De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 8 mei pagina 3

8 mei 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1402 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD TOUR NEDERLAND. perkte contraetsyrijheid, omdat de praktijk sedert langen tijd heeft geleerd, dat er of in het geheel geen contract bestaat tusschen patroon en arbeider óf de partijen het alloen eens zijn geworden over het loon en al het andere overlaten aan het gebruik, wat in werkelijkheid wil zeggen: aan het goed dunken van den patroon. Waar de arbeids overeenkomst den geheelen menseh aanpakt, is de wetgever geroepen zich niet de regeling daarvan bezig te houden. De huidige Kegeering heeft dat ook begrepen en heeft ingediend een ontwerp van wet tot wijziging en aanvulling van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek omfrent huur van dienstboden en werklieden. De minister stelt voor uit het B. W. de artikelen 1636?1631J uit te knippen en in de plaats daarvan-te stellen een reeks nieuwe artikelen. Deze wijze van handelen heeft echter een gewichtig gevolg en wel dit, dat het ontwerp zich alleen bepaalt tot de regeling der burgerrechter! ijke betrek kingen, welke tusschen de partijen kunnen ontstaan. Gaarne willen wij den minister gelooven, waar hij verklaart, dat geene geringschatting van de publiekrechtelijke zijde van het vraagstuk hem aldus doet handelen, maar alleen de wetenschap, dat een wetboek op den arbeid" waarin ook de publiekrechtelijke verplichtingen worden geregeld, in het stelsel van de Nederlandeche wetgeving, zoo het al mogelijk ware, slechts met de uiterste moeite zoude kunnen worden binnengedrongen en daarin een slecht figuur zoude maken. Toch achten wij het jammer, dat alleen de privaatrech telijke zijde is behandeld, omdat verschil lende onderdeelen dientengevolge niet of slechts ton halve zijn geregeld. Wij hadden derhalve liever gezien, dat de regeling van het vraagstuk niet een plaats had gekregen in het B.W., waardoor het een halve regeling is, maar dat het in zijn ganscheii omvang zoowel publiek- als privaatrechtelijk, in een afzonderlijke wet ware behandeld. Wanneer de goede zaak er onder lijdt, hechten wij niet aan fbrmeele onderscheidingen. Te meer verwondert ons het vasthouden van den minister aan fornieele onderscheidingen op dit punt, waar de Memorie van Toe lichting het volgende zegt: Uit oen practisch oogpunt kan aan de grenzen van het materieel privaatrecht, zooals het Burgerlijk Wetboek die trekt, niet altijd worden vast gehouden. Het belang eener goede en vooral voor een ieder duidelijke regeling, de samenhang van verschillende bij elkaar behoorende bepalingen, mocht niet worden opgeofferd aan het te angstvallig vasthouden aan eene bestaande indeeling van het formeele en het materieele burgerlijk recht." Waar praktische redenen een motief kunnen zijn om heen te stappen over de grens tusschen materieel en formeel recht, hadden diezelfde redenen den minister er toe moeten brengen, niet te streng vast te houden aan het verschil tusschen privaat- en publiek recht. Ook in deze wets voordracht komen voorschriften van publiekrechtelijke aard voor, gelijk trouwens reeds thans geschiedt in het . W. Wanneer dat zoo is, dan nad de minister een stap verder moeten gaan en een afzonderlijke arbeidswet in net leven moeten roepen. Groote gevolgen vloeien toch uit de hou ding voort, die men in deze aanneemt, en het ontwerp draagt er de sporen van, dat de minister zich op het .enge standpunt heeft geplaatst. Om dit te bewijzen, willen wij slechts wijzen op het niet toepasselijk verklaren van het ontwerp op de ambte naren in dienst van een publiekrechtelijk lichaam, op het niet voldoende regelen van de fabrieksreglemen'ten, op het ontbreken van een doelmatig toezicht, dat de opbrengst der boete wordt aangewend in het belang van den arbeider, op het stelsel van schade vergoeding in plaats van boete als straf stelsel enz. om deze redenen is het te betreuren, dat alleen de privaatrechtelijke zijde van het zoo gewichtige vraagstuk een regeling heeft gekregen. Al moge een wetboek op den arbeid" vooralsnog tot de idealen blijven behöoren, toen achten wij h'et zeel- gewefrscht, dat, aïs eten bepaald vraagstuk wordt geregeld, zooyel <!e publiek- als de privaatrechtelijke zijde daarvan behandeld wordt en -dat niet -een formeete indeefawg i» bet nftidïfee steWl van onze Nummer 16". Schet», van K. BARANZEWITSCH. m~ II. (Slot.) ??Heb ik 't je zóó geleerd, stommerik? Zóó, eéó ? Ezel, lompe boer . In t cachot met je, vooruit! M-arseh !" t)aar is 't nog veel erger dan in de gevan genis," zegt Onaschka, die in zijn mantel gehuld, naast hem ligt te riften Yitti de kou. Hadden we ttiaat eten stolt bra'nde'Wijn : dan konden we oiiae maag ten minste nog eens verwarmen. Maar, waar zouden wij die hier vandaan moeten halen ?" Onaschka ! Onaschka ! hé, geef 's hier die flese'h ! Waar in 's hemefsn«*m heeft ie die brandewijn géVoWlen. feh %oo'VéU, zijn heele patroontasch vol van die echte, russische brandewijn, niet van dat bocht, daar je zoo suf en ellendig van woïdt, neen, de beste, die er maar te krijgen is. Hola, jemoetnWt alles alleen opdrinken; we zijn toch 'met z'n tweeën ... Zóó, dank je ... hè, dat-smaakt. .. je bent een beste kerel, Onaschka." Op hetzelfde oogenblik doet Pedor-de oogen open en ziet in plaats van Ohaschka de siiekenzuster bezig hem een lepel vol va'n ee'n o'f andere bittere vloeistof in flen mond te gieten. ie drankje, dat zal je beter maken, slik maar door.. . Goed "hoor, hu nog een." Ik tten OO koud, -zuster! zoo vreeséhjk koud!" fluistert Fedor. O, dat drankje zal je goed doen, wacht maar 'n oogenblik, dat verwarmt." Hij wil naar Onaschka vragen, maar als «ijn oog valt op de lange rij bedden, waar al die geschoren hoofden 'rusten, en hij het tafeltje Met medicijnen ziet, keert voor een paar seörfhJten het votle bewustzijn tot hem terug en Mj begrijpt, dat hij in het hospitaal 'is en dat Onaschka hier niet zijn kan, omdat deze reeds door den vijand is neergeschoten. Onaschka is hem toch immers met eigen lianden zijn afgeschoten hoofd komen brende oorzaak wordt, dat het vraagstuk slechts ten deele wordt opgelost. Een gewichtige vraag is deze : op wie is de regeling van het ontwerp van toepassing;' Het ontwerp is van toepassing op allen, die tegen loon gedurende een zekeren tijd voor anderen arbeid verrichten, onverschillig welke namen of titels in liet verkeer aan de partijen of aan de dienstbetrekking mogen worden gegeven. Zoowel om praetisclie als om theoretische redenen is deze algemeen toepasselijk verklaring te ver dedigen. I'ractisch omdat de grenslijnen tusschen de verschillende groepen arbeiders, getuige de verschillende uitspraken der rechterlijke colleges zoowel hier te lande als elders, onmogelijk zijn te trokken ; theoretisch omdat daardoor liet ontwerp niet het karakter verkrijgt, van te willen geven excoptioneele bepalingen voor som mige groepen of klassen van personen. Slechts twoe algemeeiie uitzonderingen zijn in het ontwerp opgenomen. Met de eerste uitzondering, die betreft de personen wier arbeidsovereenkomsten reeds opzet telijk geregeld zijn in het tweede boek van het Wetboek van Koophandel, kan ik mij wel vereenigen, omdat er geeno aanleiding bestaat daarin thans wijziging te brengen. Met de tweede echter, die betreft (hot uitsluiten van personen in dienst van Stunt, provincie, gemeente en waterschap, ga ik niet accoord. Waarom heeft de minister op het voetspoor van mr. Drucker in zijn bekend ontwerp voor het grootste ge deelte met de memorie letterlijk in dit ontwerp overgenomen deze ambtenaren en beambten buiten gesloten:' De Minister zegt het niet met zoovele woorden. Toch kunnen wij do redenen daarvan bevroeden, omdat de motiveering voorkwam zoowel in het ontwerp-Druckor als in het ontwerp 1901. Al heeft de minister de volgende woorden uit zijn toelichting gelicht, toch mogen wij aannemen, dat zij ook voor dezen bewindsman de richtsnoer zijn geweest. Deze motiveering luidde aldus: Op prak tische gronden wordt algemeene toepasselijkverklaring onraadzaam geacht. De waar borgen, die het ontwerp den werkgever ?verschaft, zal het publiekrechtelijke lichaam zich zelf wel weten te bezorgen. Wat aan den anderen kant de positie der personen betreft, die in dienst van don Staat enz. werkzaam zij.n, deze is in vele gevallen thans gunstiger dan ze bij toepassing van het ontwerp zou worden. V oorzoover dit niet het geval is, mag worden verwacht, dat de overheid zich vrijwillig zal richten naar de regels, die de wet aan particuliere werkgevers voorschrijft. Do controle der Vertegenwoordiging in Staat, provincie en gemeente en daarnevens de openbare mee ning, zullen zich waarschijnlijk krachtig genoeg doen gelden. Op dergelijke gron den werden ook bij het ontwerp van wet van 15 Mei 1889 (houdende bepalingen tot ifafirborrjing enz.) belangrijke artikelen niet van toepassing verklaard op do hier bedoelde personen. Blijkt onverhoopt bij de Besturen geene voldoende geneigdheid te bestaan, hunne ambtenaren on beambten althans op den voet van dit ontwerp te behan delen, dan zal door administratieve wetten (Gemeentewet enz.) daarin zijn te voorzien." Met allen eerbied voor deze meening kunnen wij niet anders verklaren dan dat wij in het bovenstaande geen steekhoudende redenen kunnen vinden. Worden daarin de praktische gronden" gedemonstreerd? Wij kunnen het niet zien. Aangenomen, dat de overheid zich zelf de waarborgen, in het ontwerp gegeven, wel kan verschotten ; aangenomen zelfs, dat in vele gevBtlen" de positie der ambtenaren en beambten beter is dan het ontwerp zo zou maken, wrordt toch erkend, dat dit in sommige gevallen niet het geval is. Welnu welke grond voor het niet toepasselijk verklaren van het ontwerp op deze personen wordt opgegeven 'i Alleen deze dat de controle der vertegenwoordiging en de openbare meening de overheid vrijwillig er toe zullen brengen zich naar het ontwerp te richten. Aangezien de vertegenwoordiging ieeft bij de gratie van de kiezers en de meening dei1 kiezers vrij wel vormt de openbare meening, komen de controle der vertegenwoordiging en de openbare ra-eening op hetzelfde neer en moet men, daar ze samenvallen, niet de eene naast de andere plaatsen. gen ... En weg is het bewïjstzijn weer, weg het even-belder-zijn-van -geest. Ja zeker ! We komen allemaal terug, allemaal!" hoort hij 'Onaschka roepen. Maar hoe kunnen wij in godsnaam terugkeeren onder zulke omstandigheden. Kijkt dan eens ! 't Regent kogels. Al die kruitdamp. Ze zijn waarachtig niet karig met hun kruit !" Och, wat !" roept nu Onaschka weer, ze schieten maar in de lucht, dacht je dat ze op lafaaids zouden schieten. Bangmakerij, anders nie't ! Maar we laten ons niet bangmaken, we -gaan er met de bajonet op in ! Komt kameraden, met de bajonet. Ha, ha, wij zou den ons vrees laten aanjagen !" Kijk, wat een "massa soldaten daar komt aanrennen en al grooter en grooter wordt de 'troep ; hoe langer hoe meer komen er bij. Ze stroomen toe als het water, dat door een dijk heeft weten heen te breken. Had den we maar niet zoo'n last van dien ver vloekten kruitdamp, dan konden we ze beter 'zien, die ho'ndsvotlen, die canailles, die . . . die . . . Hoor, ze beginnen op'nieiiw te schieten. Ze zülte'n ons stuk voor stuk raken. AVe zullen niét Weerom komen." En Fedor schiet ook, maar onwillig, links en doodsbenauwd en met tusschenpoöz^n, 'terwijl de tegenstrijdigste gedachten zij ver hit breïn doorkruisen ; nu eeiis zou hij willen, dat hij maar di'rekt morsdood geschoten werd en voor goed 'Van alles af Was ; doch da'n opeens weer denkt hij aan Marja, zijn vrouw en aan zijn zoontje... En dan wordt 'het hem zoo droef te moede dan zou hij weer kunnen bidden, gespaard te mogen blijven, om die beiden terug te zien . . . En hij'WoKtt 'hoe langer 'hoe onrustiger ! . . . Daar Vliegt hem een woeste drom soldaten voorbij . . . Op eens 'blijven ze o'p n hoop bijeen s'toa'n, de hoofden bij elkaar gestoken . . . allen sta rend op n plek . . . naar den generaal, die hoog opgericht in de stijgbeugels staat en 'met een handgebaar tot stilte aanmaant . . . Kinderen !". . . De rest is onverstaanbaar, men ziet alleen dat hij opeen gegeven oogen blik den sabel uittrekt, zich op den rug van zijn paard laat zakken en dan met den sabel recht vooruit plotseling voorwaarts rent, Zal nu de openbare meening dien grooten invloed hebben:1 Zoo ja, waarom zal de publieke opinie dan meer vermogen op de overheid dan op de particulieren 'i Wanneer het noodig is, dat den particulieren patroons bij de v/et voorschriften worden opgelegd, omdat de openbare meening of niet in die richting wil drijven óf', zoo zij het id wil, niet bij machte is dat te doen, waarom zal dat dan anders zijn, als het geldt den overheid-patroon':' Is de openbare meening niet voor het opleggen van die nieuwe verplichtingen, dan zal zij ook niet oen j l stuwkracht zijn voor de overheid. Is de j openbare meening er wel voor, dan moge ! zij misschien wel eerder de overheid er toe l brengen dien weg op to gaan, maar dan zal zij ook niet nalaten op den duur do particuliere patroons dien kunt op to drijven. Wanneer dit zoo is, dan ontgaat ons de dringende roden om den particulieren pa troons wel, den overheid-patroon niet wet telijke voorschriften op te loggen. Wanneer de besturen overiioopt niet de gewensehto geneigdheid bezitten, dan zal in administratieve wetten toevlucht worden gezocht. Ja, de minister is reeds daarmede begonr.en, getuige do bepalingen, opgeno men in het ontwerp tot wijziging van de Gemeentewet. Maar als de minister meent daarin genoeg gegeven to hebben, vergist L ij zich. Deze bepalingen toch houden niets moor in dan hot opleggen van den plicht om arbeidsiegleirenten te maken met aanduiding van hetgeen daarin gere geld. moet worden. Naast het onderhavige ontwerp maken deze bepalingen een zeer pover figuur en kunnen deze onmogelijk voldoen. Wanneer het ontwerp-gemeentewet in hot iïtiwtalilai/ zal zijn verschenen, zal de overheid-patroon nog een zeer groote vrijheid van handelen bezitten tegenover den particulieren patroon en dat acht 'ik niet goed. Waar overal het streven zich meer en meer openbaart om particuliere ondernemingen door de overheid te doen naasten, zal ook steeds grooter worden liet getal ambtenaren en beambten in dienst van een openbaar lichaam en daarmede zal tevens vermeerderen het aantal van hen, die vallende onder de administratieve wet ten en niet onder de bepalingen van hot arbeidscontract, niet zullen genieten de bescherming van de personen in particu lieren dienst. De opvatting van deu minister kan mij dus niet bevredigen. Het wil mij voorko men, dat de scheiding tusschen publiek en privaat recht en het vooropgezet beginsel, dat ;het ontwerp alleen de privaatrechte lijke zijde van het vraagstuk wil behande len, de ware reden van de uitsluiting zijn. Door het zich plaatsen op dit enge stand punt zal er dus zooveel niet tot zijn recht komen. Een bepaalde groep van arbeiders wordt in het ontwerp anders behandeld dan do rest. Wij hebben opgemerkt, dat er naast bepalingen van aanvullend recht bepalingen van dwingend recht zijn. Terecht meent de minister, dat voor de arbeiders, die tegen over den werkgever in eene minder af hankelijk e positie verkeeren, met betrekking tot enkele dwingende voorschriften contractucele vrijheid kan word-'i- toegelaten. Doch waar is het kenmerkend onderscheid gelegen;' liet ontwerp-Drueker neemt als grens oen zekere grootte van het loon aan en bepaalt, dat afwijking openstaat voor de arbeiders met een loon van J 3 of hooger per dag. De ministor meent, dat naar gelang de tijdruimte waarbij het loon van den arbeider wordt vastgesteld, grooter is, ook de zelf standigheid van den arbeider tegenover don werkgever in gelijke mate stijgt. Nu moge hot waar ijn, dat de belooning der fabrieks arbeiders, ambachtslieden enz. in den regel per dag of per uur, en die der meer int elleotueelen naar langere tijdsmimren worden vastgesteld, uitzonderingen zijn er zeker en daarom is dit criterium gelijk de minister trouwens zelf erkent tot op zekere hoogte willekeurig. Ook aan het criterium-Drucker kleven bezwaren en wel voornamelijk dit, dat de zelfde som in de onderscheidene doelen van ons land niet dezelfde waarde vertegen woordigt. Hoezeer in de onderscheidene streken van ons lond eene gelijke mate van welstand, en dus ook van onafhankelijkheid, gevolgd door zijn manschappen, die doldriftig met den blooten sabel om zich heen zwaaien. . . Plotseling schiet Onaschka Fedor voorbij, daarna een tweede, een derde landsman, en nóg een en weer een . . . Fedor richt zich hoog op, hij beeft over zijn geheele lichaam, on met de handen krampachtig om zijn geweer geklemd rent ook hij voorwaarts . . . Hoera !" Wat scheelt je? Ben je dol geworden? Waar wou je heen ?" roept zijn vader hem toe, hem bij den arm vattend ; maar Fedor rukt zich los en snelt weg. Fedor, beste man I M'n jongen ! m'n kind! Houdt hem tegen! om godswil, houdt hem vast." jammeren op hartverscheurende!! toon twee vrouwenstemmen ; die van zijn vrouw en van zijn moeder. En als ze hem ingehaald eu zich aan hem vastgeklemd heb ben, wil hij niets van ze weten en schudt ze woest van zich af met den kreet : Daat me los, ik moei mjjn plicht doen ! Laat los !" Weg is hij weer, altijd maar vooruit, tot bij gekomen is daar, waar onder liet kermen en kreunen der gewonden een verschrikkelijk gevecht plaats grijpt, waar stof, bloed en vuur zich met elkaar vermengen; waar alles tot een afzichtelijke klomp is suauigedrongen ; hot roode buis en do Russische képi, baard-ige en ongebaarde, van woede verwrongen .gezichten, met wijd-opengesperde oogen, schrikverwekkende, schreeuwende gestalten, die elkander het van bloed klevende staal in de borst steken . . . Hoera! Hoera!" Fedor stoot met z'n bajonet naar links en naar rechts ; hij geraakt buiten adem, weet zich te ontwringen aan de sterke handen, die hem va-n alle zijden omvatten, vliegt dan weder voorwaarts, tot hij eindelijk stuit op Onasehka . . . Onaschka, die daar ligt op den rug ; zijn tanden zijn zichtbaar, evenals laatst in de herberg, toen hij zoo luid lachte en zong : Wij komen terug, allemaal I" ... Maar nu zwijgt hij, nu . . . zwijgt ... hij ... Zie, ook hij heeft van iemand een slag op de borst gekregen, ook hém hoeft iemand een wonde in de borst toegebracht, n die schrijnt en o zoo'n pijn doet ; on er vloeit kan worden verkregen bij geheel verschil lend loon" aldus de minister daar van levert de bij art. l der kieswet bedoelde tabel een treffend voorbeeld. Als maatstaf van onafhankelijkheid in allo gedeelten des land j kan een vaste som bezwaarlijk dienen, zonder do werking der w7et in de onder scheidene stroken te doen uiteenloopen". Dit alles is volkomen juist en tocli ver wondert het mij, dat de Minister niet een ander criterium heeft gevonden. Juist het wijzen op do tabel bij do kieswet ha, de richting moeten aangeven die ingeslagen dient te worden. Voor hot geheele land ? 3 te nemen gaat niet, maar het gaat wel een tabel samen te stellen voor de onderschei dene streken waarin dezelfde mate van wel stand in geld wordt bepaald. Dan zal men niet te doen hebben met een vaste som, maar voor alle gedeelten van ons land met verschillende sommen, die echter een gelijke mate van wolstand en onafhankelijkheid vertegenwoordigen. In het kort, men handele gelijk men gehandeld hoeft bij de vervaar diging van do tabel bij de kieswet behoo rende. Ook tegen deze grens zal evenals tegen elke andere grens wel iets zijn aan te voeren. Maar niet kan dan gezegd worden, dat zij voor hot eano gedeelte van ons land te hoog. voor het andere te laag is. Neen, blijkt zij te hoog of' te laag te zijn, dan is zij dat gelijkmatig en gemakkelijk kan daarin do ge wenschte verandering gebracht worden. Kampen. Mu. Dn. 11. S.Vi:i.wi.\x. 'nael in ds Hiltafl. De uitvoering van Vondei's Lucifer", eloor de leden van brt l'lrtvhlzch Slndmttn Toonfd, in den SUd.-schouwburg alhier, op Vrijdag '2.) April, geelt mij aanleiding eenige regelen te wijden aan do muziek bij de Keven van Hugo Nolthenius. Het was zeker geen gemakkelijke taak voor den componist de heerlijke woorden van Vondel op iim/.iek te zetten. Kiet zoozeer omdat die noorden reeds op zich zelven zoo rijk aan inhoud zijn, doch omdat de bru.kbaarlieid der compositie bij een tooneelopvoering niet van te voren kan beproefd worden maar eerst blijkt, wanneer het werk kant en klaar ten tooneele verschijnt. In zekeren zin is elke poging om muziek bij «n van Vondei's tooneelwerken te maken, een proefneming. Ik herinner mij in het begin van 181)5 in dxïn Stadsschouwburg een opvoering bijge woond te hebben van den Gysbreght van Aemstel met muziek van Zweers. Het is bij die eene opvoering gebleven. Zoowel de Gysbreght als de muziek van Zweers hebben ieder voor zich hunne (hare) levensvatbaar heid getoond in hei baalde op-en uitvoeringen, maar te zinnen konden zij elkaar toch niet te bes-t verdragen. Of het met Diepenbrock's Gysbreght-muziek anders zou zijn? Ik ben overtuigd van niet. Nu hebben beide kunste-iaars superieure muziek geschreven, die in de Concertzaal haar goed recht van afzonderlijk bestaan herhaalde lijk bepleit heelt. De lieer Nolthenius heeft zich. een meer bescheiden rol voorgeschreven. En dat was goed gezien voor zoover de componist uit sluitend liet oog gevestigd hield op eeii tooneelmatige uitvoering. In zijn toelichting schrijft do heer Nolthenius zijn werk moest in zekeren zin slechts bij zaak zijn. Hij hiui do kracht en de macht van Vondei's heerlijke woorden niet te ge bruiken voor subjectief werk, neen, hij had slechts to zorgen dat het woord nog beter tot zijn recht kwam dan wanneer liet slechts gesproken werd, vooral ook hiervoor dat de stemming in de reyen gelegen, ka.ii 't zijn, nog meer onmiddellijk aan liet auditorium wx'rd medegedeeld, dan wanneer ze door een enkele stem gezegd werden." Den componist m mij", zegt de heer iiiiiiiiimitutumiiinn ook iets uit, iets warms, iets roods. Voor een oogenblik verschijnen de ver schrikte gezichten van de ziekenzuster, den dokter eu eeii paar soldaten aan zijn oog ; n oogenblik lang voelt hij in zijn handen, in plaats van de bajonet, den tinnen kroes... en plotseling... niets... noch de rootle bui zen, noch Oiiaschka, noch de zuster; alleen is het hem of een massa vurige sterretjes hem voor de oogen dansen en draaien en heel dof, als van uit de verte klinken in zijn oor de woorden : Om godswil, help, hij heeft het verband losgerukt: . . ." Do morgenschemoring breekt aan. Som migen slapen nog; anderen zijn wakker en bidden, de blikken onafgewend gericht op liet iii den hoek der zaal hangende, groote crucifix. \Veer anderen loopeii behoedzaam de zaal op en neer, af en too enkele woor den tot elkander fluisterend en vol ongeduld den tijd afwachtend, dat de thee wordt gebracht. De vermoeide ziekenzuster heeft haar beide handen gekruist op het tafeltje gelegd en is met liet hoofd daarin verborgen, in een korte sluimering gevallen. Fedor ligt op sterven. Hij ligt doodstil en zy'n ademhaling is nauwelijks meer hoorbaar. Uit zijn lijkwit gezicht steekt de neus spits vooruit; de met bloed en schuim bedekte lippen zijn blauw geworden, de halfgesloten oogen liegen diep in hun kassen verscholen. Ouder zijn oogen groote, blauwe kringen. Zijn gewonde krijgsmakker in het bed naast hem kijkt hem lang en opmerkzaam aan ; daarna weet hij zich met moeite op te richten en naar hem toegaand vraagt hij : Slaap je, kameraad'?" Fedor slaat de oogen op. Is het niet goed met je ?" Heel... slecht.. ." Als je soms iets hebben wilt, zeg het maar. Heb je nog een boodschap te zeggen, we zij n toch immers uit een plaats, nietwaar ?" Ja . .. neen ... ik weet het niet recht." Du ... bo .. .witzka." Juist; wil ik een brief schrijven, aan je vrouw misschien ?" Ja ..» schrijf maar ... Hier, neem dat Nolthenius verder heb ik heel dikwijls moeten beteugelen; herhaaldelijk heb ik mij moeten herinneren aan de bescheiden rol, die hier voor den componist was weggelegd De woorden vast te leggen iu naar de oude vormen geconcipieerd -t muziek leek mij ondoenlijk ; bepaalde polyphonie was hier evenzeer uit te sluiten, want zij verstopt de woorden." Hieiuit mag men opmaken dat de compo nist, indien hem het oogmerk eener opvoering niet voor den geest had gestaan, zijn werk muzikaal rijker zou behandeld hebben. Daar aan heb ik dan ook tijdens de uitvoering der reyen, goen oogenblik getwijfeld. Gedurig heb ik behoefte gevoeld aan oen bewerking waaraan onze muzikale ooren meer gewend zij n. Het zoogenaamde declamatorisch go'ang, door sommigen met den naam van modern recitatief bestempeld" zooals de heer Nol thenius zegt, heeft mij als musicus niet geheel voldaan. Waar de heer Xolthenius echter ter willo van het doel zijner muziek zich heeft beperkt, voel ik dat ik ook een gedeelte van mijn eischen moet laten vallen. Ee'n ding verwondert mij; dat de heer Nolthenius niet het voorbeeld heeft gevolgd van Humperdinck in zijn Marenen: die K nigskiiider." Ik herinner mij, gelezen te hebben, dat de componist daar de woorden van het gedicht in den deehimatie-rhytlimus heeft opgeschreven en de melodische Hebungen und Senknngen" zooveel mogelijk aan deji spreektoon heefl afgeluisterd. Aan het orchest is dau een rijkere bewerking ten deel gevaücn, echter in bescheiden klankverhoudingen. Maar misschien zou zulks bijzonder groote moeilijkheden bij de instudeerinsj met /.ieh hebben meegebracht. Voorts had de heer Nolthenius zijn muziek ook nog in den geest van het (.iregorituinsch kunnen componeeren eu ook dun het zwaartepunt in de orchestbewerking kunnen leggen. Docli ik wil mij thans niet langer bezig houden met de wijze waarop ik mij de proef neming . want een proefneming blijft het altoos zou hebben gedacht, doch alleen niet de wijze waarop de heer Nolthenius de zich zelven opgelegde taak heeft vervuld. En dan wil ik gaarne verklaren dat do mo tieven, welke de heer Nolthenius heeft ge kozen mij zeer goed gevonden lijkeu en volkomen in den geest van het onderwerp. Het koor der Luciferisten Op, treek t op" komt mij als koorbewerking het best geslaafd voor. Ook dékoren van de tweede en vier Je bedrijven laten een zeer bevredigeiulen indruk?1 achter. De rey van de eei>te acte scheen mij toe ietwat hoog gelegen te zijn voor het koor. Zou het niet wenschelijk geweest zijn de mannen- en vrouwenstemmen, hier en daar, afwisselend, gesepareerd, te hebben doen optreden ? Menig oogenblik da'iht ik daaraan, als ik beide stemsoorten in voortdurende octaven hoorde zingen. liet a cappella-gedeelte Heiligh, heiligh, noch eens heiligh" vind ik een der gelukkigste gedeelten. Ook in het vijfde bedrijf troffen mij enkele zeer goed weeigegeven verzen. De dames en lieereii van het koor kweten zich zeer verdienstelijk van hun taak. Wel liet do zuiverheid af en toe iets te wenscben over, maar vermoedelijk is dit te wijten aan het voor hen vreemde tooneel. HetUtrechtsche stedelijke orchest was als steeds slagvaardig en met liefde bij de zaak. Het concert dat alle jaren plaats vindt voor het Ondersteuningsfonds van ons Concertgebouw-orcheet, was ditmaal gelukkig beter bezocht dan vroegere jaren. Het programma bestond uit Dicpeiibroek's jongste compositie vcor orchest en bas Vondel's vaart naar Agripjiine", het vioolconcert van Beethoven door den heer Carl Flesch gespeeld en ;u liet tweede deel do Negende symphonie. Daarin zouden medewerken de dames Anna Kappel en Mario Seret en do heeren Urlus en Messchaert. De beide laatsten moesten worden vervangen door de heeren Rognuuis en Zalsman. Deze laatste werd zelfs Ier elfder ure opgeroepen en had niet eens gelegenheid de generale repetitie mede te maken. Zooveel te meer waardeering moet men hebben voor de uitstekende wijze waarop h\j Diepenbrock's moeilyke compositie voordroeg. Zelfs al neemt men in aanmerking dat hij het werk vroeger reeds heeft bestudeerd, dan nog kan men geen woorden genoeg vinden van lof voor M4IIIIIIIIIII kruis ... voor mijn zoontje, Wassjutka heet hij ..." Goed, hoor; wees maar gerust. En de naam van je vrouw, hoe is die?" Maar Fedor hoort hem reeds niet meer; mogelijk dat hij wél verstaat, maar hij kan niet meer antwoorden, zoo nemen zijn krach ten af. De slappe oogleden vallen van zelf toe, over zijn geheele lichaam komt nu een volslagen machteloosheid. Zijn hersens alleen zyn nog aan het werken, allerled verwarde denkbeelden doorkruisen iiag zijn hoofd. Dat kruis vooral aan m'ji jongen geven, hij moet het dragen als eii gedachtenis aan zy'n vader. Vermoord hebben ze me, vermoord . .. AVaaróin hebben ze dat gedaan, waarom hebben ze ook Onaschka vermoord ?... Ik heb toch .nooit iets slechts gedaan ... Wat gonst de rogge . .. gonzen, ja, als vliegen gonzen de halmen... Wie .zal nu de rogge snijden ? Vader is oud, allén .krijgt hjj 't niet gedaan . .. allén .niet.. . Hoe zou hjj dat alteen kunnen doen ! Dat kan niemand... Marja, ik ben erg ziek, geloof ik ... Waarom laat je den pastoor nu tochniethalen ? Ik zou zoo graag willen biechten ... Wacht, daar loopt iemand voorbij ? - . dat is de pas toor ... Roep hem dan toch ... moeder... Heere God, Jezus Maria ... wees uwen ... dienstknecht genadig ... O God! zijn ze uu allemaal weg?... Waarom wordt.net opeens zoo donker ... Laat-ine dan toch biechten . . . Marja ... de pastoor ..." Daar glijden de eerste zonnestralen door het tuimelraam naar binnen, vallen op den gladden eikenvloer, op de wanden, op de bedden en op het .thans .rustige, wassen gelaat van den dood-e. .Ze wakken ooi de groote, blauwe vlieg, die .zich gedurende deu nacht ergeas verborgen .gehouden heeft en nu niet haar eentonig gegons weder in de zaal begint rond te vliegen .... De dokter komt binnen. Zijn eerste bezoek geldt Fedor. Behoedzaam buigt hij zich o-ver diens bed, onderzoekt hem en... .teruggaand naar de deur, opent .h^j die en roept deu buiten op wacht staanden soldaat to.e : Een baar voor nummer 10!..."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl