Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1409
Een nieuwe Parjjsche schrijfster.
Er is dezer dagen een alleraardigst
boekje verschenen bij de Sociétédu
Mercure de Prance". Het heet Dialoqws de Bêtfs,
?en de schrijfster is COLETTE, Colette de
Trouw van WILT.Y.
. Jij likt aan veel misse
lijker dingen.
TOBY-CHIEN. Zoo, en wat dan?
KiKi-LA-DovcETTK O! dingen .... op den
weg.... bah!
ToBY-CiiiEN. Bedoel ie dat! ? ? 't Heeten
viezen".
Willy.
Ziehier de aanvang dezer samenspraken,
waarin optreden twee huisdieren en Hij
en Zij, personages van minder belang".
Een Salon in een landhuis, 't Eind van
een zomerdag. KIRI-KI-DOUCETTE, een
Karthuizer-kat en TOBY-ÜHIEN, een kleine
bulhond, slapen, maar weinig meenens,
met zenuwachtig-trillende ooren en hard
nekkig dicht genepen oogleden.
Kiki-laDoucette opent z'n bijna horizontale,
druifkleurige oogen en geeuwt met den
wreeden muil van een kleinen draak.
KiKi-LA-DoucETTE, uit de hoogte. Je snorkt.
TOBY-CHIEN, die heelem&al niet sliep. Nee,
dat doe jij.
KiKi-LA-DoucETTE. Volstrekt niet. Ik spin.
TOBY-CHIEN. Dat is hetzelfde.
KiKi-LA-DoucETTE, een twistgesprek beneden
zich vindend. Goddank niét! (stilte) Ik heb
honger. Je hoort nog niet met borden ram
melen hier naast. Is 't nog geen ty d om te eten?
TOBY-CHIEN, staat op en rekt zijn voorpooten
lang uit, de ellebogen naar buiten. Hij geeuwt
en pijlt een heraldieke tong naar voren met om
gekrulde punt. Ik weet het niet. Ik heb honger.
KiKi-LA-DoucETTE. Waar is zij? Hoe komt
het, dat je niet in 'r rokken zit?
TOBY-CHIEN, verlegen, op zijn nagels knab
belend. Ze is, geloof ik, in den tuin. Ze raapt
mirabellen.
KiKi-LA-DoucETTE. Van die gele ballen, die
op je ooren regenen? Die ken ik. Dus, je
hebt haar gezien? Ik wed, dat je brommes
hebt gehad. Wat heb je weer uitgehaald?
TOBY-CHIEN, beteuterd, en zijn gerimpeld ge
zicht van.sympathieke pad afwendend. Zij heeft
gezegd, dat ik naar 't salon zou gaan, om
dat .... omdat ik ook mirabellen at.
KiKi-LA-DoucETTE. Góéd zoo! Je hebt soms
een ignobele smaak, de smaak van een
mensch.
TOBY-CHIEN, op zijn teentjes getrapt. Nou,
ik eet tenminste geen bedorven visch.
KiKi-LA-DoucETTE. Dat moet je niis hebben.
TOBY-CHIEN. Neen, als ik er aan zoo een
ruik, een prachtige, een onberispelijk ge
draaide, dan komt zij aangeloopen, met haar
parasol in de lucht, en schreeuwt vies!"
KiKi-LA-DotJCETTE. Schaam je je niet?
TOBY-CHIEN. Waarom? Die bloemen van
den weg behagen aan mijn fijnen neus en aan
mijn verlekkerde tong. Wat ik nooit begrijpen
zal, dat is jou krankzinnige verzotheid op
dooie kikkers, eu op dat gras, j e weet wel...
KiKi-LA-DoucETTE. Valeriaan.
TOBY-CHIEN. Dat kan wel zijn. Gras, dat
is om te purgeeren.
KiKi-LA-DoucBTTE. Ik heb niet altijd
stoelgang-gedachte, zooals jij. Valeriaan! daar
zal jij nooit in kunnen komen; Haar, toen
zij eens een glas verpesten en gevaarlijk
springenden wijn had gedronken, heb ik zien
lachen en dol zijn, zooals ik ben na valeriaan.
En de doode kikvorsch, zoo dood, dat hij
een stukje droog marokijnleer lijkt in den
vorm van een kikker, dat is een reukkussentje,
doortrokken van de kostbaarste muskus,
waarmee ik mijn heele vacht zou willen
doorgeuren.
TOBY-CHIEN. Je praat mooi. Maar zij bromt
en zegt, datje leelijk ruikt achterna, en hij ook.
KiKi-LA-DoucETTE. 't Zijn maar twee-pooten,
allebei. Jij doet ze na, ongelukkig wezen en
je verlaagt je naar mate. Je gaat overeind
staan op je achterpooten, je draagt een
manteltje, als 't regent, en je eet ? bah!
mirabellen, en van die groote groene ballen,
die de kwaadwillige handen der boomen
naar beneden gooien, als ik er onder door
wandel.
TOBY-CHIEN. Appels.
KIKI-LA-DOUCETTE. Waarschijnlijk wel. Zij
plukt ze en keilt ze door de laan en roept:
Appel, Toby, appel!" En jij werpt je er
achter aan met de onvoegzame gedragingen
van een gek, je oogen en je tong uitje kop,
tot je buiten adem bent.
TOBY-CHIEN,. stuursch zijn voorhoofd fronsend,
Colette.
zijn snoet op zijn pooten. Iedereen vermaakt
zich zoo goed hij kan.
KIKI-LA-DOUCETTE, geeuwend, toont zijn
naaldfijne tanden en het droge, roze fluweel van zijn
verhemelte. Ik heb honger. Het eten is zeker
te laat! Als je der eens ging halen?
TOBY-CHIEN. Dat durf ik niet. Zij heeft
gezegd, dat ik niet terug mocht komen. Zij
ia heelemaal achter in 't valleitje, met een
groote mand. De dauw valt en maakt haar
voeten nat en de zon gaat onder. Maar je
weet, hoe zij is. Zij gaat in het natte gras
zitten en kijkt voor zich of ze slaapt, of wel,
ze ligt plat op haar buik en fluit en kijkt
in 't gras een mier na, of ze trekt een handvol
thym uit en ruikt er aan, of ze roept de
meezen en de meerkollen, die toch nooit
komen. Ze torst een zwaren gieter, dien ze
leegschenkt in duizend draden van bevrozen
/.ilver, waarvan ik kippevel krijg, op de rozen
of in die kleine steenen bakjes achter in 't
bosch. Daar ga ik dan dadelijk in kijken, om
den kop van de kleine bul op mij af te zien
komen, of om er de spiegelende boombladeren
uit te drinken. Maar zij trekt mij bij mijn
halsband achteruit ; Toby, dat 's water voor
de vogels !" Zij knipt haar mes open en pelt
hazelnooten, vijftig hazelnoten, honderd
hazelnoten, en zij vergeet hoe laat het is.
Daar komt nooit een eind aan.
KiKi-LA-DoucnETTE, spottend. En jij, in dien
tijd....?
N. Ik ? .... wel ik wacht.
Zoo, vlot, in een luchtige 100 blz. speelt
het boekje zijn vier samenspraken af: Het
Diner is te laat, Het eerste Haardvuur, De
Eeis, en Sentimentaliteiten. Altijd precies
blijvend in zijn kleine grofhedeii, vrij van
de lagere soort komiekheid, waartoe het
onderwerp zich zoo licht leenen zou, maar
doortrokken van een /eer lichte, superieure
ironie, is het vol liefde voor natuurdingen
en dieren en vol ondeugendheid tegelijk;
een allerbekoorlijkste mengeling van
snedigen geest en van koddige ongekunsteldheid,
met een schat van kleine, fijne observatie's,
plastische en... psychologische, als ik dat
zoo eens zeggen mag van een bulhondje
en een karthui£er kat. De schrijfster is uit
het land van Lafontaine. Kiki-la-Doucette
en Toby-Chien, zullen nog, als Jeannot
Lapin, onder de personnages van de Fransche
Letterkunde gaan meetellen!
* *
*
Ik had Willy geschreven, hem mijn sym
pathie gezegd voor het onpretentieuse boekje
dat zoo eenvoudig wil en daarom juist,
literair, vaak zoo heel goed is, en Willy
schreef mij terug: L'authoress est un peu
sauvage", --- Voor een interview zou
het beste zijn, haar maar eens bruuskweg
te overvallen.
Een interview nu wilde ik niet bepaald.
Ik was er op gesteld, persoonlijk dat zelfs
hier in Parijs zoo in 't oog vallende,
ultraorigineele, moderne wezentje te leeren ken
nen, dat plotseling in haar boekje een zoo
ongedachten kant van zichzelf had bloot
gegeven : die van spontaan, groot kind, dat
liefst met haar huisdieren dolt, bloemen en
boomen liefheeft, van het buitenleven houdt,
de gamine" van het land, die spring
levend was gebleven naast de gamine" van
het Parijsche artistenleven. ^
En zoo beraamden de schrijver der
Claudines en ik het plan, op een middag de
nieuwe authoress", in hun appartement bij
den oostelijken vestingrand van Parijs, aan
een overval bloot te stellen.
Van aanzien kende ik Colette al sinds
lang. Wie, die hier veel verkeert tusschen
het publiek van Salons en
generale-repetitie's, kent niet het beroemde drietal Willy,
Colette en Polaire-' Willy met zijn zware,
grijzende snorren en het pleizierig, open
gezicht, tusschen de twee typische
onmisbaarheden uit het Parijsche leven, de twee
sprekend op elkaar gelijkende zusters,
Polaire alleen nog wat excentrieker, nog
wat tengerder, nog wat leniger dan Colette,
Colette alleen wat frisscher van gezicht,
wat knapper, wat Europeescher dan de
exotische, tanig-getinte Polaire, beide
met dezelfde korte jurken aan, dezelfde
steekhoeden op, dezelfde kortgeknipte,
breeduitkrullende zwarte haren, en hetzelfde
stereotype zwarte of witte baby-strikje
tegen het schuin-opgenomen
voorhoofdhaar, Colette en Polaire, Claudine,
en de vertolkster van Claudine op het
tooneel, beide met dezelfde groote
grijsgroene oogen, vol spotlust en melancolie
tegelijk, en beide met hetzelfde fijne, spitse
gezichtje van den kleinen St. Jean op den
Bottieelli uit de Louvre.
* *
*
Monsieur Gauthier-Yillars?" vroeg ik aan
de Conciërge in het mooi imiueuble" der
Rue Courcelles.
Monsieur Willy 'f vroeg deze
terug: Deux au-dessus".
En langs de
eonvoudig-weelderige wenteltrap klom ik tot
de tweede verdieping boven den
entresol.
Met het entrain dat alleen de
Pari jzenaar bij dergelijke dingen
hebben kan, was Willy, die zelf
opendeed, dadelijk in 't volle
vuur der kleine beraamde (.?ome
die : vitc, vite!" en mot komisch
spiedende blikken naar al de
gesloten deuren der ruime entree,
loodste hij mij zijn werkkamer
binnen, een groote kamer met
ineenloopend cabinet, waarvan
al de acht wanden vol hingen
met photo's on toekeningen naar
Golette en Polaire, met platen
ook naar hun drieën, en,
caricaturen, caricaturen van Sein, van
Cappiello, van al wat hier maar
caricaturen teekent.
Ik houd dolveol van de
Dialogues, omdat zij van haar zijn;
ik houd er nog meer van, om wat
zij zelf zijn.". Kn Willy stortte
al dadelijk zijn ergernis uit over
het feit, 'dat zoovele vrienden insinueerdon
dat wel hij zelf en niet zijn vrouw de auteur
van het boekje zou zijn. Ik heb er geen
woord van geschreven, geen woord. Ik vond
het manuscript in een la, toen het al bijna af
was... En dan de opdracht: Pour amuser
Willy. Neen, wij zijn wel wat comédien" zoo
in het leven, maar dat zou een grap zijn, die
niet grappig was! Zij schreef het werkelijk
enkel en alleen om mij eens een avond te
doen lachen. ]k zei: «reef het uit. Ik bracht
het zelf naar Valette. Valette was verrukt.
In de volgende aflevering der Mercure
stond al een fragment. Ik heb er zelf geen
woord in veranderd. Als ik eens een kleine
verbetering opperde, dacht zij dadelijk, dat
alles verkeerd was en zei met ee/i wanhopig
gezicht: oui, oui, déchirons!" zoo in ernst,
dat ik mijn oude wijsheid van vader van
een dertig gele deelen maar achterwege
liet. Ze zijn toch ook delicieus, niet waar,
Jacques Blanche ... die maakte haar por
tret ... voor 't volgend Salon... Blanche
was méchant" ... iederen dag poseeren, en
altijd stilzitten ... altijd stilzitten ... of ik
haar atelier eens wou zien?... o! nee, ze
schilderde niet... wat veel beters! Wij
gingen hun appartement-deur uit, een
verColette en Polaire.
zóó als ze zijn die natuurlijk neergeschreven
hoofdstukjes! Ik ben er zelf verzot op.
Hij zou dan Colette gaan roepen. En
Colette kwam, Colette als altijd in haar
eenvoudige, korte jurk, haar groote, grijze
oogen neerslaande nu als een schoolkind,
dat op iets betrapt is. En wat nu zoo heel
lief was, Colette kon niet eomediespelen.
Colette probeerde wel iets voor te wenden
van verrassing en overrompeling, Colette
wist, dat ik er was, Colette wist, dat een
Hollandsche schrijfster haar zou komen
bezoeken, die over haar schrijven wou in
een Hollandsche courant. Colette kon niet
eomediespelen, Colette was eenvoudig ver
legen, verlegen in haar splinternieuwe
positie van nu heusch zelf een schrijfster
te zijn, en, kinderlijk blij ook, dat tot
zelfs het buitenland notitie nam van haar
werkje. Het was de goeie Willy, die de
jonge schrijf ster-schroom van zijn vrouw
kennend, het haar gemakkelijk had willen
maken, haar een houding had willen geven...
Doch het ijs was spoedig gebroken, want
Toby-Chien was achter zijn meesteres de
kamer ingewandeld. Bonjour, Toby," zei
ik, zijn roestigen rimpelkop streelend, wat
hij wel toeliet, en voila eneore une, que
tu ne connais pas et qui sait ton nom."
Dat deed Colette pleizicr! Ik had haar
boekje dus met aandacht gelezen, en mooi
gevonden 'f
Haar groote oogen weder frank open en
sterk van de intense levenskracht, die dit
tengere lichaampje altijd doorzweept, ver
telde zij, in haar aardig zingend Bourgon
disch accent honderd-uit, van don hak op
den tak, met de potsierlijke levendigheid
en de grilligste invallen van een jong ge
zond eekhoorntje.
In Parijs wonen ... afschuwelijk ! De
buitenbonlevards, dat was nog iets. Daar kan
je ten minste wandelen met je dieren ...
Willy ging er luchtjes scheppen met Kiki
aan een touwtje ... (ring ...
Kiki-la-Doucette was dood ... twee weken geleden, zoo
maar, in een paar dagen ... zoo'n prachtige
kat met zijn kleine kop en lange, langharige
lijf... Willy was dood-ongelukkig ge
weest .. . Toby was haar hond . . . Kiki was
van Willv ...
o» CLAUDINE A PARIS
dieping op, Colette vooruit met Toby, die,
tegen haar enkels gedrongen, tree bij tree
gelijk met haar mee klom. Boven in een
ruim, licht atelier ... een ideale
gymnastiekzaal. Die had Willy pas voor haar in orde
laten maken ... Willy vras zoo goed ... Zij
werkte er iederen dag ... Polaire kwam er
zich oefenen ... en Toby!
Allons, hop! Toby!"" En Toby, dadelijk
gehoorzaam, wonderlijk scharrelend met zijn
korte, kromme pooten, krabbelde de
dunsportige ladder op. Hop! Toby... negende
sport... hop! Toby!... tiende sport. Een
oogenblik later, tranen lachend, zittend
midden op de hooge rekstok, haar kleine,
gekruiste voetjes jolig af bengelend en Toby
benauwd zich balanceerend op haar schoot
omdat ze zoo dolle gebaren maakte, ver
telde Colette wat voor zotte comedie ze
hadden uitgehaald met een Parijsch jour
nalist ... een journalist, die had durven
zeggen dat Willy in Besaneon iederen dag
op de jacht ging... zoo gemeen!... die
beste Willy... hij zou geen mug kwaad
doen... Willy zou geen haas kunnen
schieten... Ie poil t la plume, had die
vent gelogen. Willy duiven schieten zeker,
of snippen ... nooit. Maar of die sinjenr
verbouwereerd bij hun was weg gegaan!
Hij vertelde nu overal, dat het wel een
beetje raar huishouden was, bij monsieur
Gauthier-Villars."
Zoo, met twee kleurtjes van verontwaar
diging en tranen in haar oogen van pret,
boven op den rekstok, zoo zie ik Colette,
de schrijfster der Dialogues de Bêtes nog
voor mij. Of ook, zooals ze op 't laatst, met
verlegen ingénue-gebaartjes weer, mij haar
parfum presenteerde, dat een groot Parijsch
parfumeur pas gelanceerd had ... Parfum
Coletie ... en zooals ze met een allerliefste
huichelarij beweerde, dat de gloire lite
raire" haar niets, niets schelen kon, om
dadelijk erop te vragen: En wanneer krijg
ik uw stuk? De volgende week?" Willy
schaterde. AVij schaterden alle drie. Zoo
namen wij afscheid.
*
Ge moet dit boekje lezen. Ik ken in onze
letterkunde niets, dat zoo fijn-aardig en zoo
doorvoeld de beesten weergeeft. Marie
MarxJ'aime Lui... et Elle", zei ik haar
boekje na. Colette lachte voldaan, haar fijne
lippen als twee vuurroode zoompjes om de
kleine, witte tanden.
Hoe zij op de gedachte van schrijven was
gekomen ? Zoo maar ... voor Willy ... En
of ze nog meer schreef? ... Ze moest wel...
Valette wou met geweld nog een deeltje...
ze was al aan een hoofdstukje begonnen:
Elle est malade' ... maar hier vlotte het
niet... ze kon alleen buiten schrijven ...
over een paar weken gingen zij naar hun
landgoed, bij Besanoon . .. zij gingen laat
van 't jaar .. . Blanche was zoo lastig ...
Koning doet het vaak niet zonder een zekere
leukheid", maar lang niet zoo volledig, zoo
eenvoudig, zooaanhoudend-raak; maar deze
dieren-dialogen smelten ook niet weg in
quasi-verhe venheid.
En toch zijn ze voor een groot deel juist
psychologisch. Dóór de psychologie heen,
die Colette alleen uit de plastiek van haar
dieren kan kennen, geeft zij vaak het aller
best juist die plastiek aan ons weer. Dat
een dergelijk proces zoo doeltreffend toege
past blijkt, bewijst dat deze jonge schrijfster
even fel voelt als schrijft.
Ge moet dit boekje lezen; ge moet het