De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 29 mei pagina 1

29 mei 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1405 WEEK DE AMSTERDAMMER A°. 1904 LAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wcrdt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni Ie81 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar (U2'/s Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 29 Mei. Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm» RUDOLF MOSSE te Keulen en daor alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. I N H O IT I> VAN VEKKE EN VAN NABIJ: Ambtenaressen. Onbeschermde kinderen boven de 14 jaar, door G. C. Stellingwerf-Jentink Het kruisbeeld in de gerechtszalen, door C. de J. van B en D. Brief uit Utrecht, door Jan van 't Sticht Frankrijk en het Vaticaan _ SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : Benige grepen nit het ontwerp tot regoling van de Arbeidsovereenkomst. IV. (slot), door m'. dr. H S. Veldman. KÜN3T EN LETTEKEN : Het Concertgebonw-conflict, door mr. J. A. Levy. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp Sint-Lacas-tentoonstelling, I, door J W. N. Over Anna de Savernin Lohman en haar werk, door D. Jaarsma. Boekaankondiging. Bibliotheek Kürschner te Eisenach, door F. S. K. FEUIL LETON: Wiene Leh^termann's zon Ie", III, (slot). van Lonise Schulze Brück. - VOOB DAMES: Aan Cosmopolita, door F. J. van Uildriks Allerlei, door Caprice.?UIT .D E N AT O DB: door E. Heimans. Japansche prenten by E. W. P. de Vries, door E. W P. Jr. Benige opmerkingen over stedenbouw, IV, door Leliman. Staat en tooneel, door J. K. v d. V. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK door D. Stigter. DAMBtJBBIEK INGEZONDEN. SCHAAKSPEL. PEN- EN POTLOODKBAS3EN. ADVEETENTIEN. l Illll l Illllllllllllltllllllll MIIIIMMII Ambtenaressen. Vóór enkele weken is een Koninklijk Besluit verschenen, dat post- en telegraafambtenarmm met ontslag bedreigt, zoo zij zich in het- huwelijk begeven. De overwegingen, welke tot dit Koninklijk Besluit geleid hebben, worden niet mee gedeeld, en van een aanvulling van dit decretum horribile voor de dames, waarbij evenzoo de ambtenaren der posterijen en telegrafie met ontslag worden bedreigd, zoo dezen in het huwelijksbootje mochten willen stappen, werd tot dusver niets ver nomen. De liefde schijnt dus alleen voor de ambtenaressen verboden tenzij het de vrije liefde" mocht wezen. Hoe dit Besluit in de wereld is ge komen, vonden wij ook niet vermeld. Waarschijnlijk is deze wijsheid in het hoofd van den heer Pop, den waarnemenden directeur-generaal, gerezeü, en heeft hij zijn chef De Marez Ovens, of den chef der cheffen, minister Kuyper, er toe weten over te halen H. M. Wil-N heimina in haar onschuld te bewegen, voor al die vrouwen het gehuwd zijn te verklaren als in strijd met ambtenaressenuitstekendheid en plichtsbetrachting. Wij kunnen ons voorstellen, dat de een of andere gehuwde ambtenares eens minder getrouw zich aan den dienst ge wijd heeft, tengevolge van echtelijke beslommeringen, evenals dit ook wel eens zal voorkomen bij den ambtenaar met zorgen voor een talrijk huisgezin belast; maar over 't algemeen, zouden wij denken, zijn de huisvaders en de huismoeders, ook als ambtenaars en ambtenaressen, veel nauwgezetter nog dan de jonge, onge trouwde collegaas. En nu zou het alles zins verklaarbaar zijn, dat de heer Pop, vreezende dat de dames hem van vergemoedelijkheid zouden kunnen verden ken, hun per circulaire had doen weten, dat hij, evenmin voor de ambtenaressen als voor de ambtenaars, het gehuwd zijn een verzachtende omstandigheid,bij.plichtverzuim, zou rekenen : maar een konink lijk besluit uit te vaardigen, waarbij implicite van alle liefdes-verbintenissen, alleen die der vrije liefde als ongevaarlijk voor het ambtenaressenschap wordt erkend dit gaat ons begrip een weinig te boven. In verband met het bovenstaande ver melden wij thans het volgend adres, gericht aan den gemeenteraad van Zwolle. De Vereeniging ter behartiging van de belangen der Vrouw" te Rotterdam, opgericht 16 Januari 1895, als rechtspersoon erkend 3 Februari 1896, neemt de vrijheid zich tot uw geacht College te wenden met het ver zoek de voorgestelde motie, waarbij bedoeld wordt de onderwijzeres-moeder voortaan uit de school te weren, niet te steunen. Adressante toch ia van meeniug dat, waar uit ondervinding gebleken is, dat de gehuwde onderwijzeres-moeder voor de taak van op voedster bij het onderwijs dikwerf beter be rekend is, dan de ongehuwde onderwijzer of onderwijzeres, het van het hoogste gewicht is deze opvoedende kracht voor het onder wijs niet verloren te laten gaan; en voorts dat het niet billijk is de onderwijzeres een middel van bestaan te ontnemen, wanneer zij tijdelijk niet zelf haar werk aan de school kan waarnemen, terwijl haar collega die tijdelijk afwezig is, bv. om in een examen commissie zitting te nemen, hierin geen bezwaar ondervindt. Daarenboven, terwijl de onderwijzeres in dit geval zelf een plaats vervangster aanbiedt, is daarvan geen sprake bij het deel uitmaken van een examen-com missie, welk laatste bovendien nog finantieel voordeel oplevert aan de(n) benoemde. Het streven naar rechtvaardigheid van den Gemeenteraad van Zwolle kennende, koestert zij de hoop, dat voorgestelde motie zal worden verworpen". Mag de post- of telegrafie-ambtenares niet in het huwelijk treden, de onder wijzeres mag geen kind ter wereld bren gen, of daar volgt indien het er niet reeds aan voorafgegaan is ontslag. Het trouwen is haar dus wel veroor loofd naar 't oordeel van deze Zwolsche heeren alleen het moederschap maakt haar voor de school ongeschikt. Voor die onderwijzeressen mag de liefde op het huwelijk uitloopen, maar verder niet! Nu leven wij in een tijd, dat een Christelijke Regeering zich tot taak zegt te stellen, de maatschappij te zuiveren van velerlei zondig bedenken. Wij krij gen, 't is herhaaldelijk beloofd, ook een wet tot bestrijding van de nieuw-Malthusiaansche propaganda. En terwijl de Christelijke partijen in den lande zich daarop beroemen en zich daarin verblij den, stelt de Regeering de post- en telegraaf-ambtenaressen voor het dilemma: geen andere dan de vrije liefde, of de laan uit; en zijn er gemeenteraads leden, nogal in een provinciale hoofdstad, die de onderwijzeressen toeroepen: trouw gerust, maar als gij er niet voor zorgt, dat ge geen kinderen krijgt, mag de school niet langer van u gediend zijn. Welk een toestand! Zeker, de vrije liefde en het Malthusianisme worden in hetRegeeringsbesluit, noch in de Zwolsche motie, genoemd. Maar zulke kinderen zijn Pop, De Marez Ovens en Kuyper, en met hen de Zwol sche raadsheeren, wel allerminst, dat zij niet zouden weten wat er in de wereld om gaat en vooral niet de hooge Regeering, die dag aan dag zucht over de verschrik kelijke verontzedelijking, waaraan de liberalistische, democratische en socialistische menschen ten prooi zijn! Hoe zullen deze wetgevers,rijks- en gemeente-autoriteiten, het dan kunnen verantwoorden, dat zij al die zwakken onder de ambtenaressen in de verleiding brengen van te zondigen... met een behoud van het dagelijksch brood tot belooning ? Zoo toch moet het heeten in de praktijk. Nu nemen wij gaarne aan, dat de hee ren Pop e. a. voor zich de overtuiging hebben verkregen, dat hetgeen zij willen, in het nadeel van den dienst" en van de school is. Edoch, daarmede hebben zij hun recht nog niet bewezen, een ver ondersteld voordeeltje te behalen door middelen, die tot loszinnigheid moeten leiden. En hier raken wij de kern der kwestie. Hoe is 't onder dit Kabinet mogelijk, dat in een land van onze be schaving, onder de heerschappij der hui dige zedelijkheids-begrippen, men een dienstvoordeeltje ten slotte een van stoffelijken aard; durft najagen met negeering van den eisch eener zedelijk heid naar de Schrift? Wij gaan verder. Daar zal voor de heeren, die in deze richting zich bewegen, niet maar een dienstvoordeeltje, doch iets hoogers bedacht worden: daar zal een principe bij betrokken zijn; b.v. de vrouw blij ve, ter wille van de opvoeding, als moeder, meer gebonden aan den huislijken haard; mag men dan, om dit principe tot zijn recht te doen komen, haar, die nog geen moeder zijn, met uit zicht op zoo hooge belooning verzoeken" echtevrouw noch moeder te worden P M. a. w. een ieder, die hetzij om een dienstvoordeel", hetzij om een prin cipe, welk dan ook; ja, al was dat principe een zuiver anti-feministisch de ge huwde vrouw of de moeder niet in staats- of in gemeentedienst wcnscht toe te laten, Wioort ook de onyehiurde mor zulk een dienst te ireiyeren; dan maakt hij zich althans niet schuldig aan dwang tot verslapping der zeden. Maar de vrouw uit staats- en gemeente dienst te verwijderen dit gaat niet meer, al zoude men het willen. Zij heeft zich eenmaal die plaats veroverd, en hoe men ook over het feminisme denken moge, het recht om, gelijk de man, voor zich en de haren, het brood te winnen, wie die het haar ontzeggen durft ? De meest anti-feministische regeering staat voor dit feit. Welnu, van dit feit uitgaande, heeft men iets anders te doen, dan door zulke, het zedelijk leven belagende maatregelen, het recht van de vrouw, gehuwd of on gehuwd, moeder of echtgenoote, te be knibbelen. Aanvaardende den toestand, die uit velerlei oorzaken, maar vooral onder economischen drang .geworden is, achte men zich geroepen, voor zooverre noodig, en dit zal slechts in zeer beperkte mate het geval zijn, den dienst" rekening te doen houden met de eischen van huwelijk en moederschap der ambtenaressen. Na zooveel als de vrouw geleden heeft in eeuwen van rechteloosheid, zal zulk een kleine tegemoetkoming toch waarlijk gsen weelde of verkwisting van welwillendheid zijn, die de man aan haar besteedt. In plaats van, op den keper beschouwd, immoreele, uitzonderingswetten te helpen tot stand brengen, wijzige men wetten en verordeningen juist in tegenovtrgestelde richting, en wekke door humani taire maatregelen jegens de ambtenaressen, de overtuiging, dat de ontwaakte lust van de vrouw, om het leven ernstiger op te nemen en de maatschappij door verhoogde werkzaamheid ten nutte te zijn, ten volle gewaardeerd wordt door de Koningin en haar raadslieden; een over tuiging van volksopvoedende kracht. Waar wij dit onderwerp bespreken, meenen wij een opmerking niet achter wege te mogen houden, betreffende de wijze, waarop de Regeering van haar macht' gebruik maakt, om nopens een be ginsel van zoo veel beteekenis te beslissen. Eenvoudig bij Koninklijk Besluit wordt aan een groot aantal ambtenaressen het huwelijk verboden; ook het kinderloos huwelijk bij onberispelijke plichtsbetrach ting sluit alzoo van dezen Staatsdienst uit. En wanneer dit nu bij den, betrek kelijker wijs, simpelen post- en telegraaf dienst, naar het oordeel dezer Regeering, 't geval behoort te zijn, hoe spoedig zal men dan niet gelijk verbod voor de onderwijzeressen moeten verwachten, wier moederschap haar bij eenige Zwol sche Heeren eerst haar geschiktheid doet verliezen ? Gaat het aan zulke, het maat schappelijk leven, de billijkheid en de zedelijkheid rakende vraagstukken, ter oplossing over te laten aan den een of ander hoofdambtenaar; zij 't ook een raadsman der Kroon, die toevallig en tijd slijk machthebbende is ? In 'de thans in behandeling zijnde Dranku'et, komen misschien wel een dozijn bepalingen voor, die alle te zamen niet van zooveel belang zijn voor het maatschappelijk leven, als deze eene, zoo maar gegeven in een Koninklijk Besluit. Bij een dergelijke manier van handelen, regeeren soms een paar heeren het land, en maken zonder eenige con trole hun wil, ook op het delicaatste terrein, tot wet. Ons dunkt, het ware van Kuyper niet te veel gevergd geweest, te bedenken, dat in deze de meening der volksvertegenwoordiging voor 't minst moest zijn gehoord. Noodig is het zeker, dat de vrouw in tegenstelling nog met den man aan zooveel willekeur in Staatsdienst onderworpen waarborgen voor haar recht ontvange. Nu er een administratief recht geschapen staat te worden moge men er voor zorgen, dat ook togen dergelijk onrecht ten op zichte van de vrouw-ambtenaresse, worde gewaakt. Onbeschermde kinderea boven de 14 jaar. Zoo u zoudt kunnen besluiten, hoogge achte Redactie! onderstaande mededeelingen in uw blad te publieeeren, zoudt u mij ge noegen doen en wellicht voor iets goeds den grondslag leggen: meerdere bescherming ran het kind bomt de 14 jaar, dat ouderlijk toezicht derven moet. De bescheiden, welke mij voor het doel pitb/iekmakin/j" zijn toevertrouwd, blijven nog enkele weken in m'n bezit, nadat dit in druk verschenen is. Mocht u ze dus, willen vergelijken met de copie, dan kan ik ze u ten allen tijde toonen. Ik vind het evenwel béter, hier geen namen te noemen, doch alleen feiten te geven, dan wordt in geen geval de aandacht van de zaak zelve afgeleid. Ongeveer anderhalf jaar geleden ging een veertienjarige zoon uit een groot gtzin te Middelburg bij de Marine in dienst als.jongen. 't Beviel hem daar slecht en hij paste niet zoo heel best op, wat niet te rechtvaardigen is, zelfs al is het een waarheid, dat de baksmeester van het schip de Nautilus" de jongens leelijk negerde, wat hem alles be halve geacht en geliefd maakte. Hij de jongen wiens ervaren ik ga vertellen was dan ook niet de eenige, die wenschte, w«»r van dienst af te kunnen gaan. Ook op andere schepen doet zich dit veelvuldig voor. 't Moet helaas! waar zijn, dat grooteren, die ertegen hun zin moeten blijven, allerlei akelige din gen bedenken om er maar weer vandaan te komen: zich uit het tuig laten vallen, blauwsteen eten om hartkloppingen te krijgen, 's nachts zich stukken hout tusschen de beenen binden, om een b nnenwaartschen stand der knieën te doen ontstaan, enz., wel een bewijs hoezeer velen dat leven aan boord tegenvalt. Als men echter hoort van dien tegenzin, voegen de ouders er al heel gauw aan toe, dat het wel wennen zal. En dan, vooral in een groot gezin uit den werkmansstand of kleinen ambachtstand: wat moeten de jongens worden?! Elk vakof bedrijf heeft immers schaduwzijden; overal vindt men wel wat dat minder goed bevalt. Zóó wordt er geredeneerd en in de meeste gevallen is dat ook een les van levenswijsheid die ieder vroeg of laat leert, 't Is ook geen hapje," zucht menige opvoeder, om met zulke j ongens om te springen," en de vader van Jacob, zoo zal ik hem maar noemen, nam het niets kwalijk dat zijn zoontje flink werd aange pakt. Dat geloofde hij werkelijk tot z'n geluk te zullen dienen. Wie niet kan ge hoorzamen, wordt nooit een goed bevel hebber!" In geen enkel opzicht werd de 15 jarige gesterkt in z'n aanmerkingen of beklaagd. De ouders hoopten er nog altijd het beste van, ook omdat zij slechts vernamen dat de dienst hun zoontje niet beviel, niet dat hij het zóó bont maakte, dat z'n supe rieuren hem wilden slijten. Daar komt als een donderslag uit helderen hemel 30 Maart 1.1. de volgende brief aan 't adres van den vader: Copif. Aan boor i H. Ms. Instructieschip Nautilus Hellevoetsluis, den 29en Maart 1904. Bij doze deel ik u mede, dat uw zoon.... door mij is voorgeslagen voor ontslag uit den Zeedienst, wegens gemis van vlijt, geringe geestelijke ontwikkeling en gebrek aan aan leg voor den dienst. De beslissing van Zijne Excellentie den Minister van Marine op deze voordracht is echter nog niet aan boord ontvangen. (w. g.) De Commandant, (volgde de naam.) Oogenblikkelijk schreef de vader terug met het vriendelijk verzoek om eenige nadere inlichtingen, waarop onderstaande volgde: Copie. . a/b H. Ms. Katitihu. H.-sluis, 2 April. Den Heer.... te Middelburg. In antwoord op uw schrijven kan ik u het volgende mededeelen : L'w zoon heeft gedurende de geheele reis niet de minste ijver of goeden wil getoond om iets te leeren, en integendeel zich onver schillig en onwillig betoond, tevens daarbij blijk gegeven van weinig verstandelijke ont wikkeling ; of zulks uit tegenzin in den dienst was, kan ik niet beoordeelen ; misschien dat hij in een ander vak meer zijn best zal doen. Ik heb hem mededeeling van uw brief aan mij gedaan en hij erkent ook zelf, dat hij voortdurend onwillig is geweest en volstrekt niet zijn best gedaan. Wat zijn gedrag betreft, hoewel dat berispelijk was, is het echter van dien aard geweest, dat hij n'et wegens slecht gedrag tot ontslag is voorgedragen ; dit is trouwens iets wat door den Minister wordt bepaald. Het boekje van uw zoon is opgezonden en kan ik u niet precies zijn straffen opgeven. Het spijt mij voor u, dat het zoo is gegaan, doch als de jongens niet naar goeden raad en vermaningen willen luisteren en zich ongevoelig betoonen voor straf, moet er eens een einde aan komen. (w. g.) De Kapitein-luitenant ter zee Commandant. (volgde de naam.) Xa dit schrijven, dat nog geen vermoedely'ken datum van ontslag uit den dienst be helsde, hoorden de ouders niets meer vóór Zondagmorgen 17 April d. a. v. Toen arri veerde per Van Gend en Loos de kooi" van Jacob: een tweetal zeildoeken, hang matten, een vuile deken, z'n vuile plunje, laarzen enz. alles buitengewoon vuil. Maar waar bleef nu de jongen zelf? 't Laat zich denken, hoe den geheelen dag en avond naar hem werd uitgezien; doch eerst Maandagmorgen daarop, ongeveer 9 uur, kwam een agent van politie met hem aan. De jongen was een schooier gelijk, zóó vuil, zóó haveloos zag hij er uit. Zaterdagsmorgens te voren was zijn ontslag van den Minister van Marine afgekomen en om half n kon hij zijn kooi" opnemen en heengaan, zonder iets anders dan zijn paspoort. Geen vervoerbewijs, geen cent! Bovendien had hij in de laatste drie weken geen cent gehad; ook mocht hij zich in al dien tijd niet verschoonen ; 't goed kon eens nat zijn, als 't ontslag afkwam ! En het gebruikelijke kwartje in' de week zakgeld was ingehouden, om het Kijk zoo weinig mogelijk schade te laten lijden, had men hem gezegd. Toen hem de mededeeling werd gedaan, dat het ontslag er was, was liet ventje aan boord van Hr. M's. Buffel', waarop den vorigen dag een deel der bemanning was overgegaan. (Ook de Commandant). Hij hielp kolen dragen en was zoo zwart als een moor van het kolenstof. Hem werd gezegd, onmiddellijk al het zijne bijeen te brengen. Gelegenheid om zich te reinigen werd hem niet gegeven, doch een welwillende koksmaat gaf hem een handdoek en wat zeep, zoodat hij zich inder haast van het ergste vuil kon ontdoen. liet paspoort dat een luitenant hem om 12% uur kwam brengen, waarop hij terstond met pak en zak van boord moest gaan, luidt als volgt: Copie. Koninklijke Marine. Ontslagbrief Ie soort B. De Directeur en Commandant der Marine te Hellevoetsluis, daartoe gemachtigd door den Minister van Marine, bij beschikking van den 14den April 1.904, No. 49 filuatM., ontslaat bij dezen, met ingang van den 16en April 1904, uit 's Rijks Zeedienst, den persoon van .... Zooa van .... en van .... Geboren te Middelburg, den 1888. Merkbare kenteekenen: geene. In opleiding als Jongen, Stamboeknummer 31949, aan boord van Hr. Ms. Logementschip Buffel, te Hellevoetsluis1, en wel uit hoofde van gebrek aan aanleg. Hellevoetsluis, den 15en April 1904. De Directeur en Commandant voornoemd. (volgde de naam). Daar stond de jongen. Waar moet ik heen, mijnheer ?" vroeg hij aan den officier van de wacht. Ga maar naar de politie, die zal je wel verder helpen." En de politie hielp verder. De Commissaris van Politie gaf hem een kwartje en een vervoerbiljet il 20 et. op de boot tot Rotterdam. Daar ongev. 5 uur arriveerende, werd hij voor een dubbeltjp door een jongen naar het politiebureau aldaar gebracht. Onder ge leide van een agent ging hij toen 's avonds ongov. 9 uur per spoor naar Dordrecht, maar mocht toen daar op een bank overnachten en trof het daarom bizonder, dat een mede lijdende agent hem het een en ander tot dekking verschafte, terwijl koffie met brood hem inwendig goed deden. Zondagsmorgens 9K uur werd hij, na nogmaals brood en koffie te hebben gekregen, door een agent in burgerkleeren naar Rozendaal begeleid, waar hij, omdat het Zondag was, in een arrestlokaal werd gebracht en opgesloten. Dat was echter ook het eenige onaangename van het logies, want na eerst weer van koffie en brood te zijn voorzien, werd hem 's middags aardappels, vleesch en groente gebracht en 't slapen ging ook goed. Gelegenheid om zich te reinigen werd hem evenwel noch dien Zondag, noch des Maandagmorgens vóór de verdere reis ge geven. Een maréchaussébegeleidde hem nu in den vroegen morgen naar Middelburg, telegrafeerde in 't station om een agent en deze nam hem mee naar 't bureau en bracht hem te ongeveer 9 uur in de ouderlijke woning. M'n leven, wat heeft die jongen misdaan? Gestolen ? l Gemoord ? l" Zoo vroeg de vader, waarop de agent sus send antwoordde : Neen, neen, schrik maar niet! Hij heeft alleen ontslag bij de Konink lijke Nederlandsche Marine wegens gebrek aan aanleg ! Hij heeft wat gezien van de wereld, maar nu krijg je hem weer terug en moet er wat anders bedacht." Toen de eerste schrik over zoo'n thuis komst wat bekomen was, besloot de vader toch nog eens eene poging te wagen, om iets meer te weten te komen. Hij schreef den volgenden brief: Hedenmorgen werd ik zeer pijnlijk ge troffen door de komst van een politie-agent die mij mijn 15 jarig zoontje bracht. Hij zag er vuil en haveloos uit, ongeveer evenals een weggejaagde boef. Waar -djn ontslagbrief luidt wegens gebrek aan aanleg" dus niet wegens wangedrag en naar ik van hem zelf verneem, hij zich ook aan geen enkel bepaald ergerlijk of misdadig feit heeft schuldig gemaakt, had ik eene andere be handeling verwacht. Ten zeerste zoudt U mij verplichten, alsnog mij te willen melden, waarom mij geen kennis is gegeven van den datum van zijn ontslag en dat hem geen reisgeld zou worden verstrekt; ik had dit dan overgezonden. Thans heeft hij twee nachten in politiebureaux moeten doorbrengen en werd mij als een schelm thuisgebracht. zonder dat ik op iets was voorbereid. Tevens zoudt U mij ten zeerste verplichten, met toezending van zijn strafregister. Inmiddels afwachtend, met verschuldigde hoogachting: (volgt naam en volledig adres.) (Ingesloten l postz. ad ? 0.05.) Dit schrijven, dienzelfden avond gepost, werd een paar dagen later beantwoord op deze wijze: H. H. M.s Buffel. Copie. Hellevoetsluis. 20 April 1904. Den Heer (volgt naam en adres.) In antwoord op LTw schrijven deel ik U mede, dat het mij zelve pas den 16en 's mor gens bekend was, dat Uw zoon dien dag moest ontslagen worden. Waar de reden van zijn ontslag luidt ge brek aan aanleg," is dat in de eerste plaats de reden, hoewel zijn gedrag nog berispelijk was. Indien het er ech'er eenigszins mee door kan, wordt aan de jongens nog in hun belang een ontslagbrief Ie soort gegeven. Dat hij er haveloos en vuil uitzag kan ik mij begrijpen dat U onaangenaam aandeed, doch dat is zijn eigen schuld. Hij heeft al zijn goed medegenomen, hoewel hij no» eenige schuld had, doch daarom kon hem geen reis geld verstrekt worden. Misschien doet hij nu wel bij zijn vader voorkomen of het heelemaal zijn schuld niet is, doch daar kan ik mij niet aansprakelijk voor stellen; naar mij bekend is, heeft vroeger de luitenant t/zee (volgt de naam) ook al over hem aan U ge schreven. Er wordt wezenlijk geduld genoeg met de jongens gebruikt. Een extract-strafregister kan ik U niet toezenden, daar dit niet meer onder mijne berusting is. Misschien is de jongen in het burgerlijke te gebruiken, maar hier ging het niet, en dan is het maar beter dat ze er tijdig uitgaan dan misschien later als er nog veel meer onaangename dingen gebeurd zijn. Ik kan mij volkomen begrijpen, dat het voor u als vader zeer onaangenaam is, maar u zult ook zelf inzien, dat zooals ik u onlangs schreef, er eens een einde aan moet komen en men niet steeds kan blijven waarschuwen en praten. De Kapitein-luitenant t./Zee Commandant (volgt de naam.) Ziedaar, geachte Redactie! de geheele ge schiedenis U zoo kort mogelijk medegedeeld. ? Verwondert het U, dat ik op grond van zulke daadzaken eindig met de herhaalde verzuchting, dat er meerdere bescherming

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl