Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1405
van een hooger doel dan het leveren van
verkoopbare schilderijen.
We kunnen zoodoende de werken van
Krabbé, van Schudt, van Gorter, van Le
Gras en voor een deel die van Frankfurt
(no. 59a is een welkome, frissche noot) als
eenmaal noodzakelijke verschijnselen op een
tentoonstelling stilzwijgend voorbijgaan. Maar
buiten dezen vindt men hier een kern van
schilders en teekenaars, die zoeken en werken
om vooruit te komen, ieder op zijne wijze ;
de een onstuimig en gehaast, de ander
bedachtzamer, maar allen studeerend als
kinderen van hun tijd een tijd, die voor
jonge kunstenaars een zeer moeilijke is.
Is door al het schoone, dat de groote
modernen gaven de kunstsmaak zeer ontwik
keld en het publiek veeleischend geworden,
zoodat van de jongeren een rjjpheid in het
werk verlangd wordt, die redelijkerwijs niet
gevorderd mocht worden, ook in ander
opzicht zyn die groote voorbeelden voor hun
ontwikkeling een noodlottige hindernis.
De schilders, die voor een 50 jaar hun
loopbaan begonnen, stonden er zoo geheel
anders voor. Zij hadden zich te verheffen uit
een tijd van achteruitgang en malaise; en om
de meesters te vinden, op wier werk ze
konden voortbouwen, dienden ze terug te
gaan tot de zeventiende eeuw. Hoe leerlijk
die kunst ook was, zij stamde uit een lang
vervlogen tijd, met andere denkbeelden en
gevoelens, met een geestesleven, waarvan zij
vervreemd waren. Geen overheerschende
invloed van die kunst kon belemmerend
werken op den gestadigen ontwikkelingsgang
van hun talent. En zoo zien we, hoe stap
voor stap hun kunst voorwaarts schreed ;
hoe zij elkanders krachten schraagden met
het persoonlijke, dat ieder hunner bijbracht,
om na een voorbereiding en a ingetogen
heid van tientallen van jaren, eerst tot vrijen
uitbloei te geraken.
Een rustige, gelijkmatige studietijd als de
hunne is voor de generatie van thans nu
eenmaal onmogelijk.
De mooie resultaten zijn te dicht bij, liggen
schijnbaar te gemakkelijk voor het grijpen,
om er een moeilijken, langen omweg voorte
maken. En zoo zien we de lijn hunner studie
de grilligste zigzagbewegingen en kronke
lingen maken ; ontwaren we een probeeren
naar alle kanten ; vinden we er bijna geen,
die naar een vasten koers stuurt.
Een sterk staaltje geven de schilderijen
van Langeveld, die we verleden jaar op St.
Lukas leerden kennen, als een, die zwaar
en breed, in brillante kleuren zijn landschap
pen tegen zon inschilderde. Zou iemand in
de egaal grijze schilderijen hier denzelfden
schilder vermoeden, gezwegen van het gezicht
op Haarlem, dat geheel en al een Jaap Maris
is (een namakerij, die hij beter a in Masten
broek overliet.) Maar afgezien van het wispel
turige in Langeveld's werk, behooren die
beide landschappen tot het beste wat hier
is. In Dorp? weg" is het dramatisch moment
zeer sterk uitgedrukt; het oogenblik, waarop
de zon bijna door de effen wolkenlucht breekt,
is uitstekend weergegeven; er is een nauwe
betrekking tusscheu lucht en land door heel
het landschap, die er een mooi volgehouden
stemming inbrengt. Ook zijn schets met het
lichte, blanke geitje op den voorgrond als
hoogste kleum oot in het egaal grijze land
schap is een mooi gezien geval.
Van Soest geeft hier twee zeer
uiteenloopende schilderijen; een klein wintertje
van wat ouderen datum, dunkt me, wat
nuffig en met kleine middeltjes verkregen, en
een groot panorama op den man af, eerlijk
geschilderd. Maar het toonvolle landschapje
van Langeveld ernaast doet nog meer op
vallen, hoe de schilderij van v. Soest bestaat
uit twee strooken: lucht en land, die maar
weinig verband met elkaar houden. Toch
heb ik veel respect voor een werk van zoo
veel ernstige studie aVs dit, |
Dooijewaard is niet best vertegenwoordigd;
een landschapje eenigszins in den toon van
Langeveld maar slapper van kleur enteekening,
een flguurstudie, zooals hij ze schilderen kan,
vlot en raak de rijpe kleuren tegen elkaar,
maar dan twee kleine schilderijtjes, waarbij
in de meerdere uitvoerigheid de volheid van
kleur, zijn schetsen eigen, totaal te loor ging.
Hetzelfde geldt voor het binnenhuis van
Beever. Van hem hing in een hoekje, tusschen
veel bombast, op de laatste vierjaarlijksche
een stilleven, dat direct een zeer
oor<pronkelijk colorist verried, die door het koel
logische en welbewust krachtige in zijn kleur,
den Delftsche Vermeer in herinnering riep.
Een klein appelenstilleventje nu op Arti
trekt terecht evenzeer de aandacht.
Majir in het schilderijtje hier zijn zijn goede
kwaliteiten slechts fragmentarisch weer te
vinden in het figuurtje van het kind en in
den felbelichten kop van de vrouw; doch
verband is er niet in dit stukje; de kleuren
staan ietwat valsch tegenover elkaar, terwijl
effectbejag niet is buitengesloten, 't Zou
jammer zijn als dit eigenaardig talent verliep
in 't schilderijtjes maken.
(Slot volgt.) J. AV. N.
Over ADM de SaTorm Lotan en baar weit
Het wezen van mej. Lohman, in haar
letterkundige" pennevruchten zich aan ons
openbarend, is: de waarheid- en
eerlijkheidwillende ziel, in een heftige d'aad van
losrukking-uit-het-oude, hevig reageerend op een
leven van jarenlang-lijden door en in een
dor en koud calvinisme.
Dit oordeel vindt grond en bevestiging
beide in Vragensmoede.
Maar de waarheid-willende ziel is, in het
algemeen, door den wil-alleen, daarom nog
niet waar. En kan daarbij voor waarheid
houden wat anderen vloekende leugen schijnt.
Hoezeer een streven naar waarheid onder
ons, menschen, te achten en te bejuichen
valt in het algemeen, toch kan dus in het
bijzondere de blijdschap over n zondaar
die zich bekeert" voor velen veranderen in
verbaasdheid eerst, in twijfel daarna, zoodra
men merkt dat ook aan de oorzaak zijner
vreugde weer blijken moet dat waarheid een
zeer betrekkelijk begrip is, en dat, wat wij,
in afgetrokken zin, waarheid noemen, ten
slotte alleen geldt voor ieder-afzonderlijk, en
naar buiten, voor anderen, geen absolute
waarde heeft.
Ik heb, persoonlijk daarom door Vragens
moede getroffen, wijl ook ik uit calvinistisch
milieu voortkonv- van Anna de Savornin
Lohman in den beginne iets verwacht: thans
schijnt zij mij nog maar de degeneratie van
het wezen, zich toen aan mij openbarend.
Persoonlijk verschil ik wel zeer met haar
in levensbeschouwing nu, in streven, in doel,
in oordeel in richting. Doch het is niet
daiïrop, dat ik in dit korte artikel even de
aandacht wilde vestigen. Maar meer om licht
te doen vallen op de kapitale fouten, waaraan
zij schuldig gaat in haar werk in Jonge
Roeping (vroegere' Lelie-arbeid) en in de
Hollandsche Lelie.
Het is wel mogelijk dat in dit vrouwelijke
wezen iets te bewonderen is of sympathiek
schijnt: de moed en de, kracht harer z.g.
overtuiging mij dunkt, wanneer die kracht
zich ten kwade uit, en die moed
overmoedvan-oppervlak *igheid wordt, kan er kwalijk
anders dan grampschap tegen haar bestaan.
Het is heel wel mogelijk dat zij sympathie
wekt ma foi ! Men moet dat zelf weten ;
en men zegt wel, dat in Nederland ieder
zich vrij zijne vrienden kiest.
Die dus te harer kante gaan : wel be
kome het hun l
En wie daarbuiten staan, en verklaren willen
hoe het toch mogelijk is dat deze vrouw
zooveel succes schijnt te hebben bij zekere
jonge-darnes en ouö-dames, mogen eensdeels
letten op het bijzonder-sterk-suggereerende dat
voor vele schepseltjes het feit, van zoodanige
ruw-impulsieve natuur in een vrouwelijk
lichaam te zien, in sterke mate heeft; ander
deels, wie er belang in stelt, verbaze zich
met mij over de omstandigheid, dat zooveel
oppervlakkigheid in zekere kringen zóó'n
onthaal vindt! Want, mijne vrienden, dat is
een merkwaardig teeken !
Met het oog op de beperktheid der ruimte
van het Weekblad zal ik er mij toe bepalen,
met kort de fouten, waardoor het werk van
mej. Lohman zich veroordeelt aan te wijzen.
Ik formuleer ze aldus :
l orthodoxie of absolutisme ; in de streng
heid waarmee zij anderen oordeelt ; en in de
geringe waardeering van anderer streven ;
2 eenzijdigheid;
3 zwakheld-des-gecstes, waarmee ik bedoel :
het zich-tevreden achten en voldaan-voelen
bij het lagere motief, inzicht, de inferieure
voeling ;
4 bekrompenheid, engheid van blik, over
blijfsel van een natuurlijke eigenschap van
het calvinisme;
5 oppervlakkigheid, noodzakelijk gevolg van
O traagheid-van geda<;hie~leven, blijkend uit
den stand daarvan. (Freule Lohman is m. i.
sedert Vragensmoede niet verder gekomen.)
In het onderstaande tracht ik door enkele
grepen uit "haren arbeid in de Lelie en uit
Jonge Koeping" deze punten nader te ver
dedigen.
I. Wat haar othodoxie betreft
voorloopig sleehts een paar opmerkingen. Want
noodzakelijkerwijze vindt het feit harer ortho
doxie, men kan het ook absolutisme noemen,
bevestiging en oorzaak in het feit der een
zijdigheid en bekrompenheid.
Mej. Lohman veroordeelt zoo sterk het
nieuwe streven der vrouwen. Dat is zeer
zeker een oordeel waartoe zij recht heeft,
wanneer zij, tevens in het publiek, dat oor
deel grondig motiveert. Dit laatste heeft zij
nu m. i. nimmer gedaan. Wel ten halve, n.l.
door ons herhaaldelijk haar afkeer van het
feit van het streven der moderne vrouwen
kenbaar te maken, met een heen wijzen naar
wat haar inziens de vrouw behoort te zijn,
met visioenen van van-de-trappen-rolleude
kinderen. Hier ontbreekt : lo. het wetenschap
pelijke, zedelijke en economische bewijs bij
het zeggen : dat is de roeping der vrouw, al
het andere is gewauwel ; 2o. een betoog dat
de moderne vrouwen-beweging die toch waar
achtig óók wel oorzaken zal gehad hebben,
in alle opzichten faalt in een streven dat de
conclusie's vertegenwoordigt uit economische
en zedelijke feiten. Eerst dan had een zoo
absoluut oordeel reden van bestaan. Thans
moet ik de schouders ophalen over de heftig
heid harer onvolkomenheid.
II. Ik heb gemeend uit haar werk geen
typischer voorbeeld van eenzijdigheid te
kunnen nemen, dan door de aandacht te
vestigen op de wijze waarop zij man en kind
wil beschouwen. Dit typeert freule Lohman.
Zij stelt den man hooger dan het kind
wil het kind beschouwen als geschenk van
den man. Dit is een eigenaardig-eenzijdige
opvatting, geenzins vleiend voor de vrouwen.
Alzoo zou zelfs in haar hoogste daad van liefde
de vrouw slechts in staat zijn een geschenk van
den man te ontvangen.
Neem-me-nie-verkwalijk !
Is de vrouw zoodanig minderwaardig? En
is het kind niet ook van het bloed der moe
der? En dan die andere vraag : Zijn de vrou
wen tegenwoordig daar om de mannen een
pleizier te doen of zijn zij beiden even
noodzakelijke bestanddeelen der natuur?
III. Onder 3o. noemde ik: zwakheid-
desgeestes. AVant het is inderdaad getuigenis van
geesteszwakheid (ik spreek liever van zwak
en sterk dan van hoog en laag) dat eene
auteur zich zoo herhaaldelijk kan tevreden
stellen met, eigenlijk nietszeggende, tenminste
minderwaardige argumenten.
Iemand als freule Lohman moest zich m. i.
toch meer bewust toonen van de wetenschap
hoe gevaarlijk het is, door op minder-bedui
dende dingen te wijzen, te trachten iemand
onsympatiek te doen schijnen.
Er gaat van dergelijke dingen voor velen
der gewone menschen een sterke suggestie
uit.
a. Het is zwakheid-des-geestes
nuttigheid"-dames te ribbestooten als zij de fout
begaan een mannelijke in plaats van een
vrouwelijke boekhouder aan te stollen. Dat
laat het streven onaangetast.
b. Het is zwakheid-des-geestes Van
Nouhuys een veeg uit de pan te geven als hij
Rooyaards-avenden aankondigt, waarVan hij
veel verwacht.
c. Het is zwakheid des-geestes stemming
te wekken tegen Annie Besant omdat zij op
haar oude-dag in witte kleederen gaat, en
gescheiden" is.
d. Het is zwakheid- des-geestes telkens, wan
neer zij spreekt van Mevrouw llarx-Koning,
daarbij te voegen : Marie Metz, gescheidene
Marx, geboren Koning" of zoo iets. Mej.
Lohman moest weten dat al die dingsigheden
groot worden in de oogen van het publiek,
wijl zij stemmingen suyyereeren.
Al de door mij opgenoemde punten sub
a, b, c en d zijn lagere motieven, lagere in
zichten, inferieure voelingen. Ik heb daar
een afkeer van. Een afkeer die het toppunt
bereikt als ik bedenk hoe Mej. Lohman, die
de moderne vrouwen verwijt van aan alles"
te doen, zelf zich nota bene! bemoeit met
alles" l ! AVie heeft het recht vraag ik, an
deren te verwijten overal aan te doen en
overal heen te flitteren, die zelf: Je in een
corr. in de Lelie met een paar woorden onze
literatuur oordeelt; 2e onze artisten oordeelt;
3e de moderne vrouwenbeweging bestrijdt ;
4e de ware vrouw-roeping predikt; 5e zelf
boeken schrijft; Ge redactrice is der Holl.
Lelie; 7e over alle mogelijke en onmogelijke
zaken in een rubriek correspondentie oor
deelt over alle zaken waar de eerste de beste
nieuwsgierige abonnëmaar naar vragen mag ?
Dat is allemaal inferieure geesteszwakheid.
IV. Bekrompen toont zij zich in heel haar
levensbeschouwing, waaraan zij in Jonge
Roeping ook nog een artikel wijdt. Maar wel
vooral in de wijze waarop zij haar antipa
thieën uit. Daar is de bekende kwestie contra
A'an Deyssel De Meester, en de geschie
denis van het badpakje, en dan nog haar
oordeel betreffende ATan Deyssel's houding
inzake Een Liefde, Ie en 2e druk-kwestie.
AVat het eerste betreft: wanneer Mej. Loh
man een diepe kunstenaarsziel bezat zou zij
kunnen inzien en voelen, hoe, op een bepaald
oogenblik, onder bepaalde omstandigheden,
men zich plotseling bewust-worden kan van
liefde, razende" liefde voor iemand dien
men maar meende te eeren totnogtoe. Ik
bedoel omstandigheden van houding, kleeding,
beweging, blik. Zoo ben ik mij de liefde voor
een vriend bewust-geworden, als hij na ons
afscheid nog op een verren heuvel stond, en
mij groette zwaaiend met zijn witten hoed.
Ik denk soms aan hem ? met liefde, en dan
zie ik hem altijd zóó, en herinner mij dat
het eerst. En als Mej. Lohman, wat het
tweede betreft, zegt: Van Deyssel's houding
inzake den 2e druk van Ken Liefde was mij
onsympathiek" mag zij dan daardoor den
schijn aannemen al te oordeelen wat wij aan
schoone kunst, tot onzen troost, in onze
binnenkamers van hem hebben geschonken
gekregen ? Foei.'
Een ander bewijs harer bekrompenheid.
Zij verklaart zoo gedörig, pathetisch : Ziet
toch menschen, hoe onbevooroordeeld ik ben.
Wilt gij een bewijs? Jan v. d. Oude breekt
mij steeds af; toch (dit woord cursiveer ik,
het is nig D. J.) kan ik hem in zijn eer
lijkheid waardeeren als ik den onaf hankelijken
moed bezit de oneerlijke draaierijen van het
Alberdingk-Thijmtje te geeselen." [Holl. Lelie
G Jan. 1904].
Dit is de logica en de moraal van Jan
Kalebas!
Komaan, wat willen wij met onze geringe
persoontjes? Wij staan toch u-te hooger? Het
is immers natuurlijk dat wij persoonlijke
gevoeligheden buiten spel laten. AVelnu dan?
Ik voelde hier gemis aan ruimte van blik
bij freule Lohman. Zegt freule Lohman nu
wel te hebben onderscheiden persoon en
werk en (wat het laatste betreft) voldoende
te hebben gemotiveerd, dan valt te
gereedelijker tot verstandelijke bekrompenheid te
besluiten. Of, zoo men wil, mag men dan
of een oppervlakkig, of een apathisch gevoels
leven onderstellen.
V. Volgt logisch uit II en IV.
VI. De traagheid van gedachte-leven wordt
bewezen door_ de vervelende gewoonte zich
telkens te herhalen. AVij wéten r u wel dat
freule Lohman tegen de moderne vrouwen
beweging is; wij wéten wel dat zij moedig,
durvend, militant is; zij heeft zich niet zoo
gedurig te herhalen, zichzehe niet steeds zoo
moedig en onafhankelijk en kranig te prijzen.
Wij willen nu iets anders. Zij kome eindelijk
eens verder! Niet meer afbreken och,
eigenlijk valt er niet meer af te breken voor
Mej. Lohman. Maar laat zij nu het terrein
opruimen en eens opbouwen gaan! Zij staat
ten opzichte van het calvinisme nog steeds
als in Vragensmoede, d.w.z. niets verder: zij
ergert zich nog. Zij trekke nu eens andere
en verdere conclusie's uit het doen en laten
der calvinisten dan dat theorie en praktijk
verschillende dingen zijn." Die conclusie is
nog maar een begin voor wie die kringen
verliet, en het uitkramen gedurig van zulke
wijsheid is immers ook al weer
theoriedoenerig."
AVanneer zal zij die de bitterheid en de
kilheid der calvinistische milieu's heeft ver
laten en vervloekt, eens iets anders en beters
geven nu, dan al haar eigen bitterheid, sar
casme en hardheid ? Wanneer eens evenwicht ?
D. JAARS.MA.
Sint Oedenrode, 23 April 1904.
BOEKAANKONDIGING.
Het ambt ran predikant, door mr. J. G.
C. JOOSTIXG, rijksarchivaris in Drenthe.
Assen, J. Hansma. 1904.
Levenslicht uit den Bijbel. A'erzameld en
ingeleid door P. H. HUGEXUOI.TZ Jr.
Amsterdam, Van Holkerna en
AVarendorf. 1904.
De tien geboden, door dr. H. L. OOHT, te
Utrecht. Dordrecht, J. P. Revers.
Het eerstgenoemde boekje is een preek
voor predikanten. Geen boetpredikatie in
den onaangenamen zin van het woord. De heer
Jüosting, in een pastorie geboren, kent het
lijden en de vreugde van een dominee, en
is de man niet om hard en onvriendelijk te
oordeelen; hij is een vriend, wien 't predik
ambt lief is: maar niettemin, ja juist daarom,
een vriend, die feilen toont. Hij zegt een
voudig; waardig en vriendelijk, wat hij als
leek" verlangt van een prediker, catecheet
en pastor. Zijn eischen zijn niet overspannen
De prediker brenge aan zijn hoorders het
Evangelie in goede taal, maar vooral met
de innige warmte van een vroom hart en
een vaste overtuiging, in 't besef, dat zijn
hoorders behoefte hebben aan een steun in
het leven. De politiek kan hij laten rusten.
Den Catecheet moet 't te doen zijn, zeer
zeker ook om kennis te vermeerderen, maar
vooral om 't godsdienstig gevoel te wekken
en te kweeken.
De pastor vergete niet, dat de schapen
hem zien willen, en dat niet alleen als vriend
maar ook als herder.
Het is goed, dat zij, die altoos preeken,
ook eens bepreekt worden door een leek als
mr. Joosting.
AVaarschijnlijk zal hij, als ieder ..leek", die
belangstelt in de bevordering van gods
dienstig leven, met ingenomenheid hebben
begroet Levenslicht uit den Bijbel verzameld en
ingeleid" door P. H. llugenholtz, die ook in
dit boek weer een bewijs gegeven heeft van
zijn goeden smaak. De menschen lezen tegen
woordig te weinig iii den Bijbel, en die het
doen, doen 't zeer dikwijls niet goed. Zij
weten den weg niet in het oude boek. Aroor
hen is een goede bloemlezing, waarin zijn
bijee.ngebra :ht de schoonste stukken, die
ieder beschaafd en godsdienstig mensch
kennen moet, een groote weldaad. Het zou
mij /eer verwonderen, als zij niet door zeer
velen in den Jnndc dankbaar werd aange
nomen, en 't zou mij zeer leed doen ook :
want goede bloemlezingen brengen menigeen
tot het lezen van de geschriften, waaruit ze
zijn bijeengebracht.
Den prediker, den Catecheet en den huis
vader zal ook welkom zijn het boekje van
dr. Oort De tien geboden", waarin de Oude
Wet, wordt toegelicht, en' wel zoo, dat ze
spreekt tot de gewetens der menschen ook
van onzen tijd. Ook deze uitgave moge het
grootst mogelijke succes hebben; de menschen
kunnen de Tien geboden niet missen.
Losse Schetsen uit mijn Reisdagboek, door
LODEWI.TK MULDER, 's Gravenhage, J. W.
N. Koch.
Deze tien schetsen zijn reeds in 1903 uit
gekomen. Reeds vroeger hadden ze aange
kondigd en aanbevolen moeten worden. Maar
erg veel haast was er niet bij. Ons publiek
kent Lodewijk Mulder wel en wil gaarne
lezen wat hij te vertellen heeft, al is zijn
boek niet aanbevolen.
Zijn schetsen zijn interessant en amusant.
Ik vraag u: wie zou niet blij en vereerd
zijn als hij een invitatie kreeg van Lodewijk
Mulder om met hem mee te gaan bijv. naar
de Noordkaap, Rome of Napels, en wie zou
die invitatie niet aannemen ?
AVelnu! wie zijn schetsen leest, heeft de
eer en het genoegen voor een poos met
dezen auteur op reis te zijn. v. H.
DJ Beurs te Amsterdam 1835?1903. door
A. W. WEISS.MAN, met 14 illustratiën.
Amsterdam, B. Wolf Jzn.
De heer AVeissman, nauwgezet vorscher,
geeft hier een stukje geschiedenis van het
hart van Amsterdam. Ten deele werd deze
geschiedenis voorgelezen in een vergadering
van het Kon. Oudheidk. Genootschap, en ten
deele opgenomen in dit blad. Onze lezers
zullen zich de zeer gewaardeerde artikelen
in de Amsterdammer nog herinneren.
Voor ieder die een overzicht in
aangenamen vorm, van deze belangwekkende bijzon
derheiden wenscht te bezitten, is AVeissrnan's
boekje, niet de duidelijke afbeeldingen, een
aangename verschijning.
Bij gelegenheid van hare excursie 19 Mei
j.l. werd, van wege de Mij. tot bev. der
Bouwkunst een beschrijving met afbeeldin
gen van de uit bouwkundig oogpunt beziens
waardigheden van Edim en Monnikendam,
door den heer J. W. H. Leliman, bouwkun
dig ingenieur, bij den heer F. v. Rossen, uit
gegeven. De afbeeldingen hier bijgevoegd
betreffen de H. Nicolaaskerk, haar koorhek,
orgel, doopvont en portaal, Huis van Water
land, waag en speeltoren te Monnikendam
en de kerk, het museum en huizen te Edam,
waarvoor de clichés welwillend door het oud
heidkundig genootschap en Edam's museum
werden afgestaan.
Een uitnemend gidsje voor allen, die de
beide doode ste ien" met een bezoek willen
vereeren.
Biblifltliert Kihcta t-j Eisenacli,
Tusschen 30 Mei en 4 Juni e. k. zal deze
verzameling van een overbekend boekenlief
hebber bij den niet minder bekenden
auctionaris C. G. Boerner te Leipzig onder den
hamer komen.
De catalogus van deze 78ste auctie bevat
2724 nos., die echter uitgespreid op eene
reuzentafel minstens 30.000 drukwerken (zon
der de liandsch riften dus) te zien zouden
geven. Er zijn nos. bij die in 100 a 200
onderdeelen gesplitst zijn. De titel van den catalogus
luidt : Katalog der Sammlungen des zu
Eisenach verstorbenen Herrn Geheiiner
Hofrat Professor Kürschner" en dan volgt de
inhoud over handschriften, Duitsche literatuur
der XVHIe eeuw, Duitsch Tooneel, Vlug
schriften en Karikaturen uit den
FranschDuitschen oorlog 1870,71 verdeeld.
De bibliotheek van Joseph Kürschner
(1853?1902), ten onzent buiten de eigenlijke
boekhandelskringen te nauwernood bekend,
gold in Duitschland en Oostenrijk als eene
beroemdheid. Het leven van den verzamelaar
is een hartstochtelijke beweging naar een of
meer bepaalde punten op de Duitsche boeken
markt. Vooreerst het Duitsche Tooneel, de
Tooneelspeelkunst en de Geschiedenis van
beiden (dramatisch en muzikaal-dramatisch).
Op 19-jarigen leeftijd wordt de bemiddelde
Joseph Kürschner tooneelcriticus aan een
courant te Gotha, schrijft tezelfdertijd over
zijn landsman Konrad Ekhof, (tijdgenoot van
en tooneelbestuurder als Ifiland) een kleine
monographie en doet zich als een onbedwing
baar liefhebber op het terrein van den thea
tersport kennen. Een reeks persvoortbreng
selen over het Duitsche tooneel, artikelen,
tijdschriften, kalenders, woordenboeken ge
ven zijn stijgend record aan. In 187(1 toont
hij zich (iu de Bayreuther Tagebuchbliitter'1)
een bezielend Wagnurman. Tien jaar later
geeft hij in den trant van het
Sbakespeare een (roethe-Jahrbuch en
AVagner-Jahrbuch uit, dat, waarschijnlijk, in deze dagen
van Wagneriaanscb voelen, langer dan n
jaar zou geleefd hebben.
In de jaren 1879 en 1880 is hij leider te
Berlijn van de volgende tijdschriften :
Litterar Korrespondenz", Kunstkorrespondeuz",
Litterarischcr Verkehr," Organ Deutscher
Bühnengeuossenschaft", en het Orgaan van
dramatische auteurs en componisten Neue
Zeit". A'ele dezer schriften bleken dagvliegen
of nachtvlinders, enkele brachten liet tot een
vlucht van hooger en breeder slag, maar allen
waren voor den onstuimigen jonkman
excercitie-terreinun voor het perswerk.
In 1880 vindt Kürschner te Stuttgart als
literariscber Beirat:' (letterkundig zaakgelas
tigde) bij de thans beroemde firma's AV.
Speemaiin en E. Hallberger, zijn werkkring. Zijn
talent van organisatie, het schaarsch ge
vondene, de aan regelmaat, beminlijken
handel en wandel gebonden schranderheid,
treedt als machtige factor op. Het familie
blad Arom Fels Zum Meer", de tijdschrif
ten : Fremden Zungen", Roman-Bibliotheek,
Illustrierte Welt", Sammler", Schriftsteller
zeitung", en .. Anzeiger für Bibliographie und
Bibliothek wissenschaft" verschijnen en blij ven
verschijnen. Het zijn meerendeels
werthvolle" (en wij, schrijvers, weten wat dal in
den mond van uitgevers zeggen wil) uitgaven
geworden, bekroond evenwel door twee publi
caties onder den titel Kollektion Speemann."
(romans en novellen en biographiën en reis
beschrijvingen i uit alle landen en tijden en
Die Deutsche National Litteratur",een binnen
zestien jaren tijds voleindigd reuzunwerk dat
220 deelen omvat. Eindelijk de ooi ten onzent
welbekende ..Deutsche Literatur Kalender",
waarvan 24 deelen verschenen en het zilveren
feest niet door Kürschner gevierd mocht
worden. Een schraal en schriel duodecimotje
van!22 pagina's groeide.toenKürschnerde uit
gaaf in handen nam, tot een dikken octavo
van 1800 bladzijden aan. Vermeldde hij in
den 4den jaargang slechts 1260 namen, in
den lOden konden er 16.000 van Duitsche
pers-lieden afgedrukt worden.
Zijn doel was tweeledig: de stichting van
een het schrijvende Duitschland omvattende
auteursgil Ie, en van een algemeen adresboek.
Kürschner" zegt zijn uitnemende biograaf
A. Sauer te Praag war einer der
Schneidigsten Vorkampfer für die stramme
Organisierung der Schriftstellerstandes, und der
Kalender war ihm eines der Mittel, um die
Saumseligen aufzurüten aus ihrer Lethargie."
Twaalf jaren tot 1892 heeft Kürschner te
Stuttgart, de letteren, de boek wetenschap,
den boekhandel, het geestelijk en het han
delsverkeer gediend. Toen ging hij naar Eise
nach, waar nabij de muren van den Wartburg
zijn onverflauwde geestdrift nieuwe loten
schoot, en hij in een boeken-paleis een
allerkostbaarste verzameling ordende, schiftte, aan
vulde, uitbreidde; waar hij nieuwe handels
ondernemingen in verbinding met Hermann
Hillger te Berlijn, uitdacht en volvoerde en
tot vóór bijna twéjaren het bedrijvigste,
werkzaamste en vruchtbaarste boekenleven
sleet, waarvan de feiten uit dezen catalogus
blijken. Als tooneelcriticus begonnen, heeft
hij, ook door zijn letterkundigen werkkring,
altijd zijn pers-collega's een goed hart toe
gedragen. Zelfs heeft hij, in zijn Literatur
Kalender" jaren achtereen den schoonen
droom van een Unie van Schrijvers" ge
droomd. Doch daarvan is hij, ondanks de
reuzenschreden die het nieuwerwetsche
gildewezen in de laatste kwart eeuw in alle vak
ken en takken van beroep, maakte, toch
terug gekomen. Hij, de groote organisator,
begreep ten slotte dat nog eerder eenige
welmeenende woestijnstammen onder verband
te leggen zijn, dan de vrijheidlievende
getneene en ongemeene lakeien van de Koningin
der Aarde." F. SMIT KLEINE.
NIEUWE UITGAVEN.
De Natuurkrachten, Ie afl. Zutphen, AV. J.
Thieme & Co.
Kritiek van beeldende kunsten en kunstnijver
heid, Ie jaargang, afl. V. Amsterdam, AV.
Versluys.
Zwolsche herdrukken". Gewijde poëzie van
Bilderdijk, met inleiding en aanteekeningen,
door P. KAT Pzn. Zwolle, AV. E. J. Tjeenk
AVillink.
BERNT LIE, In 't wonderland. Uit het Noorsch,
door A. VAN OOSTERZEE. Bussum, C. J. A. van
Dishoeck.
Katharina Fr'ensham van Bea'rice
Harraden, door E. TEHSTEKG-KEUS. Amsterdam, H.
J. W. Becht,
Inhoud van Tijdschriften.
De Vrije Tribune. Afl. 5: G. Niko Günzburg,
De lach als uitdrukking en bekrachtiging
der vrijheid. AV. Estor, AVeemoed. Jef
Mennekens, de Torens. Siska van Daelen,
Ik hecht mij aan u; we speelden. ? AVillem
Gyssels, Avondtij.?Ach, wie durft de liefde
vloeken. Boekbeoordeeling.
TRA
DEMARK
IflRTElL'S COBNAC,
Dit beroemde merk is
verkrfigbaar bij alle Wijnhandelaars M.
bij de vertegenwoordigers
KOOPMANS & Ritl INIER,
W|jnhandelaars te Amsterdam.
Piiizsi! vanaf ? 2,50 per Ftecl.
De rilONOI, V
het BESTE pianospeelapparaat.
Onze jrehoorzalcii zy'u gevestigd:
Amsterdam, Kalverstraat 50, Pianohandel,
L. AV. AVIEGANT; Den Haag, Passage 14,20,
Maatschappij Phonola; Rotterdam, Coolsingel 5,
Pianohandel; ALEN. BUNK.
Dagelijks Matinee, Toegang1 VRIJ.
Maatschappij Plionola, W. MESSENS,
Passage 14, den Haag.
Agentschap Piano's:
SCHIEDMAIJER en FEUKICH.
2 jaar garantie.
A. DRUKKER & Co., Amsterdam,
O. Z. Voorburgwal 242 en 248 bjd Damstraat.
Prijscouranten gratis en franco.
l
CHOCOLAT-VEEN
ARTISTIQUE"
LE PLUS DELICIEUX
CHOCOLAT POÜR CROQüER.