De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 8 mei pagina 6

8 mei 1904 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1402 Eenige opmerkingen over stedenbouw. Naar aanleiding van de Damkwestie te Amsterdam. I. Yan redaktiewege gewerd mij de vraag of ik niet soms iets zou te zeggen hebben naar aanleiding van de welbekende Dam"of floude-Beursterrein-kwestie" welke om het eens deftig uit te drukken thans onze metropolis beroert. Als ware zulks bijna niet gemakkelijker dan te zwijgen over een vraagpunt dat van zoo veel interesse moet wezen bij een ieder wien het artistieke beeld van Amsterdam ter harte gaat! Men weet waar het om gaat: welke bestemming te geven aan het door de slooping van de oude Beurs vrijgekomen terrein. Waar, gelijk trouwens in elke gedijende, bij haar ontwikkelings-proces zich tevens vervormende stad is waar te nemen, de tijd en de omstandigheden, breede gaten slaan ia het oude schoon, gaten welker aanvulling niet steeds gelukt, bezit de Damkwestie een des te dieper ingrijpender beteekenis. Hier immers wordt eene unieke gelegenheid geboden om in het hart der stad een partij te scheppen, die geroepen is om in samen werking en aansluiting met het reeds bestaande den indruk, dien het moderne Amsterdam voortaan zal maken, zoo niet te beheerschen, dan toch een zeer voorname rol daarbij te spelen. De regeling van die kwestie verdient dus wel, met alle mogelijke attentie, gewikt en gewogen te worden in alle opzichten. In dien zin ge nomen zou het nog zoo kwaad niet wezen als de gemeenteraad inging op het hem gezonden adres en de zaak vporloopig aan gehouden werd. Wanneer dientengevolge nu maar niet tevens kans ontstond, dat de schutting om het tetrein een blijvend sieraad van Dam en Damrak werd, waarvan eens^ de traditioneele oude inwoners zich nau-* welijks. de stichting kunnen herinneren. Als ik, laat dit aanstonds worden gezegd, deze gelegenheid aanvat voor het maken van eenige meer algemeene opmerkingen over stedenbouw, die echter met de regeling van het onderhavige vraagstuk meer of minder nauw verband houden, dan zal in hoofdzaak uitsluitend de artistieke zijde beschouwd worden. Tnsschen het milieu, zoo goed de binnen kamer voor den enkeling, als de stad voor de gemeenschap, waarin wij leven en ons zelf bestaat een wisselwerking. Is het eerste eene getrouwe afspiegeling van onze levens beschouwingen gemoedstoestand, omgekeerd beïnvloedt het deze ook. De algemeene tijdgeest vindt ook in den stedenbouw een zicht- en tastbare vertolking. Een sterk, mogelijk evenwel gekleurd, voorbeeld van dien invloed ontleent Camillo Sitte, een naam waarop in den loop van deze beschouwing nog meermalen zal moeten worden teruggekomen, aan de Figaro Dit voorbeeld- is te sprekend dan dat ik het hier niet even zou willen afschrijven. De Figaro dan, schreef bij gelegenheid van eene in 1874 ondernomen reis van den presi dent Mae Mahon: Rennes waar blijkbaar de ontvangst koel was uitgevallen Rennes heeft geen antipathie tegen den maarschalk, maar deze stad is tot geen geestdrift in staat. Ik heb bemerkt zoo vervolgt de verslaggever van de Figaro dat zulks voor alle steden, die volgens de liniaal zijn aangelegd en wier straten elkander rechthoekig kruisen het geval is. De rechte lijn wekt geen emotie, zoo kon men ook in 1870 waarne men, dat de volkomen regelmatig gebouwde steden zich door de Ulanen lieten inne men, terwijl oude en hoekige steden bereid waren, zich tot het uiterste te verdedigen". Al is in dien zoo algemeenen vorm deze uitspraak wel overdreven, toch noemde ik het geval om door een sprekend voorbeeld te kunnen doen uitkomen welk een allen geestdrift doodenden invloed van een koud, kil stadsbeeld zal uitgaan op de inwoners. Zoover echter zal het te Amsterdam wel nooit komen, ook niet in het aller ongun stigst geval. | J» . Hoe dit echter zij, de oplossing die ge geven wordt aan de vraag, wat en hoe te doen met het door de slooping der oude Beurs vrijgekomen terrein, is dus niet alleen op zich zelf beschouwd, als toekomstig stadsbeeld, van belang. Zij is van wijder omvang en dieper beteekenis. Zij zal de opvatting aangeven, althans als een eerste faktor mede helpen bepalen, die te Amster dam voorzitten zal bij kwesties van stede bouwkundigen aard, en bovendien zal zij naar te verwachten is, voorbeeldig" wer ken. Gelukt het hier eene artistiek bevre digende, d.w.z. met name in dit bijzon dere geval eene artistiek hoog staande oplossing te geven, desnoods ten koste van eenige stoffelijke opoffering, dan zal dit voorbeeld bij den aanleg of vervorming van andere stadsgedeelten pp gewijzigden schaal, varieeremd natuurlijk naar gelang van omstandigheden, doorwerken en navol ging uitlokken. En dat zulks voor Amsterdam nood doet, mag niet ontkend worden, ook niet door hen die geenszins willen medegaan met de te zeer gangbare voorstelling, als zouden de nieuwe wijken der stad nu zoo ontzettend leelyk wezen en bij haar begin Dante's Lasciate ogni speranza" passen. Zij zijn dit, noch absoluut, noch relatief in ver houding tot de gelijkwaardige buurten van andere steden of andere tijden. Een dergelijk generaliseerend ongunstig oordeel, dat nieuwe stadswijken trouwens in het algemeen treft, is daarom wel te ver klaren. Tout comprendre rend tres indulgent", een gezegde van Mad. de Stael dat door de spraakmakende gemeente te zeer werd uitgebreid tot den vorm, als zoude alles begrijpen ook alles vergeven zijn. Stellen wij het nader onderzoek in, zonder hetwelk wij generalisaties als zooeven be doeld natuurlijk niet aanvaarden, dan blijkt al spoedig hoe toch niet pour Ie besoin de la cause ? zij lang niet op altijd deug delijke gronden opgetrokken zijn. Bij het zoeken naar punten van vergelijk met partijen uit oude steden bijv. die een geliefd kriterium schijnen te wezen wordt niet steeds het eenvoudige grondbeginseljder meest elementaire mathematische manupulaties hooggehouden: te weten, dat alleen ge lijksoortige grootheden te kombineeren zijn. Wat toch ziet men vaak geschieden? Om tusschen oud- en nieuw-Amsterdam bepalen wij ons tot deze stad een parallel te trekken, om het Amsterdam der 17e eeuw te toetsen aan dat der 19e, mogen dan naast elkander geplaatst worden buurt IJ-IJ naast een der hppfdgrachten; volks kwartier naast luxe-wijk of althans woon plaats eener zeer gegoede burgerij ? Zeker niet. En toch strekt dit of een analoog ver gelijk a»n menig afkeurend oordeel van den modernen stedenaanleg in het algemeen ter motiveering. Mag men berhaupt de in een wordingsgang van eeuwen tot ontwik keling en volmaking gekomen stadsbeelden klakkeloos vergelijken met de moderne, wier type, op geheel anderen grondslag, met geheele gewijzigde gegevens ontworpen, nog niet ouder is dan gisteren ? Want even als een stad naar den omvang geleidelijk ontstond, werd ook haar beeld in artistieken zin gaandeweg volmaakt. Elk der opvol gende geslachten voegde er ter versiering, ter verrijking iets aan toe of vervormde het bestaande het daardoor interessant, veel zeggend makend. Zoodoende ontstonden de pittige, treffende afwisselingen, door wier gemis het nieuwe stadsbeeld, ook het best aangelegde, voorloopig zekere eenvormigheid zal toonen. Verandering daarin is moeilijk te fprceeren op straffe van als eenig kunst matig getrokken gewas de frissche geur en pit der natuurvrucht voor een goed deel te derven. Het te veel zien naar oude steden heeft in den stedenbouw eene richting doen ont staan wier streven min of meer verwant is aan het maken van theaterdecors, wier begoocheling ook in het gunstigste geval niet langer zal aanhouden dan die van eenig Oud-Holland, maar ras vervliegen moet voor de ondelgbare sporen van het moderne leven. Alle pogingen om een of ander Oud-Neurenberg, Oud-Hildesheim te doen herleven, hebben behalve tot de meest werkwaardige anachronismen, moeten lei den tot artistieke mislukkingen. Als de voornaamste, in de meerderheid der gevallen zelfs vrijwel de eenigste charme der oude steden pleegt in ons oog de schil derachtigheid te worden voorgesteld. Het schilderachtige daarbij is evenwel veelal slechts een beginstadium van het verval en dus onbestendig, slechts bestaanbaar tot een zekere grens, tenzij men ten slotte eene stad zou willen aanvaarden die eene verzameling was v«n meer «f minder ge vaarlijke bouwvallen. Hiertoe zouden ons bij konsekwente toepassing de denkbeelden brengen van John Ruskin, den bekenden engelschen auteur, tot eenig genoegen ver moedelijk van hen die zich vermeien in het bijeenrijmen van klinkdichten op scheeve dake 'en waggelende muren." In verschillende duitsche steden wordt thans eene beweging waargenomen die aan stuurt op het maken van theaterdecors als bovenbedoeld en waarvan onder het juiste opschrift Ungesunde Altertümelei im Stadtebau" Dr. P. Weber in de April aflevering van het maandblad Der Stadtebau eene treffende bespreking geeft, die wel verdient gelezen te worden door wie met alle middelen in onze steden het oude kachet zouden willen handhaven of, zoo mogelijk, herstellen. In Lübeck, in Danzig, in Hildesheim, in Bremen, Keulen, Frankfort a. d. M., Hannoyer, Trier, Rpthenburg a.d. Tauber werden prijsvragen uitgeschreven voor gevel-ont werpen in een ouden plaatselijken bouw stijl en met het doel eene kpllektie typische bouw-voorbeelden ter beschikking te stellen van de bouwende burgerij. Naar aan leiding van het onware . en gehuichelde stadskarakter, dat op deze wijze dreigt te ontstaan is de bespreking opgesteld. Terecht waarschuwt Camillo Sitte, dien wel niemand verdenken kan een vandaal" te wezen, met het oog op de eischen van het moderne leven tegen hopelooze senti mentaliteit. In aanmerking nemende den engen samen hang die, gelijk trouwens op elk gebied, ook, ja vooral bij den stedebouw tusschen het praktische en het schoone bestaat, kun nen geen der beide tot volle ontwikkeling gekomen historische stadstypen, noch het klassieke, noch het middeleeuvvsche, verte genwoordigende onderscheidelijk het mon umentale en het pittoreske genre, met het moderne genoeg punten van overeenkomst aanwijzen om klakkeloos tot voorbeeld te mogen of' ook maar te kunnen worden genomen. De aanleg bijv. van uitgestrekte volks buurten in den zin of' den omvang van die, welke onvermijdelijk onze hedendaagsehe steden vergezellen en waarop hare ontwer pers aanvankelijk meestal hopeloos schip breuk leden, was een groote moeilijkheid waarvoor de stadsingenieur van weleer zich niet gesteld zag. De studie van de steden van weleer, hoe voortreffelijk zij mogelijk waren, mag geens zins, als men wel eens hoort verkondigen, beschouwd worden als de aangewezen leer school par excllence van onze dagen. Edoch de finantieële, sociale, politieke en oeconomische verhoudingen zijn in den laatsten tijd, die de f'abuleuse ontwikkeling der steden zag, zoo volkomen gewijzigd, veranderen nog steeds bij den dag; de wetenschap en techniek namen zulk eene zich steeds hooger verheffende vlucht, dat de voorbeelden onder voorgaande omstandigheden tot stand ge komen, tegenwoordig in hoofdzaak slechts eene historische beteekenis bezitten. Het geen niet wegneemt dat door onderlinge vergelijking harer eigenschappen, door ont leding harer schoonheid men desgewenscht zou kunnen trachten deze voor zoover mo gelijk langs synthetischen weg weder in te voeren. Door op te speuren welke de be ginselen dier scheppingen van voorheen waren en door deze waar het mogelijk is . aan te passen bij de hedendaagsehe omstan digheden, die echter in het ensemble zullen blijken te domineeren, kan een schijnbaar onvruchtbare bodem nog rijke vrucht dra gen. Dat is geschied. Maar tot die studie mogen wij ons niet bepalen en hare resul taten moeten door nog tal van andere f'aktoren gekorrigeerd worden. (Wordt vervolgd.) LKUMAX. Floris Verster. Botteriamscte Knnstfcrins. Als ge al het leeg enthousiasme gelezen hebt, of het angstig gebrek aan geestdrift van sommigen, dan komt de neiging om zeer werkelijk te zijn over deze tentoonstelling. Fioris Verster is met Breitner. die grooter is, de belangrijkste van zijn generatie. Hij is een zeer persoonlijk kleur-schilder, een uiterst nauwlettend teekenaar hij is welig van kleur, overvloedig zoozeer dat het een genoe gen is in de zaal van de tentoonstelling te E\jn, er 's wat anders tézien dan zooveel schilderijen a la Kever en zijn teekeningen geven aanleiding tot een meer dan gewone beschouwing van de dingen van 't gewone leven rondom. Een ding mis ik er in en wilde ik er in. Hij is van kleur zoo diep en welig dat het een genoegen zou zijn veel geschilderde portretten te zien hij is van lijn en aandacht zoo bezonken dat een beel tenis van een persoon door hem geteekend of door hem haast op deze wij ze geschilderd een belangrijk feit zou kunnen zijn, Ik wilde inderdaad dat er bij deze schoone lijstwerk nog eeuige figuren kwamen, nog eenige por tretten, nog eenige lichamen want zijn onze oogen niet nieuwsgierig ten eerste en ten laatste naar de werkingen van den harts tocht op ons lichaam, en onze oogen; en vinden we niet zeer groot behagen in de menigte van kleuren en lijntjes die nableven van iedere ontroering; lezen we niet graag de verhalen van de levens aan het meest expressieve deel van ons lijf? Het ware een aantal belangrijke werken te meer zoo ook deze zijde, die wat ontbreekt en die de dra matische genoemd kan worden, op deze wijze in z'n werk mocht komen. Een periode ontbreekt op deze tentoonstel ling die een goed overzicht verder geeft van de werken van Verster, zijn eerste die nog aan het huisje van '81 voorafgaat en die gevormd door nauwlettende zorgzame teeke ningen niet zonder belang zijn voor het later weer terugkeerend bestudeeren van het lineaire om de kleur heen. Van het jaar 1881 hij was dus 20 jaar is hier een kind zittend op een stoel met een uitdrukking in de handen die het belang rijk maakt, maar overigens zeer bruin van kleur en een huisje, een voorgeveltje gedeeltelijk met een stukje straat er voor, waarop bloempotten staan. Het is grijzig, maar zeer aangenaam en zeer teeder van kleur, hoewel week. Er is reeds de eigen aardige zuiverheid van begrip die later zoo belangrijke dingen zou te voorschijn doen brengen, namelijk het begrip van de inti miteit der huizen. Zit deze ook niet in de gevoelde wyze waarop zoo'n cijfer aangeduid is boven de deur, niet gansch gaaf meer, maar reeds iets weggevreten door 't weer ? Ik zal niet alle schilderingen bespreken ; het ware te uitvoerig. Uit '83 is een ezeltje, waarvan de schildering van de dikbehaarde huid, en het eenigszins ruim houden van het voorgestelde het interessant maakt. In '87 ontstaat het schilderij, twee hanen op een courant. Op ,den achtergrond ziet ge een gemberpot. Het is nog eenigszins zwaar van kleur, niet levend zooals hij Jater zou worden, werklijk kleur krijgt hij dan, maar om zoo grootsch dit gegeven te zien en zoo edel een coloratie te vinden van dit voor de meesten niet aangenaam ding,, geeft intéresse aan dit en maakt het tot schoonheid. Alleen, is de gemberpot niet zonder verband, voelt ge niet, dat ze wat buiten de adem staat die alle voorwerpen zou moeten omvangen? Het jaar '88 is vertegenwoordigd door een groot aantal, waarvan ik u noem : de hanen met den blikken emmer (met een groot glimlicht er op) in fond ; een man in wit pak in een fabriek bezig, waar in het metaal en in het wit deftigheid van kleur is. Uit 89 : een gegeven als van Mauve, vrouw zich bukkend in een land om een biet te nemen, maar zeer breed van schildering, zeer groot van zien, en. in 's landschap breedheid, in de kleur van het jak van de vrouw een zeer fraai iets bereikt. Verder