De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 26 juni pagina 3

26 juni 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1409 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. samenspraak gedacht heeft tusschen Beatrice en een engel des doods. Ook hierin maakte de componist op mij eea meer uiterlijken dan stemmings -oliën indruk. Als afsluiting vau dere episode heeft Wolf-Ferrari een frag ment van Jerernia's lamentatiën gebruikt. Onmiddellijk daaraan sluit zich een canzone, waarin aanvankelijk de koorbassen een reci tatief zingen, hetwelk later wordi overgeno men door het geheele koor, met inbegrip der knapen. Evenals bij vroegere fragmenten, trof het mij dat de instrumentatie ook hierin niet ?van matheid vrij te pleiten is. Deze koorepisode wordt wederom gevolgd door een sonnet voor bariton met klavier, ?waarop als apotheose door het knapenkoor wordt gezongen de woorden Beato, amiuia bella chi ti vede" met begeleiding van het gemengde koor op de vocaal A, terwijl daartusscheu de stein van Beatrice klinkt op de woorden Jo sono in pace" en die van den bariton met Benedetta sei tu." Ontegenzeggelijk is Wolf-Ferrari een man van groot talent. Zonder te zoeken, als het ware van zelf, vond hij nieuwe combinatiën en met een zekeren durf heeft hij niet ge schroomd die in praktijk te brengen. Voor mijn gevoel echter is daardoor en door den bouw van het stuk, met zijn afwisselende orchest- en pianobegeleiding, de eenheid in gevaar gebracht. Ik vind in la Vitanuova" fraaie details, een groote voorliefde voor de vocale schrijfwijze, teedtre hoewel eenigszins zoetelijke stemming maar geen groote diepte van opvatting, waardoor men geraakt onder een blijvenden indruk. Men hoort het werk met belangstelling aan, men kan er aangename oogenblikkeu bij doorbrengen, maar als alles voorbij is, neemt men er geen hartverhetteuden indruk van mede. Het is daarvoor te uiterlijk. In München waar la Vita nuova" voor het eerst is uitgevoerd, werd deze Cantica" door het publiek met geest drift ontvangen. Ik kan mij zulks zeer goed verklaren. Het werk is dankbaar geschreven en het wijkt af van het herkömmliche" zooals de Duitschers zeggen. Dat alleen is reeds in staat om een publiek te winnen. Vraagt men zich echter af of nu dit nieuwe in staat zal blijken op den duur te boeien, of het niet spoedig zal ophouden te interesseeren, als juist het nieuwe niet meer nieuw zal zijn, dan maar ik wil het liever aan den tijd overlaten hierop antwoord te geven. In ieder geval mogen wij den heer Schoonderbeek dankbaar z\jn dat hij het werk dit jaar heeft doen uitvoeren op zijn zomer-uitvoering in de Groote Kerk te Naarden, want interessant was de kennismaking in ieder geval. Poch ook voor de wijze waarop hij het heeft doen uitvoeren mogen wij hem dankbaar zijn, want hij is er in geslaagd den geest van het stuk zeer schoon aan de .toe hoorders te openbaren en dat is, dunkt me, voor een dirigent de grootste voldoening. Als nu de heer Schoonderbeek zich aan went in zijn bewegingen wat meer rust te brengen, kan hy den toehoorders ook nog meer het gevoel van rust inboezemen en bovendien ook duidelijker worden voor zijn uitvoerenden. Het Ulrechtsche orchest kweet zich voortrefi'elijk van zijn taak. Een bijzonder woord van hulde zij den heer Veerman voor zijn delicaat vioolspel gebracht. Het koor en vooral het vrouwenkoor was zeer mooi van klank. Met glans klonk de hooge C der sopranen aan het slot van het werk; maar ook de nuanceeringen waren vol distinctie. Het pp. op de woorden Saria dinanzi a lei caduta inorta" o.a. was vtrrukkelijk van toon. Minder schoon was het mannenkoor. Vooral het recitatief der bassen in de Canzone Ita a'èBeatrice" had een meer idealen klank kunnen verdragen. Het knapeukoor hield zich dapper. Het zal den kleinen jongens zeker niet gemakkelijk gevallen zijn