Historisch Archief 1877-1940
. 1404
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zieh naam wist te maken als een onzer
beste organisten.
En toeh werd gedurende gertiimen tijd
yaii Hol's leven het grootste gedeelte van
zijn dagtaak wel in beslug genomen door
juaedagogisehen arbeid. Dat ook zijn leer
lingen zich bij voortduring met do grootste
piëteit over hem uitlaten is mij herhaaldelijk
van nabij gebleken.
Ten slotte wensch ik nog eens te
releveeren hoe innemend Hol kon zijn tegenover
jongeren. Hoe aanmoedigend en hoe vol
?waardeering tegenover hen, indien zij iets
gepresteerd hadden, dat hem lofwaardig voor
kwam. Mijne eigene persoonlijke
herinnerinhen aan den grooten kunstenaar wil ik niet
publiceeren, maar wel wil ik verklaren dat
zij mij steeds de grootste sympathie hebben
doen koesteren voor den beminnelijker! man
en dat zij bij mij steeds zullen voortleven in
e schoonste herinnering aan zijn edel
karakter.
Groot is het verlies dat ons land lijdt en
onze kunst in het heengaan van Riehard Ho!.
Maar groot waren zijn daden en vrucht
dragend aijn werken en daarom zal zijn aan
denken door ons hoog in eere worden ge
houden !
ANT. AVEKKAMP.
m Aprellffl ia uut
tot u ui,
De tentoonstelling, die thans in bet Stede
lijk' Museum gehouden wordt, is geen
gelegenheid-3-tent-o&nstellinj;; ook werd zij niet
georganiseerd voor een liefdadig of ander
bepaatel doel. Het initiatief er toe nam, naar
ik hoorde, do hoer Van Beghen, die daar
door de groote verplichtingen, die li-et
ktinstlievend publiek, maar ook de ar-tieten reeds
aan hem hebben, niet w-einig heeft vermeer
derd.
De heer Van Eeghen is geen kunstminnaar
en beschermer als zoovele anderen. Geen
enkele toont door daden zoozeer als hij te
begrijpen, dat men zijn liefde vo>r kunsten
eerbied voor groote kunstenaars nog op an
dere wijze kan uiten dan door het aankoopen
van uitstekende werken.
Al* ine-u zich in staat gesteld ziet, het
beste wut de groote mannen voortbrengen,
in eigendom te verkrijgen en men bergt dat op
in een collectie, die slechts onder de oogea
van zeer enkelen komt, dan mogen liet al
leen de communisten zijn, die daarin een
onrecht zien der menschheid aangedaan, dat
de genieting van iets schoong onthouden wordt,
maar ook de warmste voorstander van
het privaatbezit zal dienen te erkennen, dat
de kunstenaar aan wien de gelegenheid tot
4e kennisneming en waaivleering van zijn
werk door een breeder schare wordt ontno
men, te kort wordt gedaan eu wel juist door
hen, d/ie voorgeven zijn eerbiedige bewonde
raars te zijn.
Vsun dit standpunt bezien is ook het tot
stand komen van deze expositie een zeer
verblijdend verschijnsel, te meer, waar zoo
vele» bereid werden bevonden hun kunst
werken af te staan.
En nu de tentoonstelling zelve. Indien er
getracht is een denkbeeld te geven van 't
geen de waterverf kunst in den groaten tijd
gegeven heeft, dan i« dat doel werkelijk
bereikt. Van J. en.W. Maris, Bosboom, Israëls,
Mauve, Neuhuys en Breitner samen zijn er
een goede 50 stukken bijeen en daaronder
is van hun allerbeste werk.
Het lijkt me nutteloos hierover in
dtstailbeschrijving te treden. Het is kunst, die
geenszins toelichting óoor een beknopt ver
slag behoeft en men moet al een vreemdeling
in Jeruzalem zijn, om niet te begrijpen, welk
hoog genot hier te smaken valt.
Alleen wil ik het wagen, een 'bedenking
te maken tegen de samenstelling; daarmee
geenszins de waarde van de groote en mooie
daad der samenstellers willende ver minderen.
Hebben de groote, moderne Hollanders
bjj al hetgeen ze ons ter .eering gaven niet
juist met zooveel nadruk in hun werk ver
kondigd, hoe alle overtolligheid dient te
worden vermeden; hoe een schilderij of
aquarel niet alleen mooi fs door hetgeen er
op staat, maar zoo dikwijls o«k door 't geen
werd weggelaten.
Zie hier als voorbeeld die straffe aquarel
van Bosboom, die lichte kerk, een werk
op
MIINMIIIUIIIIUIHUMIIIIIIHIIMUtfmilMIMmiimilHlIlllllliniimilUIIIUII
Wiene Lehstermarm's zonde.
Naar het Duitsch,
VAN
LOUISE SCIIULZE BRiiCK.
II.
Toch waren e,r menschen, die niet erg op
AViene Lehsteraaann gesteld ware». Znj had
zoo'n manier, een lompen Uoer of-een trotsche
boerin rustig en vast in de oogen te zien,
en zoo'n manier, op oogenblikk-en, dat het
schijnbaar zoo heelemaal niet te pas kwam,
over haar doodskleeren te spreken, die velen
menschen niet aangenaam was. Zij had zelfs
eens, toen de gemeenteraad had geweigerd
de kachels in het armenhuis behoorlijk te
laten repareepen, tot dem burgemeester ge
zegd, dat zij had gedroomd, hoe alle leden
van den gemeenteraad in hun doodshemden
voor haar luidden gestaan, zóó hevig rillend
ern klappertandend, dat het een geluid was
geweest, alsof er er-w ten werden gedorscht, en
hy, de burgemeester, wien zij in haar droom
had gevraagd, hoe dat kwam, had haar verteld,
dat dat een straf was van onzen lie ven Heer,
omdat zij de armen in hun gemeeinte kou
hadden laten l\jden. Kort daarna waren de
kachels werkelijk gerepareerd, hoewel de bur
gemeester had gezegd, dat Wiene Lehstermann
wel wat beters te doen had, dan zulken onzin
te d-roomen. Ea zij had dan ook nooit meer
zoo i«ts gedroomd. Maar zij kon_dikwijls iets
vreernds over zich hebben, men beweerde,
dat zij meer wist, dan iemand anders, en dat
als er iemand in het dorp stierf, de
doodskleeren in haar kast ritselden, en dat Wiene
Lehstermann dan wist, wie het .was. Maar
ais iemand haar vroeg of dat werkelijk zoo
was, dan haalde zij de schouders op, en
aüeen, wanneer iemand in het dorp zich al
te zeer vergat, wanneer er iets heel ergs
gebeurde, dan zeide Wiene Lehstermann
soms terloops eens een krachtig woordje,
dat zoo treffend aan dood en vergelding
herinnerde, dat meer dan eens het gebeurde
gebouwd uit enkele spiritueel e lijnen en wat
vlakke tinten, een teekeninji waaruit geen
zet of streep gemist kan worden, maar waar
geen punt te veel in staat.
Zoo als dit magistrale meesterwerk had
ik gaarne deze tentoonstelling gezitn.
Want wat voor een schilderij of teekening
geldt, geldt evenzeer voor de, samenvoeging
van werken.
Kunstenaars mogen niet de verdraag
zaamste schepselen op deze wereld zijn, hui)
kunst kent de verdraagzaamheid nog minder.
Als we met hart en ziel opgaan naar de
hoogten waarheen een Jaap Maris ons voeren
kan, kunnen we niet anders dan laai neerzien
op de beste Wijsmuller of v. Essen; ontwaren
we hier niet hoe een Witsen wordt dood
gemaakt do orcen Breitner, die er naast hangt,
hoe de nabuurschap van een blonde Willem
Maris een Bastert terugdringt naar het
vale, enz.
Er was hier vrije keuze, welnu, waarom
dan die uitbreiding aan de tentoonstelling
gegeven? Voor de helft er van waren we
dankbaarder geweest en waarschijnlijk ook
die artisten, wien men er waarlijk geen
dienst mee bewees hun werk, hoe verdien
stelijk op zieh zelf, onder den schijn van
het licht der grooten te zetten.
Maar met dat al, ik herhaal het, valt hier
ongeloofelijk veel te genieten, en waar we
in dit blad er meermalen op gewezen hebben,
hoe ontzettend jammer het is dat in de
openbare verzamelingen van de aquarellen
uit den grooteu tijd, die waarlijk voor de
schilderijen niet onderdoen, nagenoeg niets
te vinden is, sluiten we nu de gedachte aan
het kortstondige van deze tentoonstelling
maar buiten om des te gretiger van deze
zeldzame gelegenheid gebruik te maken.
Moge een o vertalrijk bezoek den samen
stellers de verzekering geven dat hun moeite
door zeer velen geapprecieerd wordt.
J. W. N.
Tijdschrift r oor L!ouw- en Sïerkunnl. 4e jaar
gang, all. 5 en 6. Uitgave firma H.
Kleinniann & Co., Haarlem.
Et«i tweetal afleveringen van dit reeds
eenige jaren bestaande tijdschrift liggen voor
ons, de eene aan bouw-, de andere aan
sierkunst gewijd. Met het uittreden der vroe
gere redactie is het eonigszins in opvatting
gewijzigd en bepaalt ieder nummer zich zoo
veel mogelijk tot n gebouw met
bijbehoorende details, tot voorwerpen uit n zelfde
kunstperiode, tot werk van n persoon.
Hiervoor is behoudens enkele gevallen veel
voor te zeggen. Platen naar een of ander
imposant bouwwerk met tal van daarbij
behoorende onderdeelen, zullen zeker de be
langrijkheid hiervan beter doen begrijpen,
zij zullen waardeering wekken voor de schoon
heden uit vroeger tijd ; en dit niet uit zekere
overlevering, maar door overtuiging, die men
alleen kan krijgen bij het zien, hoe de onder
deelen met juistheid en overleg zijn aange
bracht, ter versterking, ter verfraaiing, ter
opbouwing van het geheel tot een monument
van eenheid.
Zoo geeft een dezer afleveringen ons de
historisch bekende Westminster-abdij te Lon
den, waarvan het voornaamste gedeelte
dagteekent uit de 13e eeuw. We zien hier de
voorgevel met het drievoudig portaal, de eerst
in de 18e eeuw aangebouwde toren aan de
westzijde, het oudste, zuidelijk gedeelte van
het middenschip onder Hendrik III gebouwd,
de pwichtige kapel van Hendrik VII met het
rijk versierde gewelf en de fraai geornamen
teerde pilaren.
Niet minder belangrijk zy'n de eikenhouten
koorbanken voor de ridders in de orde van
8t. Bath, met hunne wapens versierd en
waaraan we het strenge karakter en de
schoonheid van het Gothische snijwerk kun
nen 'bewonderen. De niet minder vermaarde
graftombe van koningin Eleonora,
eehtgenoote van koning Eduard I is hier eveneens
afgebeeld. Het is voornamelijk het prachtige
smeed werk van Thomas van Leigh ton, dat zich
boven de marnieren graftombe verheft, waar
door dit monument zoo'n machtigen indruk
op den bezoeker maakt. Zoo geeft deze afleve
ring een blik of> een der fraaiste Gothische
bouwwerk van Engeland: The eoHegial chureh
of St. Peter at Westminster.
De andere aflevering is gewijd aan
hedendaagsche sierkunst, eu hierbij »ien wy, dat
niet ieders werk genoeg kwaliteiten bezit
MMiiiiiimutiiiiuimiMmiimuui
iiimitmmmiiMiiiiuM
weer zooveel mogelijk werd goed gemaakt.
De menschen waren banger voor de geheim
zinnige gezegden van Wiene Lehstermann,
dan voor al de preeken van den pastoor.
Moeder Lorenzen kwam thuis. Zij stikte
bijna van woede en ergernis. Het was een
voudig zonde en schande. Nu waren er bij
de Mermens warempel tweelingen geboren !
Wurmpjes, niet grooter dan een pop. En
zoo zwak. zoo zwak als vlammetjes die ieder
oogenblik konden worden uitgeblazen. Eu de
jonge vrouw zelf, die leek ook wel een
lichtje, dut op het punt is uit te gaan. (leen
wonder trouwens: altijd zorgen en verdriet,
en nu vijf kinderen in vier jaar t^jds. Eu
Christiaan, haar man, die zwoegt en slooft
den godganschclijkcn dag op zijn paar
akkertjes, en brengt met zijn mager paard
voor een paar stuivers vruchten naar de
stad, maar wat geeft dat? Als de dokter
en de apotheker zooveel geld kosten, en dan
nog de huishuur en al het overige! En als
een mènsch dan bedenkt, dat Christiaan vol
gens recht en billijkheid in het mooiste huis
van het heele dorp moest wonen en geld als
water hebben, en dat zijn vrouw gezond zou
zijn, als zij maar goed verpleegd en gevoed
werd en dat de kinderen dan zouden blijven
leven, en dat er niets dan geluk zou zijn,
waar nu niets dan ellende was.
Ja, ja," knikte Wiene Lehstermann, liefde
is een groote macht!"
Moeder Lorenzen ergerde zich onuitspre
kelijk.
Een groote macht! Dat zeg jij,
Lehsterma-nn! Ik zeg: een groote domheid! Chris
tiaan Mehnen had best kunnen weten, dat
zij« vader het nooit zou dulden, dat hij de
dochter van roode Lies nam."
Zijn vader heeft het toch moeten dalden."
O zeker, omdat Christiaan met alle ge
weld niets anders wou. Maar daarvoor heeft
hij hem dan ook het huis uitgejaagd en heeft
zij'H testament zóó gemaakt, dat Christiaan
niets krijgt. Je kunt niet anders dan
medelijden' hebben met die arme schepsels,
de vrouw is braaf en fatsoenlijk, allee wat
je maar wenschen kunt, en ze waren nu
eenmaal jong en verliefd, en de oude Mehnen
is een vrek en een slechte, hardvochtige
om een gansclie aflevering te vullen, zonder
óf te vervallen tot eentonigheid, óf tot
reproduceering van middelmatige dingen.
Dit is iets wat men trouwens meermalen,
ook op exposities van n persoon kan waar
nemen. Slechts bij enkelen die een zekere
hoogte bereikt hebben of wiens tulent ver
schillende zegginjï*\vij/,en gevonden heeft, kan
men met steeds stijgende belangstelling hunne
schreden volgen, maar waar het geldt den
arbeid van hen, die nog aan het begin van
hun loopbaan staan, al belooft hun streven
dan ook iets voor de toekomst daar kan /e
veel aanleiding geven tot mindere appreciatie
van den betrokkene. Men /,iut te licht de
verschillende invloeden van voorgangers,
wier arbeid hem bewust of onbewust tot
voorbeeld diende, en die onverwerkt is
saamgevoegd. Een enkel ding kan ons aangenaam
aandoen, omdat het verwachtingen bij ons
wekt, maar wanneer we ineens het gansche
kunnen" van iemand zien, dan blijkt dik
wijls dat hij minder in zijn mars voert dan
een enkel ding deed vermoeden, en het beter
ware geweest rustig voort te blijven zoeken
en werken, waarbij zijn streven zich vanzelf
wel geopenbaard zou hebben.
Het werk van den heer Neuhuys, wien
deze aflevering gewijd is, maakte op ons dan
ook niet dien indruk, die een enkele teeke
ning van hem te weeir gebracht zou hebben.
Het bevat goede hoedanigheden, is hier en
daar zelfs zeer gelukkig, maar mist nog
den fond, die goede versierders in
binneneu buitenland achter zich hebbun, en
wanrdoor zij zich hoeden voor herhaling van
anderen en van zichzelf. We hopen dan ook
later als de heer Neuhuys meer zijn eigen
weg gevonden zal hebben, dut het goede
dat uu enkele ontworpen kenmerkt, dun een
kenmerk van het geheel moge zijn geworden.
II.' W. P. Jr.
tmttiiiiiittimimimiimitiuinittiitttmitttimiiuiiiimmittmtimimtM»*
llKxnji'-TTE ROI.AXD HOLST. De Nieuwe
Gtli'KtH. Amsterdam, Tierie en Kruyt.
11)03.
In haar voorrede kenschetst mevrouw
Roland Holst deze haar eigen dichtkunst
naar mijn gevoelen niet geheel onjuist.
Deze kunst is, meent zij, niet socialistische
poëzie in den zin van propa-ganda-poë/.ie- voor
de arbeidersbeweging. Zoo is het.
Deze kunst is, meent zij op de volgende
bladzijde, niet socialistische poëzie in den
zin van uit den socialisrischen yeest voort
gekomen. Van een poëie, zuiver
foeiwaldemokratisch van geest, dat wil zeggen uit
de gedachte- en gevoelswereld van hei strij
dend proletariaat geboren, hebben, wij nog
geen voorstelling." Zoo is het.
Tv u zou ik echter, met een glimlach van
lichten twijfel in mijne warme waardeering,
willen vragen:
Indien uw dichtkunst geen propaganda
voor de arbeidersbeweging inhoudt en zij is
ook niet uit den sociaaldemokratischen geest
geboren, in hoe verre of in welken zin is
zij dun socialistisch ?
Henriëtte Itoland Holst is er niet in geslaagd
die vraag in haar voorrede voor mij te be
antwoorden.
Niet het onderwerp, maar de geest ken
merkt de kunst van een tijdvak," zegt zij.
Ten allen tijde zijn het maatschappelijke
krachten geweest, die dim geest vernieuwd
hebben." Do maatschappelijke kracht in
onze dagen die deze werking heeft, is de
sociaaldemokratic."
Deze laatste woorden schijnen mij niet in
overeenstemming met de verklaring dat men
van eene poëzie, zuiver sociaaldemokratisch
van geest, zelfs nog geen voorstelling heeft.
Naar mijn inzien is het der kunstenares
niet gelukt het verband ttisschen haar kunst
en de sociaaldemokratie" aan te toonen, om
dat het verband niet bestaat.
De inhoud harer verzen wordt grootendeels
gevormd door den strijd tusschen de neiging
tot mijmering of zelf-inkeer n een
werkdadig, bedrijvig leven, in haar binnenste,
maar het onderwerp der workdadigheid of
bedrijvigheid is op het wezenlijke van dien
inneriijkeii strijd, zoo als haar dichtkunst
dien weerspiegelt, niet van invloed.
Even min als de sociaaldemokratie tot vol
len wasdom is gekomen, is dat de
sociaaldemokratische poëzie, betoogt Henriëtte
Roland Holst in haar voorrede, en zij geeft
«?iiiiiimiiitHiiimiimimtniiiiMimnniiitHMiuiiiiiliiiiiMllitlilmiilHfH*
kerel, en heeft zijn leven lang nooit iemand
iets gegund. Muur wat geeft dut allemaal?
De vrouw is doodziek, en do kinderen kunnen
op die. manier ook niet gedijen. De buren
doen wat ze kunnen, maar dut helpt ook al
niet veel, ordentelijk verpleegd moest ze
worden, zij en de kinderen."
Wij moeten maur eens met den ouden
man spreken," zeide Wiene Lehstermann
peinzend.
Spreken, met dien vent? Ja, Lehstermann
als je dat gedaan krijgt, dan bob ik respect
voor je. Die is zoo taui als een schoenzool.
Van dien vent krijg je niets gedaan. Zelfs
niet, ais je, wat droomt."
Zij glimlachte kiiipoog-end. Wiene Lehster
mann lachte niet.
Ja, ja, alles op zijn tijd! 't Is een moei
lijk geval. Maar, 't is wel de moeite waard.
Dat arme vrouwtje, en dun de kindertjes
ook nog! Heeft de pastoor zich er al eens
mee bemoeid?"
Dat heeft ook niets gegeven. Die heeft
zich al heesch gepraat. Muur de oude man
blijft volhouden, dut de kinderen hun ouders
moeten gehoorzamen en dut dat in den bijbel
staat. De pastoor kan niets met hem be
ginnen, geloof ik. Eu als er wat gebeurt,
moet het gauw gebeuren, 't Is hoog tijd."
Wiene Lehst-ermann knikte. Vandaag nog
niet. Vandaag is het nog niet noodig en
morgen ook niet. Maar dan, ja, dan moet
er wat gedaan worden!1'
Moeder Lorenzen ging dien middag weer
naar het dorp. Wiene Lehstermann had
langen tijd in gepeins verzonken gezeten.
Van tijd tot tijd had zij langzaam het hoofd
goschud, dan weer fronste zij de wenkbrauwen.
Maar toen was plotseling haar gezicht opge
klaard.
't Is voor een goed doel," mompelde zij.
En ik wil het probeeren. En ik boef immers
geen woord te zeggen, geen woord." Zij
ging naar haar kamer, scharrelde wat in de
eommode, lachte, en mompelde: Ja, ja, alles
op zijn tijd!''
En toen ging zij met haar naaiwerk voor
het venster zitten en lette goed op de voor
bijgangers. Op de vensterbank zat de poes
te spinnen.
te kennen dat haar poëzie, gelijkloopend met
de wereld of de tegenwoordige maatschap
pelijke orde, als 't ware in kind-toestand de
sociaaldeuiokrutische poëzie der toekomst is.
Dit lijkt mij een onjuiste kijk van de dich
teres op haar eigen kunst, en ik geloof,
het zij in alle bescheidenheid gezegd dat
mevrouw Holst de grootste moeite zou hebben
om deze stei'ing vergelijkeuder-wijs en
textcritisch toe te lichten.
N'iet het onderwerp maar de geest ken
merkt de kunst", het onderwerp dezer
gedichten moge dus de sociaal-demokratie
zijn, de geest of aard is geen andere dan
de zoo even genoemde '/elf-strijd.
Indien de strijd in de dichteres niet ge
voerd werd tusschen haar
eenzame-mijmerings-zin en luiur verkeers-leven in dienst
der sociuul-demokratie, maur tusschen haar
eenzame-inijinerings-zin en het geüfl'aireerd
besturen eener instelling ?an Liefdadigheid
bij voorbeeld, zou daaruit de zelfde edele
dichtkunst ontbloeid kunnen zijn.
Verlokken l en verleidend zijn de herinne
ringen aan het vorig, aan het der stille mijme
ring en schoonheid-genieting heen gerichte
leven, naar elders trekt haar echter wat
zij als iets hoogers hoeft leeren kennen
ziedaar het motief harer poëzie. Wel is waar
zingt Henriëtte Roland Holst niet alleen:
Maar een hand verschoof de wijzers: eensterke
hand wees de ziel naar andre sfeer:
die ze dicht vouwen wilde, spant de vlerken;
die droomend neerzat, haast zich heen en weer.
Zij leerde 't schrijnen van den spijt, de zwaarte
van twijfel, 't omxien naar wat zij verliet;
muur boven alles uit leidt haar een klaarte
alles dooft uit, maar die glans niet.
maar eveneens: t
lu de hut te' uwer zonen trad ik binnen
en brak met hen het brood :
wij spraken van het zware harde winnen;
zij die 't verhaalden werden wit noch rood.
Dat was een schoon oogenblik te doorleven,
broederlijk-blijde of het niet anders kon,
als ner moeder kindren, op du dreven
der aarde sprekend in de zon.
doch deze, woorden zouden ook op iels
anders vun toepassing kunnen zijn dan op
een onderhoud met hoopvolle socialistisch
gezinde werklieden.
De dichtkunst vnn mevrouw Holst onder
scheidt zich door iets zóó eigens in den
trant, dat men die dichtkunst, in elk
harer vele sterke voortbrengselen althans
zeker altijd thuis zot'i weten te brengen,
wanneer die zonder auteursnaam ons werd
voorgelegd.
Dit eigenaardige bevindt zich in de
vereeniging, in deze, hier aanwezige, bepaalde
vereeniging van het gevoelige, dat is:
het droevige, het hoopvolle, het vertederde,
mot het stellige, liet sterk kort-affe. De
tweede regel van de tweede der door mij
afgeschreven strofen eindigt met het woord
verliet":
/üj leerde 't schrijnen van den spijt, de zwaarte
van twijfel, 't om.'.ien naar wat zij verliet;
maar....
Ka het woord verliet" is er een rust (ook
aangegeven door het leeeteeken) en met
maar" beginnen wij den tegenzang in de
stropbe, de echo van liet in de eerste regels
aangevoerde geluid :
maar boven alles uit leidt haar een klaarte.
De tegenstèlluag dezer klaarte", rijmend
op de iwaarte" van den- eersten regel, vol
doet ons reeds eenigszins, maar volledig
afgekant wordt de strophe door den laatsten
regel met al zijn korte woorden, in
vereeniging met zijn resuuaeeren Ie beteekenis:
alles dooft uit, maar d'i' glans niet.
Ziedaar het stellige.
Ik zou wel eeins willen weten of Dr.
IIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIHlIIIIIIMMIininlIIIMInMIIIIttllllllUllllllllMMMUIIIUUMI
Ken uur lang bleef zij daar geduldig zitten.
Mietze klopte ongeduldig met haar dikken
staart tegen de rui.en. Wou je eruit, Mietze?
Neen, neen, nu nog niet. We moeten eerst
nog een goed werk doen. Alles op zijn tijd!"
Toen het begon te schemeren kwam boer
Mehnen de straat door. Hij ging naar de
herberg, zooals hij eiken dag deed. Zijn
groote hond draafde achter hem aan.
Kijk, MieUe, hondjes! Gauw weg, anders
bijt Nero je!" Zij bracht de kut in haar
kamer en zette de deur op een kier. Toen
ging zij weer voor het venster zitten.
droeden avond, Mehnen!" Wiene Lehster
mann en boer Mehne/n waren vroeger samen
op school geweest. Knorrig beantwoordde
hij haar groet. Ook goeden avond."
Ik wou je wel eens even spreken, Mehnen."
Wantrouwend keek hij haar aan.
Mij? En waarover zou dat kunnen zijn?"
Ja, hè? Waarover zou Wriene Lehster
mann nu wel mot boer Mehnen kunnen
spreken! Muur och, er zijn zoo van die dingen,
die voor alle, menschen hetzelfde zijn,
voor alle uieinclien."
/ij zeide dat heel kalm. Maar op elk woord
legde zij nadruk.
Kouigszins onrustig keek hij haar aan.
Nu, wat is er dun 7"
Neen, neen, niet zoo maar op straat.
Kom liever even binnen."
Hij schudde het hoofd. Och, neen."'
Wiene Lehstermann lachte. Je bent toch
bij geval niet bang, Mehnen ? Bang voor een
oude vrouw V,"
Hij wierp een onrustigen blik naar binnen.
Bang, wel neen, bang ben ik niet. Maar
al dien rommel daar binnen, daar denk
ik Hever niet aan."
Wiene Lehstermann keek heel ernstig.
Alsof dat wat geeft, Mehnen! Niet eraan
denken verandert immers niets aan de zaak.
En al kom je niet binnen bij mij, daarmee
ontloop je dut toch niet. Alles op zijn tijd!
En jou tijd zal ook eens komen, is het van
daag niet, dan is het morgen."
Hij schrikte op. Zeg toch zulke dingen
niet, Lehstermann. De menschen zeggen, dat
er in al dien rommel van je soms leven komt."
Wiene Lehstermann schudde het hoofd.
Abraham Kuyper het socialisme een mooi
verschijnsel vindt.
Ik heb wel eens gelezen, dat geschied
schrijvers en smathuishoudiumdigen niet
alleen do noodzakelijkheid maar ook de
wenschelijkheid van het bestaan vun uiterste
partijen in de staatkunde betoogcn. Dezen
vinden er dus iets prijzenswaards in. Ook
kunstenaars hebben het voorrecht het socia
lisme te kunnen waardeeren, i'oon Frank
van der Goes in 18D1 een gedachteuwisseling
met mij over dit on lerwerp voerde, bespeurde
ik in zijn opstellen zeer wel, dat zich hier
iets groots voor inij ontplooide. Maar wat
waardeerde ik hier eigenlijk? Het begrip en
gevoel dat Van der Goes v;ui liet socialisme
had. Het was de conceptie van Van der Goes,
die mijne bewondering gaande maakte. En
omdat het socialisme dit ge lachtenleven had
veroorzaakt, zou ik het socialisme als
oibjectief ver-chijnsel, d;iiir door heen, bijjia zyn
gaan beminnen.
En zoo is het ook met het socialisme en
de kunst van mevrouw Holst.
Ik houd van. de Russen en toch stel ik
de Japanners op hoogen prijs. Dit stiijdt niet
tegen de Jogica van mijn gevoel. Maar ik
bemerk wel dat indien ik in den strijd be
trokken werd, dit gevoel getemperd zou
moeten worden, en dat het bepaald
gevaurlyk zou zijn er een Russisch of Japansch
solduat mee te overladen.
Al is deze poëzie niet sociaal -demokratisch
te noemen, en wel, zooals wij gezien
hebben, omdat zij noch propaganda voor
do arbeidersbeweging" bevat, noch uit den
sociaal-demokratischen geest is voortgeko
men, toch wordt men geneigd het socia
lisme er dank voor te weten, dat het de
oor/aak dezer verzen is geweest.
L. VAN DEVSSEI,.
Uien? e gnlicMea m Mi Neiri.
Mateniitfi, Milano, Eratelli Treves. 1904.
O haar kind! Haar zoon! /ij zou hem t
veel liefhebbm ; maar zij kan niet laten te
verlangen naar hem, die nog sluimert in den
diepen nacht van het ongeschapene, in het
mysterie der droomen.
O, bemind te worden door den man van
haar liefde, van zijn lippen den liefde-kus te
ontvangen en hem een kind te geven!"
Zoo uitte dejonge onderwijzeres vroeger
onbcEchroomd haar zoo echt vrouwelijk verlangen.
Kort na het verschijnen van haar bundel
FatalitA in '!)t> trad zy in het huwelijk. Kn
nu na acht jaar van bijna zwijgen nu en
dan verscheen er een gedichtje in een tijd
schrift komt een nieuwe bundel m ;t het
woord Moederschap" als titel. Door velen
zal het boekje met belangstelling worden
geopend.
Bij Ada Negri, wier werken populair zijn
geworden in haar land meer dan van n
harer tijdgenooten-dichters (van hat\r FataKta
verscheen reeds de veertiende, van
Tempfste de tiende druk), staan we altijd
voor de moeilijkheid eener zuivere
waardeerrng. Want haar populariteit, haar bekend
heid ver buiten de grenzen van haar vader
land alleen te verklaren uit de groo.te kunst
waarde harer verzen 't sraat niet aan. Er
zijn Italiaansche lyristen, ik noem alleen
maar D'Annunzio en vooral Paecoli ! wier
werk als kunstuiting veel hooger staat, wier
taal veel oorspronkelijker, wier beelding
veel krachtiger en plasfisch-schooner is. Maar
in Ada Negri's werk heeft vooral dit getroffen :
dut een mènsch, een in de lagere kringen der
maatschappij geleefd en geleden hebbend
jong meisje, zich daarin uitsprak met een
gaafheid, een kloekheid, een gansche overgave
van haar ziel aan de gausche inensehheid.
't Was geen kunst, 't was léven vvat zy gaf:
ademend, trillend, bloedwarm leven. liet
openbaarde zich nu en dan in schoonheid"
maar dat gebeurde als onbewust. Zij stond
daar niet als artie-rte die haar stof beheerden t
maar een enkele maal bleek zij een stem
ming van weemoed te kunnen belichamen in
een harmonisch volbouwd gedicht de stof
was haar de baas; haar jonge ziel wist geen
raad met eigen levensvolheid, met al haar
levenslust en kracht, met haar gevoel van
rechtvaardigheid tegenover maatschappelijk
onrecht, met al haar deernis en verontwaar
diging.
't Werd een getuigen daarvan,
metonstuiOch, wel neen! Leven zit er niet in. En
al was het zoo. Daar hoeft een goed Christen
toch niet bang voor te zijn. Eiken dag kan
de dood ons komen halen. We moeten altijd
maur zorgen, dat we voor hem klaar staan.
En als je eenmaal de zeventig achter den
rug hebt. zooals wij beiden, dan is er niet
veel sprake meer van willen. En dan komt
het er niets op aan, of er al eens iets begint
te ritselen. En als je je loven lang je best
hebt gedaan, het goede te doen. . . ."
Zij keek hem aan met haar heldere ver
standige oogen. Het goede te doen," her
haalde zij. ..Maar, kom nu toeh even binnen,
Mehnon ! 't. Helpt je niets, ik moet je
toch spreken."'
Zeer tegen zijn zin ging hij de lage deur
door. Wiene Lehstermann had zoo iets
onrustbarend plechtigs over zich. Onrmtig
schoof hij heen en weer op zijn stoel. En
wat heb j.e nu eigenlijk 'f"
Je weet zelf wel, wat ik heb," zeide Wieno
Lehstermann. In alle kalmte zette zij haar
stoel zoo. dat hij half voor de duur stond
eu zoo den uitgang versperde.
Je kunt je wel voorstellen, dat moeder
Lorenzen mij alles verteld heeft over de
vrouw van Christiaan. En d»t kan toch
onmogelyk zoo blijven! Dat zie jezelf natuurlijk
ook wel in."
Barsch viel hij haar in de rede. Bemoei
je niet met een andermans zaken,
l^ehfttermann! Maak jij je naaiwerk maar voor wie
aan de beurt is, eu laat andere mensühen
met rost ! Zoo'n oude vrijster als jij heeft
van zulke dingen geen verstand. En 't trant
je bovendien niets aan. Dat zijn geen zaken
voor vrouwen en voor "
En voor arme menschen, wil j* zeker
zeggen, niet waar, Molmen ? Spreek maar
genist uit, daarvan trek ik me niets aan .'
Maar wat dat andere bdtreft, wel, alles
gaat een mensen zoowat aan. Alle menseden
gaan elkaar wat aan. Kn vooral iemand, die
doo Ishemden naait. Zoo iemand gaan de
menschen nog meer aan, en die weM heel
wat meer, dan je wel zoudt denken, Mehnen.
Kn 't is maar goed, dat jullie dat niet altijd
weet."