schuiten die iets hebben van Breitner in de bruinen, in de verdeeling op het schilderij en het groote stuk (een decoratief werk eer) Pioenen : van kleur geelroze. Uit 1890 een groot schilderij, een praal van bruinen, een zwaar licht van de zon in een spiegel, vazen met blaèren voor deze. Komt in 1891 niet de meer uitgesproken kleur in zijn werk ? Er zijn hier van dit jaar een paar potten niet ceneraria's, die in hun als tot email gestolde verven, in hun grootheid van bouw en zwaarte van kleur (gele gordijnen met blauw als fond) iets geweldigs zijn. De geplukte kippen, geel tegen grijs, hebben een groote bekoring altijd voor mij gehad door hun eenvoudige en somptueuze voornaamheid. Wordt in de volgende jaren de kleurs soms niet lichter, is er geen neiging naar blankheid in de kleuren die eindigen zou in de teeke ningen met groote klaarheid? Absoluut kan deze stelling niet gehandhaafd worden daar er uit veel ater tijd nog zeer donkerlonklend werk is maar ge speurt toch nu reeds de mogelijkheid Is dit niet in flesschen: een cortége van bleekblauwe flesschen om een groote, in de rozen in '93, in de voorjaarsbloemen van '94. Uit dit zelfde jaar zijn ook eenige teekeningen pastei waarin de vorm van de boomen nog niet strak is, eveneens als die van '95, de om groeide boomen waar achter ge een koepel ziet. Uit jaar '95 is merk waardig. Er ontstaat hier in de teekening Avond" een te kleurige, te dramatische tuin voor Holland, een teekening van een gezicht op een park nog maar deze dingen zijn niet het belangrijkste in dit jaar. Het merk waardige is: de olieverfstudie sneeuw" een voorstudie voor de pastei sneeuw" en de Pompoenen. Wat in Avond verlangd werd, werd in Pompoenen (hoewel nog niet zoo klaar als in de Pompoenen van '90) bereikt. De sneeuw is misschien (de olieverfstudie) het zwaarste van gloed en het volst aan blank heid dat hij ooit geschilderd heeft. Het is als hevigheid in zijn werk niet overwonnen. De pastei sneeuw" heeft niet de grootheid maar meer de vrooïijkheid van den winterdag. Het fond geel-roze, zeer schoon, is bewoond van menschen, ge merkt er de intimiteit in. Maar in de beide Pompoenen is het Xieuwe duidelijk aangegeven. Groeide na kleurovermoed zin voor straksten vorm ? Bracht gewoon zooals altijd verzadiging van het een niet mee lust voor het ander? Zeker is dat zooals ik u schrijf te voren aangeduid nu de vorm zeker hoofdzaak wordt hoewel de gloed in de kleur niet verloren gaat soms minder wordt door de zorg om den vorm. Zoo is in Narcissen 1896 een oppervlakkigheid niet te miskennen, zoo is deze teekening van bloemen zwak voor Versters strafien omtrek. Uit '97 is Mistleetoe met het als stof zeer klaar uitgedrukte soja-vaasje, het Huis te Noordwijk en een schuurtje uit Zwitserland. Uit 1898 de Hooglandsche kerk waarin de boomen zeer lenig en groot' geteekend zijn niettegen staande alle détails, en in de kerk (bovenaan in een gouden rust) gave en dichterlijke kleur zijn maar die voor mij uu ik nog ander werk van hem ken niet vast genoeg is, niet tegenstaande de charme. Het is nog niet de klare waarheid, en daarna uit deze de droom het is nog te zeer de schoone droom voor uit om dit gegeven. Uit '99 dateert kastanjeknoppen: enkele knoppen van de kastanje vlak vooraan en daarachter een paar stukken van stammen aan wat water en een weikant. Van vastheid zijn de gesloten knoppen (als vogelbekken dicht) en de als vlinders zittende open knop pen en de takken waar ze uit kwamen aelden overtroffen door hem en er is een bizonder teere lieflijkheid in 't fond. Uit 1900 noem ik Buurt te Oegstgeest waarin de gevel van het huis met het gewitte onderstuk zwaar en kleurvol zijn maar waarin een te kort is in atmosferische werking ten opzichte van een muur die ge door een poortje ziet en die niet wijkt. Uit dit jaar is het ouddeftige stilleventje in grijs tinnen bord, met een lijmpotje en de roode vrucht en onder meer de jtoxen, (van Van Essen) rijpheid en gloed; bloemen en daarachter in groen-gouden toon, een wei en wat boomen en water. 1901 is bizonder rijk aan stillevens in olieverf, naast de deftige grijze teekening van het takje hulst. Hierin ontstaan toch de stillevens hortensia's, tijlloozen, flesschen niet citroen het is een vreugde aan olieverf, evenals in 1902 de aerie bokkingen en waarvan (eig. van den heer nthoven) het eene van een volklinkendheid van kleur is en van een fonklenden gloed in het groen van 't gemberpotje en in de vette kleuren van den rug naar den meest vooraan liggenden bokking die het tot een glorie maken, in zijn klein heid. En tevens werd in dit jaar gemaakt: knoflook." Eigenaardige wisseling, de zatste kleur (hartstocht) tegenover dien teersten schijn en nauw-verzorgdsten vorm (innerlijke aandacht). De knoflookbollenzijnalsiriseerend met een stillen gloed. De knakjes in de stelen, het brosse als van stroo zijn van deze en tevens de dorheid er in, met den fijnen glans geven meer dan verdienste aan dit. De kruik en de kurk er op zijn van stofuitdrukking het minst. In het eind van dit jaar is hij in Borger waar hij, o.a. maakt een deel met een boerenwagen erop geel en groen, zwaar groen, en voor zijn Huis te Borger" was krijtteekening studies maakt door ervan te maken een zeer uitvoerige en voorname blanke teekening in potlood en een olieverf studie, impressionistisch. Een portret van den Heer V. v. W. is uit dit jaar. Als kleur is het overvloedig en rijk maar ik verkies altijd boven deze kleur-volheid een ander ding in een portret: het kon hetzelfde uit drukken, maar psychischer. Uit dit jaar is ook het doode kanarie vogeltje, al te klein hoewel fraai van detail. Augustus 1903 eindigt hij de teekening Huis te Borger die van zijn serie huizen de strafste naar den vorm en naar de kleur de gloedv.olste is. Het is Het bewoonde huis". De teekening drukt het bewoond zijn door menschen uit, al de kleine krasjes die handen er op brengen, schemeringen van kleur in de deur, en het geheimzinnige dat van onze gedachten aan meubels etc. schijnt te blijven hangen. Dit is een buitengewoon werk. Olie verfstudies uit Tessel zijn uit dit jaar een molen en een landschap; en er is een sneeuwbes (een teekening) bruingrijs maar zeer licht. Het laatste is de gemberpot (1904) maar is ze niet de eerste, zij het niet in uiterlijken gloed, in innerlijke kleur. Het is geen ding om op een tentoonstelling te hangen het hangt hier als een ster in een schuur ? het hoort als een ster in het blauwe, als een kristal te hangen in een zachte heldere kamer. Het is haast grijs maar wat leeft er niet onder die grijsheid het is zeer zacht van kleur maar welke coloraties breken niet, getoomd, hierdoor uit ? De open mond van de pot en de zwelling, als een zwelling van lichaam, adem-vol, geven er een grootheid die een van de meest bijzondere kenmerken is van dat bijzondere. t* " -X- ~ l * ^.jKesumeerend: Verster is een colorist zoo als weinigen; soms wel een ietsje verwant schap in dezen aard met Belgen een teekenaar in vastheid van omtrek niet over troffen. Een wensch: hij mocht nog eens een gezicht zoo schilderen zooals hij een Gemberpot teekende. Is olieverf nog niet schoener materieel ? Een wensch: hij moge ook ons de dramatische kant vertoonen het liefst in portretten, desnoods studies voor het bezonken conterfeitsel van een gezicht. Er is dank verschuldigd aan den kunstkring voor het organiseeren van deze tentoonstel ling. En ik wilde een ding: dat ze een ander groot schilder ons eens liet zien zoo volledig mogelijk', en een die in Holland niet zoo bekend is : Ensor de Belg. PLASSCUAERT. Krost Yoor liet Naar aanleiding van de oproep om mede werking der kunstnijveren, in zake het leveren van goede gebruikskunst om het magazijn -van de Spaarkas" te vullen, door Van Eeden in dit blad de vorige, week ge daan, wensch ik eenige toen op nieuw komende gedachten mede te deelen. 8inds geruimen tijd is onder vrienden die het wel meenen niet kunst voor het volk, d. w. z. voor het algemeen, het meermalen ter sprake gekomen, of er ondanks ons economisch verwarringsstelsel eenige moge lijkheid bestaat kunstnijverheids voorwerpen te doen vervaardigen welke, onder het bereik vallen van de slecht gevulde beurzen der arbeiders, zonder dat deze onder onbillijke voorwaarden worden gemaakt noch door de goedkoopte aan artistieke waarde te veel te kort gedaan zijn. Nu er in onzen tijd naar gestreefd wordt, en zeker niet ten onrechte, den economischen levenstoestand der arbeiders met den dag te verbeteren, door middel van verkorten ar beidstijd en daarmede gepaard gaande loonsverhooging, en aan den anderen kant weer gevraagd wordt, en dat telkens met meer klern, naar goedkoope voorwerpen, komt men voor een moeilijk dilemma te staan. Want verhoogt men het loon der arbei ders, dan wordt alles wat gemaakt wordt, door die arbeiders van zelf kostbaarder, ook datgene wat die arbeider zelf aan gebruiksvoorwerpen hoog noodig heeft. De arbeider zelf staat dan ook steeds in een allervreemdste positie tegenover zijn lotgenooten zooals trouwens bijna alles scheef tegenover elkaar staat. Want genoodzaakt als hij door schraalte van beurs is, om steeds goedkoope voorwerpen te koopen, werkt hij zonder het te willen het in de hand, en maakt hij het voor de fabrikanten, tuk op winst, mogelijk groote fabrieken er op na te houden, waar deze weer om goedkoop te kunnen leveren, de klassegenooten van dien koopenden arbeider onderdrukt en tegen laag loon laat werken. En niet altijd zijn het groot-fabrikanten, die dat doen, dikwijls is het de klein-industrie zelf die zoo handelt. Een voorbeeld: de meeste arbeiders koo pen wanneer zij hun huishouding beginnen op te zetten, b. v. 6 stoelen voor ? 13 ? 14 niet per stuk, wat feitelijk een beetje goed gemaakte stoel moet kosten, maar voorde 6 stuks deze stoelen z^'n dan van matten zittingen voorzien. Zoo men een stoel een beetje ordentlijk wil laten matten, brengt een man op een matting ongeveer 3 a 4 uren zoek, reken nu dat zoo'n man toch om eenigszins redelijk te kunnen leven, minstens 18 centen per uur moet verdienen, dan kost zoo'n enkele zitting reeds 54 a 72 cent, gaat men dus na wat nog rest voor het maken van den stoel ? 1.63 4 ? 1.45, waaronder dan nog de niet geringe winst van den verkooper, dan behoeft men al heel weinig waardekennis van materialen te hebben, om na te kunnen gaan, dat dit bedrag nog bijna niet de kosten van het benoodigde hout dekt. Het kan dus niet anders of zulke stoelen zijn onder de meest slechte arbeidsvoorwaar den gemaakt, ja men kan er zeker van zijn, dat deze gemaakt worden onder hongerloonen. En toch iedere arbeider koopt en is bijna altijd wel verplicht deze waren te koopen. Er zijn ook dure prullen, welke alleen ge kocht worden door disharmonisch ontwikkelde koopers, omdat ze aan de markt worden gebracht door even disharmonisch ontwik kelde fabrikanten, doch daar willen wij het op het oogenblik niet over hebben, daar deze prullen door hun prijs toch niet onder het bereik vallen van den arbeider, waar wij 't nu over hebben. Zoo zijn bijna alle goedkoope voorwerpen waarmede de arbeider het moet doen, on der slechte condities voor zijn klassegenootem gemaakt. Werden die slechte vormen dus, met het zelfde slechte materiaal gemaakt, tegen betere loonen, dan zouden diezelfde, onoogelijke dingen veel duurder komen. Is de arbeider dus genoodzaakt zijne klas segenooten indirect ten zijnen bate te exploiteeren ? Ten deele ja, doch zoo hij wil, neen. Hij moet het niet willen. En dat is het, wat ik hoop dat de heer Van Eeden en zijn helpers zooveel mogelijk duidelijk zullen willen maken aan hunkoopers, u.w.z. spaarders, in dit geval. Willen zij iets goeds hebben, wat nog een vraag is, daar hun nog weinig goeds is voorgehouden dan zullen zij er ook prijs op moeten stel len dat, dat door medearbeiders niet voor een hongerloon is gemaakt. Laat ze dan zoo spaarzaam leeren worden, dat ze liever n voorwerp koopen dat onder billijke condities is vervaardigd, en daardoor, hoe eenvoudig ook, een kunstvoorwerp kan zijn, dan dat ze twee of drie koopen, waarvan ze zeker kunnen zijn dat ze hun geen vreugde zullen verschaffen, niet alleen door hun slech ten vorm, maar ook door de wetenschap dat ze gemaakt zijn door hun broeders, onder tranen en zorg. Men bedenke wel dat werk zonder vreugde verricht steeds afschuwelijk moet zijn. Het eenige waardoor het mogehjk is kunst voort te brengen, is liefde. Ik zou gaarne zien dat in het magazijn van de Spaarkas, pp den wand duidelijk het woord van William Morris werd aangebracht: Niemand moet werk vervaardigen dat den arbeid niet waard is, of-waar van de vervaardiging vernederend is voor de arbeiders." Bloemendaal, 27 April 1904, JAC. VAN DEN BOSCH. Tentoonstelling in Arti. Er is op 't oogenblik in Amsterdam zoo veel te zien aan tentoonstellingen van Tholen bij Preijer, van Hoytema bij Voskuyl, van Toorop en Akkeringa bij van Wisselingh, van moderne hollandsche aquarelleerkunst in 't Stedelijk Museum dat de traditioneele verschijning in de zalen van Arti gevaar loopt verpntachtzaamd te worden. Naar aloud gebruik was het toch haar tijd te recipieeren en ouder gewoonte hebben wij haar weder onze opwachting te maken. Maar 't is ecu uitputtende bezig heid de inspectie van zoo'n tentoonstelling niet door de schokken die je er onder vindt van herhaalde opgewondenheid echter. Je gaat voetschuif'elend langs de wanden met het voornemen welmeenond toe te zien; maar gaandeweg komt er een waas voor je innerlijk oog, dat je vruchteloos tracht weg te knippen, en je bemerkt eindelijk dat je naspeuren verdeeld is tusschen de geëta leerde kunstwerken en je eigen waarne mingsvermogen. De schilderijen op zoo'n officieële tentoonstelling zijn als waterdrop pels die je regelmatig neer hoort lekken 's avonds in het raamkozijn tusschen regen vlagen ; je onderscheidt enkele verschillende geluiden maar ze komen aldoor zoo gelijk matig niet hun tikkend geluid terug, dat het gehoor er niet meer door bevangen wordt, 'k Heb eens hooren zeggen, dat een gewone hollandsche schilderijententoon stelling nog heel wat genietbaarder (lees minder ergerlijk) is dan een buitenlandsche, wijl hier altijd nog een mooie traditie wordt voortgezet. Ken schrale troost toch eigenlijk. Want het nabloeien vertoont zich te veel al in gedweeëpraktijk-navolging, in het begpochelend aanwenden van de uitings-wijze eener kunstopenbaring, die levend was. Het beginsel is een leus geworden, beter gezegd een stokpaardje met een zoo aanlokkelijke stijgbeugel, 't Is een eeuwig geschilder om het geschilder alleen, op luk of beter luk dan een vorig maal, om uit te munten boven dezen of genen, alsof de schilderij courant artikel van kunst ware met scherpe concurrentie. Wat bloeit er na in deze overlevering ? 't wordt steeds moeielijker te ouderscheiden waar zooveel nakomerswerk duidt op het onbewuste pogen om de verkondiging van een uit eigen kracht op gegroeide kunstrichting, naar den uiterlijken schijn in herhaling' te brengen. Een beetje vaardige hand, een zeker smaakvol begrip en vooral eeri besliste onoorsprpnkelijkheid helpen zoovelen aan een succes bij schilderijlievend publiek. De natuur schijnt voor hen slechts te bestaan om er het welbe kende palet in weer te vinden. Uitnemend als kenschetsing van het ge middelde kunstgehaltêop een officieële ten toonstelling is de bekroning met Goud van Frankfort's schilderij, 't Is een toonbeeld van de eigenschappen daareven aangeduid, door jarenlange regelmatige naarstigheid tot deze hoogte ontwikkeld. Een belooning was wel verdiend ! "Wat heeft de schilder

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl