De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 22 mei pagina 3

22 mei 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

. 1404 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zieh naam wist te maken als een onzer beste organisten. En toeh werd gedurende gertiimen tijd yaii Hol's leven het grootste gedeelte van zijn dagtaak wel in beslug genomen door juaedagogisehen arbeid. Dat ook zijn leer lingen zich bij voortduring met do grootste piëteit over hem uitlaten is mij herhaaldelijk van nabij gebleken. Ten slotte wensch ik nog eens te releveeren hoe innemend Hol kon zijn tegenover jongeren. Hoe aanmoedigend en hoe vol ?waardeering tegenover hen, indien zij iets gepresteerd hadden, dat hem lofwaardig voor kwam. Mijne eigene persoonlijke herinnerinhen aan den grooten kunstenaar wil ik niet publiceeren, maar wel wil ik verklaren dat zij mij steeds de grootste sympathie hebben doen koesteren voor den beminnelijker! man en dat zij bij mij steeds zullen voortleven in e schoonste herinnering aan zijn edel karakter. Groot is het verlies dat ons land lijdt en onze kunst in het heengaan van Riehard Ho!. Maar groot waren zijn daden en vrucht dragend aijn werken en daarom zal zijn aan denken door ons hoog in eere worden ge houden ! ANT. AVEKKAMP. m Aprellffl ia uut tot u ui, De tentoonstelling, die thans in bet Stede lijk' Museum gehouden wordt, is geen gelegenheid-3-tent-o&nstellinj;; ook werd zij niet georganiseerd voor een liefdadig of ander bepaatel doel. Het initiatief er toe nam, naar ik hoorde, do hoer Van Beghen, die daar door de groote verplichtingen, die li-et ktinstlievend publiek, maar ook de ar-tieten reeds aan hem hebben, niet w-einig heeft vermeer derd. De heer Van Eeghen is geen kunstminnaar en beschermer als zoovele anderen. Geen enkele toont door daden zoozeer als hij te begrijpen, dat men zijn liefde vo>r kunsten eerbied voor groote kunstenaars nog op an dere wijze kan uiten dan door het aankoopen van uitstekende werken. Al* ine-u zich in staat gesteld ziet, het beste wut de groote mannen voortbrengen, in eigendom te verkrijgen en men bergt dat op in een collectie, die slechts onder de oogea van zeer enkelen komt, dan mogen liet al leen de communisten zijn, die daarin een onrecht zien der menschheid aangedaan, dat de genieting van iets schoong onthouden wordt, maar ook de warmste voorstander van het privaatbezit zal dienen te erkennen, dat de kunstenaar aan wien de gelegenheid tot 4e kennisneming en waaivleering van zijn werk door een breeder schare wordt ontno men, te kort wordt gedaan eu wel juist door hen, d/ie voorgeven zijn eerbiedige bewonde raars te zijn. Vsun dit standpunt bezien is ook het tot stand komen van deze expositie een zeer verblijdend verschijnsel, te meer, waar zoo vele» bereid werden bevonden hun kunst werken af te staan. En nu de tentoonstelling zelve. Indien er getracht is een denkbeeld te geven van 't geen de waterverf kunst in den groaten tijd gegeven heeft, dan i« dat doel werkelijk bereikt. Van J. en.W. Maris, Bosboom, Israëls, Mauve, Neuhuys en Breitner samen zijn er een goede 50 stukken bijeen en daaronder is van hun allerbeste werk. Het lijkt me nutteloos hierover in dtstailbeschrijving te treden. Het is kunst, die geenszins toelichting óoor een beknopt ver slag behoeft en men moet al een vreemdeling in Jeruzalem zijn, om niet te begrijpen, welk hoog genot hier te smaken valt. Alleen wil ik het wagen, een 'bedenking te maken tegen de samenstelling; daarmee geenszins de waarde van de groote en mooie daad der samenstellers willende ver minderen. Hebben de groote, moderne Hollanders bjj al hetgeen ze ons ter .eering gaven niet juist met zooveel nadruk in hun werk ver kondigd, hoe alle overtolligheid dient te worden vermeden; hoe een schilderij of aquarel niet alleen mooi fs door hetgeen er op staat, maar zoo dikwijls o«k door 't geen werd weggelaten. Zie hier als voorbeeld die straffe aquarel van Bosboom, die lichte kerk, een werk op MIINMIIIUIIIIUIHUMIIIIIIHIIMUtfmilMIMmiimilHlIlllllliniimilUIIIUII Wiene Lehstermarm's zonde. Naar het Duitsch, VAN LOUISE SCIIULZE BRiiCK. II. Toch waren e,r menschen, die niet erg op AViene Lehsteraaann gesteld ware». Znj had zoo'n manier, een lompen Uoer of-een trotsche boerin rustig en vast in de oogen te zien, en zoo'n manier, op oogenblikk-en, dat het schijnbaar zoo heelemaal niet te pas kwam, over haar doodskleeren te spreken, die velen menschen niet aangenaam was. Zij had zelfs eens, toen de gemeenteraad had geweigerd de kachels in het armenhuis behoorlijk te laten repareepen, tot dem burgemeester ge zegd, dat zij had gedroomd, hoe alle leden van den gemeenteraad in hun doodshemden voor haar luidden gestaan, zóó hevig rillend ern klappertandend, dat het een geluid was geweest, alsof er er-w ten werden gedorscht, en hy, de burgemeester, wien zij in haar droom had gevraagd, hoe dat kwam, had haar verteld, dat dat een straf was van onzen lie ven Heer, omdat zij de armen in hun gemeeinte kou hadden laten l\jden. Kort daarna waren de kachels werkelijk gerepareerd, hoewel de bur gemeester had gezegd, dat Wiene Lehstermann wel wat beters te doen had, dan zulken onzin te d-roomen. Ea zij had dan ook nooit meer zoo i«ts gedroomd. Maar zij kon_dikwijls iets vreernds over zich hebben, men beweerde, dat zij meer wist, dan iemand anders, en dat als er iemand in het dorp stierf, de doodskleeren in haar kast ritselden, en dat Wiene Lehstermann dan wist, wie het .was. Maar ais iemand haar vroeg of dat werkelijk zoo was, dan haalde zij de schouders op, en aüeen, wanneer iemand in het dorp zich al te zeer vergat, wanneer er iets heel ergs gebeurde, dan zeide Wiene Lehstermann soms terloops eens een krachtig woordje, dat zoo treffend aan dood en vergelding herinnerde, dat meer dan eens het gebeurde gebouwd uit enkele spiritueel e lijnen en wat vlakke tinten, een teekeninji waaruit geen zet of streep gemist kan worden, maar waar geen punt te veel in staat. Zoo als dit magistrale meesterwerk had ik gaarne deze tentoonstelling gezitn. Want wat voor een schilderij of teekening geldt, geldt evenzeer voor de, samenvoeging van werken. Kunstenaars mogen niet de verdraag zaamste schepselen op deze wereld zijn, hui) kunst kent de verdraagzaamheid nog minder. Als we met hart en ziel opgaan naar de hoogten waarheen een Jaap Maris ons voeren kan, kunnen we niet anders dan laai neerzien op de beste Wijsmuller of v. Essen; ontwaren we hier niet hoe een Witsen wordt dood gemaakt do orcen Breitner, die er naast hangt, hoe de nabuurschap van een blonde Willem Maris een Bastert terugdringt naar het vale, enz. Er was hier vrije keuze, welnu, waarom dan die uitbreiding aan de tentoonstelling gegeven? Voor de helft er van waren we dankbaarder geweest en waarschijnlijk ook die artisten, wien men er waarlijk geen dienst mee bewees hun werk, hoe verdien stelijk op zieh zelf, onder den schijn van het licht der grooten te zetten. Maar met dat al, ik herhaal het, valt hier ongeloofelijk veel te genieten, en waar we in dit blad er meermalen op gewezen hebben, hoe ontzettend jammer het is dat in de openbare verzamelingen van de aquarellen uit den grooteu tijd, die waarlijk voor de schilderijen niet onderdoen, nagenoeg niets te vinden is, sluiten we nu de gedachte aan het kortstondige van deze tentoonstelling maar buiten om des te gretiger van deze zeldzame gelegenheid gebruik te maken. Moge een o vertalrijk bezoek den samen stellers de verzekering geven dat hun moeite door zeer velen geapprecieerd wordt. J. W. N. Tijdschrift r oor L!ouw- en Sïerkunnl. 4e jaar gang, all. 5 en 6. Uitgave firma H. Kleinniann & Co., Haarlem. Et«i tweetal afleveringen van dit reeds eenige jaren bestaande tijdschrift liggen voor ons, de eene aan bouw-, de andere aan sierkunst gewijd. Met het uittreden der vroe gere redactie is het eonigszins in opvatting gewijzigd en bepaalt ieder nummer zich zoo veel mogelijk tot n gebouw met bijbehoorende details, tot voorwerpen uit n zelfde kunstperiode, tot werk van n persoon. Hiervoor is behoudens enkele gevallen veel voor te zeggen. Platen naar een of ander imposant bouwwerk met tal van daarbij behoorende onderdeelen, zullen zeker de be langrijkheid hiervan beter doen begrijpen, zij zullen waardeering wekken voor de schoon heden uit vroeger tijd ; en dit niet uit zekere overlevering, maar door overtuiging, die men alleen kan krijgen bij het zien, hoe de onder deelen met juistheid en overleg zijn aange bracht, ter versterking, ter verfraaiing, ter opbouwing van het geheel tot een monument van eenheid. Zoo geeft een dezer afleveringen ons de historisch bekende Westminster-abdij te Lon den, waarvan het voornaamste gedeelte dagteekent uit de 13e eeuw. We zien hier de voorgevel met het drievoudig portaal, de eerst in de 18e eeuw aangebouwde toren aan de westzijde, het oudste, zuidelijk gedeelte van het middenschip onder Hendrik III gebouwd, de pwichtige kapel van Hendrik VII met het rijk versierde gewelf en de fraai geornamen teerde pilaren. Niet minder belangrijk zy'n de eikenhouten koorbanken voor de ridders in de orde van 8t. Bath, met hunne wapens versierd en waaraan we het strenge karakter en de schoonheid van het Gothische snijwerk kun nen 'bewonderen. De niet minder vermaarde graftombe van koningin Eleonora, eehtgenoote van koning Eduard I is hier eveneens afgebeeld. Het is voornamelijk het prachtige smeed werk van Thomas van Leigh ton, dat zich boven de marnieren graftombe verheft, waar door dit monument zoo'n machtigen indruk op den bezoeker maakt. Zoo geeft deze afleve ring een blik of> een der fraaiste Gothische bouwwerk van Engeland: The eoHegial chureh of St. Peter at Westminster. De andere aflevering is gewijd aan hedendaagsche sierkunst, eu hierbij »ien wy, dat niet ieders werk genoeg kwaliteiten bezit MMiiiiiimutiiiiuimiMmiimuui iiimitmmmiiMiiiiuM weer zooveel mogelijk werd goed gemaakt. De menschen waren banger voor de geheim zinnige gezegden van Wiene Lehstermann, dan voor al de preeken van den pastoor. Moeder Lorenzen kwam thuis. Zij stikte bijna van woede en ergernis. Het was een voudig zonde en schande. Nu waren er bij de Mermens warempel tweelingen geboren ! Wurmpjes, niet grooter dan een pop. En zoo zwak. zoo zwak als vlammetjes die ieder oogenblik konden worden uitgeblazen. Eu de jonge vrouw zelf, die leek ook wel een lichtje, dut op het punt is uit te gaan. (leen wonder trouwens: altijd zorgen en verdriet, en nu vijf kinderen in vier jaar t^jds. Eu Christiaan, haar man, die zwoegt en slooft den godganschclijkcn dag op zijn paar akkertjes, en brengt met zijn mager paard voor een paar stuivers vruchten naar de stad, maar wat geeft dat? Als de dokter en de apotheker zooveel geld kosten, en dan nog de huishuur en al het overige! En als een mènsch dan bedenkt, dat Christiaan vol gens recht en billijkheid in het mooiste huis van het heele dorp moest wonen en geld als water hebben, en dat zijn vrouw gezond zou zijn, als zij maar goed verpleegd en gevoed werd en dat de kinderen dan zouden blijven leven, en dat er niets dan geluk zou zijn, waar nu niets dan ellende was. Ja, ja," knikte Wiene Lehstermann, liefde is een groote macht!" Moeder Lorenzen ergerde zich onuitspre kelijk. Een groote macht! Dat zeg jij, Lehsterma-nn! Ik zeg: een groote domheid! Chris tiaan Mehnen had best kunnen weten, dat zij« vader het nooit zou dulden, dat hij de dochter van roode Lies nam." Zijn vader heeft het toch moeten dalden." O zeker, omdat Christiaan met alle ge weld niets anders wou. Maar daarvoor heeft hij hem dan ook het huis uitgejaagd en heeft zij'H testament zóó gemaakt, dat Christiaan niets krijgt. Je kunt niet anders dan medelijden' hebben met die arme schepsels, de vrouw is braaf en fatsoenlijk, allee wat je maar wenschen kunt, en ze waren nu eenmaal jong en verliefd, en de oude Mehnen is een vrek en een slechte, hardvochtige om een gansclie aflevering te vullen, zonder óf te vervallen tot eentonigheid, óf tot reproduceering van middelmatige dingen. Dit is iets wat men trouwens meermalen, ook op exposities van n persoon kan waar nemen. Slechts bij enkelen die een zekere hoogte bereikt hebben of wiens tulent ver schillende zegginjï*\vij/,en gevonden heeft, kan men met steeds stijgende belangstelling hunne schreden volgen, maar waar het geldt den arbeid van hen, die nog aan het begin van hun loopbaan staan, al belooft hun streven dan ook iets voor de toekomst daar kan /e veel aanleiding geven tot mindere appreciatie van den betrokkene. Men /,iut te licht de verschillende invloeden van voorgangers, wier arbeid hem bewust of onbewust tot voorbeeld diende, en die onverwerkt is saamgevoegd. Een enkel ding kan ons aangenaam aandoen, omdat het verwachtingen bij ons wekt, maar wanneer we ineens het gansche kunnen" van iemand zien, dan blijkt dik wijls dat hij minder in zijn mars voert dan een enkel ding deed vermoeden, en het beter ware geweest rustig voort te blijven zoeken en werken, waarbij zijn streven zich vanzelf wel geopenbaard zou hebben. Het werk van den heer Neuhuys, wien deze aflevering gewijd is, maakte op ons dan ook niet dien indruk, die een enkele teeke ning van hem te weeir gebracht zou hebben. Het bevat goede hoedanigheden, is hier en daar zelfs zeer gelukkig, maar mist nog den fond, die goede versierders in binneneu buitenland achter zich hebbun, en wanrdoor zij zich hoeden voor herhaling van anderen en van zichzelf. We hopen dan ook later als de heer Neuhuys meer zijn eigen weg gevonden zal hebben, dut het goede dat uu enkele ontworpen kenmerkt, dun een kenmerk van het geheel moge zijn geworden. II.' W. P. Jr. tmttiiiiiittimimimiimitiuinittiitttmitttimiiuiiiimmittmtimimtM»* llKxnji'-TTE ROI.AXD HOLST. De Nieuwe Gtli'KtH. Amsterdam, Tierie en Kruyt. 11)03. In haar voorrede kenschetst mevrouw Roland Holst deze haar eigen dichtkunst naar mijn gevoelen niet geheel onjuist. Deze kunst is, meent zij, niet socialistische poëzie in den zin van propa-ganda-poë/.ie- voor de arbeidersbeweging. Zoo is het. Deze kunst is, meent zij op de volgende bladzijde, niet socialistische poëzie in den zin van uit den socialisrischen yeest voort gekomen. Van een poëie, zuiver foeiwaldemokratisch van geest, dat wil zeggen uit de gedachte- en gevoelswereld van hei strij dend proletariaat geboren, hebben, wij nog geen voorstelling." Zoo is het. Tv u zou ik echter, met een glimlach van lichten twijfel in mijne warme waardeering, willen vragen: Indien uw dichtkunst geen propaganda voor de arbeidersbeweging inhoudt en zij is ook niet uit den sociaaldemokratischen geest geboren, in hoe verre of in welken zin is zij dun socialistisch ? Henriëtte Itoland Holst is er niet in geslaagd die vraag in haar voorrede voor mij te be antwoorden. Niet het onderwerp, maar de geest ken merkt de kunst van een tijdvak," zegt zij. Ten allen tijde zijn het maatschappelijke krachten geweest, die dim geest vernieuwd hebben." Do maatschappelijke kracht in onze dagen die deze werking heeft, is de sociaaldemokratic." Deze laatste woorden schijnen mij niet in overeenstemming met de verklaring dat men van eene poëzie, zuiver sociaaldemokratisch van geest, zelfs nog geen voorstelling heeft. Naar mijn inzien is het der kunstenares niet gelukt het verband ttisschen haar kunst en de sociaaldemokratie" aan te toonen, om dat het verband niet bestaat. De inhoud harer verzen wordt grootendeels gevormd door den strijd tusschen de neiging tot mijmering of zelf-inkeer n een werkdadig, bedrijvig leven, in haar binnenste, maar het onderwerp der workdadigheid of bedrijvigheid is op het wezenlijke van dien inneriijkeii strijd, zoo als haar dichtkunst dien weerspiegelt, niet van invloed. Even min als de sociaaldemokratie tot vol len wasdom is gekomen, is dat de sociaaldemokratische poëzie, betoogt Henriëtte Roland Holst in haar voorrede, en zij geeft «?iiiiiimiiitHiiimiimimtniiiiMimnniiitHMiuiiiiiliiiiiMllitlilmiilHfH* kerel, en heeft zijn leven lang nooit iemand iets gegund. Muur wat geeft dut allemaal? De vrouw is doodziek, en do kinderen kunnen op die. manier ook niet gedijen. De buren doen wat ze kunnen, maar dut helpt ook al niet veel, ordentelijk verpleegd moest ze worden, zij en de kinderen." Wij moeten maur eens met den ouden man spreken," zeide Wiene Lehstermann peinzend. Spreken, met dien vent? Ja, Lehstermann als je dat gedaan krijgt, dan bob ik respect voor je. Die is zoo taui als een schoenzool. Van dien vent krijg je niets gedaan. Zelfs niet, ais je, wat droomt." Zij glimlachte kiiipoog-end. Wiene Lehster mann lachte niet. Ja, ja, alles op zijn tijd! 't Is een moei lijk geval. Maar, 't is wel de moeite waard. Dat arme vrouwtje, en dun de kindertjes ook nog! Heeft de pastoor zich er al eens mee bemoeid?" Dat heeft ook niets gegeven. Die heeft zich al heesch gepraat. Muur de oude man blijft volhouden, dut de kinderen hun ouders moeten gehoorzamen en dut dat in den bijbel staat. De pastoor kan niets met hem be ginnen, geloof ik. Eu als er wat gebeurt, moet het gauw gebeuren, 't Is hoog tijd." Wiene Lehst-ermann knikte. Vandaag nog niet. Vandaag is het nog niet noodig en morgen ook niet. Maar dan, ja, dan moet er wat gedaan worden!1' Moeder Lorenzen ging dien middag weer naar het dorp. Wiene Lehstermann had langen tijd in gepeins verzonken gezeten. Van tijd tot tijd had zij langzaam het hoofd goschud, dan weer fronste zij de wenkbrauwen. Maar toen was plotseling haar gezicht opge klaard. 't Is voor een goed doel," mompelde zij. En ik wil het probeeren. En ik boef immers geen woord te zeggen, geen woord." Zij ging naar haar kamer, scharrelde wat in de eommode, lachte, en mompelde: Ja, ja, alles op zijn tijd!'' En toen ging zij met haar naaiwerk voor het venster zitten en lette goed op de voor bijgangers. Op de vensterbank zat de poes te spinnen. te kennen dat haar poëzie, gelijkloopend met de wereld of de tegenwoordige maatschap pelijke orde, als 't ware in kind-toestand de sociaaldeuiokrutische poëzie der toekomst is. Dit lijkt mij een onjuiste kijk van de dich teres op haar eigen kunst, en ik geloof, het zij in alle bescheidenheid gezegd dat mevrouw Holst de grootste moeite zou hebben om deze stei'ing vergelijkeuder-wijs en textcritisch toe te lichten. N'iet het onderwerp maar de geest ken merkt de kunst", het onderwerp dezer gedichten moge dus de sociaal-demokratie zijn, de geest of aard is geen andere dan de zoo even genoemde '/elf-strijd. Indien de strijd in de dichteres niet ge voerd werd tusschen haar eenzame-mijmerings-zin en luiur verkeers-leven in dienst der sociuul-demokratie, maur tusschen haar eenzame-inijinerings-zin en het geüfl'aireerd besturen eener instelling ?an Liefdadigheid bij voorbeeld, zou daaruit de zelfde edele dichtkunst ontbloeid kunnen zijn. Verlokken l en verleidend zijn de herinne ringen aan het vorig, aan het der stille mijme ring en schoonheid-genieting heen gerichte leven, naar elders trekt haar echter wat zij als iets hoogers hoeft leeren kennen ziedaar het motief harer poëzie. Wel is waar zingt Henriëtte Roland Holst niet alleen: Maar een hand verschoof de wijzers: eensterke hand wees de ziel naar andre sfeer: die ze dicht vouwen wilde, spant de vlerken; die droomend neerzat, haast zich heen en weer. Zij leerde 't schrijnen van den spijt, de zwaarte van twijfel, 't omxien naar wat zij verliet; muur boven alles uit leidt haar een klaarte alles dooft uit, maar die glans niet. maar eveneens: t lu de hut te' uwer zonen trad ik binnen en brak met hen het brood : wij spraken van het zware harde winnen; zij die 't verhaalden werden wit noch rood. Dat was een schoon oogenblik te doorleven, broederlijk-blijde of het niet anders kon, als ner moeder kindren, op du dreven der aarde sprekend in de zon. doch deze, woorden zouden ook op iels anders vun toepassing kunnen zijn dan op een onderhoud met hoopvolle socialistisch gezinde werklieden. De dichtkunst vnn mevrouw Holst onder scheidt zich door iets zóó eigens in den trant, dat men die dichtkunst, in elk harer vele sterke voortbrengselen althans zeker altijd thuis zot'i weten te brengen, wanneer die zonder auteursnaam ons werd voorgelegd. Dit eigenaardige bevindt zich in de vereeniging, in deze, hier aanwezige, bepaalde vereeniging van het gevoelige, dat is: het droevige, het hoopvolle, het vertederde, mot het stellige, liet sterk kort-affe. De tweede regel van de tweede der door mij afgeschreven strofen eindigt met het woord verliet": /üj leerde 't schrijnen van den spijt, de zwaarte van twijfel, 't om.'.ien naar wat zij verliet; maar.... Ka het woord verliet" is er een rust (ook aangegeven door het leeeteeken) en met maar" beginnen wij den tegenzang in de stropbe, de echo van liet in de eerste regels aangevoerde geluid : maar boven alles uit leidt haar een klaarte. De tegenstèlluag dezer klaarte", rijmend op de iwaarte" van den- eersten regel, vol doet ons reeds eenigszins, maar volledig afgekant wordt de strophe door den laatsten regel met al zijn korte woorden, in vereeniging met zijn resuuaeeren Ie beteekenis: alles dooft uit, maar d'i' glans niet. Ziedaar het stellige. Ik zou wel eeins willen weten of Dr. IIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIHlIIIIIIMMIininlIIIMInMIIIIttllllllUllllllllMMMUIIIUUMI Ken uur lang bleef zij daar geduldig zitten. Mietze klopte ongeduldig met haar dikken staart tegen de rui.en. Wou je eruit, Mietze? Neen, neen, nu nog niet. We moeten eerst nog een goed werk doen. Alles op zijn tijd!" Toen het begon te schemeren kwam boer Mehnen de straat door. Hij ging naar de herberg, zooals hij eiken dag deed. Zijn groote hond draafde achter hem aan. Kijk, MieUe, hondjes! Gauw weg, anders bijt Nero je!" Zij bracht de kut in haar kamer en zette de deur op een kier. Toen ging zij weer voor het venster zitten. droeden avond, Mehnen!" Wiene Lehster mann en boer Mehne/n waren vroeger samen op school geweest. Knorrig beantwoordde hij haar groet. Ook goeden avond." Ik wou je wel eens even spreken, Mehnen." Wantrouwend keek hij haar aan. Mij? En waarover zou dat kunnen zijn?" Ja, hè? Waarover zou Wriene Lehster mann nu wel mot boer Mehnen kunnen spreken! Muur och, er zijn zoo van die dingen, die voor alle, menschen hetzelfde zijn, voor alle uieinclien." /ij zeide dat heel kalm. Maar op elk woord legde zij nadruk. Kouigszins onrustig keek hij haar aan. Nu, wat is er dun 7" Neen, neen, niet zoo maar op straat. Kom liever even binnen." Hij schudde het hoofd. Och, neen."' Wiene Lehstermann lachte. Je bent toch bij geval niet bang, Mehnen ? Bang voor een oude vrouw V," Hij wierp een onrustigen blik naar binnen. Bang, wel neen, bang ben ik niet. Maar al dien rommel daar binnen, daar denk ik Hever niet aan." Wiene Lehstermann keek heel ernstig. Alsof dat wat geeft, Mehnen! Niet eraan denken verandert immers niets aan de zaak. En al kom je niet binnen bij mij, daarmee ontloop je dut toch niet. Alles op zijn tijd! En jou tijd zal ook eens komen, is het van daag niet, dan is het morgen." Hij schrikte op. Zeg toch zulke dingen niet, Lehstermann. De menschen zeggen, dat er in al dien rommel van je soms leven komt." Wiene Lehstermann schudde het hoofd. Abraham Kuyper het socialisme een mooi verschijnsel vindt. Ik heb wel eens gelezen, dat geschied schrijvers en smathuishoudiumdigen niet alleen do noodzakelijkheid maar ook de wenschelijkheid van het bestaan vun uiterste partijen in de staatkunde betoogcn. Dezen vinden er dus iets prijzenswaards in. Ook kunstenaars hebben het voorrecht het socia lisme te kunnen waardeeren, i'oon Frank van der Goes in 18D1 een gedachteuwisseling met mij over dit on lerwerp voerde, bespeurde ik in zijn opstellen zeer wel, dat zich hier iets groots voor inij ontplooide. Maar wat waardeerde ik hier eigenlijk? Het begrip en gevoel dat Van der Goes v;ui liet socialisme had. Het was de conceptie van Van der Goes, die mijne bewondering gaande maakte. En omdat het socialisme dit ge lachtenleven had veroorzaakt, zou ik het socialisme als oibjectief ver-chijnsel, d;iiir door heen, bijjia zyn gaan beminnen. En zoo is het ook met het socialisme en de kunst van mevrouw Holst. Ik houd van. de Russen en toch stel ik de Japanners op hoogen prijs. Dit stiijdt niet tegen de Jogica van mijn gevoel. Maar ik bemerk wel dat indien ik in den strijd be trokken werd, dit gevoel getemperd zou moeten worden, en dat het bepaald gevaurlyk zou zijn er een Russisch of Japansch solduat mee te overladen. Al is deze poëzie niet sociaal -demokratisch te noemen, en wel, zooals wij gezien hebben, omdat zij noch propaganda voor do arbeidersbeweging" bevat, noch uit den sociaal-demokratischen geest is voortgeko men, toch wordt men geneigd het socia lisme er dank voor te weten, dat het de oor/aak dezer verzen is geweest. L. VAN DEVSSEI,. Uien? e gnlicMea m Mi Neiri. Mateniitfi, Milano, Eratelli Treves. 1904. O haar kind! Haar zoon! /ij zou hem t veel liefhebbm ; maar zij kan niet laten te verlangen naar hem, die nog sluimert in den diepen nacht van het ongeschapene, in het mysterie der droomen. O, bemind te worden door den man van haar liefde, van zijn lippen den liefde-kus te ontvangen en hem een kind te geven!" Zoo uitte dejonge onderwijzeres vroeger onbcEchroomd haar zoo echt vrouwelijk verlangen. Kort na het verschijnen van haar bundel FatalitA in '!)t> trad zy in het huwelijk. Kn nu na acht jaar van bijna zwijgen nu en dan verscheen er een gedichtje in een tijd schrift komt een nieuwe bundel m ;t het woord Moederschap" als titel. Door velen zal het boekje met belangstelling worden geopend. Bij Ada Negri, wier werken populair zijn geworden in haar land meer dan van n harer tijdgenooten-dichters (van hat\r FataKta verscheen reeds de veertiende, van Tempfste de tiende druk), staan we altijd voor de moeilijkheid eener zuivere waardeerrng. Want haar populariteit, haar bekend heid ver buiten de grenzen van haar vader land alleen te verklaren uit de groo.te kunst waarde harer verzen 't sraat niet aan. Er zijn Italiaansche lyristen, ik noem alleen maar D'Annunzio en vooral Paecoli ! wier werk als kunstuiting veel hooger staat, wier taal veel oorspronkelijker, wier beelding veel krachtiger en plasfisch-schooner is. Maar in Ada Negri's werk heeft vooral dit getroffen : dut een mènsch, een in de lagere kringen der maatschappij geleefd en geleden hebbend jong meisje, zich daarin uitsprak met een gaafheid, een kloekheid, een gansche overgave van haar ziel aan de gausche inensehheid. 't Was geen kunst, 't was léven vvat zy gaf: ademend, trillend, bloedwarm leven. liet openbaarde zich nu en dan in schoonheid" maar dat gebeurde als onbewust. Zij stond daar niet als artie-rte die haar stof beheerden t maar een enkele maal bleek zij een stem ming van weemoed te kunnen belichamen in een harmonisch volbouwd gedicht de stof was haar de baas; haar jonge ziel wist geen raad met eigen levensvolheid, met al haar levenslust en kracht, met haar gevoel van rechtvaardigheid tegenover maatschappelijk onrecht, met al haar deernis en verontwaar diging. 't Werd een getuigen daarvan, metonstuiOch, wel neen! Leven zit er niet in. En al was het zoo. Daar hoeft een goed Christen toch niet bang voor te zijn. Eiken dag kan de dood ons komen halen. We moeten altijd maur zorgen, dat we voor hem klaar staan. En als je eenmaal de zeventig achter den rug hebt. zooals wij beiden, dan is er niet veel sprake meer van willen. En dan komt het er niets op aan, of er al eens iets begint te ritselen. En als je je loven lang je best hebt gedaan, het goede te doen. . . ." Zij keek hem aan met haar heldere ver standige oogen. Het goede te doen," her haalde zij. ..Maar, kom nu toeh even binnen, Mehnon ! 't. Helpt je niets, ik moet je toch spreken."' Zeer tegen zijn zin ging hij de lage deur door. Wiene Lehstermann had zoo iets onrustbarend plechtigs over zich. Onrmtig schoof hij heen en weer op zijn stoel. En wat heb j.e nu eigenlijk 'f" Je weet zelf wel, wat ik heb," zeide Wieno Lehstermann. In alle kalmte zette zij haar stoel zoo. dat hij half voor de duur stond eu zoo den uitgang versperde. Je kunt je wel voorstellen, dat moeder Lorenzen mij alles verteld heeft over de vrouw van Christiaan. En d»t kan toch onmogelyk zoo blijven! Dat zie jezelf natuurlijk ook wel in." Barsch viel hij haar in de rede. Bemoei je niet met een andermans zaken, l^ehfttermann! Maak jij je naaiwerk maar voor wie aan de beurt is, eu laat andere mensühen met rost ! Zoo'n oude vrijster als jij heeft van zulke dingen geen verstand. En 't trant je bovendien niets aan. Dat zijn geen zaken voor vrouwen en voor " En voor arme menschen, wil j* zeker zeggen, niet waar, Molmen ? Spreek maar genist uit, daarvan trek ik me niets aan .' Maar wat dat andere bdtreft, wel, alles gaat een mensen zoowat aan. Alle menseden gaan elkaar wat aan. Kn vooral iemand, die doo Ishemden naait. Zoo iemand gaan de menschen nog meer aan, en die weM heel wat meer, dan je wel zoudt denken, Mehnen. Kn 't is maar goed, dat jullie dat niet altijd weet."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl