De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 22 mei pagina 6

22 mei 1904 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAM M E R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1404 Oud-Am sterda m. SAI>OMOÏJ KOKINCK. De gcrudweger. (Mweum Boymans). III. (Slot). De Schilderkunst. DOOR Dr. A. BREDIUS. De genrestukjes van Ostade, Teniers, Steen en anderen werden vooral op ker missen verkocht en soms verloot. Zij waren daarom berekend op den smaak der landelijke bevolking, die niet ongaarne een afbeelding zag waar iets van Sint Anna" bij kwam. Men behoefde in die dagen geen rijk man te zijn, om eenige eer verdienstelijke schilderstukjes in zijn vertrekken te kunnen plaatsen. Bijna in «Ike burgerwoning vond men een zeker aantal schilderijtjes, waarvan sommigen thans wel met duizenden betaald zouden worden. Voor bona fide kunstvrienden moet het toen een heerlijke tijd zijn ge weest. Geen twijfel, of in 'menige burferwoning zal men eerste rangs kunst ebben aangetroffen, terwijl de paleizen der voorname lieden pronkten met copieën van Italiaansche meesters of met ge talianiseerde Hollandsche tkun8t. Thans mag men zeggen, dat in de eerste plaats de geest en de techniek van den meester, niet de aard der voorstelling de kunst waarde van een schilderij bepalen. Som mige vermogenden hebben beter leeren zien, hoewel nog altijd velen met blind heid geslagen zijn. Het spreekt van zelf, dat dr. Bredius veel wetenswaardigs vertelt over den grootste der Amsterdamsche schilders, Rembrandt, zijn wederwaardigheden en zijn machtigen invloed op het werk zijner kunstbroeders, van wie de meesten lang SSW&^'^-^'A.'** . '«ii^^^p «*.-?»? >?<*& v?# ,$; :-]i«.'i*-.s; of kort het penseel voerden in de hoofd stad. Over de beide Fabritius, Van den Eeckhout, Johannes Victor, Govert Flinck, Nicolaas Maes, Aert de Gelder, Salomon Koninck, Jan Lievens vernemen we ken schetsende bijzonderheden. Die Victors, van wien we op de laatste portrettententoonstelling in den Haagschen kunst kring dat zeer fraaie gerimpelde oude vrouwtje zagen, was ook al niet tot voor spoed geschapen; hij eindigde als zieken trooster in dienst van de Compagnie. Hoewel in de laatste jaren velerlei onbekends over onze oude meesters aan het licht is gekomen, dank vooral de ernstige onderzoekingen der heeren Bre dius en Hofstede de Groot, is alle duisternis nog niet opgeklaard. Zoo moet er een Am sterdamsen land schapschilder ge leefd hebben, wiens werken eens zeer vermaard waren en waarvan Rem brandt twee stuk ken bezat, nl. Go vert Jansz., die thans geheel onbe kend is. Zelfs Bre dius zag nergens ^ een door hem ge| teekend of aan hem 1 toegeschrevenschil^ derij. Zeer interes~ seerden mij de me| dedeelingen om| trent Hercules Se< ghers, van wien ik ?. in het buitenland g enkele hoog dich5 terlijke, aangrij52 pende landschap- pe2i xag. o. ;). het 7 overweldigende S* stuk i ii de TJffizi 5 te Florence, dat ~Z langen tijd aan ^ Rembrandt is toe^ geschreven. En dat F niet tot zijn oneer, want Rembrandt ' heeft stellig geen g fraaier landschap ^ gemaakt, /.elfs wan'^ neer men het <>pH merkelijke stuk van s het museum te " .Cassel mederekent. Daar Rembrandt in het bezit was van eenige werken, waaronder ook et sen, door Hercules Seghers, ja, zelfs achtschilderijen(zie Vosmaer), zou men geneigd zijn te vra gen in hoever de minder beroemde kunstenaar invloed heeft uitgeoefend op den grooten Amsterdamschen mees S_q i» a O g de toekomst nog eens een monographie van de heeren Bredius of Hofstede de Groot ontvangen, waarin de invloed van Seghers en anderen op Rembrandt wordt nagegaan! Van Eembrandts invloed op anderen hebben we reeds zooveel ver nomen. Un grand a quelquefois besoin d'un plus petit que soi," zegt de Franschman. Wat Vosmaer in zijn boek over R. heeft medegedeeld betreffende Seghers en zijn korte loopbaan is uiterst merk waardig en doet ons verlangen naar een uitvoerige studie. Voor hen, die gaarne in buitenlandsche musea de grootheid onzer oude, soms weinig bekende meesters bewonderen is Dr. Bredius' overzicht vooral belangwek kend en leerrijk. Bij mij wekte de lezing meermalen aangename herinneringen op. Zoo trof mij bij het eerste gezicht ook de reproductie van een landschap uit de verzameling Kramer te Keulen door zekeren Hendrick ten Oever. Wie kent zijn naam? Toen ik eenige jaren geleden ronddwaalde in de National Gallery of Scotland" te Edinburg, werd ik bijzonder geboeid door een landschap met koeien en badende menschen, overvloeiende van een breed, stralend licht. Het eerst dacht ik aan Aelbert Cuyp, om de sterkte van het licht, doch de aard van het licht was zoo geheel anders. Ik vernam van een Schotschen vriend, landschapschilder, dat het vroeger werkelijk aan Cuyp werd toegeschreven, doch thans aan Jan Ossenbeek. Ik herinnerde mij niets van dien schilder. Later zond mijn vriend mij een photographie van het zoo door mij bewonderde doek en vernam ik, dat het verdoopt was tot een Hendrik ten Oever. Het lichteffect is volkomen gelijk aan dat van de reproductie van het Keulsche stuk door Bredius opgenomen. Als ik Pierpont Morgan was of Carnegie, zou ik de wereld rond laten rei/.en, om een lichteffect op weide van dien Ton Oever machtig te worden. Welk een ruimte en breede lichtstraling! In onze Nederlandsche musea ken ik niet zulk een Kamper streek: inen wete namelijk, dat Ten Oever, hoewel waarschijnlijk van Amsterdamsche familie, eenige jaren in Kampen werkzaam was en in de land schappen te Edinburg en Keulen berus tende, die stad op den achtergrond heeft afgebeeld. Waarlijk, om min of meer volledige kennis te verkrijgen van onze groote oude schildcrschool moet men de buiten landsche musea gaan zien. Men doet daar altijd verrassingen op. Dr. Bredius heeft dus wél gedaan thans een en ander van eenige dier groote onbekenden in woord of beeld inede te deelen. Zeer leerrijk zijn daarom zijn hoofdstukken gewijd aan het genre-stuk en het stil leven. Wanneer men buitenlandsche musea bezoekt, ziet men soms prachtwerk door Diepraem, Duijster, Sweers, Codde, van wie in de laatste jaren ook min of meer goede stalen in on ze musea zijn aangeland, dank het speurtalent van dr. Bredius. naars en uitnemende coloristen. Wie de musea te Schwerin en te Oldenburg bezoekt, leert daar zoo goed als bjj ons onbekende stillevens bewonderen. Ook van hen weet |lr. Bredius allerlei merk waardigs mede te deelen en soms af te beelden. Jan Jansz. van Treek, Juriaen van Streeck, Luttichuys,... waar vindt men hun werk in onze musea? Het is zeker van groote beteekenis, dat Nederlanders zulke wonderbare stillevens wisten te schilderen, maar is het niet zonde en jammer, dat hun landgenooten ze zoo weinig wisten te waardeeren, dat al die schatten het land hebben verlaten ? Het hoofdstuk over genre-schilders munt ook uit om het determineeren van verwante meesters als Pieter de Hoogh, Esaias Boursse en Pieter Janssens, over wie in de laatste jaren o. a. door dr. Hof stede de Groot zooveel ontdekt is. Duidelijkheid heeft dr. Bredius in zijn laatste werk nog weten te brengen op het terrein van verschillende leden der familie Camphuysen. Belangrijk is vooral ook het hoofdstuk over onze zeeschilders. Ik' vind het altijd jammer, dat de teksten bij de door dr. Bredius behandelde museum-werken uit den aard der zaak in zulk een groot, onhandelbaar formaat bestaan. Moge hij nog eenmaal den kunstvrien den de weldaad bewijzen van al die wetenschap saam te vatten in een handig boekdeel. A. C. LOFFBI.T. Eenige opmerkingen over stedenbouw. Naar aanleiding van de Damkwestie te Amsterdam. III. Het paste wel bij den tijdgeest dut ook voor de nieuwere opvatting van den steden bouw beginsels werden geformuleerd en wel /eer gespecialiseerde, welke, blijkens de ervaring al te licht leidden tot een zijdigheid bij eene talentlooze, persoonlijk heid ontberende toepassing. Eene stadswijk bijv. behoeft volstrekt niet fraaier en on aangenamer van aspect te worden, alleen door het feit dat hare straten een kronkelend instede van een lijnrecht verloop aanwijzen: zij kan er even saai en vervelend door blijven. En geen wonder. Immers terecht schrijft in een zeer lezenswaardig vlug schrift met betrekking in liet bijzonder tot den stadsuitleg van Stuttgart, Prof. Fisscher: Unendlich vielfiiltig wie das teben selbst ist die Kunst und alle die ihr \Vesen bisher auf eine einfache Forniel zu bringen versucht haben sind daran gescheitert. Sie glaubten das Ganze zu fassen und hielteu nur einen Zipfel in die Hand". Dit slaat ook op de kunst van den stedenbouw. Voor hare vraagstukken is evenmin eene algemcene oplossing te vinden met behulp van een of andere formule, welke door invulling van koëfficienten voor alle gevallen kracht en recht van toepassing erlangt. Ieder geval wil met uitsluiting van doktrinaire theoriën en beginselen voor zich opgelost en elke oplossing voor

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl