Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1402
den prachtigen stijl en de warmte waarmede
hij dit pehoone toongedicht recreëerde.
Maar niet minder moeten hier de heer
Mengelberg en het orehest herdacht worden
voor de inderdaad superieure intrepretatie
van het belangrijke instrumentale gedeelte.
Alles kwam thans met een zekerheid en een
overtuiging ten gehoore, die het werk in een
nog veel gunstiger licht plaatsten dan bij de
eerste uitvoering.
Voor wie het nog niet wisten, dat de heer
Carl Flesch geacht mag worden tot de eerste
violisten van onzen tijd, zal het Zaterdag
avond bij de voordracht van Beethoven's
concert wel duidelijk zijn geworden. Met
absolute reinheid en steeds mooien toon
heeft hij het uniek schoone concert gespeeld.
Eigenlijk stonden alle drie de deelen op groote
hoogte, maar toch mag wel vermeld worden
dat het Rondo door hem niet, zooals menig
maal gebeurt, in een te overhaast tempo
genomen werd.
En de negende Laat ik beginnen met
m\jn compliment te maken aan het koor
voorde schoone wedergave vanSchiller'sOde.
Beethoven heeft hier zulke zware en hooge
(dit woord in werkelijken zin op te vatten)
eischen gesteld aan het koor, dat het over
winnen van die moeilijkheden wel een afzon
derlijke vermelding waard is. Niet geheel
op n lijn daarmede stond de vertolking
van het soloquartet; vooral het glanspuut
van het quartet: de cadens op de woorden
wo dein sanfter Flügel weilt" leed aan
ongelijkheid in de phraseering en hier vooral
moet alles haarfijn kloppen.
Met genoegen merkte ik op, dat de eerste
Satz met die soberheid in den rhythmus werd
gespeeld, die door Beethoven is voorge
schreven, zonder willekeurige tempovertra
gingen dus. Ook de tweede Satz, welke trou
wens hiertoe geen aanleiding geeft, was vol
komen juist van beweging. Van den derden
Satz kan men zulks slechts ze-'gen onder voor
behoud van do D-dur melodie, % maat voor
de tweede violen en alten, welke te
berschwiinglich" gespeeld werd. Het kwam mij
echter voor dat de gelijkheid en accuratesse
in het instrumentale gedeelte iets te wenschen
overlieten ? misschien doordat het
strijkorehest met eenige krachten versterkt was ?
Het publiek was zeer dankbaar gestemd.
Er werd den 'geheelen avond gejubeld en
men was zeer kwistig in het uitreiken van
lauweren.
*
-XDe naam Dvorak is te dikwijls in dit blad
vermeld, om niet met een enkel woord
melding te maken van zijn plotseling afsterven
ten gevolge van een beroerte.
Ant. Dvèrak mag men wel beschouwen
als het hoofd der Boheeinsche school. Reeds
vóór tijden hebben de Bohemers als muzikaal
volk een hoog standpunt ingenomen. Vele
hunner zonen hebben hunne natie tot roem
en eer gestrekt. Dvorak zeker niet het minst.
Zijn kamermuziekwerken zijn wel het meest
beoefend hier ter stede, niet alleen door het
herhaald optreden van het Boheemsche
strijkqUartet, doch ook door de uitvoeringen op
onze Toonkunst-soirees. Voorts zijn enkele
zyner orchestwerken herhaaldelijk en met
bijval hier in het Concertgebouw ten gehoore
gebracht o. a. zijn sympholüe.?Aus der Neuen
Welt": Een Stabat Mater van Dvorak werd
wel niet in de hoofdstad maar herhaaldelijk
daar buiten uitgevoerd.
Dvorak documenteert zich in al deze werken
als een man van groote begaafdheid, die in
zijne compositiën vonnschoonheid weet te
paren aan frischheid van gedachten. Een
enkele maal neigt hij er toe den adel in zijn
melodische vinding prijs te geven, maar het
kan zijn dat het tschechisch nationale in zijn
natuur hem daartoe aanleiding geeft en zulks
wel door ons, deftige Hollanders gevoeld
wordt, maar niet door zijn
zigeunerachtigvurige landgenooten.
Dvèrak werd geboren 8 Sept. 1841 te
Mühlhausen. In Praag genoot hij zijn opleiding.
Aanvankelijk speelde hij in meer of minder
v goede orchesten viool, totdat hij in 1873 door
den Staat bekroond werd voor een hymne
voor koor en orehest. Hij, verkreeg toen een
jaargeld en kon zich uitsluitend bezig houden
met de compositie. Verschillende eerbewijzen
vielen hem ten deel. De universiteiten van
Praag en Cambridge verleenden hem den
doctorstitel. Zijn heengaan zal zeker door de
geheele muzikale wereld betreurd worden,
maar vooral te Praig, waar hij buitengewoon
gevierd was, een onherstelbare leemte ach
terlaten. ANT. AVJSRKAMP.
IMiiiiitiimimmiMiiiiuMMiliHiiiiiiimiiiMimiiiiiiiiiMiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiM
Menschenwie. Roman van het land door
Is. QUEIUDO, Haarlem, Da Erven
F. Bohn.
II. (Slot.)
In Herfst", het vierde en kortste boek
is het minst lyriek. En misschien is dat
daarom het best van de vier, het best in het
kader van groote epische litteratuur, omdat
Querido er zoo zonder aarzelen en afdwalen
z'n geweldige macht toont in het kunnen
laten leven van forsch menschengebeuren.
In dit boek wordt oue Gerrit door den foto
graaf, bij wien hij al maanden lang geregeld
stal, betrapt en aan de politie overgeleverd.
Daar is het volkomen verval van de familie
Hassel: de beide jongens gescholden en ge
sard omdat 'r vader een dief, 'r broer een
strooper is, moeten zich als daglooners ver
huren gaan en Dirk ziet z'n meid, die een
Jdnd van hem zal krijgen, zich een anderen,
rijkeren jongen geven. Guurt 'r secretarie
heertje kijkt 'r niet meer aan en ze is rade
loos van verzet en machteloosheid.
Daar sterft ook Wimpie en komt de ver
wording van Kees.
In het geheele vierde boek léft n span
ning, is de schrijver die zich daar nergens
te buiten gaat en met rustige zekerheid zijn
drama tot de geweldige ontknooping voert,
het grootst.
Het is ni-^t droog-oogs te lezen, het is om
nooit te vergeten, Kees' ellende, Kees' ver
wording om den dood van Wimpie.
In dezen Kees heeft Querido een uian
geteekend, sterk en stout en vast, die in onze
herinnering aan menschen in litteratuur wezen
zal ons leven lang.
En al zou er niet meer volkomen gesladgd
zijn in Menschenwee" dan Kees alleen, om
hém zouden we 't boek liefhebben en den
schrijver ervan liefhebben. Want hij moge,
zijn temperament niet beheerschend, zulke
grove en buitensporige dingen doen, beschrij
vingen zóó uitbundig en troebel door opschik,
dat we er iets on-echts in aanvoelen, waar
zijn sentiment zijn kunst beheerscht, is die
van een zuivere, echte innigheid, dan is er
een liefde n een waarheid in Querido's
verbeeldingen, dat we die weten, waarlijk,
groote kunrt,
En dat is vooral in de Keesfiguur.
Hier is Kees' komen in het boek:
Kees klapperde voorbij, z'n hoekig-reuzige
lijf, in groenig schimmeligen jekker, loom
opkijkend naar jongenslawaai, los onver
schillig van gang, z'n armen afbengelend
langs zwaar gelapte broek. Z'n geestige scherpe
kop stond strak-onverschillig. Z'n lippen
knepen fijn op elkaar gedrukt; lippen als
van 'n vi-:ch, dunne' snoekige mondlijnen,
strak, wreed. Klos ... klos, klapperde 't door
't fatsoenlijke wijkje, waar elk gezin voor
Kees den strooper bang was. Van de heele
plaats tot Kerkervaart toe, ging er roep uit
van Kees, Kees durfde alles. Ook 'n moord
te doen. Bange katholieken maakten 'n kruisje
als ze 'm zagen aankomen. Eenigen zeien dat
ie al twee vrouwen vermoord en tien jaar
gezeten had. Weer anderen vertelden, dat ie
bij de Ruïne van Braale, 's nachts, twee
koddebeiers, die 'm op de hielen zaten, bij
't stroopen, den hals afgesneden, en de
bloedkoppen in z'n zak meegenomen had. Politie
en oppassers tartte, bespotte ie, omdat ie
sterker nog was dan Rink van den polder.
Niet een uit de plaats durfde met 'm vechten
of tegen 'm prijsschieten. Geen strooper die
tegen 'm kon vangen.. ..
leder hield hem voor 'n gevaarlijken rak
ker, met den duivel in de ziel. Nooit sprak
ie bijna, maar als ie wat zei, was 't raak,
hevig, oproerig... .
Kees zelf wist wel dat er duizend malle
praatjes over 'm gingen. Maar z'n
onverwoestelijke koelheid over 't geleuter van
menschen en z'n reus-schonkige natuur,
maakten 'm zelfbewust zeker en onverstoor
baar gewoon, onverschillig, stiller tegen 't ge
praat in. Z'n eenzaumheidslust was 'm in
geboren. Met ds stilte was hij opgegroeid.
Ook z'n zwijgen was in hém gewoon; dood
gewoon. Hij kende geen woorden, hij wist ze
niet te plaatsen. Woordloos dacht, voelde ie
de dingen beter. Er viel ook niets voor 'm
te zeggen. Hij keek veel liever. Alles lag stil
in z'n binnenste, en van z'n wrokkige ver
bittering op z'n wijf wou ie geen sterveling
spreken.
Niemand had er mee noodig. Ook niet met
z'n armoe-lijen...."
In dien ruwen, norsch-gesloten krachtkerel,
ons sympathiek al, omdat we 't leed in zijn
ellende-gezin, waarin zijn bigotte Roomsche
vrouw en haar moeder hem duldeloos mar
telen, waarlijk mee-voelen en de echte aan
doening van medelijden hebben bij 't mede
léven van al die in stilte gedragen ellende,
in dezen geweldigen krachtkerel laat Querido
leven een stil gloeiend, prachtig blijkend
sentiment, de liefde voor zijn ver-ziekend
zoontje.
Z'n acht meiden kon len 'm weinig schelen.
Maar van 't jongetje hield ie razend. Daar
kon ie niet af. Daar dacht ie altijd an. Dat
was iets in 'm van warm geluk, van brandend
verlangen, zonder dat ie 't zelf goed wist.
Een wild-hevig begeeren voor dat kindje,
om het te zien, te verzorgen, te koesteren.
Hij wist niet wat koesteren, verlangen, lief
hebben wa-s. Nooit had ie die woorden ge
hoord en als ie ze gehoord had, waren ze
'm voorbij geklankt onbegrepen, als zoo veel
gepraat. Maar waar ie was, dat gevoel voor
z'n ziek kereltje, kwam in 'm droeven en
knagen, als iets heel smartelijks, zóó dat hij,
de zwijgende arme schooier, onverschillig en
beroerd, voor geen duivel of dood wijkend,
dat hij vanbinnen huilen kon, om de ellende
van 't kereltje, mannetje, dat ie wel kon
zoenen, pikken."
Kees heeft heel het boek door onze sterke
genegenheid. Je zou zoo'n vent willen ont
moeten, kennen, helpen.
Die genegenheid is zoo beslist, dat we veel
meer houden van z'n broer Dirk, overigens
even ruwen botte zuip-vent alj z'n broer
Pieter, dan van dien, omdat Dirk de eenige
is, die in het gezin der Hassels nog eens
partij trekt voor Kees. En dat we meêlij
voelen gaan voor Kees' vrouw eerst dun als
zij iets beseffen gaat van Kees' martelingen
en hem niet meer verwijt, hem aanspreekt
met onderdanige stem.
Kees' leven is n lange strijd tegen de
ellende in zijn gezin, waarvan hij voelt, omdat
Wimpie er in meê-lijdt.
Hij duldt in stilte om Wimpie. Hij laat
zich martelen door z'n bigotte vrouw, om
AVimpie.
Hij voelde, Kees, als ie zuipen ging, dat
hij niet meer ophouen zou al z'n huiselijke
ellende en getob over Wimpies
beroerderigheid weg te spoelen. Nou z'n ventje 'r nog
was, hield ie zich sterk.
Men vergunne ons nog n fragment over
te schrijven, waaruit iets van dat leed en dat
dulden blijken kan.
Hij is twistende met zijn vrouw, Ant.
Opgewekt en gebroken toch, gilde ze rauw :
? Main arremoe!..., main poere!.... daa's
gain skande!.... Onse liefe Heer liep 't sien
.... aa's sondaar b'ik bore.... moar daa'k
main va' jou vuilik,.... jou heb afgegaive ....
da bin 'k verdoemd van .... veur eeuwig ....
da mist uie.... doar sel 'k veur brande in
't voagevuur! .... JÏain kind.... main kind
.... bid om g'noade ....
Met 'n ontzettenden lichaamszwaai van uit
't schemerraam naar het hookduister, was ze
over 't geitje, door den kinderstapel heen
gewrongen en had ze zich voor 't bedje van
Wimpie in den hoek op 'r knieën gesmakt.
In starre wilde opwinding beefde dof'r stem,
extatisch:
? Main kind, main kind, bid veur main
sonde .... Main Vader, vergeef main skulde
.... In schrei-vloed was 'er stem uitgesnikt,
gebroken. Er klonk berusting door'r nahuil,
deernis, en snik-wringend drong ze haar hoofd
op de dekens van Wim, aan 't voetenend.
Wim was in stumperigen angstnood
opgesjokkerd in de peluw, en huilde mee,
snikzwaar, in al prangerder gekerm en droge
huilsmart.
En Kees, in schriklijke ontroering en toorn,
die kraterde in z'n borst, stond stil tegen 't
raam, met z'n rug naar 't licht als 'n donkere
reus in de lage balk-kamer. Sterker stroomde
de woede-siddering door z'n schonken. In
tijdlooze bukking had ie plots 'n zwaren hout
knots, van den blokkenstapel gegrepen bij
schouw, en in n sprong, woest-hevig,
dat de kinderen gierden, gilden, de ouëRams
achtereen, snel pruimstraaltjes uitspoog, tegen
dikbuikigen pot, schommel-angstig op z'n
stoel, zonder op te durven dreigde de
knots boven Ant's hoofd.
Waif.... goan weg.... weg van main
kind wég.... wég!
Rauwe razernij schoot uit z'n stem, die
scheurde en gilde tegelijk. Wou ze nou, zijn
Wim, late bidde, late bidde tege sain....
dat God t'r gena' mos sain da'se sain trouwd
had?.... Da kind bidde.... da' s'n vader
'n vuilik was, 'n skoelje .... 'n p.itser!....
Neenet, da' kon nie langer .... 't was in 'ui
opgespote, opgegild.... Hai sou d'r neer
sloan .... sloan,.... da' vreeselek waif....
Maar Ant was kalm blijven lig-snikken,
met 'r hoofd in de dekens, alsof daar niet
boven 'r stond, die donkere dreigvent met
gekke oogen, ontzettend in woede, als'n wraak
monster uit sprookjesboek. Ant zag bijna
niet op, 't kon 'r niet schelen, wat ie deed.
Maar weer hield ie den slag in, want uit 't
half donker, zag ie op zich turen, smeekend
en hevig van schrik, de stille groote oogen,
van Wim, zijn Wim, die spraakloos
snikscheurend te staren lei. En even door de
snikstilte, beverig schreide z'n stemmetje zwak:
Voüder is main voader.... ikke....
bid .... veur voader!....
Sidder-ontroering en iets van wild-rauwe
vreugde ging er plots door Kees. Hij had
zich willen neersmakken op z'n kind om 't
kakebeenig doodskopje tegen zich te knellen,
te zoenen, en stil, beschroomd den knuppel
ergens achter zich wegmoffelend, begon ie
stern-haperend wat te zeggen, met wegsmoring
van tranen, als om zich te verantwoorden
voor hem, dat kereltje.
Wim . .. jonge ... je voader suip nie .. .
hai hep gain geld... hai hep niks... hai wil
werreke, d'r is gain proat vün . . . maar sullie
wille nie... sullie wille nie... haimofrrekke..
En Wimpie, niet beefstemmetje
huilbibberend:
Xeenet foader, nij f'rrckke ... ikke sel
bidde ... bidde.
Dan sterft Wimpie. En 't is uit met Kees.
Wat om en in hem gebeurd was, begreep
ie zelf niet goed. Hij wist alleen dat hij, op
'n avond thuisstrompelend van 'n dagwerk,
in z'n donker krot, biddende wijven had
zien staan, toen hij instapte. En daarna Ant,
in snikkende keelkramp voor 't lijkje van
Wimpie ; om 'r heen. de doodstille staar en
angstige ontdaanheid van den kinderkring.
In dollen schrik, die 'm deed waggelen,
was ie dwars door de opschrikkende huilende
wijven en wat kerels, naar de plek gesprongen,
midden in de kamer op de tafel, waar Wimpie
te kijk strekte, omschemerd van kaarslicht,
naast 't kruicifix. Op z'n doodsbed lag
ie daar, 't paarse kopje in den was-schemer,
op wat kussens, strak, onkenbaar ingezonken,
met smartelijntjes om mond en neus."
Drift kende ie nu niet meer. Z'n woeste
ransellust was wég. Al de makkers nou in
de kroeg, beschouer-bonkten den gevaar
lijken strooper. Ze omdrongen 'm met vragen,
waarom ie niet meer stroopte, of ie z'n schot
kwijt was, maar hij stotterde wat, hield traag
z'n schouders óp en bestelde met doffe loeiende
stem, nieuwen borrel.
Hij voelde zich geschonden, geslagen, als
'n kerel die met spithouweel 'n slag op z'n
hersenpan had neergemokerd gekregen. Hij
voelde zich kindsch, benauwd, zonder drift,
zonder verzet, "bang, lusteloos, in hevigen
hartstocht alleen voor den zuip."
Die vroeger bang voor 'm waren dollen en
lollen nu met 'm, zonder dat ie 'n vin verroert.
En nog: nmaal komt z'n oue kracht, z'n
ouëdrift weer. Ais z'n vrouw, om 'm te
tergen, te grieven, te moorden in wild venijn
en woedehoon, hem toegilt dat hij, ketter,
hij, de moordenaar van Wimpie is, hij Wirnpie
heeft laten verhongeren.
Dan mokert hij z'n vuist op d'r vale
schuwbegeelde tronie, twee, driemaal, dat z'n handen
in haar gebit vastscheuren, het bloed uit
haar mond stroomt en zij stom ligt, voor dood.
Het boek eindigt met Kees.
Einde November, op 'n grauwen ochtend
dat 'n jammer van vale droefheid over de
akkers triestte, en de regen neerstriemde in
kletter, liep Kees voorbij de verstorven
herfstvelden, eindeloos-droef onder den
laag-doorgrauwden hemeldruil.
Als 'n verschoppeling liep ie 't pad af,
z'n huis voorbij met 'n smart knagend wee,
eindeloos van angstige gejaagdheid, in ont
zette vereenzaming van leven, niet wetend
waarheen. Z'n rotte natte plunje
verzweette regenstank om z'n lijf. Hij voelde
zich bang voor de nachten, die komen gingen,
in diepe aanstarende donkering. Hij voelde
zich bang; verlangde in schreiend heimwee
naar den dood, of naar den heeten zuip, die
z'n brein verbrandde, z'n hartzeer verdoofde,
z'ii denken aan z'njongen gloeiend verwarmde.
We gevoelen heel wel dat ons
beschouwinkje over dit wondere boek noch kritiek
naar den eisch", noch zelfs behoorlijk ge
bouwde beoordeeling" heeten inig. Maar
die hebben we ook niet willen geven.
Nk'ts anders wilden we omdat 't nu
eenmaal moest met aanwijzing van enkele
bezwaren ? dan mee onzen dank en be
wondering zeggen aan den kunstenaar die
dit boek schreef.
Een boek dat ? en klinke de al verre
stem van de eerste bewonderaars van
Menschen-wee hier wederom op: van het
beste is dat in de tien laatste jaren van
litterair leven ontstond.
II. DEKKIXC;.
E>n opwekking,
Telkens als ik Duitsche verzenboeken in
mijne handen neem, verbaas ik er mij over,
dat wij Nederlanders, die toch zoo bitter
weinig liederen 'hebben en niet zoo'n heel
uitgebreide litteratuur, zonder ernstige pogin
gen aan te wenden, verzen laten rusten in
handen van heeren professoren en dokters in
de letteren.
Rusten doen de liederen niet, o neen, ze
worden bekeken van alle kanten, er worden
boeken vol geschreven over de maat, verge
lijkingen gemaakt met andere in het buiten
land bekende gedichten, proefschriften over
in 't licht gegeven ... maar heeft het groote
publiek er iets aan ? Stelt het groote publiek
er belang in, dat het een of ander vers in
't buitenland ook bestaat en dus misschien
een vertaling is? Is het groote publiek ver
langend te weten of Starter de stof van zijn
Timbre de Cardone" aan Bandello's
Novelli" of aan Shakspere's Much ado about
nothing" heeft ontleend? En als de geleerde
heeren daarover schrijven en bedaard rede
twisten, bijwijlen, denken zij dan nog wel eens
aan het geluid van 't vers zelf, waar het de
dichter toch om te doen is geweest, of ver
diepen zij zich zóó in de kwestie, dat zij
alleen de kwestie zien en de dichter met vers
en al, vergeten ?
Ik wil niets afdingen op 't nut, dat ernstige
studie kan opleveren, de ontdekkingen, die
men doet, waardoor de blik ruimer en helder
der wordt, maar ik kan niet begrijpen, waarom
nu de Middelnederlandsche verzen precies
volgens die en die regels en wetten
be-klemtoond moeten worden en hoe men op de idee
komt om daarvoor een stelsel te gaan zoeken.
Er zijn liederen noodig. Dit hebben ver
schillende menschen ingezien en de verzame
ling van prof. Kalff e. a., het liedboek van
Coers, zijn de tastbare pogingen om het
volkslied op te heften, maar of het, tot nog
toe, veel heeft uitgewerkt? Wanneer men nu
over straat loopt hoort men overal zingen
en fluiten: O, wat 'n parel is toch m'n
Karel" en men heeft moeite zich voor te
«tellen, dat ze in vroeger tijd het lied van de
Twee Conincskinderen zougen. Speenhoö'deed
een poging, en het gelukte hem, om het lied
te zingen, maai een lied van hem moet men
geen ander hooren voordragen", zooals de
term luidt. Het eigenaardige hiervan is, dat
het lied alleen door hem. met zijn lange,
zwarte jas, effen gezicht, schaarsche
guitaarklanken, heldere, duidelijke stem, gezongen,
de weemoedige stemming brengt, die in al
zijn verzen ligt. Speenhoft' is een kunstenaar,
die men zelf zijne liederen moet hooren
zingen; zijn werk is, m. i. niet geschikt door
het volk gezongen te worden, waarin niet op
gesloten ligt, dat het geen liederen zijn om
door het volk gelezen te worden.
Dit schreef ik, om aan te toonen, dat er
pogingen gedaan zijn om de te-zingen-liederen
voor het volk te verzamelen en populair te
maken, maar is er ook iets gedaan om verzen
in goedkoope uitgaven te verspreiden, zooals
dat in andere landen gebeurd V Kan een
nietstudeerende, iemand, meen ik, van poëzie
houdende, nu middelnederlandsche verzen
lezen anders dan uit groote bloemlezingen,
gewoonlijk te duur voor het groote publiek ?
Is behalve de poging van de Rotterdauische
onderwijzers om de stukken op te voeren,
en de daarop gevolgde uitgave: Van alle
tijden", maar vooral, want ik heb hier de
liederen op 't oog en het goedkoop ver
spreiden daarvan, het boekje van P. H. v.
Meerkerken Jr. (in 1900 bij v. Looy) niet het
eenige ? Wel werd indertijd, een groote bloem
lezing, waarin zooveel mogelijk heele stukken
zouden opgenomen worden, beloofd, (van de
Middaleeuwen tot op heden) maar bij gebrek
aan deelneming ging de uitgave niet door.
Er is behoefte aan een bundel van die
ou Ie gedichten. Iemand met goede smaak zou
een heerlijke keus kunnen doen en dan in de
eerste plaats die liederen moeten kiezen, die
niet zoo algemeen bekend zijn, waarbij dan
aanteekeningen op de bladzij-zelf geplaatst
moeten worden.
Toen ik dit geschreven had,nam ik een bloem
lezing op en sloeg de bladen om. Daar las ik:
Eens meien morgens vroege
Was ie upgestaen ;
In een scoen boemgardekin
Soudic spelen gaen :
Daer vant ie drie joncfrouwen staen :
Si waren so wale gedaen.
Dene sanc vore, dander sanc na:
Harba lori fa, harba harba lori fa, harba lori fa.
O, wat een schoone liederen liggen daar
voor vele menschen verborgen! Wat zouden
velen kunnen genieten van zoo'n boekje.
Hoor eens dit couplet:
Egidius, waer bestu bleven ?
Mi lanct na di, gheselle mijn ;
Du coors die doot, du liets mi tleven.
Dat was gheselscap goet ende fijn,
Het sceen, dat moeste ghesceiden sijn.
Ja, als ik zoo lees, zou ik meer afschrijven
willen. Van dit Liodeken van den Mey"
wil ik nog even iets laten hooren :
Och ligdy nu en slaept,
Mijn wtvercoren bloeine,
Och ligdy nu en slaept,
In uwen eersten droome,
Ontwect u, soete liefl
Wilt door u veynster comen.
Staet op, lief, wilt ontfaen
Den mey met sinen bloemen".
Ik hoop, dat deze mijne opwekking iemand
zal aansporen misschien nogmaals den
heer v. Moerkerken om de liederen te
verzamelen, want het zal de moeite zeker
loonen. Ze zijn te lang onbekend gebleven
aan het groote publiek, dat zeker genieten
zal van liederen als Aloeette, voghel clein, en
een Oudt liedeken" dat aldus aanvangt:
Het wayt een windeken coel wten oosten.
Hoe lustelijc staet dat groene wout!
Die vogelkens gingen; wie salmi troosten?
Vrouwen ghepeyns is menichfout.
Den Haag, Sprokkelmaand.
G. H. PAXXEKOEK Jr.
Een Toorirefiijto Atlas.
Voor Hu's en School, Geïllustr. Atlas der
geheele Aarde, door R. NOOKDIIOFF.
Amsterdam, S. L. van Looy. Prijs ? 4.90
geb., ?3.00 ingen.
Wanneer men den fraaicn, smakelijken
baud van dozen nieuwen atlas -openslaat en,
al zij het slechts vluchtig, de kaarten door
bladert, dan valt reeds terstond het groote
verschil op tusschen de tot-nog-toe als doel
matigst genoemde traditionneele schoolatlas
sen en dit frissche, oorspronkelijke en op
gansch anderen grondslag voltooide werk van.
den heer Xoordhofi'. Het is geenszins de be
doeling hier ook maar iets te willen zeggen
ter geringschatting van
uitnemend-sainengestelde en met zorg bewerkte atlassen als bijv.
de terecht veel-geprezene van P. R. Bos; ik
wil enkel den grooten afstand con.=tateeren
tusschen de vroegere wijze van
kaarten-vervaardiging en kaarten-bedoeling, en de nieu
were opvattingen, die wij in den atlas van
den heer Noo dhotl' zien uitgedrukt.
Deze opvattingen waren reeds tot ver
buiten onze grenzen ? bekend uit de 12
wandkaarten, die de heer N. van de landen
van Europa vervaardigde, en uit do grootere,
ook in Duitschland met voldoening gebruikte,
Rijnkaart l); nu zijn zij dan eveneens toe
gepast op deze, in boek-vorm verschenen,
panorama's der aarde." Zeer terecht stelde
de vervaardiger zich ten doel een
onmiddellijktreflend beeld van de natuurlijke gesteldheid
der landen te geven, geheel volgens de op
vatting, die ook reeds de bekende Engelsche
aestheticus John Ruskin had (Zie de repro
ductie in het Voorbericht van den atlas).
De bergen zijn geteekend als zagen wij ze in
relief, van ter zijde belicht; en, wat vooral
eene hoogst gelukkige verbetering is op de
oude wijze van kaartteekenen: de meren,
1) Over de opvattingen van den heer N.
zie men ook zijn werkje De kaart als grondslag
ran het on<lfrn:ijs in de aardrijkskunde, Amst.
S. L. van Looy, 1002.
rivieren en kanalen zijn wit uitgespaard,
waardoor de beschouwer ze onmiddellijk ziet
in hun verband met de gebergten waarop
zij ontspringen, waar zij doorheen breken,
die hunne richting bepalen; waardoor tevens
de verkeerswegen der bergstreken, meeren
deels afhankelijk van de ligging der rivier
dalen, terstond zichtbaar worden. (Zie bijv.
de kaart van Zwitserland.)
Een fraai voorbeeld dezer heldere wijze van
uitbeelden is de natuurkaart van Palestina;
terstond zien de kinderen hoe Jordaan en
Doode Zee in n lang dal liggen, en de
totaal-indruk van de gansche landstreek kan
niet anders dan sterk en langdurend zijn.
De verdeeling van water en land, van ge
bergten, vlakten en woestijnen, de richting
der groote verkeerswegen ter zee en te land,
het belang der rivierdalen, dit alles wordt bij
een enkelen blik op de kaarten, zoowel van
de afzonderlijke Europeesche rijken als van
de werelddeelen, onmiddellijk zichtbaar.
Naast deze natuurkaarten, waarop geen
namen zijn gegeven, vindt men de staat
kundige kaarten, en ook die zijn geheel
ingericht voor het onderwijs; de handel met
andere landen is er duidelijk op aangegeven,
het plaatsen-aan tal tot het noodzakelijke be
perkt, maar men vindt er dan ook namen
die bij het geschiedenisonderwijs niet gemist
kunnen worden.
Men moet dus wel bedenken, dat dit werk
voor de school bestemd is, bijzonderlijk voor
de beide hoogste klassen dtr Lagere en de
beide laagste der Middelbare school. Bij het
opzoeken van minder bekende plaatsnamen
zal de groote atlas van P. R. Bos steeds zijne
uitnemende diensten blijven bewijzen; en
wie op reis gaat raadpleegt natuurlijk ge
detailleerder kaarten. Voor kinderen van
10 tot 14 jaar is echter de atlas van den
Heer Noordhoff buitengewoon nuttig, juist
omdat hij niet detailleert en niet op botten
geheugen-arbeid is ingericht, maar slechts
op hoofdzaken de aandacht vestigt en door
een onmiddellijken gezichtsindruk wil werken.
Een goed denkbeeld was het, in dezen
atlas een vijftal afbeeldingen te geven van
de wereld, zooals de menschen haar in vroeger
tijden zich dachten. Wat hier verder van.
kaarten voorkomt, die op algemeene aardrijks
kunde betrekking hebben, munt uit door
eenvoud en helderheid van voorstelling; alle
overbodige geleerdheid is weggelaten. De
verspreiding van menschen, dieren en planten
over de aardoppervlakte is zoo beeldend
mogelijk weergegeven. Zeer te waardeeren
zijn ook de afbeeldingen van ons vaderland,
zooals het zich bij verschillende waterstanden
zou vertoonen, en van zijn voorkomen in
oude tijden. Dit zijn leerrijke en onderhou
dende kaarten, waarin de kinderen, vooral
als er behoorlijk bij verteld en verklaard
wordt, ongetwijfeld veel belang stellen. De
zinrijke citaten uit onze 17d'eeuwsche litte
ratuur zijn hierbij eene schoone begeleiding.
Het gebruik van den atlas wordt voor de
jeugd nog eens dubbel aangenaam gemaakt
door de talrijke afbeeldingen, die de Heer
Heukelom teekende van de landschappen,
de bedrijven en eigenaardigheden der ver
schillende streken en volken, en door de
vroolijke vlaggenkaart met het statige kleur
rijke schip, die het boek opent. Al kon hier
en daar in de uitvoering wat meer fijnheid
van teekening worden verlangd, men zal
moeten toestemmen dat het, vooral daar 't
hier niet om streng-objectieve weergave ging,
beter was de vrije en léven-gevende hand
van een kunstenaar te gebruiken, dan de
grijze en koude zincographie; dit gaf tevens
eenheid van procélévoor kaarten en
teekeningen. Waar hier en daar in de donkere
partijen de tint te veel ineen is gevloeid,
kan zonder twijfel bij een, naar ik hoop
spoedigen, herdruk gemakkelijk verbetering
worden aangebracht.
Zoo is, alles bij elkaar beschouwd, deze
atlas van den Heer Noordhoff een
voortreflijk boek, dat den kinderen zoowel op
school als thuis op onderhoudende wijze
veel onmisbare kennis zal kunnen schenken.
P. H. VAX MOEKKEBKEN' Jr.
Zeker en pijnloos werkt het sedert 30 jaren
erkende MF* JSchte Radlaner'scue
Eksteroogenmiddel. *^H| 60 pfennig p. flac. Slechts
echt met de firma: KRONEN APOTHEKE,
Berlijn. Depot in de meeste Apoth. en Drogisten.
De PHONOLA
het BESTE pianospeelapparaat.
o -XL a.
Onze gehoorzalen zgn gevestigd:
Amsterdam, Kal verstraat 56, Pianohandel,
L. W. WIKGANT; Den Haag, Passage 14 20,
Maatschappij Phonola; Rotterdam, Coolsingel 5,
Pianohandel; ALEX. BUNK.
Dagelijks Matinee, Toegang VB I J.
Maatschappij Püonola, w. NAESSENS,
Passage 14, den Haag.
Agentschap Piano's:
SCHIEDMAIJER en FEURICH.
RIJWIELEN
2 jaar garantie.
A. DRUKKER & Co., Amsterdam,
O. Z. Voorburgwal 242 en 248 lijd Damstraat.
Prijscouranten gratis en franco.
CHOCOLAT-VEEN
ARTISTIQUE"
LE PLUS DELICIEÜX
CHOCOL1T POUB CROQUER.