de uitcF&uillafon. De schulden van den Majoor DOOR CAMILLE LEMONNIER. Toen Johan Bergmann als vrijwilliger in dienst trad, was hij een goeie, brave jongen, die nog niemand ooit eenig leed had veroor zaakt. Maar toen het in 1830 tusscheu Hol land en Belgiëtot een hefcten strijd kwam, zag Bergmann zich wel verplicht, anderen smartelijke pijnen te doen lijden en vocht hij dan ook, zooals men in het leger zei als een leeuw" voor zijn vaderland. Velen waren reeds door hem verslagen, tot hij ten elotte door een vijandelijken kogel getroffen en met een gapende, hevig bloedende wonde aan het hoofd en n aan de wang voor half dood werd weggedragen. Gelukkig genazen de wonden spoedig en stierf Bergmann niet en toen hij weer in dienst kwam, had hij een bre;d litteeken op de linkerwang en... op zijn uniform de sergeantsstrepcn. Het duurde maar heel kort, of onze Johan was het puikje der sergeanten, evenals hij zich vroeger een hoogst voorbeeldig soldaat had betoond. Nooit kwam hij te laat in de kazerne; zijn ondergeschikten behandelde hij met broederlijke toegevendheid, hij be hoorde niet tot hen, die bij het uitdeelen van bevelen vloeken en voor de soldaten niet dan smaad- en scheldwoorden over heb ben. Ja, hij vergat zelfs het onrecht en de onaangenaamheden, die hem van tijd tot tijd werden aangedaan, en dit, gevoegd bij al zijn andere goede hoedanigheden, was dan ook oorzaak, dat hij door oud en jong bemind en geacht werd en bijna geen enkelen vijand had. Goeie Johan Bergmann! Dat was een heerlijk schoone dag voor hem, de dag, toen hij voor het eerst met zijn nieuwe sergeantsuniform aan door de stad wandelde ! Hij was wel niet trotsch, maar hij voelde zijn hart toch luide van voldoening kloppen, toen een paar gewoon-soldaten, gisteren nog zijn wa penbroeders, hem het militair saluut brach ten. Den Zondag daarop kwam zijn moeder bij hem te visite, overdag wandelde hij de geheele stad met haar door en's avonds gin gen ze naar de komedie en moeder bloosde van innig genoegen, als ze zag met hoeveel bewonderende jonge meisjesblikken haar Jan werd nagekeken, waar hij zich maar ver toonde. Misschien waren diezelfde meisjes wel jaloersch op de oude vrouw, en hadden ze dolgaarne eens in hare plaats aan den arm van dien knappen, grooten, flinkeu sergeant gehangen, het handje liefkozend rustend op sprank der italiaansche woorden aan te leoren. Maar toch vind ik het van ganscher harte toe te juichen dat men over do beswaren is heengestapt en het werk in de origineole taal heeft doen zingen. Niet alleen omdat de litteraire beteekeuis van een vertaling zooveel zwakker is dan het origineel, m:iar meer nog omdat het zoetvloeiende van het Italiaansch bij deze m u dek past en een du'usche of nederlandsche bewerking ontegenzeggelijk aan den klank enorm veel schade zou doen. De heer Zalsman zong de bariton-pardj prachtig. Men kon het gemakkelijk bespeu ren dat hij vooral genoot van het Italiaanse!). Zijn stem klonk zeer mooi en zijn uitspraak en declamatie waren voortreffelijk. Deze partij, die zeer hoog loopt, maar waarvan de hoogte met gemak door den zanger werd overwon nen, is zeker een der beste vau het reportoire des heeren Zalsman. Mevrouw Zweers de Louw, ter elfder ure geroepen om mevrouw Oldenboom te vervangen, mag men slechts dankbaar zijn, dat zij de bereidwilligheid had de partij vrni Beatrice op zich te nemen. Het 2ou dus onbillijk zijn op haar zang critiek uit te oefenen. Mejuffrouw Marie Landréspeelde de piano partij hoogst muzikaal op een mooien Ibach en de heer Xierie vervulde zijn minder dank bare taak op het orgel op de hem eigene conscienticuse wijze, Ten slotte nog een woord van waardeering voor 11. F. die het tekstboek met voor woord heeft saamgesteld. Wel heeft het mij bevreemd en leed gedaan dat, tenminste by den italiaanschen tekst, do versvorm deisonnetten niet in acht is genomen. Bij een volgende uitvoering eventueel kan hierin misschien worden voorzien. AST. AVERKA.MI'. iHitiiiitiiiimiiiiiiiiiiHiiiliiiiiiiiiiiiltniium van Ornaiffltpreiilen in 's Rüb PfGiiteulalMt te Anislortani. L Verbaast men zich niet weer, als men deze drie:naandelijksche tentoonstelling in het Rijksmuseum ziet, over den rijkdom der prentkunst ? Vindt men niet van de late Duitsche gothiek, van de Renaissance in Italië, Duitsehland en Frankrijk ; van de Lodewijk XIII, XIV, XV en XVI stijl den weerslag, en soms voorbeelden in de 275 hier verzamelde orna mentprenten? 1) Men zeg*e niet, dat wat hier aan kunstcnaarsgrillen bijeen is, zijn belang verliest door de omstandigheid, dat die grillen zelden of nooit in hand-werk zouden zijn omgezet. Die bewering, voor de ornamentprenten v m Lodewijk XIII af zeker onjuist, vereischt voor de vroegere nader bewijs. 2) Maar al bleek ook bij die, dat zeer zelden wat de kunstenaar dacht, door den hand werkman werd uitge voerd, dan nog zou het spel der kunstenaars op de kunstnijverheid van zeer grooten in vloed moeten zijn. De ornament-gravure ontstond in de 15e eeuw als gevolg van de scheiding die zich toen voltrok tusschen kunstenaar en bandwerkman. 2) En al moge nu de kunstenaar, door gebrekkige kennis der verschillende technieken, in zijn boeken seer oorbaerlyck voor goutsmeden, borduerwerkers, glaesrnakers ende alderhande constenaren" niet zulke dadelijk navolgbare voorbeelden ge geven hebben als hij zelf soms dacht, /.eker zal de door hem met zoo'n vreugde in het koper gesneden schoonheid niet zonder een vér in alle gebieden reikeuden invloed ge weest zijn. Hoofd en hand hebben elkander al te zeer noodig. En daarom moet het zoo de moeite loonen de ontwikkeling van het vlak-ornauient, zooals die zich van de 15e tot het eind van iiiiMiiiiiiiiiitiiiiimtiiiiiimiitiiiiimiMi de verleidelijk-mooie strepen der uniform mouw. Ongelukkigerwij/:e had de natuur, die hem zoo rijkelijk met deugden overladen had, vergeten, hem den zin voor zuinigheid en spaarzaamheid te verleenen. Men verdient niet veel, als men in 's lands dienst is, en toch gelukt het sommigen sergeanten nog wel, om, tegen den tijd, dat ze gaan trouwen een duitje over te sparen. Dit nu was met Bergmann niet het geval geweest. Hij was niet verkwistend, volstrekt niet, maar het geld gleed hem als 't ware door de vingers. Zoo gingen verscheidene maanden voorbij en Johan had een massa kleine schulden, die hem, zonder dat iemand er iets van bemerkte, het leven vergalden, hem rust noch duur lieten. Te vergeefs legde hij zich zes dagen lang allerlei ontberingen op. Hij zat dan van 's morgens tot 's avonds aan de kazernetalel te le/.en zonder aan pijp, bier of kaarten te denken; maar met den zevenden dag sloot hij zijn boek, begon weer te rooken, te spelen, zijn drie potjes bier te drinken en met de kameraden te babbelen! Drie potjes! Het was op zich zelf nu zoo'n groote uitgave niet en toch . . . hij wist zelf niet, hoe het kwam, dat het geld van die potjes bij elkaa' geteld zoo'n enorme som verte genwoordigde. Johan wou namelijk zich zelven niet bekennen, dat het grootste ge deelte van zijn geld bij arme menschen terecht kwaai, die hij op straat honger en kou zag lijden; evenmin bedacht hij, dat zijn tabaks zak te allen tijde voor désoldaten openstond, en dat deze daarvan profiteerden, als kostte de tabak hem, Bergmann, geen geld. ,,Och kom," zei du goede sergeant tot zich zelf, toen hij ten slotte na vele slapeloozo nachten inzag, dat het hem onmogelijk was, zijn budget nog kleiner te maken, wat zal ik me d'r ook eigenlijk van aantrekken? De luitenant zal de schulden van den sergeant wel betalen." En toen viel hij, met goed vertrouwen zijn verdere toekomst tegemoet ziende, in een gezonden, rustigen slaap. Die wachten kan, dien gelukt alles," zegt het spreekwoord en dit spreekwoord werd ook gedeeltelijk aan Bergmann bewaarheid, hij werd luitenant, .. . maar zijn schulden werden er niet minder om. Integendeel, ze namen meer en meer in omvang toe. Een sergeant kan nog wel met een pijp in den mond over straat gaan en aan de kazerne-tafel eten ; een sergeant hoeft in de komedie ook niet op een dure plaats te zitten en kan zich de uitgave van dure hand schoenen besparen, als hij z'n handen in z'n zakken steekt. Maar... een luitenant! U Johan kwam nu met jonge dametjes in aan raking; ontmoette ze in gezelschap,, op de wandeling, op bals, danste met ze, gaf ze de 18e eeuw in de gravure vertoont, te volgen. Jammer, maar door gebrek aan plaats begrijpelijk, is het dat afwezigheid der Nederlaudsche ornamentprenten d it overzicht onvolkomen maakt. Want al houdt men niet rekening met den invloed dien de Neder landers van het begin der 10 eeuw, als de Meester G. J., misschien op Aldegrever en diens school uitoefende), zeker is het dat de Vlamingen van het midden der 10e eeuw met hun rol versiering, en die van het begin der 17e, een eigen plaats innemen in de ge schiedenis der ornament-gravure. Na Lodewijk X1I1 is Ie gout flamand" een technische uitdrukking. Een afzonderlijke tentoonstelling van Nederlandsche ornamentprenten moge later deze leemte aanvullen. * * Eerst zijn het de Meester E. S., Hans von Windeck, Martin Schoiigauer en Israël von Meckenem die de oude vormen der gothiek iu de nog jonge prentkunst zich doen buigen en strekken. Is het niet prachtig, dat blad van Schongauer (no. 3) waar iu den uil die een vogel gegrepen heeft beneden, in de bloem van het inid den en in de vogels in het rond een zelfde onrustige felheid zit? En is het niet prachtig, zijn wierookvat en zijn bis schopsstaf (O en 7)? En op die oude prent vau Huns von Windeck, hoe vliegen daar de leeuw en de ram op elkander aan, bijna spookachtig voor den achtergrond van wild dooreen gestrengelde planten! Dan de nieuwe, strengere vormen der Italiaaiische Renaissance en de weergevonden vcrsierings-motieven der Ouden: het acan thusblad, grotesken en maskers: sphynxen en centauren, vazen eu bloemguirlandeii opgehangen tusschen twee stier-schedels. Al deze motieven worden ook door de prenten der Italiaansche meesters van om de 1500, Mantegna 4) Zoan Andrea met zijn pilaster vullingen; Peregrini da Cesena met zijn niello-achtige kleine grotesken (12 17) en Agostino Venetiano naar Duitschland, de Nederlanden en Frankrijk overgebracht. Het eerst door Diïrer. T)ezo echter is geen ornament-graveur in den strengen zin: het ornament is bij hem iets bijkomstigs. En daarom kan men hem op deze tentoonstelling van enkel ornamentprenten niet in zijn ont wikkeling volgen: die moet men nagaan in zijn geheele werk. Maar daar kan men hem dan ook zien zoeken naar een schoone vereeniging der oude en nieuwe vormen 5). Zoo verwerkt hij op telkens andere wijze de Gothieke en Renaissance vormen in de zeven kandelaars op de houtsnede uit de Apocalypse: Johannes en de gouden kandelaars. ' Toch kan men in dien rijken en deftig bewegenden wagen van Maximiliaan (44), waarvan het trouwens onzeker is welk aan deel Dürer er in heeft, een triomfanten intocht der Renaissance in Duitschland zien. De zoo in het 004 vallende knoop ornamenten (38?41) zijn copiëen naar kopergravures van da Vinci of diens school, liet door nstrengelen van platte banden of ronde snoeren is een ook in Europa zeer oude versieringsvorm : men denke aan de lersche ornamen tiek. Merkwaardig lijkt mij de overeenkomst met de in bandwerk overgaande letterver siering op een Oosterse!) metaal bekken, door Friedrich San e in het eind dei' 13e eeuwgeplaatst (gereproduceerd in Jahrbuch der Königlich Preussischeu Kunstsammlungen, Bnd. 25, H ft. ], blz. 53). Tot ha»ir hoogsten bloei echter komt de eigenlijke ornamentgravure eerst in de twintiger en dertiger jaren der 10e eeuw, in den tijd der Klein-Meister" Barthel en Hans ebald Beliam en vooral lieinrich Aldegrever. Oj) de twee eersten heeft Zohan Andrea met zijn pilastervullingeu een beslisseuden invloed. Men vergelijke hun kandelaber-achtige hoogtevullingen en den dubbelbeker (05?07) met No. 19. «MiiiiiiHCiiicciiiHcciimimiMimcuiiltllil itilciiiiiiiMHiumirllmiiMtt souveniertjes en het eind was, dat zijn gage daaronder meer dan ooit te lijden had. En als het daar nu maar bij gebleven was. Maar een luitenant kan toch niet als een sergeant aan arme menschen, die op straat een aalmoes vragen, een paar centen gever. Kopergeld! Neen, ook het medelijden heeft zijn eisehen en van af zijn luitcnautsschap deelde hij geen koperen, maar zilveren munt stukken uit. Bergmann wai thans een flinke, kranige blonde kerel geworden met een vol. blozend, knap gezicht, prachtig schitterende tanden en een knevel!.'.' Daarbij bezat hij e.-n groote dosis prettige levendigheid en een onverstoorbaar humeur. De eunige schaduw op zijn ellen levenspad was de voortdurende herinnering aan zijn schulden. Hij zou de gelukkigste van alle stervelingen geweest zijn, als de gedachte aan onbetaalde epaulettcn, sigaren, flesschen wijn en champagne, half afgedane kamerhuur, enz. enz. hem niet onophoudelijk had gekweld. Op den duur went men aan alles, zelfs aan het feit, dat men schuld, vél schul l heeft en zoo kwam Bergmann er vau lieverlede toe, om, als de gedachte aan zijn onbetaalde kleij nere en groott-re Tekeningetjes hem weer eens | kwam kwellen, te denken: Och, wat! Ik zal nog wel 'ris kapitein worden in mijn leven. Welnu, dan zal de kapitein de schulden van den luitenant wel betalen !" En hij werd werkelijk kapitein. Hij had nu den leeftijd van veertig ]aar bereikt; hier en daar vertoonden zich reeds een paar zilver achtige haren tusschen de blonde dooi' en j volgens Johan was nu de tijd gekomen, zich ! een vrouw te zoeken. Lang hoefde hij niet j rond te zien, want reeds sinds een maand i of wat maakte hij het hof aan de dochter j van een welgesteld koopman, die van zijn renten leefde en toen hij openlijk met zijn aanzoek voor den dag kwam, werd hij n door de dochter n door den vader (moeder was reeds lang gestorven) met graagte aange nomen. Eer een half jaar verloopen was, trouwde Johan mot zijn laatste" liefde. Het spreekt vanzelf, dat hij een toonbeeld van een echtgenoot w~as, evenals hij vroeger het toonbeeld van alle luitenants, sergeants en soldaten was geweest. Nooit ging hij uit dan in gezelschap van zijn blonde Truida, ten minste wanneer hij geen dienst had. 's Avonds gingen ze bij familie of kennissen theedrinken, of wel ontvingen zelf bezoek van ecnige vroolijke kameraden met hun vrouwen of meisjes. Niet zelden ook bleven ze alleen en dat waren voor beiden de onge zelligste avonden niet. Johan las dan voor, Truida naaide of maakte een handwerkje tui meestal eindigden die avonden met een stoeipurtijtje, waarna dan het kleine, aardige, dikke Vrijer van Italiaanschen invloed dan de Nurnbergsche groep, ook waarschijnlijk door de uabuurschap der Nu lerlanden, isdo Westphaalsche school, waarvan Aldegiever het hoofd is. Deze, eerst door de Behams en mis schien door den Nederlandschen Meester G. J. beïnvloed, weet zich in de dertiger jaren te bevrijden vau de al te knellende ItaliaAiisehe symmetrie. Ook zijn blad werk ziet er met zijn rond gebogen vorm bijna gothisch uit. Van deze zelf gewonne vrijheid vindt men in no*. 100?105 de schoone vruchten. De prach tige d<jlken, de gesp, de toevouwbare lepeltjes, de fluit met cydnder waaruit twee niet-verwachte toilet-artikelen steken, toonen hoe verschillende onderwerpen hij volkomen in zijn macht heeft. Het is onbegrijpelijk hoe Aldegrever, in 1539 tot zulk een hoogte gekomen, plotse ling niet meer werkt om tien jaar later weer met dikwijls niet oorspronkelijke, groteske opgaande vullingen voor den dag te komen. Toch is ook deze zijn laatste werkperiode, van 1549?1553, niet alleen om de meester lijke uitvoering, maar ook om het opgeven der asymmetrie en om de tropeeën en han gende doeken, in zijn eersten tijd nooit ge bruikt, merkwaardig. Trouwens, het zijn niet de nieuwste der in de voor het ornament zoo belangrijke jaren tusschen 30 en 50 opkomende motieven, die hij overneemt. Behalve het hangende doek, dat we op Flötners groteske van 154G (108) ook reeds opmerken, komt in de jaren 30?40 de rol versiering (meestal lederwerk-ornament genaamd; tot haar volle ontwikkeling, en lunchen 4') en 50 is het de Moreske die waarschijnlijk in Europa het eerst in de Duitsche ornament-gravure door den zoo be langrijken Flötner wordt ingevoerd. Het rol-ornauient (Lichtwark verdedigt het door hem gemaakte woord Rollwerk" met een beroep op een uitdrukking van Vrede man de Vries, van 1555: Das versterben uud verlieren, unten und oben arn werk mit yeroi'U") wordt in de veertiger jaren een algeuieene vorm en komt vooral bij de Neder landers van om de 1550, Floris, Corn. Bos en Corn. Matsijs tot groote ontwikkeling in den zoogenaamden FlorUstijl. Op deze tentoonstelling vinden wij het bij do Duitschers, waarschijnlijk aan Italiëont leend, aan het schildje van het (naar ik meen) eeiiige blad waar Aldegreven liet ge bruikt (97) en verder bij Hirschvogel (112, 113), reeds in zeer ontwikkelde vorm bij Virgil Sous (114?123) en eenvoudiger, bij Paul Fliiidfc, wiens prentjes, evenals die van den meester J. S. (134?130) met het poin(;ou uitgevoerd, waarschijnlijk voorbeelden zijn voor drijfwerk. Van het voorkomen der Moreske (dat aan het Oosten ontleend geo metrisch ornament van afwisselend gebogen en rechte lijnen, waardoorheen zich gestyleerde planten bewegen) zijn hier op Ilirschvogels dolken van 1543 (112, 113) en op de mooie dolkhefteii van Flötner (vooral 109) vroege voorbeelden. De dolken van Hirschvogel zijn bovendien zeer vroege voorbeelden voor de zoo bijzouder belangrijke vereeniging vau Moreske en rolversiering. Tot een zeer rijke ontwikkeling is de Moreske reeds gekomen bij den monogrammist G G 1124) en inde wit op zwarte prent jes vau een onbekenden meester (125?133). Naast deze nieuwe motieven zijn het de nu volkomen beheersehte renaissance-vormeii, is het een herleving oL'r Gothische en van Romaansche motieven die de Duitsche oruamentgravure niet luheerschen, maar be nvloeden. Halvers oriiameiitinotieveii (143?147), de laatste prenten van de drie aan de Duitsche renaissance gewijde vakken, bieden een staalkaart van de meest verschillende versieringsvormen. Zoo heeft zich in den loop der 10e eeuw het aantal motieven voortdurend uitgebreid lltlllllllllllMIIMIII tot een rijkdom, die een vasten stijl bijna onmogelijk maakt. De bewegelijke gedachte zoekt in alle tij den, reist in alle landen, en kan niet komen tot die bezonkenheid, die aan een kunstwerk haar stille diepte geeft. X. BEKT.S JE. vrouwtje op manlief's schoot weer kwam uit rusten. Dit duurde zoo een klein jaar, toen er een groote verandering kwam in beider leven, een aangename afwisseling. Op zekeren nacht liet zich voor het eerst een klein, zacht kinderstemmetje in den huize Bergmann hooren; een stemmetje zóó lijn, en toch zóó sterk, dat het 't geheele huis van af het dak tot den kelder van zijn geluid vervulde. Helaas," dacht Johan, zwaarmoedig ge stemd, een merisch kan niet al het geluk eischen. De komst van onze dochter mag nu heerlijk, aardig, en wat niet al meer worden genoemd, ducli ik krijg alweer direkt meer uitgaven op m'ii lijstje. Doopen, kindermeis jes, kleertjes, schoolgeld, 't moet allemaal betaald woiden en ik heb nog voor zooveel te zorgen. Van den soldaat, den sergeanten den luitenant moet nog zoo wat alles betaald worden en ik heb het niet 11" Maar toen het aardige wezentje met de donkere vroolijke oogjes, een beetje kenne lijk" begon te worden en langzamerhand plezier erin kreeg met Vader Hans te spelen en hem aan te halen, werd het hem weer wat vroulijker om het hart. Hij stak wter met opgeruimd, ja bijna vroolijk gemoed zijn lange pijp aan eu onwillekeurig kwam het idee bij hem op: De majoor zal de schulden van den kapitein wel betalen." Zoo vlood het leven van Johan Bergmann voort. En zoo gaat het met velen; m-ai verschuift tot mor gen wat men heden moet doen. Maar de dagen zijn voor iedereen niet zoo gelukkig als voor Johan Bergmann en niet iedereen wordt het geluk maar zoo in den schoot geworpen. Nauwelijks kon zijn dochtertje schrijven, of daar zag zich onze kapitein tot majoor verheven. Nu moest hij er toch eens ernstig aan denken af te rekenen met zijn verleden. En hij dacht er dan ook heel ernstig en heel dikwijls aan, maar wat kan een majoor met zijn gage uitrichten? Zijn huishouden, zijn personeel, de soupertjes, de kleinere festivi teiten, zijn paarden, wat kostte dat alles niet een sc'iat van geld. Een majoor is nu een maal een otlicieele persoonlijkheid, even offi cieel als zijn paarden. Zelfs zijn dienstboden hebben een officieel karakter evenals hij, en iedereen weet wat dat kost. Wat een verschil met den tijd, toen hij nog kapitein was. Toen, kou hij volstaan met nmaal in de maand menschen te ont vangen; toen kon hij zuinig wezen en wat ovei>sparen eu een genoegelijk leven leiden. Maar nu was alles veranderd en toch kon Johan Bergmann onmogelijk trotsch worden genoemd. Hij was een vader voor zijn sol daten en als er sprake was van zijn regiment, sprak men altijd vau het regiment Bergmanu". Hij was nog altijd even gul in het 1) Zeer algemeen gesproken kan men den catalogus die in het Prentenkabinet verkrijg baar is, aMus imleelen: l?17 Gothiek, 18 33 Italiaansche, 35?147 Duitsche en 14S?1X8 Frausche Renaissance; 189?208 Lcdawijk XIII stijl; 209?238 niet Fransche prenten vau de i.7e eeuw; 239?256 Lodewijk- XIV; 257?270 Lodewijk XV eu 271?277 Lode wijk XVI-stijl. 2) Men zie m het laatste bulletin vanden Oudheidkundigen Bond een stuk van den heer Brom over het wierookvat waarvoor de prent van Schongauer (n . 6) als voor beeld diende. 3) Lichtwerk: Der Ornamentstich der Deutschen Frührenaissance. 4) Van Mantegna hangen in de zaal, niet bij de ornamenten, drie voor het ornament allerbelangrijkste prenten: twee, die men met No. 42 vergelijke, met een strijd vau Tritonen, en een met dien prachtigen triomf tocht w-aarop de olifanten zoo statig stappen en tal van handelaars als schoone voorbwjlden hoog worden gedragen. 5) Valentin Scherer ; Die Oruamentik bei Albrecht Dürer. Vciweni? Is het volk geboren, dat in 't bezit van zoo vele ongemeene schatten van natuurschoon en kunst niet ver wendt? En dat alles dikwerf in zulk een klein bestek! Vroeg in dun morgen brengt de boot u langs de schilderachtige Zaan naar Wormerveer. De morguistemming is nog aanwezig, in hare ingetogene, stille pracht; nabij en in 't verschiet vertoont al het waarneembare zich aaneengesloten, om straks, als het hoogtij drfr morgenuren eindigt, om schijnbaar in vele onderdeelcn zich te splitsen,onsamenhangend, in afnemende harmonie van licht en kleur. Van Kronimenie rijdt het voerwerk van den tijd u in korte oogenblikken naar Haurlem's duinstreken. Geheel in tegenstelling met het vroolijk-ruischende, schitterende der Zaan pakt hier de doodsche stille; vnn uit het duin rust de blik op laag houtgewas, een paar eenzame weiden met hoeve in verre verte op de zee. Het museum te Haarlem bezit in het kleinste kabinet een duinlandsehap (N'o. 183A) van Jacob Kuisdael, 1) dat, als onze landgenoot geen ander werk had gecreëerd, hem stem pelt tot een meester van den eersten rang. Hij geeft op dit kleine doek de grootheid der uitgebreide duinen weer, en ge vermeent als 't ware, de plechtige stilte welke onaf gebroken heerscht in de zoo even bezochte streek ; graliw-zilveren wolken verdeelen en temperen het licht; de zee vormt den hori zon. Een fijne Terburg. twee kapitaal ge penseelde portretten van Frans Hals, goede van Verspronck en aantrekkelijke werken van Neti-cher en Maes verrijken den indruk. Bij het verlaten van dit kabi net echter gaat ge dit keer de groote gilden- en regentenstukken van don Haar lemmer meester bijna onopgemerkt voorbij. Wat u hi-den bijzonder treft is de harm jiiie vau het ongjinaane dor natuur en der kunst. Onwillekeurig verplaatst ge u in gedachten naar| het Berlijnsche museum, alwaar de schilder der laag begroeide duin streek, Van der Meer van Haarlem, niet een mooi doek vertegenwoordigd is. Hoe ont nuchtert na dit artistiek genot het bezien der Berlijn omgevende natuur ! In gedachten reirt 1) Dit waardevolle schilderij verwierf het Haarlemmer Museum door dr. A. Bredius, voor het luttel bedrag van 15,000 francs. iimiimiiiiiimiii uitdeden van tabak en bier en wat de armen aangaat, hij beschouwde zich nog steeds als hun vriend en gaf rijkelijk, wanneer er iets te, geven viel. En. . . had hij vroeger als sol daat, sergeant, luitenant en kapitein gegeven, nu moest hij geven als majoor en dat maakte een enorm gioot verschil. ,,IIè!' dacht hij menigmaal, als ik maar niet voor die paar den hoefde zorgen, als ik maar nietinzoo'n allemachtig groot huig hoefde te wonen." En daarbij voegde zich dan menigmaal de ge dachte, dat hij langzaam aan naar de zestig liep en dat er na zijn dood wel niemand zou wezen, die zijn schulden voor hem betalen zou, als hij het niet deed ; want hij had den leeftijd, waarop men overste wrordt, reeds overschreden. II ij legde daarom ware wonderen van heldenmoed aan den dag, om toch in Gods naam iets te kunnen bezuinigen. Evenals in zijn kazernetijd legde hij zich allerlei ont beringen op; hij rookte soms in geen dagen en dat was een groote opoffering foor hem, want hij was een hartstochtelijk liefhebber van tabak en niets kon hem meer tot vroolijke, muizenissen verjagende gedachten brengen dan een echte lijne havana, gerookt uit een echt mcerschuim sigarenpijpje. Veelal ook meldde hij zich ziek, om alsdan niet aaii de oilicierstafel te hoeven verschijnen en zoo doende de onkosten van zijn diner uit te winnen. Maar nooit had hij den moed zijn paarden n korreltje haver minder te geven, zijn lief dochtertje een zakje iïikjes, zijn vrouw een of andere attentie, armen en noodlijdenden een gift te onthouden. En zoo zag ieder in zijn omgeving er liink en bloeiend uit, als leefde men in een aardsch Paradijs. Zoetjes aan begon Johan Bergmann oud te worden. Maar hij was en bleef de lieveling van groot en klein. Algemeen was dan ook de droefheid, toen de mare zich door de stad verspreidde, dat eeii plotselinge ongesteldheid van zeer ernstigen aard hem aangegrepen had. Zijn kleurlooze lippen openden zich van tijd tot tijd, alsof hij iets zeggen wilde, maar telkens weer klemde hij ze op elkaar, zonder iets te hebben geuit. Het was hem hoe langer hoe duidelijker aan te zien, dat hem iets kwelde. Eindelijk kon hij het niet meer uithouden; hij wendde het oude, vriendelijke gezicht naar zijn vrouw en fluisterde haar eenigszins ver legen lachend toe; Truida, goeie, beste vrouw, ik had gehoopt vóór mijn dood nog een paar kleine schulden, die ik in dienst gemaakt heb, te kunnen afdoen, maar het is me niet mogen gelukken..., dat komt... door die... onverwachte ziekte. Maar maak je uu niet ongerust en tob niet; geloof me, als de goeie God wil, zal die de schulden van den cnide.ii majoor wel voor zijn rekening nemen,"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl