Historisch Archief 1877-1940
Nb. 1407
DÉAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Iemand, die riaasïnie liep, verzette aldoor
zfla lorgnet: wï>es poupées! ah, ah! des
poupées!"
. Ik heb daïnes gezien, die op zichzelf
«p"wogen tege» den heelen Salon de la Sociét
des Artistes Franyais." Kn dan bedoel ife nog
alleeu kan japonnen. Dat is geen gekheid.
Met bewondering geslagen volgde ik de on
navolgbare golven ea draaiingen e»
wendinjpen ew slingeringen van de plocitjes, van
<de 'kantjes, van 4e galons, van de dofien,
Van xlê.... ach, «sjja 'fifmdewse X'alt me daar
tiet van de kafe, -enfin vaan de rest. Is
GOK gén kunst? Waarom !rèdat niet
ge«sRatogiseerd ? Waarom lees Ik niet bijvoor
Iteeld in den «catalogus:
No. 5020, ftme te Bartfftne de Fonteaaye
'aux 'Roses, Boulevard 'Si ermain: Sa*6
rIDress «üBto'dfe->;ChervÖapitaine" de
Mlle P^piita, Arthte 'Hn Jap-es, Rwe 4es
Yieiltes AbesSes No. 4, nee a Caul«i«oou*t
zonder jaartal-?
Waaraan krijgt zoo'fc ntademoisell* Pépita
ggen pailaaes -acadéinkiües en een glimlach
Yan Loabet? Waarom krijgt ze geen "opdracht
van den Stafct otn'trgen billijke vergoeding
mevwxrtw -1/oübet He kleedenïAtevwmw
JjOübet 'moét toch gekleed zijn 3 Allemaal
vrag&h, ten dpziehfce waarvan heft 'ministerie
Boet «ten 'mond -vol tanden zou tean.
Ik sta 'met den'inond vol tandton tégenover
da fcoirst, de Kunst van de Salons.
een «misverstand: Wij weten he*l goed,
d«.t ?ers^uisseMisnl) een half pnocentTSerieus
werk .ia, maar-d at vergeten w-jj nu-even, wjj
denken-alleen «an den heelen-boel 4e zamen,
aan -de prénten-bazaar: de 'Be>y van Tunis
geportretteerd onder hoogst->eigeH zichtbaar
welbehagen' -door een mijnheer -tiuieonque,
eene Prinses in haar hetaad (heusch w-aar)
ISesehilderd >~#oor Boldini, .landschappen
van appelentaart, een Droom dat.je er
kotsd van-wordt van Napoleon, enzoovoort.
JSn dat «Mts in n stijve, -eindelooze ver
veling, -in n levend .geworden -grijze
verveling. Je eerste maal, dat men daar
«lóór inoèt, komt men «r >muf en stuk uit.
Maar-Jater gaat het beter. .Je zet. je voetjes
in draf en spiraalt dan v.au'de eene zaal in
?de andere. Waarom, vraag ik mijzelven af,
igeen -rails langs do wanden gelegd en dan
?met bekwamen spoed rit, -rrt, langs de
Chefs?d'Oöuvres? Al zijt ge vlug ter been, een
?enkele alon kost u al gauw eeniaur of drie.
En tijdige wonnen is hi<er veel gewonnen!
Nu -zijn er in het Grand.Palaie-iiwe Salons.
Die -van de. Sociétédes .Artistes Frangak
? is'dfr-oudste en de ergste. Haar -catalogus fa
?een'-boekdeel, ruim vijf duizend nummers
omvattend. En. als ik jju in mijn herinnering
?die zalen nog eens doorga, ? die eindelooze
?Qptassing van onbeduidendJseden, ja, -dan
moet ik het herhalen,, dat het toch vrel hi-él
?frg-K \ Dan houdt d« «pot even op, en> 'dan
keaat er iets verdrietigs over.u, iets verdrietigs
bij ? de gedachte aaoa zooveel jammerlijke
bekrompenheid.
? Is de Seine niet in de buurt v.an
?dezen Salon, de,l}efl.yifce en trotsche Seine?
-liggen Montmoremiy «n hetBois de Verrières,
-Sti Cloud, VersaUlei, '3?ontainebleau -niet in
Beerlijken lentebïoei om ditknekelhuis heen?
.Hoe afschuwelijk die leugen hier, tegen de
?eerlijke waarheid 't-zjj .van ellende "'t zij
?van geluk in de blaaw.ige straten en-stegen
reah de ?wereldstad.
.Zoo'n Salon is n lenjjaa, n yoriaeleoze
mare leugen.;
vOp twee duizend schilderyen zijn er drie,
jweeies drie, die eenige werkelijke beteekenis
.hebben. Dat zijn de Schuitenjagers" van
-Aidler.met wat veel Steinlen er in, een goed
beheerscht 'erf wel voor-naam-kleurig
portretfStuk van Yves Edgar Muller en dan van
?den Amerikaan Riehards.een damesportret,
miet zonder reminiscenseaaan Whistler. JVleii
.ziet: alles bij elkaar drie niet eens zoo
belangirijke verschijningen. Maar.dan de rest:
zalenaaien- zalenvol! Nationalistische
tendenzjkunat laat u wel nog lachen, ge interesseert
u evea voor een portrat van den schilder
.Ziem en voor een idealen ,peinture Bogaerts
jiaar defi nieuwen pausdoor Ferrier gemaakt,
maar dan is 't ook net genoeg en vlucht ge
met bekwamen spoed.
Dan nog .liever naar .d^n Salon des Befvux
.Arts". Die is ook wel niet frisch, maar lusschen
?de groote etalage vindt ge hier tenminste
een, drietal meesterwerken ,(-serieus!) en eau
doais meer of minder belangrijke producten.
Ak . ik er van vertel, ik zeg het nog eens,
ve.rge.te men niet, dat we dat .beetje hebben
opgevischt uit een poel van zonde en verderf!
Di« poel heet: de leugen. Niet de leugen
der ,eer, maar de leugen van .de kunst
broertje en zusje. Al de zwakke zieltjes, die
aan -de salonwanden hun verhaaltjes komen
vertellen, doen niets dan nakauwen, wat
anderen al eens nagekauwd. hebben. Dat
STILLE AVONDEN.
HORIENKE,
door STIJN STKEUYELS.
II.
Zierlich Denken unds'uss Ertnnem
Iet das Leben im tiefsten linntrn.
GOETHE.
Nog nooit heb ik zoo innig genoten van
het dadelijke leven, van het tegenwoordige,
zondsr een .enkele herinnering aan verleden
of een bijgedachte- aan toekomst ; ik voel
den tijd, de» iegenwoordigen tijd, traag
verkruipen en ifc zie elke stonde komen n
voorbijgaan met bewustheid van het gestadig
genot bij al die ontluikende pracht en jeugd
binnen en buiten mij.
't Is valavond nu en stil, zonder beweging
af begankenie op de velden. De lente komt
jaaaar aij is er nog niet. De dag die eindt was
es weer ee& voorbode vwn, morgen komt een
andere, een stap nader doen ... en 't is alsof
dit de eerste lente van mijn leven was, alsof ik
-ded&Bgen die komende zijn, nog nooit gezien
had. Zal er iets wonders gebeuren?
AUes j« omgeven met een heilige plechtig
heid. Ia den hemel hangt een teerlichte tint
van fijne kleurtonen en over dorp en land
is alles in rustigen eengang.
Mijn houd heeft zijn zotten, druistigen loop
gestaakt, hij wandelt lichtpootig
alseenheerenkind en aan den keer van den weg staat
hu en schijnt te luisteren naar de stilte. De
versche eerde dooft mijn eigen stappen. Daar
aan den netten gevel van het landsche
huijseken heb ik de oude linde ; ze steekt uit
inijn woorden weinig convonabel kHnken,
valt hier niet aan mij te wijten. De realiteit
is schuld.
Is er iets akeligers dan het voordeuren
op rhetoriek ? Welnu, 'in den Salon gebeurt
niet anders. De Impressionnisbeu, die indertijd
door de officieele ItuustrecMers werden
gehooiid en buiten d« jaarlijksche Tentoonstel
lingen gehouden, zijn Urans door honderd,
twee- drie- vierhonderd deeken vertegen
A'oor<iigd-.., die vaii hun manier hebben genoten,
van bvm manier alletn en dan hoe ! Reaoir,
de 'groote beïnvloeder van zooveel talenten,
kan hier zien hoe men van zijn volgers wér
leert. Wie hebben er niet gesnoept van Abel
Jfai'-re, *f8.n Ga.stoo Latouche bijvoorbeeld!
Ksarro, '<iie rond t*vintig jaren onder Benoir's
4«vloed niet vandaan kon, noem iknogniet
«enu, die is vee! te boog voor de heeren
Salon-schilders. Viit kleinere goden aioet hen
de noktar berefeen, en dau alleen.nog
lepelsge-wijs!
Abel Faivre, die Renoir moadain heeft
?weten te mfcken, is een goede >en geëerde
?-girfs! Ik zal "niet ontkennen, dat 'deze vulga
risatie haar beteekeiiis heeft. Niet ieder kan
?oorspronkelijk zijn. Maar Faivre weer nadoen,
>£at wordt erg!
Gaston 'Latouche, welke die 'Ookzeerin de
mode ra*kt de Studio wijdde onlangs aan
hem een eerste artikel ds vrijer van zijn
voorganger, dan Abel Faivwe. Hij zond vijf
ichilderijen, waarvan een F-ille dej Faimes" :
een naaktfiguur, languit gestrekt op een
rijken ontredderden disch tegenover den
eenig overgebleven gast in zijn correct ge
kleed pak, niet juist het beste was, niaar wel
het meest typeerend voor Latouche't echt
?Panische fantaisie.
Ik zou over het Parjjsoh-inondaine karakter
kunnen doorgaan van 'dun portrettist,
even? ate Faivre van beroep ineer karikaturist,
J«an Veber, over dat -van Ménard mot zijn
.-geparfumeerde zeebo,ezerns, van La Gandara,
jSntonio de la Gaadara, wonende Rue
Mon? eieur-le-Prince, die van e'en dameskapsel een
?renaissance-doolhof maakt en Jean Lorrain
schildert, niet met verf maar ? toch wel
heel mooi! met zachte schmink en
poudrede-riz, ook -o.ver .Raffaëlli kon ik het
hebben, den ma.n -van reclame en
olieverfstiften. Zyn Pa.y«ages de Bretagne" lijken
stoffige kamers, waarin men zoo gestoft
heeft, dat wat .op tafel lag op de piano
terecht kwam, en zoo.verder. Maar wij willen
even zien wie als volgers van Mouet en andere
Impressionnisten aets belangrijks gaven.
Lebourg, vooral meteen .?En Automne", de drooge
Lebasque met .een ..Mandoline-speelster,
dim houdt ons, en 'beter, Jules Guérin bezig
met een schilderij .van erg brecden toets,
heel tonig: Na d«a Regen", een
achttiendeeeuwach gezelschap in een pnrkhoek.
Roger, met zjjn .pwpulair impressionnisine
gaan wij voorbij. Ziedaar een Spanjaard, plus
parisieu que leg parisiens: Anglada-Camarasa.
In de vreemdste kleurcombinatie geeft- hij
het grillig-uaooie en de huivering tegelijk van
de demi-monde der -Chanip-Elysées en der
cafés-concer.t. Ver .luisant" noemt hij zoo'n
gasücht-hetaere, en .ia dat woord i's meteen
zijn kunst weergegeven. Mystères d'apéritit"
kon m'en ook zeggen.
Men sta inij toe, datikde mooie Whis'tler's,
die voor wie Whistler kent geen nieuws
brachten, niet nader bespreek, evenmin de
heerlijk-diepe Carrière's, dat ik verder
over G'ottet «wijg en over den neo-primitief
Maurice Denis (van .wien ik in een artikel
over de ludépendants ,het karakter heb aan
geduid), OM een paar ..woorden te wijden aan
een viertal .minder-bekende, deels zeer jonge
artiesten.
Vooraan tornt onder hen de Australiër
Rupert Bunny.
Dat noem ik stormloopen : met zoo'n doek,
zoo groot vJin afmetingen en tegelijk zoo
gedurfd en .geslaagd, plotseling voor het
puuliek te «erschjjnen. Hem, die gewend
is actiilderijeji te zien, ontgaat het niet met
nog jong" werk te doen te hebben. Maar
welk een jeugd, welk een bruisende jonkheid!
In die leven«groote vro»wen, die zich aan
het strand toiletteeren na een bad in de zee,
een zee als oud-blauw saty'E, waartegen haar
weelderige vormen heerlijk uitkomen, heeft de
schilder zijn liefde «itgevierd voor Veronese
en Rosetti, en met een kleurentegenstelling,
die Delacroix's .Bïiani op uw .lippen brengt,
overwint hij de zachtheid diar voorgangers
en neemt er te.vejis zijn eigeai plaats door
in. Er bestaat :6x3n leerlingschap zonder
serviliteit, eeii volgen, waarin liet vinden
van een eigen weg .al ligt uitgedcukt. Bunny
belooft veel.
Een schilder, die wel reeds aaam heeft,
maar die toch pas sedert heel kort ook in
't buitenland bekend raakt, is de ook tech
nisch reeds gearriveerde Caro Delv.aille. Bij
boyen den veurst van die kleine
mensehenwoonst en het hutje schijat een nietig ding
dat nauwelijks tot aan de oksels reikt van
den grooten, sehoonen boom. Zijn takken
wegen als beschermende armen over het
schamele strooien dak. Ik bewonder hoe het
warme licht van de ondergaande zonne de
takken kleurt en het bol van de groen ge
boende echors. Al den westkant heeft regen
en wind die schorse geschuurd en dat blinkt
als een kletse eifenheid van grijg-klaar metaal.
De overkant is heet-groen als mos, zoo
zacht als bedonsdo zijde, als hevige rossig
heid van ijzerroest. En hoe langer mijn oogen
erop klaren, hoe warmer en inniger wordt
de groene tint, sterker dan het felle groen
der loofweelde die zijn kroone zal dragen te
meie. Is het 't uitwerksel van den warmen
zonneglans, de tegenstelling van het vale
grijs, al den overkant waar 't groen in over^
BineltïStam, spillen en takken schijnen van
twee verschillige soorten, net afgescheiden
over heel de lengte de boom staat als in
't gestraal van een scherpe klemiamp en de
naakte linde staat er in een andere pracht,
heel de weelde van haar bladertooi is in
den groenen kant van haar schors verzameld
als een wonderheid die allerminst op een
dooden winter boom gelijkt. Ik kan er niet
van weg.
Dan ging er opeens in de verte het
blijde gegalm van drie trippelende klokjes,
ze klonken als kristal en de trippelende galm
scheen me bekend. Ik luisterde, zonder de
oogen te wenden vaneden boom. maar stilaan
keerde mijn blik innerwaards en 't geen ik
zag was heel onduidelijk, iets dat geleek op
eene bloem met een geurige lucht errond en
een zacht, vredig gevoel kwam in mij en
groeide tot een heldere blijheid, van het
onzekere tot de duidelijkheid die stilaan in
mijn bewustzijn bedeeg. Toen ik in een
oubeDurand liuel zag men van hem een j aar ge
leden' een groot portretstuk met Wliistlersche
eenvoud van compositie maar wat eclatant,
thans brengt bij on j t\\ee mooie schilderijen,
meer ingehouden, dieper van toon. De
intimiteit van ecu welgesteld Fransch
huishouden en do elegantie ervan gtx-ft hij
wat onze vaderen zouduii noc neu poëtisch"
weer, toont zich een schilder van geen
wereldveroverende aspiraties, maar is sym
pathiek om zijn ernstige evenwichtigheid.
Rest mij onder der.e groep den Canadees
Morrice te noemen, die, wanneer hij van
zijn zucht naar oudachtige kleuren af is,
schilderijtjes maakt van zachte en wel eens
Corot-lieve stemming, en Olga von Boznanska-,
die onder de portrettisten door diepte van
sentiment en dinstinctie van kleur een
bizondere plaats inneemt.
Het past niet, in dit verband van kleine
dingen, en passani te gaan spreken over de
beteekeuis die men den Mijnwerker" van
Constantin Meunier moet toekennen en ,.Le
Penseur" van liodin. Dit is bovendien elders
en door vele bevoegden reeds meer dun eens
gedaan.
Het blijft beter in den toon: van de
Vlamen te vertellen, hoe ze zich zwakjes
door Geurtens, Claus en Baertsoen lieten
vertegenwoordigen, waarvan de laatste in
een Dooigracht intusschen zichzelf op zijn
best gaf, en op te merken hoe de Hollanders
Mesdag tot patroon hadden, maar zich
overigens niet lieten kennen.
Den vrieiidelijken lezer, die dit holletje"
heeft meegemaakt, druk ik nu echter nog
eens op het hart niet te vergeten, dat het
twintigtal door mij genoemde schilders in
even zooveel zalen moesten worden
uitgehengeld «n dat we dan nog verkeerden in
den .Salon des Beaux Arts", welke dag tegen
nacht is vergeleken met die woestijn van
onkunde en bedriegerij, die Salon de la
So"ciété-des Artistes Franyais" heet
.... Er kon, dunkt me, wel een woord van
dierf naam af!
Maar zoudjn wij er wel n ncliilderij weg
wenschen? Dat niet, want laat ons wel in
vreeze bedenken, dat ieder geweigerd
schilderjj .de initiateur, de beginner, de kiem kan
wezen van een aparte tentoonstelling! F*n
stel .u 'deze paal-en-perkenlooze Salon eend
voor over honderd Parijsche
tentoonstellingza-altjes verdeeld in alle buurten der stad!
Het k dus weer het wijn beleid ran een
hoogere macht, dat ons de koek ineens
geeft. Hadde liet bestuur nu nog de inschik
kelijkheid de boven ontworpen treipdienst
te organiseer?... wie weet gingen \vij den
?boel .nog mooi vinden.
H.
Jlet Bamboe-ornament der Kajim-Dujakt.
Ilct Indisch vlechtwerk voor export door
J. A. LOEUEK JK. Uitgegeven door de
Maatschappij Boeatan" voor de
vereeniging Oost en West" te 'sHage.
Met genoegen herinneren we ons de Ten
toonstellingen door Oost en West" georgani
seerd, die als overtuigende bewijzen waren
'<8at .ondanks de Europeesche invloed het ge
voel .voor schoon nog levend was gebleven
ouder de bevolking van onzen Archipel. Het
was hier de kunstuiting van een geheel volk,
door ,het volk begrepen en gewaardeerd. En
.al brachten er verschillende landstreken
meerdere of mindere verfijning in hunne
kunstproducten, wat deels aan het
rasintelligent deels aan de geïsoleerde ligging toe
geschreven kan worden, het geheel werd
beheer-scht door n zelfde geest die zoo
duidelijk verband zocht met het materiaal
en het gebruik als uitgangspunt waarop de
versieringen gebaseerd waren.
Werd ile belangstelling op deze wijze door
d« vereeniging Oost en West" voor de
Indische kunst voorbereid, zij achtte hare
taak hiermede echter volstrekt niet afgedaan.
Er moest nu een markt v.oor de kunst- en
kunstnijverheidsproducten uit de Koloniën
gevonden worden; en zij opende te's
Gravenhage een winkel waar de voortbrengselen
der weefbatik en vlechtkuust, de metaal
bewerking.en het snijwerk verkrijgbaar gesteld
waren. Waar de Javaan van natuur echter
eenigszins geneigd is tot navolging van wat
door de Europeanen als kunst? zijn land wordt
binnengevoerd, daar moest men er teven s op
bedacht zijn hem er op te wijzen dat slechts
datgene wat zuiver het karakter behouden had
in aanmerking kwam. Waar echter in enkele
districten de schoonheid van vroeger voor
een groot deel verloren gegaan is, daar zullen
oude' modellen, teekeningen naar goeuj voor
werpen ter hulp geroepen moeten worden.
Zoo beoogt de vereeniging Oost en West"
dus eigenlijk een tweeledig doel, ons te doen
zien wat de inlander vermag, en hemzelf te
dachte beweging de oogen westwaards wendde
vanwaar de klokkegalm tot mij kwam, toen
had ik het vast, ineen»: de duidelijke her
innering van een kostelijk geluk, iets dat plots
weer opleven kwam uit het verleden.
Horieneke! 't Woord schoot in mijn
geest zonder dat ik nagaan kon vanwaar het
kwam, maar het stond er; 't was het woord,
de oorzaak die het wonder gevoel inhield,
die wazige bloemengeur, die onduidelijke
bloem had plots haar vorm en uitzicht ge
kregen. Ik keek rond in onrustige verwon
dering, naar iets om mijn zinnen op vast te
zetten, maar het stond er : het kerkje
daar in de pracht en de vrede der goudene
westerlucht, het dorpje, een rustig nestje in
zijne omheining van hoornen en boompjes'
en de atmosfeer van den Zaterdagavond als
't morgen feest zal zijn en lente en jeugd en
leven komen... De teer-groene schemer lag
op de kruinen, licht als met een warmen
adem erop geblazen, en die blijde
klokkenklank zong altijd voort...
Horieneke ! Inderdaad 't was Zaterdag
avond en morgen de groote dag, de
rstecommunie op 't dorp. Wat een openbaring
va 11 vergeten dingen die plots levend opkomen!
Efl'en tien jaar geleden is 't, en nu schijnt
me die lange tijd als de dag van gister
zóó stond ik hier ook en nu zie en voel ik
dezelfde dingen van lente en jeugd en
kinderfeest. Met een schok komt het in mij en
tezelfdertijd, met do vreugde der felle her
innering die me als een wind van ginder
ver komt toegewaaid, welt nu de stille
droefgeestigheid, een spijt omdat de d/ingen
van toen, nu onheroepelijk voorbij zijn en on
grijpbaar in een verre verleden omdat alles
nu zoo anders is.Tien jaar tijds?wat is er sedert
dien al water door de Schelde gegaan ; zoo
veel andere gevoelens en gewaarwordingen
een heel leven met andere vreugden is
toonen, dat zijn werk geapprecieerd wordt,
dat er koopers voor te vinden zijn; waardoor
de huisvlijt en kunstnijverheid in Indië, die
langen tijd stil onder het volk hebben voort
geleefd en langzaam dreigden ten onder te
gaan, weder tot bloei en tot een tak van
welvaart zullen worden.
De beide uitgaaf jes, waarvan we de titels
hierbjven' plaatsten, zijn dan ook deels om
te doen zien het schoone in de
Dajak-ornamenten en deels om den' weg aan te geven,
op welke wijze Indische voortbrengselen, hier
een afzet kunnen vinden.
In het ornament bij de Kajan-Dajaks"
gaat de heer Loeber allereerst na de wijze
waarop dit ornament onts'taat, die eenigszins
verschilt van de bewerking door de
Timoreezen. Waar ginds do fond met zwarte was
wordt ingewreven doet men die hier slechts
door de invloed van lucht en stof iets do
kerc-ler worden, uitgenomen de aanwending
van drakenbloed voor enkele gedeelten die
hier en daar een roode kleur moeten hebben.
Ook het ornament vertoont een sterk per
soonlijk karakler, en kenmerkt zich door
spitse punten.
Deze spitse punt treedt dan ook het meest
op den voorgrond. De ietwat naar binnen
gebogen zijde stempelen dit motief tot iets
bijzonders. Bekend zijn de toempals, die op
weefsels en batiks het hoofd, de kapala,
vormen, gelijkbeenige driehoeken naast elkaar
in het gelid geschaard." Als eigenaardigheid
eerstens hiervan merkt de heer L. op dat zij
van boven en onderen zelden precies in n
zelfde as staan en tevens dat ze steeds in even
aantal voorkomen. Het mooiste van alles
in deze Kajan-ornamentiek is echter de
détailleering. Met kranige virtuositeit zijn
die fijne lijnen, die elegante versieringen
gesneden.". De "meeste uitloopers der krullen
zijn goed zichtbaar te herkennen als
diermaskers met lange snavels' of bekken; bij
enkele vormt de satnengrijping der spiralen
oo^motieven, die den weg .wijzen om het
geheele masker te vinden. Naast de zelfstan
dige dierfiguren, hier en daar voorkomend,
treden in het ornament fragmenten op en
stempelen deze ornamentiek tot. een sterk
getinte, waarvan trouwens Dr. A. W.
Sier.wenhuys reeds uitvoerig iii zijn bekend werk
verteld heeft. Het is bestemd om te sieren
maar ook om den eigenaar tegen schadelijke
invloeden te beschermen. En juist deze laatste
eigenschap heeft dit ornament zoo hoog doen
rijzen. Het is meer dan louter streeling der
oogen; door het versieren zijn deze kokers
amuletten geworden waaraan d'e grootste zorg
besteed is." Dat nu niet alle bamboe ornament
even fraai is, al?? dat der Kajan-Dajaks spreekt
van zelf maar toch waar bamboe een mate
riaal is waar in Indiëontzettend veel partij
van getrokken wordt en het snijwerk een
techniek, die de inlander zeer gemeenzaam
is, daar is het duidelijk dat op meerdere
plaatsen in den archipel bamboe versieringen
voorkomen die onopgemerkt blijven, en waar
van zeer zeker partij te trekken zou zijn.
In een aanhangsel van dit eerste werkje
aeeft de. heer Loeber trouwens aan hoe bam
boe een uitstekend materiaal is voor
bloemveisieringen. Bekend is het gebruik dat de
Japanner tot dit doel van do bamboestengel
maakt en waar bloemenmandjes nu niet steeds
door schoonheid uitmunten daar zouden der
gelijke bamboe-kokers met inkepingen of
uitgezaagde gedeelten een aanwinst voor
menigen bloemenwinkel zijn. Hier ligt dus
een terrein open waar de inlander niet een
hem bekende techniek, in een hem bekend
materiaal, zijn gaven kan ten toon spreiden.
Behalve deze bamboe-bewerking is er een
andere tak van knnstindustrie, in Indi
inheemsch, die, eenigszins voor Europa bruik
baar gemaakt, zeker succes belooft. Waar de
Japansche mat voor vloer en wandbckleeding
meer en meer ingang vindt, daar zou het
vlechtwerk uit oiue koloniën hierbij niet
achter behoeven te staan. Het vlechten is
evenals het weven een bewerking .bij den'
inlander bekend en door ' alle tijden heen
reeds beoefend, slechts een meer aanpassen
aan het Europeesch gebruik zou noodig zijn.
Waar de mat voor vloerbekleeding moet
dienen, zal bij onze schoeisels, een steviger
materiaal noodig zijn. Ook een meerdere
kleurenafwisseling zou de schoonheid
verhoogen, al kan men met de grondkleur en
rood en zwart al zeer veel bereiken. En ten
slotte een collectie voorbeelden, gebaseerd
op bestaande versieringen, verband houdende
met de bestemming, die men in Europa van
dit vlechtwerk maakt. De heer Loeber geeft
hiertoe eenige onder versierders bekende en
gebruikelijke regels voor verdeeling en ver
houding, daar dit zeker het voornaamste is,
waar een goede versiering op berust, en voorts
een aantal motieven voor geruit vlechtwerk,
randen, vlakvullingen, stoelrnatjes,
navlechin dolle vaart voorbij gerotterd en aan het
verleden heb ik zoo weinig gedacht; ik heb
het laten gaan zonder te weten hoe kostelijk
het was! Ik had het teenemaal uitgeleefd, het
was vergaan en zie, als bij tooverslag staat
het zoo innig weer vóór mij tot in zijn minste
bijzonderheid. Ik sta op dezelfde plaats waar
ik toen stond en rondom mij zijn alle din
gen onveranderd dezelfde gebleven. En wat
wondere drang maakt me die dingen nu zoo
kostelijk? Js 't omdat ik zelf veranderd ben
dat ik '.K zou willen herleven, terugroepen
en hervoelenVTien jaar geleden moest alles
veel schooner zijn, dan had ik een helderer
blik over de dingen, de innigheid is ervan
weg, en wat hing er toen voor tooverij in
de lucht niet een heel bijzondere kleur en
geur...
Ik volge geleidelijk den weg, Ifrte mij gaan
Ginder staat het witgekalkte huizeke onder
stroodak; het tuintje, is omringd mot een beu
kenhaag, aan den ingang staan de twee jonge
esschen en vormen met hun takken een levend
portaal; het gaanpad is met jonge
bezentronkjes bezet, de paaschlelieën en de
kerspuwkes bloeien reeds en 't lochtingje ligt
in zijn beddekes ellen gerakeld met witten
draad overspannen om de vogels te weven
van 't zaad dat er te kiemen ligt,
De twee kriekelaars, de perelaars en andere
fruitboomen steken hun botten uit, er komt
leven in, alles juist lijk toen.
Nader dan tot de gracht durf ik niet
gaan, hier kan ik mij inbeelden 't gerucht
yan de doende jongens te hooren in huis en
in de illuzie blijven dat er binnen voor
bereiding gemaakt wordt tot het feest van
morgen. Vanavond mag ik er niet aan denken
dat daarbinnen alles veranderd is, dat de
jongens groot geworden zijn, en al 't andere...
neen, van avond niet.
Komt er geen rook uit de schouw van het
tingen van bestaande specimina uit verschil
lende verzamelingen.
Wat de verschillende kleuren betreft, hier
mede werden reeds door een Dnitsche firma
proeven genomer, daar planten verf op het
harde materiaal als rotan en bamboe, niet
genoeg inwerkt. Met dezen technisclien steun
dus van Europa, en de aangeboren smaak
en»schoonheidszin van den Intander, zal er
ongetwijfeld wel iets te bereiken zijn, en zien
we reeds verlangend naar do resultaten
hitrvan uit. R. W. P. Jn.
m
Kinderspel en Kinderlïtst i'n
Zuid-X'eilttland (bekroond door de Kort. Vl.
Academie voor Taal- en Letterkunde)
Gent, A. Sifter.
Met het verschijnen van het werk der
heeren De Cock en Teirlinck over de Kinder
spelen in Vlaanderen moeten wij ons geluk
wenschen, en ik gevoel daarbij zoo iets van
een persoonlijke voldoening. Misschien vindt
gij het, vriendelijke lezer, ietwat verwaand:
doch ik moet even teruggaan in het Ver
leden en u o, een enkel oogenblik maar
spreken over... uw dienaar. Want, tot het
tot «tand komen van dit werk heeft hij, zoo
heel uit de verte, meegewerkt, ja, heeft er
den eersten stoot toe gegeven.
In 1888 stichtte ik, met den heer Pol de
Mont al s medehoofdredacteur, het Tijdschrift
TOOT VI-aamKht fMhrre, Volkskvnde (Gent, A.
Hoste). Zes jaar. lang poogde ik, in Vlaan
deren en Nederland, liefde tot dezen nieuwen
tak van wetenschap te wekken. Het tijdschrift
leed voortdurend aan kopijarmoede, en zoo
was ik telkens genoodzaakt zelf de handen
uit de mouw te steken. De zes eerste jaar
gangen brachten dan ook al heel weinig
anders dan de bijdragen door mijzelf. Tot ik
die chronische ziekte eindelijk moe weid eu
aftrad.
Mijn pogen scheen weinig te hebben uit
gewerkt. Toch, bij hot inzien van het boek
der heertn De Cock en Teirlink, waarvan
ik genen mocht tellen tot mijn oudste leer
lingen die ik gaarne vooruit hielp door het
hun onbekende gebied, moet ik bekennen
dat mijn eerste meening, tengevolge van
welke ik mistroostig de pen neerlegde, toch
wel eenigszius onjuist was: het thans ver
schijnende werk is een monument van zoo
noeste vlijt, een mijn van zoo onge
venaarden rijkdom, dat het buitenland het ons wel
mag benijden.
Kon het ander?, of ik zou er zelf eeuigen
trots over gevoelen ? . . .
-x- *
I u het laatste vierde gedeelte der K'cïe
eeuw heeft zich de nieuwe wetenschap, tot
welke dit werk behoort, ontwikkeld.
Het woord folklore zelf is slechts laat in
gebruik gekomen, hoewel het reeds bestond
in 1840, aangewend voor de eerste maal door
den Engelschuiaii J. W. Thoms. Men ver
taalt den vreemden indringer wel eens in
Frankrijk door traditionnisinf, en door
Volkskunde in Duitschland, waar men binnen de
grenzen dezer studie, behalve den
traditioneelen schat der menigte, ook begrijpt de'
ethnographische eigenaardigheden "der be
schaafden. Folklore zegt minder,- Vol.k*kund<>
meer, doch beide bedoelen de studie van het
volk, beter: van het intieme leven van het
volk ; en begrijpen al wat het weet, wat het
zingt, wat het vertelt, wat het gelooft; al
thans, zoolang het niet wordt gadegeslagen
door den menscll van hooger beschaving.
Dan is veelal de tong niet los te krijgen. In
andere omstandigheden echter, wanneer het
zich veilig gevoelt tegen de indringerigheid
van den stadsmensch, dan weet het allerlei;
dan toont het te bezitten een schat van ver
halen, wonderbaar getinte en andere, van
liederen, oude en nieuwe, van raadsels en
rijuien. Dan pakt het uit met oud eerbied
waardig geloof, dat natuurlijk elk oogenblik
in strijd is met de positieve wetenschap onzer
dagen, doch ons terugbrengt eeuwen achter
uit;^ dan volgt het ongestoord zijn oude ge
bruiken op, die ons allicht onverklaarbaar
zijn; dan zou het, ja, nog meedoen aan de
spelen en vermaken der kinderen, want zelf
is het nog een groot kind, een kinderlijke
geest in een groote mensehenlichaam. En
het staat zoo dicht tot de natuur, het is zoo
jong gebleven, dat al die uitingen van zijn
intellectueele activiteit de frisch heid der jeugd
ademen.
Met dat volk zijn we op het gebied der
folklore. En van al die dingen nu, welke
men vroeger miskende en smoorde onder een
voorname verachting, is onze tijd een ernstige
studie gaan maken; de moderne mensch, die
snurtelaar, die zoo onbescheiden overal den
neus in steekt, is geheel die volksche"
overbuur waar moeder haar zeven goudgele
krentenbrooden bakt?
Ik ben op mijn zelfde wegen stil naar huis
gekeerd en die- avond geeft me in zijn o-eheel
het innige gevoel van teedere geneuchte en'
als ik de dingen stil voorbij laat gaan en onaan
geraakt voor mij doe komen, blijf ik in de «oede
stemming : stillekesaan groeit het tot een
vast geheel, 't tegenwoordige schuift achter
uit, ik- zie en voel me weer in de gedachten
van toen, met al 't geen in dien tijd mijn
even vervulde: het frissche, het blijde
Lenteleven, de onbekommerde vreugde van dat
teeder engelschoone meisjesgezichtje in den
kring vaii luidruchtige jongens te middea'
de onbewuste pracht van het groenende
jonge jaargetijde en daarachter schemert in'
wijder verte, het serene uitzicht een tweede
tiental jaren achteruit op een verder
planmijn eigen kindertijd, toen ik zelf de kleine
knaap was en de kinderdingen van do
eerstecqinmunie in der waarheid beleefde, diezelfde
kinderdingen die ik tien jaar nadien moest
uitbeelden iu een meisjesziel.
Nu sta ik met. mijn bewust gemoed.' op dut
derde plan en overzie met een stil gen^t die
twee verschillige levens die voorbij zijn in
het waas van het tooverachtige verschiet, en
'k laat me gaan als een verleefde man, in
deugdelijke mijvrnerij.
't Huis heb ik in o zachtjes neergeleid en,
om iets te grijpen, iets te houden uit die
brooze vergankelijkheid heb ik mijn
Lenteleven herlezen voor de eerste maal sedert
het geschreven werd. Ik weet niet of het
genot ervan vreugde geeft of droefheid:
t geen ik erbij voel is iets tussehentwee,
maar onzsggelijk zacht en teeder.
(Slot volgt}..