval tegen Frans Coenen Jr. in de Kroniek werd hem ge makkelijker vergeven, omdat hij toen al was de schrijver van Levensleed", wat cholerisch, wat oosterdch, maar 'n kunstenaar. En nu Menschenwee". Er moge dan al niet de onstuimige lyriek volkomen over wonnen zijn door den ruatigen artiest, Menschenwee is een waarlijk groot kunst werk, niet als puur goud dan, meer als goud erts, maar waarin een bijzonder sterk quantum goud. En dat goud, dat is de epiek, dat goud is Querido's macht om menseheu te scheppen enorm-levende menschen, dat goud is het geweldige vaij zijn forsche ziening van dat bestaan op het land, en het trotsclie, 't ver bijsterend trotsche, van zijn stijl, zijn stijl die zoo geheel de zijne is. Op zichzelve al lijkt het artistieke ver mogen, dat in staat is tot den bouw van een zoo omvangrijk werk, in dezen tijd van al maar novellen en schetsen en weer eens novellen, al bijzonder. Toch is dat maar be trekkelijk zóó, want heel wat van de plastiek in dezen roman heeft niet meer beteekenis dan van lyrisch intermezzo en heel wat brokken zouden er uit te lichten zijn, zonder dat dit den roman in zijn technisehen bouw, schaden zou. Het is niet n strak aaneen gesnoerd geheel, als bijvoorbeeld, een roman van Zola is. De meeste van die, overbodig, althans mis baar lijkende gedeelten hebben wel hun waarde tot versterking en vastzetten van de stemming, maar ook dat niet altoos. Wiinueer we 't traditioneel verslag van de gebeurtenissen in dezen roman van hot land gingen neerschrijven, zouden we dat telkens kunnen aanwijzen. 't Lijkt echter een zóó ondankbaar ding, te gaan bekritieken naar traditie een kunstwerk, 't welk ons een genot schonk, als we in lange niet kenden, dat we de beoordeelingsallures liever varen laten, om enkelen van de vele aanteekeningeu onder de herhaalde lectuur gemaakt, vluchtig uit te werken en dan nog te zeggen welk een reusachtige schepping ons in dit boek, die 'vaii den strooper Kees lijkt. Menschenwee is in zooverre een tendenzieus «MtiiiiiitiVMitliHinimiiimiiuiiiiimiiiiiiimiiuiiiiiiHiiiiiiiiiMiimtmu* boschje. Een troepje boeren, dat van den arbeid huiswaarts keert, komt den weg af en met de hand naar het r-ijpe kor<?n wijzend zegt er n wat een zegep, wat een zegen ! God heeft het dozen keer dan maar eens best met ons gemaakt! Als-het zóó gaat, dan hebben wij den gnnschen winter en, i-.a,- winter volop brood .. ." En werkelijk er is brood en wijn in overvloed. Prachtig staan de volle goudgele schoven rij aan rij op den akker; van den vroegen morgen tot laat in den avond rijden onafgebroken de krakende hooi wagens op den weg, om de oogst naar de dorschvlocreu te brengen. En nu loopt ook de zomer ten einde; de kraanvogels trekken naar het zuiden, liet vriest 's nachts af en tóe .al, en vijvers en slooten zijn 's morgens met een dun ijslaagje bedekt. Thans komt er leven in het dorp; het dorschen--^begint. Ook Fedot dor-cht zijn rogge; Fedot met de witte wenkbrauwen en wimpers. Hij dorscht en dorscht en verzinkt onderhand in diep nadenken. liet zijn geen vroolijke gedachten, die hem bezighouden. Er is bevel gekomen dat alle boeren naar de stad moeten gaan om te loten. Hij zal dus zijn vrouw, zijn zoontje, zijn ouders ver laten en aan de lichting deelnemen moeten. AYerd hij maar afgekeurd voor den dienst. Doch hij wist maar al te goed, dat hij geen enkel gebrek had. Hij wa-i niet lam, niet kreupel, niet bijziend, er scheelde hem niets, niets! Hij was, al had hij dan ook geen knap gezicht, Hink en forsch gebouwd, gelijk de meeste Ku.-sen. De go.lachte aan de aanstaande scheiding vervulde hem zóó :eer, dat hij on mogelijk aan iets anders denken kon ; . . . zijn voorhoofd fronst zich licht, zijn wenkbrauwen trekken ga me u en hij voelt niet, hoc een zachte hand zijn gewonde borst aanraakt, er iets afneemt en liet een oogen blik later weer er op legt, iets koels, iets dat goed doet, zoodat een zucht van verlichting zijn vast-opeengeperste lippen ontsnapt. Heb je ook dorst ? Wil je een kroes water ?" lluisteit iemand hem zacht toe. Met inspanning opent hij de oogen. Vóór hem ziet hij het tot hem overgebogeu vrien delijke gezicht van de verpleegster, die hem laat drinken. Die koude dronk verkwikt hem. En nog altijd gonst en zoemt de vlieg; neen, neen, dat is geen vlieg, liet zijn alweer de roggehalinen, die onder de teere aanraking van den zooien zomerwii d als een zee lieeu en weer golven en rondom strekken zieh. zoover het oog zien kan, de velden van zijn vaderland uit; heerlijke, onafzienbare velden, in do verte omzoomd door de blauwe streep boek dat het, geschreven door een socialistisch kunstenaar, dat Wee" alleen in het bestaan der proletaren aanwijst. Wee" is het bestaan van den ouden boer Hassel, den kleptomaan, deii aan zijn kapitalistischen schuldenaars overgelevetden ouden grondbezitter ; wee dat van zijn kindsche vrouw, van zijn beide zonen Dirk en Piet, die arme slokkers zijn en daar om overal achterliggen bij de rijkere boeren zoons; wee, vooral, dat van zijn zoon Kees en diens gezin, van heel dat, de vier jaar getijden door, in zwoeging en verkommering op de landen lijdende proletariaat. Ik acht Querido's sociaal-mee gevoelen van de zuiverste oprechtheid. Maar tenden zieus is zijn werk evenzeer als dat van Heijermans, als dat van elk socialistisch kunste naar, die ziet de afscheiding van de rnenschenwereld in de twee groepen verdrukkers en verdrukten, en de eerste zoo veel mogelijk in verdorvenheid van zwarte ondeugden, de laatsten in de demoraliseerende ellende van hun slavenbestaan. Zij zien de laatsten eerlijker dan de eersten. Q.uerido typeert zijn dokter, zijn burgemeester, zijn notaris, zijn kapitalisten, iu een verdorvenheid die ecnigermate karikaturig is, welbeschouwd. Hij laat er zijn afkeer al te tendenzerig in blijken, hij die zoo eerlijk zijn verdrukten" ook in hun ondeugden zien laat, overal elders zoo objectief. Het is, onder meer, n der groote deugden van Il-yjermans' beste stuk ra et Labora" dat het zoo zuiver in't milieu van zijn prole taren blijft en geen kapitalist noodig heeft voor 't verkrijgen van een daarom zoo volkomen eerlijk bereikt groot effect. Als 'k bij Querido's boek een bezwaar mocht noemen, dan zou het dit wezen: het forceeren van strekkingskunst" door zijn trouwens overbodig, kapitalistisch trio, notaris, burge meester, dokter. Waai die zijn, is het boek veel minder krachtig van werking, lijken we even uit de milieustemuiing geraakt. Die is overigens voortdu/end prachtig be waard. Al wat gebeurt, moet zóó, moet nood zakelijk gebeuren, geen oogeiiblik verliest de schrijver zijn objectiviteit. Hij blijft er buiten staan, hij geeft het leven zelf in zijn onaf wendbare tragisch verloop, verloop waartoe de auteur niets bijdraagt, niets forceei t. Het. is alles onvermijdelijk. Slechts tweemalen zien we de objectiviteit verstoord, door een auuzet tot sterker drama tische werking en beide malen brengt ons dat er uit, voelen we efi'ectbedoeling aan : De oude vrouw Jiassel, die, maandenlang versuft, zonder iemand te kenn"ii of iets te weten, een krizis-stijging vairoplevend bewust zijn krijgt, wanneer ouëGerrit wordt weg gehaald door de agenten en zich op hem stort en razend gilt: Main Gerrit! Main Gerrit! je gaiu niet van je waif! En evenzoo de oude Ram, gewoon al sedert jaren, bij zijn schouw te zitten, z'n loest verrochelend en 't ue woord swaineboel" mummelend, alles om zich heen gebeuren latend, maar die, wanneer Kees zijn dochter de geweldige afstratling geeft, zijn vrouw belet naar buiten te loopen om het dorp bijeen te schreeuwen. Dat heeft wel geweldige werking, maar we kunnen zoo motielijk geiooven toch aan de psychologische zuiverheid in dit, juist psycho logisch, zoo zuiver boek. Ondanks de, geprezen, objectiviteit onder gaan we toch voortdurend des scb ij vers eigen medegevoelen met wat er lijden moet in zijn drama. Wie zóó beschrijven kan, lijdt zelf mee. Hoe hij dat eigen, diep gevoelend rnededoogen in ons leven doet! Er zijn fragmenten iu het boek, en ze zijn er in aantal, die we niet droog-oogs lezen kunnen en waarna we telkens 't even neerleggen, om de iu ons gewekte aandoening te laien inleven en 't ver beelde gebeuren te bestaren met betloerst oog. Ik citeer een stukje uit het tweede boek waar Kees, na zijn onstuimigen en met «uiiiiiiimiiiiiiiiimimiimiiiiiuitlltiHiiitimiiiniimiiimmiinimliiiMtii van een dicht bosch. Eensklaps verdwijnt het beeld om plaats te maken voor een ander; het is donker en koud . .. Hij luistert: De sneeuw kraakt onder de zijstukken van da tweede slee; de paar den draven, af en toe met de achterpooten kleine hoopjes sneeuw binnen iu de slede werpend. Een treurige tocht voorwaar in den kouden, donkeren winternacht. Laat het nu uit zijn!" z«gt hij tot zijn vrouw, dio deii geheelen weg over de armen vast om zijn lijf gehouden heeft en zonder hem een oogenblik los te laten, voortdurend suikt en jammert. Wees toch niet zoo bang, ik kom immers terug !" Wij komen terug allemaal, niet n uit gezonderd. We komen na den oorlog allen weer thuis!" roept op vroolijken toon Onaschka, de dronkaard" die boven op den bok zit mot omlaag hangende voeten, zoodat ze luchtig over het gladde, als gegoten zilver glimmende sneeuwkleed glijden. De kreet we komen allen terug" wordt nu ook door de overigen, ilie ia de andere sleden zitten, in koor herhaald en daarop hef fen ze een lustig lied aan. Plotseling houdt het gezang op ; men is de algemeene verzamelplaats, de herbi'rg, gena derd. Allen stappen uit ; haasten zieh, een plaatsje te zoeken in de groote gelagkamer, die heden bijna te klein is, om hen allen te bergen. Jïreede baarden, roode, dooi' den kouden wind strakke gezichten, dikke, halfgeopendc lippen, biiTglazen, alles wanvlt dooreen. De boeren schrapen hun kelen, spu wen o]i den grond, kaïnven tabak, wisselen over en weer op schreeuwigen toon gesprek ken, twisten ; 't is een rumoer van belang, een rumoer dat ieder oogenblik toeneemt. Vroeger zou men zulke jonge mannen, nog hall' kinderen, niet. hebben goedgekeurd, waarom ook, als ze ijverig zijn. eerlijk en vredelievend!" Hoor hem nou! Ze. hadden jou zeker eerst verlof moeten vragen, om zoo iets te beslui ten. Je kletst; hebben we soms te wei nig zuiplappen '.' Me dunkt, ze hooren hier ook niet tot de. zeldzaamlieden l Kijk maar eens naar Onaschka! laat ze dioi voor mijn part goedkeuren !" ...luist, alleen zulke kerels moest men nemen, Wat hebhen die te verliezen? En wie ver liest er wat aan hen ?" 't Zou van Onaschka evengoed jammer wezen, als hij niet terugkwam"..;, denkt Fedot ... .,11 ij is (och ook een menseh . . . De boeren zijn niet rechtvaardig!" Plotseling is alles weder verdwenen, <le herberg, de boeren, het luid dooreenklinken ongeëvenaarde kracht beschreven nachtelijken strooptocht, thuis slapen wil, niks dan slaap, rust, hijgend óp van vermoeienis en aftobbing, en den zuigeling, heftig krijschend, hem wakker houdt. int was toegebold, had 't kind opgelicht uit Kees' nijdigen vuist weg en in d'r armen gesust. Op 'r vuile voeten rnaatgangde Ant, heen en weer wiegelend, ril-koud in 'r smerig hemd. Laag groezelde 't lampje wat licht neer in 't killige vertrek .... Zachter nu dreinde de zuigeling z'n ecê's -eè-eè's, afgebroken door sus-schokjes van Ants been. Ze was neergeslobberd op 'n stoel. Haar borst hing roodgebeten van 't persend-mummelende zuigelingsmondje. Niks meer had ze er in. Zwaar-rood gezwollen kransten er donkere pijnlevingen om de tepels. Maar dóór gulzigde zuigelingsmondje naar zwarte zog, slapvoedselloos neerhangend aan grove borst. Driftig frommelde Ant vuil doekje naast'r, tot 'n propje, beet 't week, met sterke tandhappen, dodderde er speeksel op en duwde-'t zóó, klcfi'erig doorzogen, gulzig-kreunende zui gelingsmondje, in. Zwaar-1 ampzalig schraapte 'r triest-zwakke iii huivering, door 't zwart gelende kamergrauw, onder zacht maatbeweeg van n been : Sloap maideke sloap .... d'r buite lo .. . . oopt 'n skoap .... Droef en diep-eenzaam bleef zeurig nagal men 'r tobstem, in den hel-naeht, lang, heel lang, n deuntje. . . . Om even terloops nog de techniek te waardeeren: dit boek heeft de deugden van behoudens 't ongemotiveerd verwaarloozen van het lidwoord ? bijzondere zui verheid van taal en rijpe af-heid van stijlweiidiiigeu, die, hoe zonderling ze soms ook kronkelen, toch altijd wel goed te recht komen, taal zouder moderne verbeterings allures en stijl van een eigen, niet altijd dadelijk te doorzien, maar van stellig rijke schoonheid. Een enkele leelijko zin als: De stille zekerheid van hun gebaren sprak van smart, ontzaglijk gevoel" valt er zoo uit dat we hem eigenlijk niet anders dan een cor rectie-verzuim zQtiden willen beschouwen. Querido's lyrische buitensporigheden leiden vooral in het boek Zomer" te vaak de aandacht af. We bewonderen gul mee de buitengewone visie, breed en diep, op het Hollandsche .land. We hebben die zangen aan 't Hollandsche buiten in alle de vier jaargetijden meegenoten, maar zij zijn te veel, te breed gesponnen en zij herhalen zich te vaak. Zomer" vooral is te vol van de overspannen lyriek. Te veel van zijn langdurig genoteerde buiten-impressies, niet altijd bezonken, als zóó uit het aanteekenboek overgepend, komen dat boek vullen. Ik heb Mensohsuwee" driemalen gelezen en den laatsten keer heb ik mij veroorloofd deze lyrische intermezzos over te 8laan?-De roman leefde toen veel krachtiger voor mij, mijn aandacht was steviger en mijn bewondering sterker, toen ik me de uitput tende zonne- en velden rangen van Querido besparen mocht. En met hoe weinig lyriek hij het doen kan, hoe hij to"h niet zoo vél noodig heeft, om ons de impressie te gevi-n, bewijzen zijn in twee pagina's gedane beschrijving van de boouonstorm" met zijn ban» bijbelsch rumoer, die verschrikking brengt over gansch Wiere land. En wat heeft hij bereikt in zijn beschrij ving van de kermis, van de tuindersreis naar Amsterdam, van het marktleven met don largmageren moor-joodschen kwakzalver. Bij voldoende zelfbeperking zou Querido ons nochthans voor zijn lyriek wel gewonnen hebben. Want er zijn sublieme stukken be schrijving van Hollandsen landleven in dit boek. Zoo deze, uit de Lente": Tusschen wilgenzilver en abeclensneeuw MARK iiiitiiitiiiiiiiiiüiiiiiiiMiiitiiiii iiiiHHniHiiimiiiiiiiimmii der twistende stemmen en in plaats daarvan vertoont zich een groot vertrek mettallooze vensters en tafeltjes ; aan de tafeltjes zit de gewapende macht" en vóór die gewapende macht" staat Fedot. naakt, geheel naakt, evenals toen hij geboren werd en hij schaamt zich zóó, dat hij bijna zou kunnen builen ... Huilen ? . . . Wie huilt daar ? Met Fedot. 't ]s een heel andere, die daar huilt, een vrouwenstem,...'t is Marja, zijn vrouw, ze houdt haar handen naur hem uitgestrekt, als om hem te omvatten, maar'ze kan niet bij hom komen, want hij staat op een hoog voet stuk onder ile maat. ver, heel ver van baar af. .Maar waarom huilt ze toch zoo aanhou deud ? . . . 't Doet hem pijn, 't martelt hem !.. De gewonde naast nummer l (i, die al dien ' tijd geslapen heeft, wordt nu onrustig eti l begint te kreunen. De droomen verdwijnen. Fedot opent lang/aam de oogen. Weer ziet : hij als in een nevel liet hem welbekende gezic! t der /ieken/uslei voor zich ; naast haar slaat de dokter. Deze buigt zich behoedzaam : over Fedot been, heft daarna hei hoofd weer j op, en Huister; vervolgens een paar woorden l met de zuster... Kn zijn buurman kreunt j steeds voort, altijd vooit, boe langer hoe harder. ,.Zeg eens even, dat komt niet te pas '." j roept I'Ydol'. ...Ie moet niet denken, dat je (buis bent en alles kun! doen en laten, wat je wilt. .Ie bent nu in dienst en moet doen watje ge/i gd wonlt.' \Yacht maar, ougelikte boeren] innimel. je moet zeker eerst weer eens een beetje op je gezicht hebben !" Maar 't is Fedot niet, die dat zegt, die is niet in staat ook maar n woord uit te bren gen ; zijn lippen zijn vastgekleefd en zoo stijf op elkaar geperst, dut men geweld zou moeten j gebruiken, om ze ^pen te krijgen .--- neen, j 't is de korporaal, die zoo spreekt, een groote, forsche man met een snorbaard van wel driej kwart-el lang, een stem, die, als hij kom| mandeert geeft acht !" precies op het brullen van een woedenden leeuw lijkt, een stem, waarvoor du recruten sidderen cu beven. Fedot begrijpt de bevelen van den korporaal nooit heel goed en telkens wordt hem een of andere straf opgelegd. Hij moeide binnen plaats schoonhouden, water gieten, en allerlei zwaar werk verrichten en dat alles onder het toedienen van muilpeeren en ribbestooteii. Ku dan dat exerceeren ! Daar begrijpt Fedot ook al heel weinig van. Die militaire regle menten, hij kan ze maar niet onthouden en hij beeft over zijn geheele lichaam als hij boort commandeeren : Kicbt u ! Links om '. Marsch! Links, rechts, links, rechts, links . . . links'".. . Wees maar niet bang, 't doet geen pijn, beste jongen, het is water, gewoon koud fflARTEU'S GOSÜfiC Dit beroemde »erk ia baar bfj alle Wijahan delaars «t bjj de vertegenwoordigers Wjjnhaniaelaars te Amsterdam Prpi raaf ? 2.9) per M De het B E S T E pianospeelapparaat. On/e gehoorzali'n^zjjii' gevestigd: Amsterdam, Kal verstraat 5t>, I'ianohandel, L. W. WIEGANT; Den Haag, Passage 1420, Maatschappij Phonola; Rotterdam, Coolsingel 5, Pianohandel; ALEX. BUNK. Dagelijks Malinée, Toegang Yllf. MaatscbapiiüPlonola, W. NAESSENS, Passage 14, den Haag. Agentschap Piano's: SCHIEDMAIJER en FEURICII. Uooftl-Depdt Dr. JAiGER'S ORtfi, E. F. DEÜSCHLE-BEKSML, Amsterdam, Halver str. ISt, Benig specialiteit in dei« artikelen in geheel NedwL RIJWIELEN 2 jaar garantie. A. DRUKKER & Co., Amsterdam, O. Z. Voorburgwal 242 en 248 bjd Damstraat. Prijscouranten gratis en franco. CHOCOL^T-VEEN LE PLUS DELICIEÜX CHOCOLAT 'POUR CROQüEtt. miiiiiMiiiitmnnniuwiiHtutfitiiiiiMiii»MttHiiiiiHiii»iiiiiiiniiiHMiiniHl water, 't zal juist dien ergen hoofdpijn wat verzachten!" klinkt het thans weer zacht fluisterend aan zijn oor, en Fedot voelt iets ijskouds op zijn voorhoofd, dat hem werke lijk een oogenblik verlichting schenkt. Hij opent de oogen en staart mot onafgeweiiden blik naar het vriendelijk gezicht der voor hem staande verpleegster. God zegen u, zuster. . . Engel des he mels ... In..." De woorden besterven hem op de lij.pen ; het hleeke hoofd glijdt langs het kussen af en de wijdgeopende oogen staren duf 'oor zich uit. In de ziekenzaal heerscht nogalijd i dezelfde stilte; het is reeds donker geworden, maar bet licht is nog niet aangestoken en in den grijzen nevel der suel-vallende scheme ring, kan men ternauwernood de omtrekken der op de beiden liggende gestalten ontwaren. Zoover is het nu al met mij gekomen," denkt Fedot. Maar wat is er dan toch eigen lijk gebeurd ? Ik kan er me niets meer van herinneren!" Hij doet moeite, zich een weinig op te richten: hij v\ il iets zeggen, k ts vragen ; maar de vermoeide oogleden vallen vanzelf weder toe. En nu ziet hij noch de zaal, noch de liedden, noch iets van hetgeen om hem heen gebeurt, maar hij voelt, boe de heete middag zou hem fel in de oogen steekt, en op het hoofd brandt, /e marchocren over een uitge strekte vlakte en bet loopen. valt hem zoo zwaar ; zóó zwaar, dut hij op den grond zou willen neervallen, om nooit weder op te staan . . . Maar hebben de anderen het dau beter? Neen. toeb ! Zien ze er niet allen even bleek en uitgehongerd uit ? Ja, het is geen gemakkelijk dragen een geweer, een kapot jas en een ransel! Ze hebben het waarachtig niet gemakkelijk die dappere soldaten ! . . . En dan weer klinkt eensklaps een welbe kend krijgslied, een lang. zwaarmoedig lied, j dat niet in vroolijke tonen over bergen en dalen schalt, maar een lied, dat de zielen der menschen drukt als een loodzware \n<t. En '; het wordt niet door vroolijke, opgewekte stemmen gezongen, neen, liet' zijn door ver moeienis uitgeputte men^clien die hot zingen met door brandende dorst uitgedroogde kelen; zij zingen maar altijd door en ais ze moe worden, rusten ze een poosje uit om daarna j weder van voren af aan te beginnen. j Halt!" schreeuwt de onverwacht naast i hem verschijnende korporaal. Houdt op met : zingen ! ' Fedot voelt, d.it de korporaal hem bij den kraag pakt en dat er iets langs zijn j gezicht strijkt, dat hem het hoofd doet dui zelen, terwijl als 't ware vonken uit zijn oogeii spatten.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl