De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 29 mei pagina 4

29 mei 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1405 van een hooger doel dan het leveren van verkoopbare schilderijen. We kunnen zoodoende de werken van Krabbé, van Schudt, van Gorter, van Le Gras en voor een deel die van Frankfurt (no. 59a is een welkome, frissche noot) als eenmaal noodzakelijke verschijnselen op een tentoonstelling stilzwijgend voorbijgaan. Maar buiten dezen vindt men hier een kern van schilders en teekenaars, die zoeken en werken om vooruit te komen, ieder op zijne wijze ; de een onstuimig en gehaast, de ander bedachtzamer, maar allen studeerend als kinderen van hun tijd een tijd, die voor jonge kunstenaars een zeer moeilijke is. Is door al het schoone, dat de groote modernen gaven de kunstsmaak zeer ontwik keld en het publiek veeleischend geworden, zoodat van de jongeren een rjjpheid in het werk verlangd wordt, die redelijkerwijs niet gevorderd mocht worden, ook in ander opzicht zyn die groote voorbeelden voor hun ontwikkeling een noodlottige hindernis. De schilders, die voor een 50 jaar hun loopbaan begonnen, stonden er zoo geheel anders voor. Zij hadden zich te verheffen uit een tijd van achteruitgang en malaise; en om de meesters te vinden, op wier werk ze konden voortbouwen, dienden ze terug te gaan tot de zeventiende eeuw. Hoe leerlijk die kunst ook was, zij stamde uit een lang vervlogen tijd, met andere denkbeelden en gevoelens, met een geestesleven, waarvan zij vervreemd waren. Geen overheerschende invloed van die kunst kon belemmerend werken op den gestadigen ontwikkelingsgang van hun talent. En zoo zien we, hoe stap voor stap hun kunst voorwaarts schreed ; hoe zij elkanders krachten schraagden met het persoonlijke, dat ieder hunner bijbracht, om na een voorbereiding en a ingetogen heid van tientallen van jaren, eerst tot vrijen uitbloei te geraken. Een rustige, gelijkmatige studietijd als de hunne is voor de generatie van thans nu eenmaal onmogelijk. De mooie resultaten zijn te dicht bij, liggen schijnbaar te gemakkelijk voor het grijpen, om er een moeilijken, langen omweg voorte maken. En zoo zien we de lijn hunner studie de grilligste zigzagbewegingen en kronke lingen maken ; ontwaren we een probeeren naar alle kanten ; vinden we er bijna geen, die naar een vasten koers stuurt. Een sterk staaltje geven de schilderijen van Langeveld, die we verleden jaar op St. Lukas leerden kennen, als een, die zwaar en breed, in brillante kleuren zijn landschap pen tegen zon inschilderde. Zou iemand in de egaal grijze schilderijen hier denzelfden schilder vermoeden, gezwegen van het gezicht op Haarlem, dat geheel en al een Jaap Maris is (een namakerij, die hij beter a in Masten broek overliet.) Maar afgezien van het wispel turige in Langeveld's werk, behooren die beide landschappen tot het beste wat hier is. In Dorp? weg" is het dramatisch moment zeer sterk uitgedrukt; het oogenblik, waarop de zon bijna door de effen wolkenlucht breekt, is uitstekend weergegeven; er is een nauwe betrekking tusscheu lucht en land door heel het landschap, die er een mooi volgehouden stemming inbrengt. Ook zijn schets met het lichte, blanke geitje op den voorgrond als hoogste kleum oot in het egaal grijze land schap is een mooi gezien geval. Van Soest geeft hier twee zeer uiteenloopende schilderijen; een klein wintertje van wat ouderen datum, dunkt me, wat nuffig en met kleine middeltjes verkregen, en een groot panorama op den man af, eerlijk geschilderd. Maar het toonvolle landschapje van Langeveld ernaast doet nog meer op vallen, hoe de schilderij van v. Soest bestaat uit twee strooken: lucht en land, die maar weinig verband met elkaar houden. Toch heb ik veel respect voor een werk van zoo veel ernstige studie aVs dit, | Dooijewaard is niet best vertegenwoordigd; een landschapje eenigszins in den toon van Langeveld maar slapper van kleur enteekening, een flguurstudie, zooals hij ze schilderen kan, vlot en raak de rijpe kleuren tegen elkaar, maar dan twee kleine schilderijtjes, waarbij in de meerdere uitvoerigheid de volheid van kleur, zijn schetsen eigen, totaal te loor ging. Hetzelfde geldt voor het binnenhuis van Beever. Van hem hing in een hoekje, tusschen veel bombast, op de laatste vierjaarlijksche een stilleven, dat direct een zeer oor<pronkelijk colorist verried, die door het koel logische en welbewust krachtige in zijn kleur, den Delftsche Vermeer in herinnering riep. Een klein appelenstilleventje nu op Arti trekt terecht evenzeer de aandacht. Majir in het schilderijtje hier zijn zijn goede kwaliteiten slechts fragmentarisch weer te vinden in het figuurtje van het kind en in den felbelichten kop van de vrouw; doch verband is er niet in dit stukje; de kleuren staan ietwat valsch tegenover elkaar, terwijl effectbejag niet is buitengesloten, 't Zou jammer zijn als dit eigenaardig talent verliep in 't schilderijtjes maken. (Slot volgt.) J. AV. N. Over ADM de SaTorm Lotan en baar weit Het wezen van mej. Lohman, in haar letterkundige" pennevruchten zich aan ons openbarend, is: de waarheid- en eerlijkheidwillende ziel, in een heftige d'aad van losrukking-uit-het-oude, hevig reageerend op een leven van jarenlang-lijden door en in een dor en koud calvinisme. Dit oordeel vindt grond en bevestiging beide in Vragensmoede. Maar de waarheid-willende ziel is, in het algemeen, door den wil-alleen, daarom nog niet waar. En kan daarbij voor waarheid houden wat anderen vloekende leugen schijnt. Hoezeer een streven naar waarheid onder ons, menschen, te achten en te bejuichen valt in het algemeen, toch kan dus in het bijzondere de blijdschap over n zondaar die zich bekeert" voor velen veranderen in verbaasdheid eerst, in twijfel daarna, zoodra men merkt dat ook aan de oorzaak zijner vreugde weer blijken moet dat waarheid een zeer betrekkelijk begrip is, en dat, wat wij, in afgetrokken zin, waarheid noemen, ten slotte alleen geldt voor ieder-afzonderlijk, en naar buiten, voor anderen, geen absolute waarde heeft. Ik heb, persoonlijk daarom door Vragens moede getroffen, wijl ook ik uit calvinistisch milieu voortkonv- van Anna de Savornin Lohman in den beginne iets verwacht: thans schijnt zij mij nog maar de degeneratie van het wezen, zich toen aan mij openbarend. Persoonlijk verschil ik wel zeer met haar in levensbeschouwing nu, in streven, in doel, in oordeel in richting. Doch het is niet daiïrop, dat ik in dit korte artikel even de aandacht wilde vestigen. Maar meer om licht te doen vallen op de kapitale fouten, waaraan zij schuldig gaat in haar werk in Jonge Roeping (vroegere' Lelie-arbeid) en in de Hollandsche Lelie. Het is wel mogelijk dat in dit vrouwelijke wezen iets te bewonderen is of sympathiek schijnt: de moed en de, kracht harer z.g. overtuiging mij dunkt, wanneer die kracht zich ten kwade uit, en die moed overmoedvan-oppervlak *igheid wordt, kan er kwalijk anders dan grampschap tegen haar bestaan. Het is heel wel mogelijk dat zij sympathie wekt ma foi ! Men moet dat zelf weten ; en men zegt wel, dat in Nederland ieder zich vrij zijne vrienden kiest. Die dus te harer kante gaan : wel be kome het hun l En wie daarbuiten staan, en verklaren willen hoe het toch mogelijk is dat deze vrouw zooveel succes schijnt te hebben bij zekere jonge-darnes en ouö-dames, mogen eensdeels letten op het bijzonder-sterk-suggereerende dat voor vele schepseltjes het feit, van zoodanige ruw-impulsieve natuur in een vrouwelijk lichaam te zien, in sterke mate heeft; ander deels, wie er belang in stelt, verbaze zich met mij over de omstandigheid, dat zooveel oppervlakkigheid in zekere kringen zóó'n onthaal vindt! Want, mijne vrienden, dat is een merkwaardig teeken ! Met het oog op de beperktheid der ruimte van het Weekblad zal ik er mij toe bepalen, met kort de fouten, waardoor het werk van mej. Lohman zich veroordeelt aan te wijzen. Ik formuleer ze aldus : l orthodoxie of absolutisme ; in de streng heid waarmee zij anderen oordeelt ; en in de geringe waardeering van anderer streven ; 2 eenzijdigheid; 3 zwakheld-des-gecstes, waarmee ik bedoel : het zich-tevreden achten en voldaan-voelen bij het lagere motief, inzicht, de inferieure voeling ; 4 bekrompenheid, engheid van blik, over blijfsel van een natuurlijke eigenschap van het calvinisme; 5 oppervlakkigheid, noodzakelijk gevolg van O traagheid-van geda<;hie~leven, blijkend uit den stand daarvan. (Freule Lohman is m. i. sedert Vragensmoede niet verder gekomen.) In het onderstaande tracht ik door enkele grepen uit "haren arbeid in de Lelie en uit Jonge Koeping" deze punten nader te ver dedigen. I. Wat haar othodoxie betreft voorloopig sleehts een paar opmerkingen. Want noodzakelijkerwijze vindt het feit harer ortho doxie, men kan het ook absolutisme noemen, bevestiging en oorzaak in het feit der een zijdigheid en bekrompenheid. Mej. Lohman veroordeelt zoo sterk het nieuwe streven der vrouwen. Dat is zeer zeker een oordeel waartoe zij recht heeft, wanneer zij, tevens in het publiek, dat oor deel grondig motiveert. Dit laatste heeft zij nu m. i. nimmer gedaan. Wel ten halve, n.l. door ons herhaaldelijk haar afkeer van het feit van het streven der moderne vrouwen kenbaar te maken, met een heen wijzen naar wat haar inziens de vrouw behoort te zijn, met visioenen van van-de-trappen-rolleude kinderen. Hier ontbreekt : lo. het wetenschap pelijke, zedelijke en economische bewijs bij het zeggen : dat is de roeping der vrouw, al het andere is gewauwel ; 2o. een betoog dat de moderne vrouwen-beweging die toch waar achtig óók wel oorzaken zal gehad hebben, in alle opzichten faalt in een streven dat de conclusie's vertegenwoordigt uit economische en zedelijke feiten. Eerst dan had een zoo absoluut oordeel reden van bestaan. Thans moet ik de schouders ophalen over de heftig heid harer onvolkomenheid. II. Ik heb gemeend uit haar werk geen typischer voorbeeld van eenzijdigheid te kunnen nemen, dan door de aandacht te vestigen op de wijze waarop zij man en kind wil beschouwen. Dit typeert freule Lohman. Zij stelt den man hooger dan het kind wil het kind beschouwen als geschenk van den man. Dit is een eigenaardig-eenzijdige opvatting, geenzins vleiend voor de vrouwen. Alzoo zou zelfs in haar hoogste daad van liefde de vrouw slechts in staat zijn een geschenk van den man te ontvangen. Neem-me-nie-verkwalijk ! Is de vrouw zoodanig minderwaardig? En is het kind niet ook van het bloed der moe der? En dan die andere vraag : Zijn de vrou wen tegenwoordig daar om de mannen een pleizier te doen of zijn zij beiden even noodzakelijke bestanddeelen der natuur? III. Onder 3o. noemde ik: zwakheid- desgeestes. AVant het is inderdaad getuigenis van geesteszwakheid (ik spreek liever van zwak en sterk dan van hoog en laag) dat eene auteur zich zoo herhaaldelijk kan tevreden stellen met, eigenlijk nietszeggende, tenminste minderwaardige argumenten. Iemand als freule Lohman moest zich m. i. toch meer bewust toonen van de wetenschap hoe gevaarlijk het is, door op minder-bedui dende dingen te wijzen, te trachten iemand onsympatiek te doen schijnen. Er gaat van dergelijke dingen voor velen der gewone menschen een sterke suggestie uit. a. Het is zwakheid-des-geestes nuttigheid"-dames te ribbestooten als zij de fout begaan een mannelijke in plaats van een vrouwelijke boekhouder aan te stollen. Dat laat het streven onaangetast. b. Het is zwakheid-des-geestes Van Nouhuys een veeg uit de pan te geven als hij Rooyaards-avenden aankondigt, waarVan hij veel verwacht. c. Het is zwakheid des-geestes stemming te wekken tegen Annie Besant omdat zij op haar oude-dag in witte kleederen gaat, en gescheiden" is. d. Het is zwakheid- des-geestes telkens, wan neer zij spreekt van Mevrouw llarx-Koning, daarbij te voegen : Marie Metz, gescheidene Marx, geboren Koning" of zoo iets. Mej. Lohman moest weten dat al die dingsigheden groot worden in de oogen van het publiek, wijl zij stemmingen suyyereeren. Al de door mij opgenoemde punten sub a, b, c en d zijn lagere motieven, lagere in zichten, inferieure voelingen. Ik heb daar een afkeer van. Een afkeer die het toppunt bereikt als ik bedenk hoe Mej. Lohman, die de moderne vrouwen verwijt van aan alles" te doen, zelf zich nota bene! bemoeit met alles" l ! AVie heeft het recht vraag ik, an deren te verwijten overal aan te doen en overal heen te flitteren, die zelf: Je in een corr. in de Lelie met een paar woorden onze literatuur oordeelt; 2e onze artisten oordeelt; 3e de moderne vrouwenbeweging bestrijdt ; 4e de ware vrouw-roeping predikt; 5e zelf boeken schrijft; Ge redactrice is der Holl. Lelie; 7e over alle mogelijke en onmogelijke zaken in een rubriek correspondentie oor deelt over alle zaken waar de eerste de beste nieuwsgierige abonnëmaar naar vragen mag ? Dat is allemaal inferieure geesteszwakheid. IV. Bekrompen toont zij zich in heel haar levensbeschouwing, waaraan zij in Jonge Roeping ook nog een artikel wijdt. Maar wel vooral in de wijze waarop zij haar antipa thieën uit. Daar is de bekende kwestie contra A'an Deyssel De Meester, en de geschie denis van het badpakje, en dan nog haar oordeel betreffende ATan Deyssel's houding inzake Een Liefde, Ie en 2e druk-kwestie. AVat het eerste betreft: wanneer Mej. Loh man een diepe kunstenaarsziel bezat zou zij kunnen inzien en voelen, hoe, op een bepaald oogenblik, onder bepaalde omstandigheden, men zich plotseling bewust-worden kan van liefde, razende" liefde voor iemand dien men maar meende te eeren totnogtoe. Ik bedoel omstandigheden van houding, kleeding, beweging, blik. Zoo ben ik mij de liefde voor een vriend bewust-geworden, als hij na ons afscheid nog op een verren heuvel stond, en mij groette zwaaiend met zijn witten hoed. Ik denk soms aan hem ? met liefde, en dan zie ik hem altijd zóó, en herinner mij dat het eerst. En als Mej. Lohman, wat het tweede betreft, zegt: Van Deyssel's houding inzake den 2e druk van Ken Liefde was mij onsympathiek" mag zij dan daardoor den schijn aannemen al te oordeelen wat wij aan schoone kunst, tot onzen troost, in onze binnenkamers van hem hebben geschonken gekregen ? Foei.' Een ander bewijs harer bekrompenheid. Zij verklaart zoo gedörig, pathetisch : Ziet toch menschen, hoe onbevooroordeeld ik ben. Wilt gij een bewijs? Jan v. d. Oude breekt mij steeds af; toch (dit woord cursiveer ik, het is nig D. J.) kan ik hem in zijn eer lijkheid waardeeren als ik den onaf hankelijken moed bezit de oneerlijke draaierijen van het Alberdingk-Thijmtje te geeselen." [Holl. Lelie G Jan. 1904]. Dit is de logica en de moraal van Jan Kalebas! Komaan, wat willen wij met onze geringe persoontjes? Wij staan toch u-te hooger? Het is immers natuurlijk dat wij persoonlijke gevoeligheden buiten spel laten. AVelnu dan? Ik voelde hier gemis aan ruimte van blik bij freule Lohman. Zegt freule Lohman nu wel te hebben onderscheiden persoon en werk en (wat het laatste betreft) voldoende te hebben gemotiveerd, dan valt te gereedelijker tot verstandelijke bekrompenheid te besluiten. Of, zoo men wil, mag men dan of een oppervlakkig, of een apathisch gevoels leven onderstellen. V. Volgt logisch uit II en IV. VI. De traagheid van gedachte-leven wordt bewezen door_ de vervelende gewoonte zich telkens te herhalen. AVij wéten r u wel dat freule Lohman tegen de moderne vrouwen beweging is; wij wéten wel dat zij moedig, durvend, militant is; zij heeft zich niet zoo gedurig te herhalen, zichzehe niet steeds zoo moedig en onafhankelijk en kranig te prijzen. Wij willen nu iets anders. Zij kome eindelijk eens verder! Niet meer afbreken och, eigenlijk valt er niet meer af te breken voor Mej. Lohman. Maar laat zij nu het terrein opruimen en eens opbouwen gaan! Zij staat ten opzichte van het calvinisme nog steeds als in Vragensmoede, d.w.z. niets verder: zij ergert zich nog. Zij trekke nu eens andere en verdere conclusie's uit het doen en laten der calvinisten dan dat theorie en praktijk verschillende dingen zijn." Die conclusie is nog maar een begin voor wie die kringen verliet, en het uitkramen gedurig van zulke wijsheid is immers ook al weer theoriedoenerig." AVanneer zal zij die de bitterheid en de kilheid der calvinistische milieu's heeft ver laten en vervloekt, eens iets anders en beters geven nu, dan al haar eigen bitterheid, sar casme en hardheid ? Wanneer eens evenwicht ? D. JAARS.MA. Sint Oedenrode, 23 April 1904. BOEKAANKONDIGING. Het ambt ran predikant, door mr. J. G. C. JOOSTIXG, rijksarchivaris in Drenthe. Assen, J. Hansma. 1904. Levenslicht uit den Bijbel. A'erzameld en ingeleid door P. H. HUGEXUOI.TZ Jr. Amsterdam, Van Holkerna en AVarendorf. 1904. De tien geboden, door dr. H. L. OOHT, te Utrecht. Dordrecht, J. P. Revers. Het eerstgenoemde boekje is een preek voor predikanten. Geen boetpredikatie in den onaangenamen zin van het woord. De heer Jüosting, in een pastorie geboren, kent het lijden en de vreugde van een dominee, en is de man niet om hard en onvriendelijk te oordeelen; hij is een vriend, wien 't predik ambt lief is: maar niettemin, ja juist daarom, een vriend, die feilen toont. Hij zegt een voudig; waardig en vriendelijk, wat hij als leek" verlangt van een prediker, catecheet en pastor. Zijn eischen zijn niet overspannen De prediker brenge aan zijn hoorders het Evangelie in goede taal, maar vooral met de innige warmte van een vroom hart en een vaste overtuiging, in 't besef, dat zijn hoorders behoefte hebben aan een steun in het leven. De politiek kan hij laten rusten. Den Catecheet moet 't te doen zijn, zeer zeker ook om kennis te vermeerderen, maar vooral om 't godsdienstig gevoel te wekken en te kweeken. De pastor vergete niet, dat de schapen hem zien willen, en dat niet alleen als vriend maar ook als herder. Het is goed, dat zij, die altoos preeken, ook eens bepreekt worden door een leek als mr. Joosting. AVaarschijnlijk zal hij, als ieder ..leek", die belangstelt in de bevordering van gods dienstig leven, met ingenomenheid hebben begroet Levenslicht uit den Bijbel verzameld en ingeleid" door P. H. llugenholtz, die ook in dit boek weer een bewijs gegeven heeft van zijn goeden smaak. De menschen lezen tegen woordig te weinig iii den Bijbel, en die het doen, doen 't zeer dikwijls niet goed. Zij weten den weg niet in het oude boek. Aroor hen is een goede bloemlezing, waarin zijn bijee.ngebra :ht de schoonste stukken, die ieder beschaafd en godsdienstig mensch kennen moet, een groote weldaad. Het zou mij /eer verwonderen, als zij niet door zeer velen in den Jnndc dankbaar werd aange nomen, en 't zou mij zeer leed doen ook : want goede bloemlezingen brengen menigeen tot het lezen van de geschriften, waaruit ze zijn bijeengebracht. Den prediker, den Catecheet en den huis vader zal ook welkom zijn het boekje van dr. Oort De tien geboden", waarin de Oude Wet, wordt toegelicht, en' wel zoo, dat ze spreekt tot de gewetens der menschen ook van onzen tijd. Ook deze uitgave moge het grootst mogelijke succes hebben; de menschen kunnen de Tien geboden niet missen. Losse Schetsen uit mijn Reisdagboek, door LODEWI.TK MULDER, 's Gravenhage, J. W. N. Koch. Deze tien schetsen zijn reeds in 1903 uit gekomen. Reeds vroeger hadden ze aange kondigd en aanbevolen moeten worden. Maar erg veel haast was er niet bij. Ons publiek kent Lodewijk Mulder wel en wil gaarne lezen wat hij te vertellen heeft, al is zijn boek niet aanbevolen. Zijn schetsen zijn interessant en amusant. Ik vraag u: wie zou niet blij en vereerd zijn als hij een invitatie kreeg van Lodewijk Mulder om met hem mee te gaan bijv. naar de Noordkaap, Rome of Napels, en wie zou die invitatie niet aannemen ? AVelnu! wie zijn schetsen leest, heeft de eer en het genoegen voor een poos met dezen auteur op reis te zijn. v. H. DJ Beurs te Amsterdam 1835?1903. door A. W. WEISS.MAN, met 14 illustratiën. Amsterdam, B. Wolf Jzn. De heer AVeissman, nauwgezet vorscher, geeft hier een stukje geschiedenis van het hart van Amsterdam. Ten deele werd deze geschiedenis voorgelezen in een vergadering van het Kon. Oudheidk. Genootschap, en ten deele opgenomen in dit blad. Onze lezers zullen zich de zeer gewaardeerde artikelen in de Amsterdammer nog herinneren. Voor ieder die een overzicht in aangenamen vorm, van deze belangwekkende bijzon derheiden wenscht te bezitten, is AVeissrnan's boekje, niet de duidelijke afbeeldingen, een aangename verschijning. Bij gelegenheid van hare excursie 19 Mei j.l. werd, van wege de Mij. tot bev. der Bouwkunst een beschrijving met afbeeldin gen van de uit bouwkundig oogpunt beziens waardigheden van Edim en Monnikendam, door den heer J. W. H. Leliman, bouwkun dig ingenieur, bij den heer F. v. Rossen, uit gegeven. De afbeeldingen hier bijgevoegd betreffen de H. Nicolaaskerk, haar koorhek, orgel, doopvont en portaal, Huis van Water land, waag en speeltoren te Monnikendam en de kerk, het museum en huizen te Edam, waarvoor de clichés welwillend door het oud heidkundig genootschap en Edam's museum werden afgestaan. Een uitnemend gidsje voor allen, die de beide doode ste ien" met een bezoek willen vereeren. Biblifltliert Kihcta t-j Eisenacli, Tusschen 30 Mei en 4 Juni e. k. zal deze verzameling van een overbekend boekenlief hebber bij den niet minder bekenden auctionaris C. G. Boerner te Leipzig onder den hamer komen. De catalogus van deze 78ste auctie bevat 2724 nos., die echter uitgespreid op eene reuzentafel minstens 30.000 drukwerken (zon der de liandsch riften dus) te zien zouden geven. Er zijn nos. bij die in 100 a 200 onderdeelen gesplitst zijn. De titel van den catalogus luidt : Katalog der Sammlungen des zu Eisenach verstorbenen Herrn Geheiiner Hofrat Professor Kürschner" en dan volgt de inhoud over handschriften, Duitsche literatuur der XVHIe eeuw, Duitsch Tooneel, Vlug schriften en Karikaturen uit den FranschDuitschen oorlog 1870,71 verdeeld. De bibliotheek van Joseph Kürschner (1853?1902), ten onzent buiten de eigenlijke boekhandelskringen te nauwernood bekend, gold in Duitschland en Oostenrijk als eene beroemdheid. Het leven van den verzamelaar is een hartstochtelijke beweging naar een of meer bepaalde punten op de Duitsche boeken markt. Vooreerst het Duitsche Tooneel, de Tooneelspeelkunst en de Geschiedenis van beiden (dramatisch en muzikaal-dramatisch). Op 19-jarigen leeftijd wordt de bemiddelde Joseph Kürschner tooneelcriticus aan een courant te Gotha, schrijft tezelfdertijd over zijn landsman Konrad Ekhof, (tijdgenoot van en tooneelbestuurder als Ifiland) een kleine monographie en doet zich als een onbedwing baar liefhebber op het terrein van den thea tersport kennen. Een reeks persvoortbreng selen over het Duitsche tooneel, artikelen, tijdschriften, kalenders, woordenboeken ge ven zijn stijgend record aan. In 187(1 toont hij zich (iu de Bayreuther Tagebuchbliitter'1) een bezielend Wagnurman. Tien jaar later geeft hij in den trant van het Sbakespeare een (roethe-Jahrbuch en AVagner-Jahrbuch uit, dat, waarschijnlijk, in deze dagen van Wagneriaanscb voelen, langer dan n jaar zou geleefd hebben. In de jaren 1879 en 1880 is hij leider te Berlijn van de volgende tijdschriften : Litterar Korrespondenz", Kunstkorrespondeuz", Litterarischcr Verkehr," Organ Deutscher Bühnengeuossenschaft", en het Orgaan van dramatische auteurs en componisten Neue Zeit". A'ele dezer schriften bleken dagvliegen of nachtvlinders, enkele brachten liet tot een vlucht van hooger en breeder slag, maar allen waren voor den onstuimigen jonkman excercitie-terreinun voor het perswerk. In 1880 vindt Kürschner te Stuttgart als literariscber Beirat:' (letterkundig zaakgelas tigde) bij de thans beroemde firma's AV. Speemaiin en E. Hallberger, zijn werkkring. Zijn talent van organisatie, het schaarsch ge vondene, de aan regelmaat, beminlijken handel en wandel gebonden schranderheid, treedt als machtige factor op. Het familie blad Arom Fels Zum Meer", de tijdschrif ten : Fremden Zungen", Roman-Bibliotheek, Illustrierte Welt", Sammler", Schriftsteller zeitung", en .. Anzeiger für Bibliographie und Bibliothek wissenschaft" verschijnen en blij ven verschijnen. Het zijn meerendeels werthvolle" (en wij, schrijvers, weten wat dal in den mond van uitgevers zeggen wil) uitgaven geworden, bekroond evenwel door twee publi caties onder den titel Kollektion Speemann." (romans en novellen en biographiën en reis beschrijvingen i uit alle landen en tijden en Die Deutsche National Litteratur",een binnen zestien jaren tijds voleindigd reuzunwerk dat 220 deelen omvat. Eindelijk de ooi ten onzent welbekende ..Deutsche Literatur Kalender", waarvan 24 deelen verschenen en het zilveren feest niet door Kürschner gevierd mocht worden. Een schraal en schriel duodecimotje van!22 pagina's groeide.toenKürschnerde uit gaaf in handen nam, tot een dikken octavo van 1800 bladzijden aan. Vermeldde hij in den 4den jaargang slechts 1260 namen, in den lOden konden er 16.000 van Duitsche pers-lieden afgedrukt worden. Zijn doel was tweeledig: de stichting van een het schrijvende Duitschland omvattende auteursgil Ie, en van een algemeen adresboek. Kürschner" zegt zijn uitnemende biograaf A. Sauer te Praag war einer der Schneidigsten Vorkampfer für die stramme Organisierung der Schriftstellerstandes, und der Kalender war ihm eines der Mittel, um die Saumseligen aufzurüten aus ihrer Lethargie." Twaalf jaren tot 1892 heeft Kürschner te Stuttgart, de letteren, de boek wetenschap, den boekhandel, het geestelijk en het han delsverkeer gediend. Toen ging hij naar Eise nach, waar nabij de muren van den Wartburg zijn onverflauwde geestdrift nieuwe loten schoot, en hij in een boeken-paleis een allerkostbaarste verzameling ordende, schiftte, aan vulde, uitbreidde; waar hij nieuwe handels ondernemingen in verbinding met Hermann Hillger te Berlijn, uitdacht en volvoerde en tot vóór bijna twéjaren het bedrijvigste, werkzaamste en vruchtbaarste boekenleven sleet, waarvan de feiten uit dezen catalogus blijken. Als tooneelcriticus begonnen, heeft hij, ook door zijn letterkundigen werkkring, altijd zijn pers-collega's een goed hart toe gedragen. Zelfs heeft hij, in zijn Literatur Kalender" jaren achtereen den schoonen droom van een Unie van Schrijvers" ge droomd. Doch daarvan is hij, ondanks de reuzenschreden die het nieuwerwetsche gildewezen in de laatste kwart eeuw in alle vak ken en takken van beroep, maakte, toch terug gekomen. Hij, de groote organisator, begreep ten slotte dat nog eerder eenige welmeenende woestijnstammen onder verband te leggen zijn, dan de vrijheidlievende getneene en ongemeene lakeien van de Koningin der Aarde." F. SMIT KLEINE. NIEUWE UITGAVEN. De Natuurkrachten, Ie afl. Zutphen, AV. J. Thieme & Co. Kritiek van beeldende kunsten en kunstnijver heid, Ie jaargang, afl. V. Amsterdam, AV. Versluys. Zwolsche herdrukken". Gewijde poëzie van Bilderdijk, met inleiding en aanteekeningen, door P. KAT Pzn. Zwolle, AV. E. J. Tjeenk AVillink. BERNT LIE, In 't wonderland. Uit het Noorsch, door A. VAN OOSTERZEE. Bussum, C. J. A. van Dishoeck. Katharina Fr'ensham van Bea'rice Harraden, door E. TEHSTEKG-KEUS. Amsterdam, H. J. W. Becht, Inhoud van Tijdschriften. De Vrije Tribune. Afl. 5: G. Niko Günzburg, De lach als uitdrukking en bekrachtiging der vrijheid. AV. Estor, AVeemoed. Jef Mennekens, de Torens. Siska van Daelen, Ik hecht mij aan u; we speelden. ? AVillem Gyssels, Avondtij.?Ach, wie durft de liefde vloeken. Boekbeoordeeling. TRA DEMARK IflRTElL'S COBNAC, Dit beroemde merk is verkrfigbaar bij alle Wijnhandelaars M. bij de vertegenwoordigers KOOPMANS & Ritl INIER, W|jnhandelaars te Amsterdam. Piiizsi! vanaf ? 2,50 per Ftecl. De rilONOI, V het BESTE pianospeelapparaat. Onze jrehoorzalcii zy'u gevestigd: Amsterdam, Kalverstraat 50, Pianohandel, L. AV. AVIEGANT; Den Haag, Passage 14,20, Maatschappij Phonola; Rotterdam, Coolsingel 5, Pianohandel; ALEN. BUNK. Dagelijks Matinee, Toegang1 VRIJ. Maatschappij Plionola, W. MESSENS, Passage 14, den Haag. Agentschap Piano's: SCHIEDMAIJER en FEUKICH. 2 jaar garantie. A. DRUKKER & Co., Amsterdam, O. Z. Voorburgwal 242 en 248 bjd Damstraat. Prijscouranten gratis en franco. l CHOCOLAT-VEEN ARTISTIQUE" LE PLUS DELICIEUX CHOCOLAT POÜR CROQüER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl