Historisch Archief 1877-1940
No. 1402
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD TOUR NEDERLAND.
perkte contraetsyrijheid, omdat de praktijk
sedert langen tijd heeft geleerd, dat er of
in het geheel geen contract bestaat tusschen
patroon en arbeider óf de partijen het alloen
eens zijn geworden over het loon en al het
andere overlaten aan het gebruik, wat in
werkelijkheid wil zeggen: aan het goed
dunken van den patroon. Waar de arbeids
overeenkomst den geheelen menseh aanpakt,
is de wetgever geroepen zich niet de regeling
daarvan bezig te houden.
De huidige Kegeering heeft dat ook
begrepen en heeft ingediend een ontwerp
van wet tot wijziging en aanvulling van
de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek
omfrent huur van dienstboden en werklieden.
De minister stelt voor uit het B. W. de
artikelen 1636?1631J uit te knippen en in
de plaats daarvan-te stellen een reeks nieuwe
artikelen. Deze wijze van handelen heeft
echter een gewichtig gevolg en wel dit,
dat het ontwerp zich alleen bepaalt tot de
regeling der burgerrechter! ijke betrek
kingen, welke tusschen de partijen kunnen
ontstaan. Gaarne willen wij den minister
gelooven, waar hij verklaart, dat geene
geringschatting van de publiekrechtelijke
zijde van het vraagstuk hem aldus doet
handelen, maar alleen de wetenschap, dat
een wetboek op den arbeid" waarin ook
de publiekrechtelijke verplichtingen worden
geregeld, in het stelsel van de
Nederlandeche wetgeving, zoo het al mogelijk ware,
slechts met de uiterste moeite zoude kunnen
worden binnengedrongen en daarin een
slecht figuur zoude maken. Toch achten
wij het jammer, dat alleen de privaatrech
telijke zijde is behandeld, omdat verschil
lende onderdeelen dientengevolge niet of
slechts ton halve zijn geregeld. Wij hadden
derhalve liever gezien, dat de regeling van
het vraagstuk niet een plaats had gekregen
in het B.W., waardoor het een halve regeling
is, maar dat het in zijn ganscheii omvang
zoowel publiek- als privaatrechtelijk, in een
afzonderlijke wet ware behandeld. Wanneer
de goede zaak er onder lijdt, hechten wij
niet aan fbrmeele onderscheidingen. Te
meer verwondert ons het vasthouden van
den minister aan fornieele onderscheidingen
op dit punt, waar de Memorie van Toe
lichting het volgende zegt: Uit oen
practisch oogpunt kan aan de grenzen van het
materieel privaatrecht, zooals het Burgerlijk
Wetboek die trekt, niet altijd worden vast
gehouden. Het belang eener goede en
vooral voor een ieder duidelijke regeling,
de samenhang van verschillende bij elkaar
behoorende bepalingen, mocht niet worden
opgeofferd aan het te angstvallig vasthouden
aan eene bestaande indeeling van het
formeele en het materieele burgerlijk recht."
Waar praktische redenen een motief kunnen
zijn om heen te stappen over de grens
tusschen materieel en formeel recht, hadden
diezelfde redenen den minister er toe moeten
brengen, niet te streng vast te houden aan
het verschil tusschen privaat- en publiek
recht. Ook in deze wets voordracht komen
voorschriften van publiekrechtelijke aard
voor, gelijk trouwens reeds thans geschiedt
in het . W. Wanneer dat zoo is, dan
nad de minister een stap verder moeten
gaan en een afzonderlijke arbeidswet in
net leven moeten roepen.
Groote gevolgen vloeien toch uit de hou
ding voort, die men in deze aanneemt, en
het ontwerp draagt er de sporen van, dat
de minister zich op het .enge standpunt
heeft geplaatst. Om dit te bewijzen, willen
wij slechts wijzen op het niet toepasselijk
verklaren van het ontwerp op de ambte
naren in dienst van een publiekrechtelijk
lichaam, op het niet voldoende regelen van
de fabrieksreglemen'ten, op het ontbreken
van een doelmatig toezicht, dat de opbrengst
der boete wordt aangewend in het belang
van den arbeider, op het stelsel van schade
vergoeding in plaats van boete als straf
stelsel enz.
om deze redenen is het te betreuren, dat
alleen de privaatrechtelijke zijde van het
zoo gewichtige vraagstuk een regeling heeft
gekregen. Al moge een wetboek op den
arbeid" vooralsnog tot de idealen blijven
behöoren, toen achten wij h'et zeel-
gewefrscht, dat, aïs eten bepaald vraagstuk
wordt geregeld, zooyel <!e publiek- als de
privaatrechtelijke zijde daarvan behandeld
wordt en -dat niet -een formeete indeefawg
i» bet nftidïfee steWl van onze
Nummer 16".
Schet», van K. BARANZEWITSCH.
m~
II. (Slot.)
??Heb ik 't je zóó geleerd, stommerik? Zóó,
eéó ? Ezel, lompe boer . In t
cachot met je, vooruit! M-arseh !"
t)aar is 't nog veel erger dan in de gevan
genis," zegt Onaschka, die in zijn mantel
gehuld, naast hem ligt te riften Yitti de kou.
Hadden we ttiaat eten stolt bra'nde'Wijn : dan
konden we oiiae maag ten minste nog eens
verwarmen. Maar, waar zouden wij die hier
vandaan moeten halen ?"
Onaschka ! Onaschka ! hé, geef 's hier die
flese'h ! Waar in 's hemefsn«*m heeft ie die
brandewijn géVoWlen. feh %oo'VéU, zijn
heele patroontasch vol van die echte,
russische brandewijn, niet van dat bocht, daar je
zoo suf en ellendig van woïdt, neen, de beste,
die er maar te krijgen is. Hola, jemoetnWt
alles alleen opdrinken; we zijn toch 'met z'n
tweeën ... Zóó, dank je ... hè, dat-smaakt. ..
je bent een beste kerel, Onaschka."
Op hetzelfde oogenblik doet Pedor-de oogen
open en ziet in plaats van Ohaschka de
siiekenzuster bezig hem een lepel vol va'n ee'n o'f
andere bittere vloeistof in flen mond te gieten.
ie drankje, dat zal je beter maken, slik
maar door.. . Goed "hoor, hu nog een."
Ik tten OO koud, -zuster! zoo vreeséhjk
koud!" fluistert Fedor.
O, dat drankje zal je goed doen, wacht
maar 'n oogenblik, dat verwarmt."
Hij wil naar Onaschka vragen, maar als
«ijn oog valt op de lange rij bedden, waar
al die geschoren hoofden 'rusten, en hij het
tafeltje Met medicijnen ziet, keert voor een
paar seörfhJten het votle bewustzijn tot hem
terug en Mj begrijpt, dat hij in het hospitaal
'is en dat Onaschka hier niet zijn kan, omdat
deze reeds door den vijand is neergeschoten.
Onaschka is hem toch immers met eigen
lianden zijn afgeschoten hoofd komen
brende oorzaak wordt, dat het vraagstuk slechts
ten deele wordt opgelost.
Een gewichtige vraag is deze : op wie is
de regeling van het ontwerp van toepassing;'
Het ontwerp is van toepassing op allen,
die tegen loon gedurende een zekeren tijd
voor anderen arbeid verrichten, onverschillig
welke namen of titels in liet verkeer aan
de partijen of aan de dienstbetrekking
mogen worden gegeven. Zoowel om
praetisclie als om theoretische redenen is deze
algemeen toepasselijk verklaring te ver
dedigen. I'ractisch omdat de grenslijnen
tusschen de verschillende groepen arbeiders,
getuige de verschillende uitspraken der
rechterlijke colleges zoowel hier te lande
als elders, onmogelijk zijn te trokken ;
theoretisch omdat daardoor liet ontwerp
niet het karakter verkrijgt, van te willen
geven excoptioneele bepalingen voor som
mige groepen of klassen van personen.
Slechts twoe algemeeiie uitzonderingen
zijn in het ontwerp opgenomen. Met de
eerste uitzondering, die betreft de personen
wier arbeidsovereenkomsten reeds opzet
telijk geregeld zijn in het tweede boek van
het Wetboek van Koophandel, kan ik mij
wel vereenigen, omdat er geeno aanleiding
bestaat daarin thans wijziging te brengen.
Met de tweede echter, die betreft (hot
uitsluiten van personen in dienst van Stunt,
provincie, gemeente en waterschap, ga ik
niet accoord. Waarom heeft de minister
op het voetspoor van mr. Drucker in zijn
bekend ontwerp voor het grootste ge
deelte met de memorie letterlijk in dit
ontwerp overgenomen deze ambtenaren
en beambten buiten gesloten:' De Minister
zegt het niet met zoovele woorden. Toch
kunnen wij do redenen daarvan bevroeden,
omdat de motiveering voorkwam zoowel
in het ontwerp-Druckor als in het ontwerp
1901. Al heeft de minister de volgende
woorden uit zijn toelichting gelicht, toch
mogen wij aannemen, dat zij ook voor dezen
bewindsman de richtsnoer zijn geweest.
Deze motiveering luidde aldus: Op prak
tische gronden wordt algemeene
toepasselijkverklaring onraadzaam geacht. De waar
borgen, die het ontwerp den werkgever
?verschaft, zal het publiekrechtelijke lichaam
zich zelf wel weten te bezorgen. Wat aan
den anderen kant de positie der personen
betreft, die in dienst van don Staat enz.
werkzaam zij.n, deze is in vele gevallen
thans gunstiger dan ze bij toepassing van
het ontwerp zou worden. V oorzoover dit
niet het geval is, mag worden verwacht,
dat de overheid zich vrijwillig zal richten
naar de regels, die de wet aan particuliere
werkgevers voorschrijft. Do controle der
Vertegenwoordiging in Staat, provincie en
gemeente en daarnevens de openbare mee
ning, zullen zich waarschijnlijk krachtig
genoeg doen gelden. Op dergelijke gron
den werden ook bij het ontwerp van wet
van 15 Mei 1889 (houdende bepalingen tot
ifafirborrjing enz.) belangrijke artikelen
niet van toepassing verklaard op do hier
bedoelde personen. Blijkt onverhoopt bij
de Besturen geene voldoende geneigdheid
te bestaan, hunne ambtenaren on beambten
althans op den voet van dit ontwerp te behan
delen, dan zal door administratieve wetten
(Gemeentewet enz.) daarin zijn te voorzien."
Met allen eerbied voor deze meening
kunnen wij niet anders verklaren dan dat
wij in het bovenstaande geen steekhoudende
redenen kunnen vinden. Worden daarin
de praktische gronden" gedemonstreerd?
Wij kunnen het niet zien. Aangenomen,
dat de overheid zich zelf de waarborgen,
in het ontwerp gegeven, wel kan verschotten ;
aangenomen zelfs, dat in vele gevBtlen"
de positie der ambtenaren en beambten
beter is dan het ontwerp zo zou maken,
wrordt toch erkend, dat dit in sommige
gevallen niet het geval is. Welnu welke
grond voor het niet toepasselijk verklaren
van het ontwerp op deze personen wordt
opgegeven 'i Alleen deze dat de controle der
vertegenwoordiging en de openbare meening
de overheid vrijwillig er toe zullen brengen
zich naar het ontwerp te richten. Aangezien
de vertegenwoordiging ieeft bij de gratie
van de kiezers en de meening dei1 kiezers
vrij wel vormt de openbare meening, komen
de controle der vertegenwoordiging en de
openbare ra-eening op hetzelfde neer en moet
men, daar ze samenvallen, niet de eene
naast de andere plaatsen.
gen ... En weg is het bewïjstzijn weer, weg
het even-belder-zijn-van -geest.
Ja zeker ! We komen allemaal terug,
allemaal!" hoort hij 'Onaschka roepen. Maar
hoe kunnen wij in godsnaam terugkeeren
onder zulke omstandigheden. Kijkt dan eens !
't Regent kogels. Al die kruitdamp. Ze zijn
waarachtig niet karig met hun kruit !"
Och, wat !" roept nu Onaschka weer, ze
schieten maar in de lucht, dacht je dat ze op
lafaaids zouden schieten. Bangmakerij, anders
nie't ! Maar we laten ons niet bangmaken,
we -gaan er met de bajonet op in ! Komt
kameraden, met de bajonet. Ha, ha, wij zou
den ons vrees laten aanjagen !"
Kijk, wat een "massa soldaten daar komt
aanrennen en al grooter en grooter wordt
de 'troep ; hoe langer hoe meer komen er
bij. Ze stroomen toe als het water, dat door
een dijk heeft weten heen te breken. Had
den we maar niet zoo'n last van dien ver
vloekten kruitdamp, dan konden we ze beter
'zien, die ho'ndsvotlen, die canailles, die . . .
die . . .
Hoor, ze beginnen op'nieiiw te schieten.
Ze zülte'n ons stuk voor stuk raken. AVe
zullen niét Weerom komen."
En Fedor schiet ook, maar onwillig, links
en doodsbenauwd en met tusschenpoöz^n,
'terwijl de tegenstrijdigste gedachten zij ver
hit breïn doorkruisen ; nu eeiis zou hij willen,
dat hij maar di'rekt morsdood geschoten werd
en voor goed 'Van alles af Was ; doch da'n
opeens weer denkt hij aan Marja, zijn vrouw
en aan zijn zoontje... En dan wordt 'het
hem zoo droef te moede dan zou hij weer
kunnen bidden, gespaard te mogen blijven,
om die beiden terug te zien . . . En hij'WoKtt
'hoe langer 'hoe onrustiger ! . . . Daar Vliegt
hem een woeste drom soldaten voorbij . . .
Op eens 'blijven ze o'p n hoop bijeen s'toa'n,
de hoofden bij elkaar gestoken . . . allen sta
rend op n plek . . . naar den generaal, die
hoog opgericht in de stijgbeugels staat en
'met een handgebaar tot stilte aanmaant . . .
Kinderen !". . . De rest is onverstaanbaar,
men ziet alleen dat hij opeen gegeven oogen
blik den sabel uittrekt, zich op den rug van
zijn paard laat zakken en dan met den sabel
recht vooruit plotseling voorwaarts rent,
Zal nu de openbare meening dien grooten
invloed hebben:1 Zoo ja, waarom zal de
publieke opinie dan meer vermogen op de
overheid dan op de particulieren 'i Wanneer
het noodig is, dat den particulieren patroons
bij de v/et voorschriften worden opgelegd,
omdat de openbare meening of niet in die
richting wil drijven óf', zoo zij het id wil,
niet bij machte is dat te doen, waarom zal
dat dan anders zijn, als het geldt den
overheid-patroon':' Is de openbare meening
niet voor het opleggen van die nieuwe
verplichtingen, dan zal zij ook niet oen j
l stuwkracht zijn voor de overheid. Is de
j openbare meening er wel voor, dan moge
! zij misschien wel eerder de overheid er toe
l brengen dien weg op to gaan, maar dan
zal zij ook niet nalaten op den duur do
particuliere patroons dien kunt op to drijven.
Wanneer dit zoo is, dan ontgaat ons de
dringende roden om den particulieren pa
troons wel, den overheid-patroon niet wet
telijke voorschriften op te loggen.
Wanneer de besturen overiioopt niet de
gewensehto geneigdheid bezitten, dan zal
in administratieve wetten toevlucht worden
gezocht. Ja, de minister is reeds daarmede
begonr.en, getuige do bepalingen, opgeno
men in het ontwerp tot wijziging van de
Gemeentewet. Maar als de minister meent
daarin genoeg gegeven to hebben, vergist
L ij zich. Deze bepalingen toch houden
niets moor in dan hot opleggen van den
plicht om arbeidsiegleirenten te maken
met aanduiding van hetgeen daarin gere
geld. moet worden. Naast het onderhavige
ontwerp maken deze bepalingen een zeer
pover figuur en kunnen deze onmogelijk
voldoen. Wanneer het
ontwerp-gemeentewet in hot iïtiwtalilai/ zal zijn verschenen,
zal de overheid-patroon nog een zeer groote
vrijheid van handelen bezitten tegenover
den particulieren patroon en dat acht 'ik
niet goed. Waar overal het streven zich
meer en meer openbaart om particuliere
ondernemingen door de overheid te doen
naasten, zal ook steeds grooter worden liet
getal ambtenaren en beambten in dienst
van een openbaar lichaam en daarmede zal
tevens vermeerderen het aantal van hen,
die vallende onder de administratieve wet
ten en niet onder de bepalingen van hot
arbeidscontract, niet zullen genieten de
bescherming van de personen in particu
lieren dienst.
De opvatting van deu minister kan mij
dus niet bevredigen. Het wil mij voorko
men, dat de scheiding tusschen publiek en
privaat recht en het vooropgezet beginsel,
dat ;het ontwerp alleen de privaatrechte
lijke zijde van het vraagstuk wil behande
len, de ware reden van de uitsluiting zijn.
Door het zich plaatsen op dit enge stand
punt zal er dus zooveel niet tot zijn recht
komen.
Een bepaalde groep van arbeiders wordt
in het ontwerp anders behandeld dan do
rest. Wij hebben opgemerkt, dat er naast
bepalingen van aanvullend recht bepalingen
van dwingend recht zijn. Terecht meent de
minister, dat voor de arbeiders, die tegen
over den werkgever in eene minder af
hankelijk e positie verkeeren, met betrekking
tot enkele dwingende voorschriften
contractucele vrijheid kan word-'i- toegelaten. Doch
waar is het kenmerkend onderscheid gelegen;'
liet ontwerp-Drueker neemt als grens
oen zekere grootte van het loon aan en
bepaalt, dat afwijking openstaat voor de
arbeiders met een loon van J 3 of hooger
per dag.
De ministor meent, dat naar gelang de
tijdruimte waarbij het loon van den arbeider
wordt vastgesteld, grooter is, ook de zelf
standigheid van den arbeider tegenover don
werkgever in gelijke mate stijgt. Nu moge
hot waar ijn, dat de belooning der fabrieks
arbeiders, ambachtslieden enz. in den regel
per dag of per uur, en die der meer int
elleotueelen naar langere tijdsmimren worden
vastgesteld, uitzonderingen zijn er zeker en
daarom is dit criterium gelijk de minister
trouwens zelf erkent tot op zekere hoogte
willekeurig.
Ook aan het criterium-Drucker kleven
bezwaren en wel voornamelijk dit, dat de
zelfde som in de onderscheidene doelen van
ons land niet dezelfde waarde vertegen
woordigt. Hoezeer in de onderscheidene
streken van ons lond eene gelijke mate van
welstand, en dus ook van onafhankelijkheid,
gevolgd door zijn manschappen, die doldriftig
met den blooten sabel om zich heen zwaaien. . .
Plotseling schiet Onaschka Fedor voorbij,
daarna een tweede, een derde landsman, en
nóg een en weer een . . . Fedor richt zich
hoog op, hij beeft over zijn geheele lichaam,
on met de handen krampachtig om zijn
geweer geklemd rent ook hij voorwaarts . . .
Hoera !"
Wat scheelt je? Ben je dol geworden?
Waar wou je heen ?" roept zijn vader hem
toe, hem bij den arm vattend ; maar Fedor
rukt zich los en snelt weg.
Fedor, beste man I M'n jongen ! m'n
kind! Houdt hem tegen! om godswil, houdt
hem vast." jammeren op hartverscheurende!!
toon twee vrouwenstemmen ; die van zijn
vrouw en van zijn moeder. En als ze hem
ingehaald eu zich aan hem vastgeklemd heb
ben, wil hij niets van ze weten en schudt ze
woest van zich af met den kreet :
Daat me los, ik moei mjjn plicht doen !
Laat los !"
Weg is hij weer, altijd maar vooruit, tot
bij gekomen is daar, waar onder liet kermen
en kreunen der gewonden een verschrikkelijk
gevecht plaats grijpt, waar stof, bloed en vuur
zich met elkaar vermengen; waar alles tot
een afzichtelijke klomp is suauigedrongen ;
hot roode buis en do Russische képi,
baard-ige en ongebaarde, van woede verwrongen
.gezichten, met wijd-opengesperde oogen,
schrikverwekkende, schreeuwende gestalten,
die elkander het van bloed klevende staal
in de borst steken . . .
Hoera! Hoera!"
Fedor stoot met z'n bajonet naar links en
naar rechts ; hij geraakt buiten adem, weet
zich te ontwringen aan de sterke handen, die
hem va-n alle zijden omvatten, vliegt dan
weder voorwaarts, tot hij eindelijk stuit op
Onasehka . . . Onaschka, die daar ligt op den
rug ; zijn tanden zijn zichtbaar, evenals laatst
in de herberg, toen hij zoo luid lachte en
zong : Wij komen terug, allemaal I" ... Maar
nu zwijgt hij, nu . . . zwijgt ... hij ...
Zie, ook hij heeft van iemand een slag op
de borst gekregen, ook hém hoeft iemand
een wonde in de borst toegebracht, n die
schrijnt en o zoo'n pijn doet ; on er vloeit
kan worden verkregen bij geheel verschil
lend loon" aldus de minister daar
van levert de bij art. l der kieswet bedoelde
tabel een treffend voorbeeld. Als maatstaf
van onafhankelijkheid in allo gedeelten des
land j kan een vaste som bezwaarlijk dienen,
zonder do werking der w7et in de onder
scheidene stroken te doen uiteenloopen".
Dit alles is volkomen juist en tocli ver
wondert het mij, dat de Minister niet een
ander criterium heeft gevonden. Juist het
wijzen op do tabel bij do kieswet ha, de
richting moeten aangeven die ingeslagen
dient te worden. Voor hot geheele land ? 3
te nemen gaat niet, maar het gaat wel een
tabel samen te stellen voor de onderschei
dene streken waarin dezelfde mate van wel
stand in geld wordt bepaald. Dan zal men
niet te doen hebben met een vaste som,
maar voor alle gedeelten van ons land met
verschillende sommen, die echter een gelijke
mate van wolstand en onafhankelijkheid
vertegenwoordigen. In het kort, men handele
gelijk men gehandeld hoeft bij de vervaar
diging van do tabel bij de kieswet behoo
rende. Ook tegen deze grens zal evenals
tegen elke andere grens wel iets zijn aan
te voeren. Maar niet kan dan gezegd worden,
dat zij voor hot eano gedeelte van ons land
te hoog. voor het andere te laag is. Neen,
blijkt zij te hoog of' te laag te zijn, dan is
zij dat gelijkmatig en gemakkelijk kan
daarin do ge wenschte verandering gebracht
worden.
Kampen.
Mu. Dn. 11. S.Vi:i.wi.\x.
'nael in ds Hiltafl.
De uitvoering van Vondei's Lucifer", eloor
de leden van brt l'lrtvhlzch Slndmttn Toonfd,
in den SUd.-schouwburg alhier, op Vrijdag
'2.) April, geelt mij aanleiding eenige regelen
te wijden aan do muziek bij de Keven van
Hugo Nolthenius.
Het was zeker geen gemakkelijke taak voor
den componist de heerlijke woorden van
Vondel op iim/.iek te zetten. Kiet zoozeer
omdat die noorden reeds op zich zelven zoo
rijk aan inhoud zijn, doch omdat de
bru.kbaarlieid der compositie bij een tooneelopvoering
niet van te voren kan beproefd worden maar
eerst blijkt, wanneer het werk kant en klaar
ten tooneele verschijnt.
In zekeren zin is elke poging om muziek
bij «n van Vondei's tooneelwerken te maken,
een proefneming.
Ik herinner mij in het begin van 181)5 in
dxïn Stadsschouwburg een opvoering bijge
woond te hebben van den Gysbreght van
Aemstel met muziek van Zweers. Het is bij
die eene opvoering gebleven. Zoowel de
Gysbreght als de muziek van Zweers hebben
ieder voor zich hunne (hare) levensvatbaar
heid getoond in hei baalde op-en uitvoeringen,
maar te zinnen konden zij elkaar toch niet
te bes-t verdragen. Of het met Diepenbrock's
Gysbreght-muziek anders zou zijn? Ik ben
overtuigd van niet.
Nu hebben beide kunste-iaars superieure
muziek geschreven, die in de Concertzaal haar
goed recht van afzonderlijk bestaan herhaalde
lijk bepleit heelt.
De lieer Nolthenius heeft zich. een meer
bescheiden rol voorgeschreven. En dat was
goed gezien voor zoover de componist uit
sluitend liet oog gevestigd hield op eeii
tooneelmatige uitvoering.
In zijn toelichting schrijft do heer Nolthenius
zijn werk moest in zekeren zin slechts bij
zaak zijn. Hij hiui do kracht en de macht
van Vondei's heerlijke woorden niet te ge
bruiken voor subjectief werk, neen, hij had
slechts to zorgen dat het woord nog beter
tot zijn recht kwam dan wanneer liet slechts
gesproken werd, vooral ook hiervoor dat de
stemming in de reyen gelegen, ka.ii 't zijn,
nog meer onmiddellijk aan liet auditorium
wx'rd medegedeeld, dan wanneer ze door een
enkele stem gezegd werden."
Den componist m mij", zegt de heer
iiiiiiiiimitutumiiinn
ook iets uit, iets warms, iets roods.
Voor een oogenblik verschijnen de ver
schrikte gezichten van de ziekenzuster, den
dokter eu eeii paar soldaten aan zijn oog ;
n oogenblik lang voelt hij in zijn handen,
in plaats van de bajonet, den tinnen kroes...
en plotseling... niets... noch de rootle bui
zen, noch Oiiaschka, noch de zuster; alleen
is het hem of een massa vurige sterretjes
hem voor de oogen dansen en draaien en
heel dof, als van uit de verte klinken in zijn
oor de woorden :
Om godswil, help, hij heeft het verband
losgerukt: . . ."
Do morgenschemoring breekt aan. Som
migen slapen nog; anderen zijn wakker en
bidden, de blikken onafgewend gericht op
liet iii den hoek der zaal hangende, groote
crucifix. \Veer anderen loopeii behoedzaam
de zaal op en neer, af en too enkele woor
den tot elkander fluisterend en vol ongeduld
den tijd afwachtend, dat de thee wordt
gebracht. De vermoeide ziekenzuster heeft
haar beide handen gekruist op het tafeltje
gelegd en is met liet hoofd daarin verborgen,
in een korte sluimering gevallen.
Fedor ligt op sterven. Hij ligt doodstil en
zy'n ademhaling is nauwelijks meer hoorbaar.
Uit zijn lijkwit gezicht steekt de neus spits
vooruit; de met bloed en schuim bedekte
lippen zijn blauw geworden, de halfgesloten
oogen liegen diep in hun kassen verscholen.
Ouder zijn oogen groote, blauwe kringen.
Zijn gewonde krijgsmakker in het bed naast
hem kijkt hem lang en opmerkzaam aan ;
daarna weet hij zich met moeite op te richten
en naar hem toegaand vraagt hij :
Slaap je, kameraad'?"
Fedor slaat de oogen op.
Is het niet goed met je ?"
Heel... slecht.. ."
Als je soms iets hebben wilt, zeg het maar.
Heb je nog een boodschap te zeggen, we zij n
toch immers uit een plaats, nietwaar ?"
Ja . .. neen ... ik weet het niet recht."
Du ... bo .. .witzka."
Juist; wil ik een brief schrijven,
aan je vrouw misschien ?"
Ja ..» schrijf maar ... Hier, neem dat
Nolthenius verder heb ik heel dikwijls moeten
beteugelen; herhaaldelijk heb ik mij moeten
herinneren aan de bescheiden rol, die hier
voor den componist was weggelegd
De woorden vast te leggen iu naar de
oude vormen geconcipieerd -t muziek leek mij
ondoenlijk ; bepaalde polyphonie was hier
evenzeer uit te sluiten, want zij verstopt de
woorden."
Hieiuit mag men opmaken dat de compo
nist, indien hem het oogmerk eener opvoering
niet voor den geest had gestaan, zijn werk
muzikaal rijker zou behandeld hebben. Daar
aan heb ik dan ook tijdens de uitvoering der
reyen, goen oogenblik getwijfeld. Gedurig
heb ik behoefte gevoeld aan oen bewerking
waaraan onze muzikale ooren meer gewend
zij n.
Het zoogenaamde declamatorisch go'ang,
door sommigen met den naam van modern
recitatief bestempeld" zooals de heer Nol
thenius zegt, heeft mij als musicus niet geheel
voldaan.
Waar de heer Xolthenius echter ter willo
van het doel zijner muziek zich heeft beperkt,
voel ik dat ik ook een gedeelte van mijn
eischen moet laten vallen.
Ee'n ding verwondert mij; dat de heer
Nolthenius niet het voorbeeld heeft gevolgd
van Humperdinck in zijn Marenen: die K
nigskiiider." Ik herinner mij, gelezen te hebben,
dat de componist daar de woorden van het
gedicht in den deehimatie-rhytlimus heeft
opgeschreven en de melodische Hebungen
und Senknngen" zooveel mogelijk aan deji
spreektoon heefl afgeluisterd. Aan het orchest
is dau een rijkere bewerking ten deel gevaücn,
echter in bescheiden klankverhoudingen.
Maar misschien zou zulks bijzonder groote
moeilijkheden bij de instudeerinsj met /.ieh
hebben meegebracht. Voorts had de heer
Nolthenius zijn muziek ook nog in den geest
van het (.iregorituinsch kunnen componeeren
eu ook dun het zwaartepunt in de
orchestbewerking kunnen leggen.
Docli ik wil mij thans niet langer bezig
houden met de wijze waarop ik mij de proef
neming . want een proefneming blijft het
altoos zou hebben gedacht, doch alleen
niet de wijze waarop de heer Nolthenius de
zich zelven opgelegde taak heeft vervuld.
En dan wil ik gaarne verklaren dat do mo
tieven, welke de heer Nolthenius heeft ge
kozen mij zeer goed gevonden lijkeu en
volkomen in den geest van het onderwerp.
Het koor der Luciferisten Op, treek t op"
komt mij als koorbewerking het best geslaafd
voor. Ook dékoren van de tweede en vier Je
bedrijven laten een zeer bevredigeiulen indruk?1
achter. De rey van de eei>te acte scheen
mij toe ietwat hoog gelegen te zijn voor het
koor. Zou het niet wenschelijk geweest zijn
de mannen- en vrouwenstemmen, hier en
daar, afwisselend, gesepareerd, te hebben
doen optreden ?
Menig oogenblik da'iht ik daaraan, als ik
beide stemsoorten in voortdurende octaven
hoorde zingen.
liet a cappella-gedeelte Heiligh, heiligh,
noch eens heiligh" vind ik een der gelukkigste
gedeelten. Ook in het vijfde bedrijf troffen
mij enkele zeer goed weeigegeven verzen.
De dames en lieereii van het koor kweten
zich zeer verdienstelijk van hun taak. Wel
liet do zuiverheid af en toe iets te wenscben
over, maar vermoedelijk is dit te wijten aan
het voor hen vreemde tooneel. HetUtrechtsche
stedelijke orchest was als steeds slagvaardig
en met liefde bij de zaak.
Het concert dat alle jaren plaats vindt voor
het Ondersteuningsfonds van ons
Concertgebouw-orcheet, was ditmaal gelukkig beter
bezocht dan vroegere jaren. Het programma
bestond uit Dicpeiibroek's jongste compositie
vcor orchest en bas Vondel's vaart naar
Agripjiine", het vioolconcert van Beethoven
door den heer Carl Flesch gespeeld en ;u
liet tweede deel do Negende symphonie.
Daarin zouden medewerken de dames Anna
Kappel en Mario Seret en do heeren Urlus
en Messchaert. De beide laatsten moesten
worden vervangen door de heeren Rognuuis en
Zalsman. Deze laatste werd zelfs Ier elfder ure
opgeroepen en had niet eens gelegenheid de
generale repetitie mede te maken. Zooveel
te meer waardeering moet men hebben voor
de uitstekende wijze waarop h\j Diepenbrock's
moeilyke compositie voordroeg. Zelfs al neemt
men in aanmerking dat hij het werk vroeger
reeds heeft bestudeerd, dan nog kan men
geen woorden genoeg vinden van lof voor
M4IIIIIIIIIII
kruis ... voor mijn zoontje, Wassjutka heet
hij ..."
Goed, hoor; wees maar gerust. En de
naam van je vrouw, hoe is die?"
Maar Fedor hoort hem reeds niet meer;
mogelijk dat hij wél verstaat, maar hij kan
niet meer antwoorden, zoo nemen zijn krach
ten af. De slappe oogleden vallen van zelf
toe, over zijn geheele lichaam komt nu een
volslagen machteloosheid. Zijn hersens alleen
zyn nog aan het werken, allerled verwarde
denkbeelden doorkruisen iiag zijn hoofd.
Dat kruis vooral aan m'ji jongen geven,
hij moet het dragen als eii gedachtenis aan
zy'n vader. Vermoord hebben ze me,
vermoord . .. AVaaróin hebben ze dat gedaan,
waarom hebben ze ook Onaschka vermoord ?...
Ik heb toch .nooit iets slechts gedaan ... Wat
gonst de rogge . .. gonzen, ja, als
vliegen gonzen de halmen... Wie .zal nu de
rogge snijden ? Vader is oud, allén .krijgt hjj
't niet gedaan . .. allén .niet.. . Hoe zou hjj
dat alteen kunnen doen ! Dat kan niemand...
Marja, ik ben erg ziek, geloof ik ... Waarom
laat je den pastoor nu tochniethalen ?
Ik zou zoo graag willen biechten ... Wacht,
daar loopt iemand voorbij ? - . dat is de pas
toor ... Roep hem dan toch ... moeder...
Heere God, Jezus Maria ... wees uwen ...
dienstknecht genadig ... O God! zijn ze uu
allemaal weg?... Waarom wordt.net opeens
zoo donker ... Laat-ine dan toch biechten . . .
Marja ... de pastoor ..."
Daar glijden de eerste zonnestralen door
het tuimelraam naar binnen, vallen op den
gladden eikenvloer, op de wanden, op de
bedden en op het .thans .rustige, wassen
gelaat van den dood-e. .Ze wakken ooi de
groote, blauwe vlieg, die .zich gedurende deu
nacht ergeas verborgen .gehouden heeft en
nu niet haar eentonig gegons weder in de
zaal begint rond te vliegen ....
De dokter komt binnen. Zijn eerste bezoek
geldt Fedor. Behoedzaam buigt hij zich o-ver
diens bed, onderzoekt hem en... .teruggaand
naar de deur, opent .h^j die en roept deu
buiten op wacht staanden soldaat to.e :
Een baar voor nummer 10!..."