Historisch Archief 1877-1940
No. HOI
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD Y O O R NEDERLAND.
Onder d'e overige zeer talrijke mannenrollen,
men telt er zeventigen, onderscheidde zieh nog
de bas Marcout door zijn diep orgaan en
voortreffelijke grime.
Ook de dames hebben hier heel wat te doen.
Behalve de hoofdrol telt men 1102 achttien
damespartijen, die echter door elf dames ver
vuld konden worden.
Mevrouw Dalcia, de moeder, trof door
haar duidelijke dictie meer dan door haar
stem, die ietwat hard klonk.
Een afzonderlijke vermelding verdienen
nog Ie gavroche" (een travesti-rol) en une
apprentie". Beide dames bleken voortreffelijke
tooueelspeelsters te zijn.
Van de déco-s was veel werk gemaakt.
Vooral Ie carrefour de la butte Montmartre"
en liet gezicht op Parijs van uit la retraite
de Louise et Julien" gaven goede tableaux
te aanschouwen.
De ensembles der ouvrières klonken niet
zoo mooi als de .enkele stemmen wel zouden
doen verwacht hebben. Er werd dan een
vlakke, schelle toon ontwikkeld, die onaan
genaam aandeed. Ook de koren in den
feestnacht leden aan hetzelfde euvel. De zuiverheid
het daarbij ook nog veel te wenschen over.
Hoewel nu deze tekortkomingen niet ver
zwegen mogen worden en de uitvoer ng
eonder deze gebreken een beslist hooger
standpunt zou ingenomen hebben, mag men
daarom toch het vele goede niet minder
waardeeren. Over het geheel heeft de fransche
opera een groot succes behaald met de opvoe
ring van Louise, waarmede men haar van harte
mag gelukwenschen.
?* *
#
Het Nederlandsen Strijkquartet der heeren
Timmner, Herbschleb, Tak en Gaillard, gaf
1.1. Zaterdag-avond zijn derde en laatste soiree.
Met de qnartetten in C. van Haydn, in die
(nagelaten werk) van Schubert en in C. opus
59 No. 3 van Beethoven, nain het afscheid
voor. dit seizoen.
Op een waarlijk zeldzame hoogte stond de
wedergave van Schubert's quartet. De prach
tige variatiën op het lied der Tod und das
Madehen" werden met een innigheid en een
adel van klank gereproduceerd, die de geheele
zuivere schoonheid van dien beerlijken Satz
in het schoonste licht plaatste. Doch ook de
andere deelen werden met een gloed vertolkt,
die aan de hoogste eischen bevrediging schonk.
Moest ik vroeger wel eens, ondanks alle goede
eigenschappen, eenige reserve waarnemen in
de uitvoering, thans hiervan geen spoor meer.
Een hartelijk bravo! voor deze begaafde
kunstenaars. Zij- hebben hun plaats in het
muziekleven der hoofdstad door eigen
lalent en onverdroten ijver rechtmatig ver
worven ; zij zullen die zeker behouden!
Ook het quartet van Haydn slaagde voor
treffelijk. Beethoven kon ik helaas niet meer
hooren.
Gaarne had ik Donderdag 21 dezer de uit
voering bijgewoond van de symphonie van
Bernard Zweers Aan mijn Vaderland". Ware
ik hiertoe niet verhinderd geweest, dan had
ik mij zeker geschaard onder de velen, die
den componist luide hebben toegejuicht na
de uitvoering van zijn grootsch werk.
ANT. AVERKAMP.
Mensclienwee. Ro.nan van het land door
? Is. QFEI no, Haarlem, De Erven
F. Bonn.
I.
We z\jn wat laat met onze beoordeeling"
van Menschenwee". De eerste, hevig be
wonderende stemmen, naar aanleiding van
deze merkwaardige verschijning in onze litte
ratuur, zijn al verstorven on klinken van
verre. En 't ernstig-zwaarwichtig en
Vaarschuwend geprevel tegen overschatting ook
in het belang van den jongen schrijver" is
meegevoerd, onhoorbaar geworden weg, met
den sterkeu wind van bewondering die over
Menschenwee" is opgestreken.
We komen laat. Wie weten wil, welk een
? flIHIMIIIIlmlIlllllllllmillMlllltlllllllllllllllMlllimilmlHIIIIHlmlIlmHI
Nummer 16".
Schets, van K. BARANZEWITSCIT.
I.
Een dof zwijgen heerscht op de ziekenzaal
van het hospitaal. In hot midden der zaal
zit een ziekenzuster voor een met medicijnen
beladen tafeltje; langs de wanden staan rijen
bedden t n boven elk bed hangt een aan den
muur bevestigd blikken plaatje niet het
nummer van den zieke; op de kussens zijn
de kaalgeschoren hoofden van gewonde sol
daten zichtbaar, een scherpe carbol-lucht
vervult de zaal.
De gewonden, die aan de betere hand zijn,
hebben hun middageten gehad en zijn daarna
onder hun van grof boerenkatoen vervaar
digde dekens in slaap gevallen. Zij, die niet
slapen konden, zijn zóó zwak, dat door hen
de in de zaal heerschende rust niet verstoord
worden zal. Men hoort niets dan het eentonig
gegons, nu eens sterker dan weer wat minder,
van een groote blauwe vlieg, die onrustig
van de bedden naar de vensters en weer terug
vliegt. Wat deze kleine indringster hier eigen
lijk zoekt en waarom zij juist hierheen ge
vlogen is, valt moeielijk te zeggen, doch zoo
veel is zeker, dat een de.r wakker gebleven
zieken, boven wiens hoofd nummer ]<>"
hangt, met buitengewone hardnekkigheid
haar gevlieg volgde. Het was een nog zeer
jonge man met hier en daar een bescheiden
wit-blond haartje op de gewelfde bovenlip,
en een breed gezicht, waaruit de jukbeen
deren sterk naar voren staken.
De pupillen van zijn groote grijze oogen
waren onnatuurlijk groot en schitterden in
koortsachtigen gloed, terwijl zij tevens een
zeldzaam weemoedige en onrustige uitdruk
king hadden.
Hij scheen ondragelijke pijnen te hebben,
want hij ademde zwaar en hoogst moeielijk
en dikke zweetdroppels stonden af en toe op
zijn bleek voorhoofd.
Eindelijk echter werd ook nummer l
rustiger; zijn ademhaling ging geregeld nu
en de oogen vielen van lieverlede toe.
En nog steeds zoemde de groote blauwe
vlieg ie het stille, hooge vertrek !
Den zieke komt het voor of niet de vlieg
zoemt, maar of hij de rijpe aren van de door
den wind licht bewogen rogge h'oort ruischen;
zij ruischen en ruischen en fluisteren tegen
het in de onmiddellijke nabijheid zijnde
reusachtig knap boek Querido's jongste is,
weet het al en wie sterking behoefde voor
zijn teleurstelling, door onvermogen om
guldankbaar te be.vonderen, heeft die sterking
uit zoovele voorzichtige referaten kunnen
verkrijgen. .
Misschien zou een minder-belangrijk boek
nu beter onbesproken gebleven zijn, ten bate
van actueeler verschijningen.
Het waarlijk schoone leeft echter langer
dau een Poolsche landdag der critici o?er
litteratuur duurt. Over 't waarlijk schoone
raakt men niet uitgepraat, al schijnt er alles
over geaegd wat er over te zeggen viel.
En nu lijkt Menschenwee" n der zeer
enkele boeken uit dit tijdperk, die het
litteratuurgeslacht van thans overleven en een
dankbare heuchenis eraan op volgende gene
raties zullen overdragen. De schrijver ervan
is een geweldige kerel, die hier i«ts van het
zér groote bereikt heeft en de verwachting
stelt naar hét meesterstuk, waarvan de
twintigeeuwsche kunst leven zal, als de zeventiende
eeuwsche van Rembrandt's Nachtwacht".
Daarom toch nog wat over Menschen
wee" en zijn schrijver.
Querido was vóór Levensleed en Menschen
wee een vrij antipatieke verschijning in onze
litteratuur. Zijn delirium-dolle en volslagen
onleesbare lyriek van 't Voltaire-epoque in
de Fransche historie, dat het tijdschrift De
Jonge Gids bevatte, gaf, als men 't in ernst
nam, niet dan wat antipathie tigen 't arro
gante baasje, dat in z'n eentje zoo'n standje
schopte voor niks.
Maar in eens, met Levensleed", gevoelden
we den kunstenaar in Querido, begrepen we
zijn overdadige lyriek in elk geval als op
recht van temperament. Levensleed gaf onze
litteratuur een man van beteekenis en n
die onze genegenheid had.
Zijn dwaze en hondsehe uitval tegen Frans
Coenen Jr. in de Kroniek werd hem ge
makkelijker vergeven, omdat hij toen al was
de schrijver van Levensleed", wat cholerisch,
wat oosterdch, maar 'n kunstenaar.
En nu Menschenwee". Er moge dan al
niet de onstuimige lyriek volkomen over
wonnen zijn door den ruatigen artiest,
Menschenwee is een waarlijk groot kunst
werk, niet als puur goud dan, meer als goud
erts, maar waarin een bijzonder sterk quantum
goud. En dat goud, dat is de epiek, dat goud
is Querido's macht om menseheu te scheppen
enorm-levende menschen, dat goud is het
geweldige vaij zijn forsche ziening van dat
bestaan op het land, en het trotsclie, 't ver
bijsterend trotsche, van zijn stijl, zijn stijl die
zoo geheel de zijne is.
Op zichzelve al lijkt het artistieke ver
mogen, dat in staat is tot den bouw van
een zoo omvangrijk werk, in dezen tijd van
al maar novellen en schetsen en weer eens
novellen, al bijzonder. Toch is dat maar be
trekkelijk zóó, want heel wat van de plastiek
in dezen roman heeft niet meer beteekenis dan
van lyrisch intermezzo en heel wat brokken
zouden er uit te lichten zijn, zonder dat dit
den roman in zijn technisehen bouw, schaden
zou. Het is niet n strak aaneen gesnoerd
geheel, als bijvoorbeeld, een roman van Zola is.
De meeste van die, overbodig, althans mis
baar lijkende gedeelten hebben wel hun
waarde tot versterking en vastzetten van de
stemming, maar ook dat niet altoos.
Wiinueer we 't traditioneel verslag van de
gebeurtenissen in dezen roman van hot land
gingen neerschrijven, zouden we dat telkens
kunnen aanwijzen.
't Lijkt echter een zóó ondankbaar ding, te
gaan bekritieken naar traditie een kunstwerk,
't welk ons een genot schonk, als we in
lange niet kenden, dat we de
beoordeelingsallures liever varen laten, om enkelen van
de vele aanteekeningeu onder de herhaalde
lectuur gemaakt, vluchtig uit te werken en
dan nog te zeggen welk een reusachtige
schepping ons in dit boek, die 'vaii den
strooper Kees lijkt.
Menschenwee is in zooverre een tendenzieus
«MtiiiiiitiVMitliHinimiiimiiuiiiiimiiiiiiimiiuiiiiiiHiiiiiiiiiMiimtmu*
boschje. Een troepje boeren, dat van den
arbeid huiswaarts keert, komt den weg af en
met de hand naar het r-ijpe kor<?n wijzend
zegt er n wat een zegep, wat een zegen !
God heeft het dozen keer dan maar eens
best met ons gemaakt! Als-het zóó gaat, dan
hebben wij den gnnschen winter en, i-.a,- winter
volop brood .. ." En werkelijk er is brood
en wijn in overvloed. Prachtig staan de volle
goudgele schoven rij aan rij op den akker;
van den vroegen morgen tot laat in den
avond rijden onafgebroken de krakende hooi
wagens op den weg, om de oogst naar de
dorschvlocreu te brengen.
En nu loopt ook de zomer ten einde; de
kraanvogels trekken naar het zuiden, liet
vriest 's nachts af en tóe .al, en vijvers en
slooten zijn 's morgens met een dun ijslaagje
bedekt. Thans komt er leven in het dorp;
het dorschen--^begint.
Ook Fedot dor-cht zijn rogge; Fedot met
de witte wenkbrauwen en wimpers. Hij
dorscht en dorscht en verzinkt onderhand
in diep nadenken. liet zijn geen vroolijke
gedachten, die hem bezighouden.
Er is bevel gekomen dat alle boeren naar
de stad moeten gaan om te loten. Hij zal
dus zijn vrouw, zijn zoontje, zijn ouders ver
laten en aan de lichting deelnemen moeten.
AYerd hij maar afgekeurd voor den dienst.
Doch hij wist maar al te goed, dat hij geen
enkel gebrek had. Hij wa-i niet lam, niet
kreupel, niet bijziend, er scheelde hem niets,
niets! Hij was, al had hij dan ook geen knap
gezicht, Hink en forsch gebouwd, gelijk de
meeste Ku.-sen.
De go.lachte aan de aanstaande scheiding
vervulde hem zóó :eer, dat hij on mogelijk aan
iets anders denken kon ; . . . zijn voorhoofd
fronst zich licht, zijn wenkbrauwen trekken
ga me u en hij voelt niet, hoc een zachte hand
zijn gewonde borst aanraakt, er iets afneemt
en liet een oogen blik later weer er op legt,
iets koels, iets dat goed doet, zoodat een
zucht van verlichting zijn vast-opeengeperste
lippen ontsnapt.
Heb je ook dorst ? Wil je een kroes
water ?" lluisteit iemand hem zacht toe.
Met inspanning opent hij de oogen. Vóór
hem ziet hij het tot hem overgebogeu vrien
delijke gezicht van de verpleegster, die hem
laat drinken. Die koude dronk verkwikt hem.
En nog altijd gonst en zoemt de vlieg;
neen, neen, dat is geen vlieg, liet zijn alweer
de roggehalinen, die onder de teere aanraking
van den zooien zomerwii d als een zee lieeu
en weer golven en rondom strekken zieh.
zoover het oog zien kan, de velden van zijn
vaderland uit; heerlijke, onafzienbare velden,
in do verte omzoomd door de blauwe streep
boek dat het, geschreven door een socialistisch
kunstenaar, dat Wee" alleen in het bestaan
der proletaren aanwijst. Wee" is het bestaan
van den ouden boer Hassel, den kleptomaan,
deii aan zijn kapitalistischen schuldenaars
overgelevetden ouden grondbezitter ; wee dat
van zijn kindsche vrouw, van zijn beide zonen
Dirk en Piet, die arme slokkers zijn en daar
om overal achterliggen bij de rijkere boeren
zoons; wee, vooral, dat van zijn zoon Kees
en diens gezin, van heel dat, de vier jaar
getijden door, in zwoeging en verkommering
op de landen lijdende proletariaat.
Ik acht Querido's sociaal-mee gevoelen
van de zuiverste oprechtheid. Maar tenden
zieus is zijn werk evenzeer als dat van
Heijermans, als dat van elk socialistisch kunste
naar, die ziet de afscheiding van de
rnenschenwereld in de twee groepen verdrukkers en
verdrukten, en de eerste zoo veel mogelijk
in verdorvenheid van zwarte ondeugden, de
laatsten in de demoraliseerende ellende van
hun slavenbestaan. Zij zien de laatsten
eerlijker dan de eersten. Q.uerido typeert
zijn dokter, zijn burgemeester, zijn notaris,
zijn kapitalisten, iu een verdorvenheid die
ecnigermate karikaturig is, welbeschouwd.
Hij laat er zijn afkeer al te tendenzerig in
blijken, hij die zoo eerlijk zijn verdrukten"
ook in hun ondeugden zien laat, overal elders
zoo objectief.
Het is, onder meer, n der groote deugden
van Il-yjermans' beste stuk ra et Labora"
dat het zoo zuiver in't milieu van zijn prole
taren blijft en geen kapitalist noodig heeft
voor 't verkrijgen van een daarom zoo
volkomen eerlijk bereikt groot effect.
Als 'k bij Querido's boek een bezwaar mocht
noemen, dan zou het dit wezen: het forceeren
van strekkingskunst" door zijn trouwens
overbodig, kapitalistisch trio, notaris, burge
meester, dokter. Waai die zijn, is het boek
veel minder krachtig van werking, lijken we
even uit de milieustemuiing geraakt.
Die is overigens voortdu/end prachtig be
waard. Al wat gebeurt, moet zóó, moet nood
zakelijk gebeuren, geen oogeiiblik verliest de
schrijver zijn objectiviteit. Hij blijft er buiten
staan, hij geeft het leven zelf in zijn onaf
wendbare tragisch verloop, verloop waartoe
de auteur niets bijdraagt, niets forceei t. Het.
is alles onvermijdelijk.
Slechts tweemalen zien we de objectiviteit
verstoord, door een auuzet tot sterker drama
tische werking en beide malen brengt ons
dat er uit, voelen we efi'ectbedoeling aan :
De oude vrouw Jiassel, die, maandenlang
versuft, zonder iemand te kenn"ii of iets te
weten, een krizis-stijging vairoplevend bewust
zijn krijgt, wanneer ouëGerrit wordt weg
gehaald door de agenten en zich op hem
stort en razend gilt:
Main Gerrit! Main Gerrit! je gaiu niet
van je waif!
En evenzoo de oude Ram, gewoon al sedert
jaren, bij zijn schouw te zitten, z'n loest
verrochelend en 't ue woord swaineboel"
mummelend, alles om zich heen gebeuren
latend, maar die, wanneer Kees zijn dochter
de geweldige afstratling geeft, zijn vrouw belet
naar buiten te loopen om het dorp bijeen
te schreeuwen.
Dat heeft wel geweldige werking, maar we
kunnen zoo motielijk geiooven toch aan de
psychologische zuiverheid in dit, juist psycho
logisch, zoo zuiver boek.
Ondanks de, geprezen, objectiviteit onder
gaan we toch voortdurend des scb ij vers
eigen medegevoelen met wat er lijden moet
in zijn drama. Wie zóó beschrijven kan,
lijdt zelf mee.
Hoe hij dat eigen, diep gevoelend
rnededoogen in ons leven doet! Er zijn fragmenten
iu het boek, en ze zijn er in aantal, die we
niet droog-oogs lezen kunnen en waarna we
telkens 't even neerleggen, om de iu ons
gewekte aandoening te laien inleven en 't ver
beelde gebeuren te bestaren met betloerst oog.
Ik citeer een stukje uit het tweede boek
waar Kees, na zijn onstuimigen en met
«uiiiiiiimiiiiiiiiimimiimiiiiiuitlltiHiiitimiiiniimiiimmiinimliiiMtii
van een dicht bosch.
Eensklaps verdwijnt het beeld om plaats te
maken voor een ander; het is donker en
koud . .. Hij luistert: De sneeuw kraakt onder
de zijstukken van da tweede slee; de paar
den draven, af en toe met de achterpooten
kleine hoopjes sneeuw binnen iu de slede
werpend. Een treurige tocht voorwaar in
den kouden, donkeren winternacht.
Laat het nu uit zijn!" z«gt hij tot zijn
vrouw, dio deii geheelen weg over de armen
vast om zijn lijf gehouden heeft en zonder
hem een oogenblik los te laten, voortdurend
suikt en jammert.
Wees toch niet zoo bang, ik kom immers
terug !"
Wij komen terug allemaal, niet n uit
gezonderd. We komen na den oorlog allen
weer thuis!" roept op vroolijken toon
Onaschka, de dronkaard" die boven op den
bok zit mot omlaag hangende voeten, zoodat
ze luchtig over het gladde, als gegoten zilver
glimmende sneeuwkleed glijden.
De kreet we komen allen terug" wordt
nu ook door de overigen, ilie ia de andere
sleden zitten, in koor herhaald en daarop hef
fen ze een lustig lied aan.
Plotseling houdt het gezang op ; men is de
algemeene verzamelplaats, de herbi'rg, gena
derd. Allen stappen uit ; haasten zieh, een
plaatsje te zoeken in de groote gelagkamer,
die heden bijna te klein is, om hen allen te
bergen. Jïreede baarden, roode, dooi' den
kouden wind strakke gezichten, dikke,
halfgeopendc lippen, biiTglazen, alles wanvlt
dooreen. De boeren schrapen hun kelen, spu
wen o]i den grond, kaïnven tabak, wisselen
over en weer op schreeuwigen toon gesprek
ken, twisten ; 't is een rumoer van belang,
een rumoer dat ieder oogenblik toeneemt.
Vroeger zou men zulke jonge mannen,
nog hall' kinderen, niet. hebben goedgekeurd,
waarom ook, als ze ijverig zijn. eerlijk en
vredelievend!"
Hoor hem nou! Ze. hadden jou zeker eerst
verlof moeten vragen, om zoo iets te beslui
ten. Je kletst; hebben we soms te wei
nig zuiplappen '.' Me dunkt, ze hooren hier
ook niet tot de. zeldzaamlieden l Kijk maar
eens naar Onaschka! laat ze dioi voor mijn
part goedkeuren !"
...luist, alleen zulke kerels moest men nemen,
Wat hebhen die te verliezen? En wie ver
liest er wat aan hen ?"
't Zou van Onaschka evengoed jammer
wezen, als hij niet terugkwam"..;, denkt
Fedot ... .,11 ij is (och ook een menseh . . . De
boeren zijn niet rechtvaardig!"
Plotseling is alles weder verdwenen, <le
herberg, de boeren, het luid dooreenklinken
ongeëvenaarde kracht beschreven nachtelijken
strooptocht, thuis slapen wil, niks dan slaap,
rust, hijgend óp van vermoeienis en aftobbing,
en den zuigeling, heftig krijschend, hem
wakker houdt.
int was toegebold, had 't kind opgelicht
uit Kees' nijdigen vuist weg en in d'r
armen gesust.
Op 'r vuile voeten rnaatgangde Ant, heen
en weer wiegelend, ril-koud in 'r smerig
hemd. Laag groezelde 't lampje wat licht
neer in 't killige vertrek .... Zachter nu
dreinde de zuigeling z'n ecê's -eè-eè's,
afgebroken door sus-schokjes van Ants been.
Ze was neergeslobberd op 'n stoel. Haar
borst hing roodgebeten van 't
persend-mummelende zuigelingsmondje. Niks meer had
ze er in.
Zwaar-rood gezwollen kransten er donkere
pijnlevingen om de tepels. Maar dóór
gulzigde zuigelingsmondje naar zwarte zog,
slapvoedselloos neerhangend aan grove borst.
Driftig frommelde Ant vuil doekje naast'r,
tot 'n propje, beet 't week, met sterke
tandhappen, dodderde er speeksel op en duwde-'t
zóó, klcfi'erig doorzogen, gulzig-kreunende zui
gelingsmondje, in. Zwaar-1 ampzalig schraapte
'r triest-zwakke iii huivering, door 't zwart
gelende kamergrauw, onder zacht maatbeweeg
van n been :
Sloap maideke sloap .... d'r buite
lo .. . . oopt 'n skoap ....
Droef en diep-eenzaam bleef zeurig nagal
men 'r tobstem, in den hel-naeht, lang, heel
lang, n deuntje. . . .
Om even terloops nog de techniek
te waardeeren: dit boek heeft de deugden
van behoudens 't ongemotiveerd
verwaarloozen van het lidwoord ? bijzondere zui
verheid van taal en rijpe af-heid van
stijlweiidiiigeu, die, hoe zonderling ze soms
ook kronkelen, toch altijd wel goed te recht
komen, taal zouder moderne verbeterings
allures en stijl van een eigen, niet altijd
dadelijk te doorzien, maar van stellig rijke
schoonheid. Een enkele leelijko zin als:
De stille zekerheid van hun gebaren sprak
van smart, ontzaglijk gevoel" valt er zoo uit
dat we hem eigenlijk niet anders dan een cor
rectie-verzuim zQtiden willen beschouwen.
Querido's lyrische buitensporigheden leiden
vooral in het boek Zomer" te vaak
de aandacht af. We bewonderen gul mee de
buitengewone visie, breed en diep, op het
Hollandsche .land. We hebben die zangen
aan 't Hollandsche buiten in alle de vier
jaargetijden meegenoten, maar zij zijn te
veel, te breed gesponnen en zij herhalen
zich te vaak.
Zomer" vooral is te vol van de overspannen
lyriek. Te veel van zijn langdurig genoteerde
buiten-impressies, niet altijd bezonken, als
zóó uit het aanteekenboek overgepend, komen
dat boek vullen. Ik heb Mensohsuwee"
driemalen gelezen en den laatsten keer heb ik
mij veroorloofd deze lyrische intermezzos over
te 8laan?-De roman leefde toen veel krachtiger
voor mij, mijn aandacht was steviger en mijn
bewondering sterker, toen ik me de uitput
tende zonne- en velden rangen van Querido
besparen mocht.
En met hoe weinig lyriek hij het doen kan,
hoe hij to"h niet zoo vél noodig heeft, om
ons de impressie te gevi-n, bewijzen zijn in
twee pagina's gedane beschrijving van de
boouonstorm" met zijn ban» bijbelsch rumoer,
die verschrikking brengt over gansch Wiere
land.
En wat heeft hij bereikt in zijn beschrij
ving van de kermis, van de tuindersreis naar
Amsterdam, van het marktleven met don
largmageren moor-joodschen kwakzalver.
Bij voldoende zelfbeperking zou Querido
ons nochthans voor zijn lyriek wel gewonnen
hebben. Want er zijn sublieme stukken be
schrijving van Hollandsen landleven in dit
boek. Zoo deze, uit de Lente":
Tusschen wilgenzilver en abeclensneeuw
MARK
iiiitiiitiiiiiiiiiüiiiiiiiMiiitiiiii
iiiiHHniHiiimiiiiiiiimmii
der twistende stemmen en in plaats daarvan
vertoont zich een groot vertrek mettallooze
vensters en tafeltjes ; aan de tafeltjes zit de
gewapende macht" en vóór die gewapende
macht" staat Fedot. naakt, geheel naakt,
evenals toen hij geboren werd en hij schaamt
zich zóó, dat hij bijna zou kunnen builen ...
Huilen ? . . . Wie huilt daar ? Met Fedot.
't ]s een heel andere, die daar huilt, een
vrouwenstem,...'t is Marja, zijn vrouw, ze
houdt haar handen naur hem uitgestrekt, als
om hem te omvatten, maar'ze kan niet bij
hom komen, want hij staat op een hoog voet
stuk onder ile maat. ver, heel ver van baar
af. .Maar waarom huilt ze toch zoo aanhou
deud ? . . . 't Doet hem pijn, 't martelt hem !..
De gewonde naast nummer l (i, die al dien
' tijd geslapen heeft, wordt nu onrustig eti
l begint te kreunen. De droomen verdwijnen.
Fedot opent lang/aam de oogen. Weer ziet
: hij als in een nevel liet hem welbekende
gezic! t der /ieken/uslei voor zich ; naast haar
slaat de dokter. Deze buigt zich behoedzaam
: over Fedot been, heft daarna hei hoofd weer
j op, en Huister; vervolgens een paar woorden
l met de zuster... Kn zijn buurman kreunt
j steeds voort, altijd vooit, boe langer hoe
harder.
,.Zeg eens even, dat komt niet te pas '."
j roept I'Ydol'. ...Ie moet niet denken, dat je
(buis bent en alles kun! doen en laten, wat
je wilt. .Ie bent nu in dienst en moet doen
watje ge/i gd wonlt.' \Yacht maar, ougelikte
boeren] innimel. je moet zeker eerst weer eens
een beetje op je gezicht hebben !"
Maar 't is Fedot niet, die dat zegt, die is
niet in staat ook maar n woord uit te bren
gen ; zijn lippen zijn vastgekleefd en zoo stijf
op elkaar geperst, dut men geweld zou moeten
j gebruiken, om ze ^pen te krijgen .--- neen,
j 't is de korporaal, die zoo spreekt, een groote,
forsche man met een snorbaard van wel
driej kwart-el lang, een stem, die, als hij
kom| mandeert geeft acht !" precies op het brullen
van een woedenden leeuw lijkt, een stem,
waarvoor du recruten sidderen cu beven.
Fedot begrijpt de bevelen van den korporaal
nooit heel goed en telkens wordt hem een
of andere straf opgelegd. Hij moeide binnen
plaats schoonhouden, water gieten, en allerlei
zwaar werk verrichten en dat alles onder het
toedienen van muilpeeren en ribbestooteii.
Ku dan dat exerceeren ! Daar begrijpt Fedot
ook al heel weinig van. Die militaire regle
menten, hij kan ze maar niet onthouden en
hij beeft over zijn geheele lichaam als hij boort
commandeeren : Kicbt u ! Links om '. Marsch!
Links, rechts, links, rechts, links . . . links'".. .
Wees maar niet bang, 't doet geen pijn,
beste jongen, het is water, gewoon koud
fflARTEU'S GOSÜfiC
Dit beroemde »erk ia
baar bfj alle Wijahan delaars «t
bjj de vertegenwoordigers
Wjjnhaniaelaars te Amsterdam
Prpi raaf ? 2.9) per M
De
het B E S T E pianospeelapparaat.
On/e gehoorzali'n^zjjii' gevestigd:
Amsterdam, Kal verstraat 5t>, I'ianohandel,
L. W. WIEGANT; Den Haag, Passage 1420,
Maatschappij Phonola; Rotterdam, Coolsingel 5,
Pianohandel; ALEX. BUNK.
Dagelijks Malinée, Toegang Yllf.
MaatscbapiiüPlonola, W. NAESSENS,
Passage 14, den Haag.
Agentschap Piano's:
SCHIEDMAIJER en FEURICII.
Uooftl-Depdt
Dr. JAiGER'S ORtfi,
E. F. DEÜSCHLE-BEKSML,
Amsterdam, Halver str. ISt,
Benig specialiteit in dei«
artikelen in geheel NedwL
RIJWIELEN
2 jaar garantie.
A. DRUKKER & Co., Amsterdam,
O. Z. Voorburgwal 242 en 248 bjd Damstraat.
Prijscouranten gratis en franco.
CHOCOL^T-VEEN
LE PLUS DELICIEÜX
CHOCOLAT 'POUR CROQüEtt.
miiiiiMiiiitmnnniuwiiHtutfitiiiiiMiii»MttHiiiiiHiii»iiiiiiiniiiHMiiniHl
water, 't zal juist dien ergen hoofdpijn wat
verzachten!" klinkt het thans weer zacht
fluisterend aan zijn oor, en Fedot voelt iets
ijskouds op zijn voorhoofd, dat hem werke
lijk een oogenblik verlichting schenkt. Hij
opent de oogen en staart mot onafgeweiiden
blik naar het vriendelijk gezicht der voor
hem staande verpleegster.
God zegen u, zuster. . . Engel des he
mels ... In..."
De woorden besterven hem op de lij.pen ;
het hleeke hoofd glijdt langs het kussen af
en de wijdgeopende oogen staren duf 'oor
zich uit. In de ziekenzaal heerscht nogalijd
i dezelfde stilte; het is reeds donker geworden,
maar bet licht is nog niet aangestoken en in
den grijzen nevel der suel-vallende scheme
ring, kan men ternauwernood de omtrekken
der op de beiden liggende gestalten ontwaren.
Zoover is het nu al met mij gekomen,"
denkt Fedot. Maar wat is er dan toch eigen
lijk gebeurd ? Ik kan er me niets meer van
herinneren!"
Hij doet moeite, zich een weinig op te
richten: hij v\ il iets zeggen, k ts vragen ; maar
de vermoeide oogleden vallen vanzelf weder
toe. En nu ziet hij noch de zaal, noch de
liedden, noch iets van hetgeen om hem heen
gebeurt, maar hij voelt, boe de heete middag
zou hem fel in de oogen steekt, en op het
hoofd brandt, /e marchocren over een uitge
strekte vlakte en bet loopen. valt hem zoo
zwaar ; zóó zwaar, dut hij op den grond zou
willen neervallen, om nooit weder op te
staan . . . Maar hebben de anderen het dau
beter? Neen. toeb ! Zien ze er niet allen even
bleek en uitgehongerd uit ? Ja, het is geen
gemakkelijk dragen een geweer, een kapot jas
en een ransel! Ze hebben het waarachtig niet
gemakkelijk die dappere soldaten ! . . .
En dan weer klinkt eensklaps een welbe
kend krijgslied, een lang. zwaarmoedig lied,
j dat niet in vroolijke tonen over bergen en
dalen schalt, maar een lied, dat de zielen der
menschen drukt als een loodzware \n<t. En
'; het wordt niet door vroolijke, opgewekte
stemmen gezongen, neen, liet' zijn door ver
moeienis uitgeputte men^clien die hot zingen
met door brandende dorst uitgedroogde kelen;
zij zingen maar altijd door en ais ze moe
worden, rusten ze een poosje uit om daarna
j weder van voren af aan te beginnen.
j Halt!" schreeuwt de onverwacht naast
i hem verschijnende korporaal. Houdt op met
: zingen ! ' Fedot voelt, d.it de korporaal hem
bij den kraag pakt en dat er iets langs zijn
j gezicht strijkt, dat hem het hoofd doet dui
zelen, terwijl als 't ware vonken uit zijn oogeii
spatten.