De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 3 juli pagina 3

3 juli 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

fto. 1410 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD TOOR NEDERLAND. Al zijn zijn paarden hier bijzaak, ze mogen even goed bekeken worden hoe mooi van actie en schildering is het bonte paard voor aan, waarvan het wit zooals op bijna alle schilderyen van Wouverman het hoogste licht in 't schilderij is. De rechterhoek met de groote boomen lijkt me het zwakste deel. Moge dit belangrijke, uitmuntend gecon serveerde doek, dat deel heeft uitgemaakt van du verzamelingen Pahnerston en Brooks een büjvende plaats in ous land vinden. J. W. N. Yaa fier Wecte (tig Peyer, oen Haag), Het werk door van der W-eele is niet van dien aard dat ieder schilderij een bespreking noodig maakt. Het is w-erk met een nlgemeenen gang, 'een soort algemeene ?eigen schappen die voor velen het Kcht-bcgrijpelijk maak*. Ik zal niet zeggen dat dit een verdienste is. Ge wocht velen <Ser schil ders een diepere ontwikkeling toeivenschen. Er wordt altijd beweerd: Een schilder moet schilderen. Inderdaad maar moet een schilder niets zijn dan een penceel van het palet naar het paneel heen on weer, gaand en -een zeer siterlijk ziend oog. ? Het is liet eigenaardige dat de heeren die dit beweren weinig beduiding hebbon, meesten tijds. En het pijnlijke voor degenen die dit zeggen is dat oin een u te noemen Millet zeer «del was belezen en wüs Th. Rousseau niet hommede fines lectures?" Deze geesten hadden misschien door hun eigen diepte minder het .neodig dan "do anderen. Want het dunkt mij altijd voor een niet al te groot schilder wentwhelijk dat hij een beschaving zich eigen mak e die heai zoo reëel mogelijk is. Licht komt er daarven een ietwat in zijn werk en het werk blijft daardoor levend. Want wie zou durven-beweren er zijne-r eigenlijk nog altijd "-onder de secundaire schilders dat de verf alleen den eeuwigen naam geeft? Dit is iets dat nae bij ook dit w-erk treft: de psychische eust die n-iet benut «p helder, gewonnen, inzicht, ma-.ir is in zich «en ontkervnen van het belangrijk'e der ziels bewegingen. Er is hier voel werk bij -dut voor -den kunsthandel" is. Toch zijn de N-os. 13, 80, 34 (met ruimte er in), 35 (in een enkele koe iets als een oude Willem Maris), 5t>, grijze koe liggend (de fijnste sttldie hier), No. 55, No. 56, Geiten, eu Boeren woning, 72 Schapen in den stal belangrijker dingen dau ik hier te vinden dacht. Het zijn studies niet zonder fijnheid, niet zonder klenr, eenvoudig en oprecht. Ge zoudt .nog No. y Landschap bij Eaassen, No. 17 (kleine landloopster i, N o. 24 (uit huis in Limburg), No. 27 (koeien iu den regen) daarbij kunnen noemen; on zeggen dat dit werk, op zijn best, is: eenvoudig, nooit diepzinnig, nooit van de eerste orde, maar dan niet onaan genaam; op zijn geringst is bet oppervlakkig en zonder vasten bouw. En mij dunken altijd sommige der etsen door Vau der Weele 't belangrijkst uit zijn werk. * PLASSCMIAERT. iiiiiiiiiiiiiuiiiiMHHiimimiiiiitiMfc 'Groote Meesters, door En. Tuor.x PRIKKER. Zalt-Bommel, H. J. van de Garde & Co., z. j. .?Hitter symbool van paras Meeren l e on.vi'uülitbiiarhei l." (Blz. ISO). Indertijd besprak ik hier de onbelangrikfoeid, déslordigheid, het onnutte van oen boek als Prikker's Kunstmcnscken. Zijn Groote, Ifeextert is niet minder onnut, slordig, onfoelaiigrik. Bovendien vervelend. Ten slotte fainderïik door machteloze venijnigheid. Wat dit laatste betreft: Groot?. Hfeesterf geeft, evenals KunttmenscJien, de indruk dat de schrijver een haat te koelen, wat af te rekenen heeft. Is dit zo, laat hij ons die hnat -doen horen als een gierende storm, doeaa zien als een laaiende brand; toornen moge hij in daverende woordklank-en, keilen met donderhamers van taal. Maar niets daarvan. Een benepen, hulpeloos, mismaakt haatje lijkt het, dat zich stameleiwi uit. Vervelend is Groote Meesters, omdat het, vooral van pag. l?35, aan koneetrtratie te kort schiet. Het verhaal komt niet voort. Telikeme wordt hetzelfde refrein gezongen vaa die tot kriebelig makens vervelende Van HiaU. Offlnut is dit boek, evenals Kunflmenurheii, omdat het, onder veel geschreeuw, weinig wol scheert van schapige wezens, die 'n ver standig mens laat voor wat ze zijn. Het gebiaas tegen Van Huil, dat een giftigheidsDE ZWARTE SOKKEN. Een akelige, natte Novemberochtend! Het stortregent en de droppels kletteren onop houdelijk op het zinken plat boven mijn kamer. Op zulke dagen kan ik nooit aan mijn schrijftafel, die bij het raam staat, geregeld werken ; ik verhuis dan steeds met al mijn paperassen naar de groote tafel midden in liet vertrek, want dat voortdurend regenen leidt mijn gedachten af. Gedachten ? Vandaag heb ik eigenlijk geen gedachten. niet de minste. Wat is liet gisteren avond laat geworden. Eerst naar Tivoli. toen naar jveuipinski, oesters eten, enz. enz. . . Dat noemt 'n mensch nu fuiven, pretuiakea, als ie in een overvolle, warme, rookerige zaal zit, zwaar bier drinkt eu cognac daar bovenop en nog meer andere dingen gebruikt, om z'ii maag te overladen. Alles zoo tegen strijdig met de gezondheid als maar eenigszins mogelijk is en totaal er op berekend, je 's nachts geen oog te laten dicht doen. Je bent in vroolijk gezelschap geweest, hebt gelachen, geschertst, ja, dat's waar, maar dat is men den volgenden ochtend glad vergeten. Het eenige wat er van je plezier is overge bleven, ig het onaangename gevoel van een slechten nacht, een onverkwikkelijke stijfheid in al je ledematen en een volkomen gemis aan opgewektheid. Ofschoon ik op het oogenblik in zulk een minder benijdenswaardige stemming ben, ga ik pp mijn gewonen tijd voor mijn schrijftafel zitten, en tracht den draad van het verhaal, waaraan ik verleden weck begonnen beu, weer op te vatten. Alles gaat me van ochtend verkeerd af; eerst valt m'n pen op den grond; als ik bukken wil, om haar op te rapen. gooi ik de papiermand om en al de snippers van brieven en papiertjes, di-i.-; er gisteren. nlllll IIIMIIII Mllllttlllllllll iiitinkje om persoonlike redenen schijnt, is totaal overbodig, en het afbreken van een Van Hull'se reputatie zou hoogstens waarde hebben als het de vorm aannam vau een . gaaf, krachtig kunstwerk. Wie tuchtigen wil, en uit linksheid zichzelf met de roede raakt, maakt een mal (iguur. Onbelangrik is Groote Meesters door het gemis aan literaire schoonheid. Maak geen mooi", vau wat u heeft doen schrikken, want dat is spot" (blz. 270). Misschien ii ligt hierin de oplossing. Prikker is geschrikt van zijn Van Hull-tïktie, en hij heeft er iets leliks van gemaakt. Akkoord. Als hij nu alleen maar niet meent een stuk kunst te hebben voortgebracht. Over de slordigheid zou een boek te schrij ven zijn, ev-eii dik ais Groote Meestert, dat op elke blwd/dj vau slordigheden bulkt. Haastig, zonder aandacht of beheersing, is dit boek ineengetlausf. Van Huil zou zich schamen voor zulk werk, waarvan het al gemeen aspekt doet denken aan de kleverige tal-igo, achter gore ruiten, van een achter buurt-snoepwinkel : zweterige dadels, beschim melde -apenootjes, muffe suikerbonen, en alles bevliegespikkeld. Hieronder enig bewijsmateriaal. Daarbij ook kleinigheden maar Prikker, wil hij ooit iets van letterkundig belang voortbrengen, moet juist vau ouder af zijn bouwstotl'en her zien. Nauwgezette studie van détails is het noodwendig begin. . Twee woorden uit zijn mond rei-dubbelden. tei kolommen in het avondblad. Verschrom pelde maar niet verkleinde eerzucht. ??Ken luxurieus atelier. Spankler (blz. 15); Van 'Spankeren (blz. !>); zulk ecu herdoop komt ook in Kunstmi'nsc.licn voor. luterressant. Pignouif'. lu de kracht van zijn jaren, vol enthousiasme dat hij tot een autori teit waaraan bijna oen militair luchtje was, zoo stonden zijn bewegingen op poolen en wist hij ze met argumenten aan te sterken ! gelukte het na tien jaar een formeele Velutini-eultus te stichten. II ij draaide zich zelf om. Hij vermaalde de bitter. Hij kouwde. Herrinneriugen. Woorden, nog klinkerder dan enz. Het patsjoelic, die om hem zweefde. Moeder ging niet in haar mandje met grauwe erwten naar huis. Een defdg buigentje. Terwijl vrouw en kind zelfs nooit de eiaporie nuvliten zagen [!], waarin die weelde was verborgen. Als een klomp van zachten, donzigen weemoed had tusschen beu beiden de moeder gestaan. -Hij aanvaarde. Zijn jongelui's leven bracht hem dat d. r tiii' scignivriaU', waarnaar hij verlangd had. Vrolijke. '/M pronkten met hem als [met] de merkwaardigheid van j enz. Inportuntie. Erederikje. die zoo wel vau gebakkeu aardappels f n. [als] van warme pantoffels hield. Swellnes. Impassibilteit. Homerisch slrijdros. Krenterige pogenljes. Indentiek. Pat zal geen verwonderen van iemand, die enz. Ostensiviteit. Aanstelligerige. Een taal, die het huis zouden slaan met verbazing. Op de bekende melodieuzeu toon. De begrippen, waarrai/ de inhoud feitelijk de wen-ch was run de gelegenheid gebruik te maken om zich te bergen voor zijn ouden dag. Voelde ze dat er iets brik, een breuk die enz. Hij sterkte de ledematen uit. Generaalsstrepen. Het komt uit", redeneerende hij. De wijze, waarop zijn ontdek king liet probleem zouden oplossen. Op ! den groote dag. Een literare zwenking. 0e stemming begon er dik op Ie leggen. De dagelijksche pot aardappelen (blz. l.VJ) verandert op blz. KiO in hutspot; op blz. l til wordt tweede culinaire kunstgreep het vlees gekookt. ? Lust tot eeu nieuwen attacque. Ergenis. Ergelijk. Onwezelijk. Nonclialence. Jubularis. Appolo. Torschend. Lachtte. Anglico Beati. Hij had hem vergeleken met ko ningen eu met een koornschuur, een drink beker en eeu waterval geweest. Nieuwe heirscliaren, als een grof' geschut. Een gek, een melomaaii.' Die gaf het er voor. [Geld voor schilderijen namelik. Prikker gebruikt legio vreemde woorden die hij niet begrijpt, of verkeerd spelt, 't Is angstig om bij te woneu. 'n Kind dat met messen speelt]. Ge ontwaardt. Ziedaar enkele van de jongensachtige bok ken die op elke bladzij geschoten worden. Tal van onnozele foutjes blijven .nog aan te wijzen; met de leestekens vooral wordt on handig rondgesprongei). Misschien wacht de schrijver met het leren der beginselen van taal en spelling, tot hij //n meesterwerk heeft geleverd. Óók 'n metode. Een paar staaltjes van verwarde retorika toen ik mijn boel wat opredderde, heb inge gooid, verspreiden zich over het kleed, zoodat ik minstens een kwartier noodig heb ze weer op te rapen. \Vaarom heeft die vervelende, luie werkvrouvv haar ook niet intijds leeggemaakt? Terwijl ik nog bezig ben met dit amusant werkje, komt mij een oud prospectus in de hand. Juist, daarover hebbon we liet gisteren avond gehad : een litteraire vereej niging, die klaarblijkelijk wel geen levens; vatbaarheid /al hebben. Wat was bet toch | ook weer? Vau wie ging zij uit? Waar zijn mijn hersens looh vandaag ? Zoo op den grond j geknield blijf ik een tijdje in het prospectus verdiept, maar eensklaps werp ik het ding weer neer eu mijzelf moed eu lust insprekend. sta ik op en begeef mij aan mijn w<-i k. Maar. jawel : ,,Als Rainiond in opgewonden toestand ! geraakte, gebeurde hel hem meermalen, dat j l lij . . .", tot zoover was ik gekomen, Kien mijn vriend llied kwam, om mij voor Tivoli af te halen. Als versuft blijf ii; nu op bet voor mij liggend papier zilteu staren. Wat j drommel, had ik dien Itnirnond ook weer j willen laten doen; ik weet het absoluut niet meer. Hoe kan iemand zoo allemachtig heisenloos we/en. Had ik dien Ried maar l weggestuurd met do belofte, dat ik direkt j volgen zou en eerst mijn zin afgemaakt. Xu ben ik er geheel uit eu ik kan den draad niet weer terugvinden. Rainiond, Kuimond, ja, wat deed hij in 's hemels naam, uls hij zich erg opwond. Kou hij soms niet uit zijn woorden komen? stottert hij? Neen, dat zou te belachelijk zijn: Uaiimmd moest juist den ernst opwekken, al is hij verliefd..'. En dan nog die ellendige, regen buiten, ik kan er l mijn hoofd niet bijhouden, onmogelijk. j Paar wordt gescheld ! Goddank een aflei ding. Een brief misschien ? Weer gescheld '. De werkvroinv is zeker voor de zooveelste maal weer eens vóór d'r tijd weggegaan. Pan zal ik zelf even dienen open te doen. al staat ! dit dan ook minder deftig. Enfin, uls die j Kaimond" nu maar opgang imtukt. kan ik me een huishoudster of' een meid voor nacht mogen niet ontbreken : De fictie van het kunstleven moet altijd wel het hobbelpaard geweest zijn, waarop de artisteu meenen voort te draven eu allengs het idtaal van hoogste perfectiën dat door het publiek wordt erkend, geloovcn te bereiken ; terwijl inderdaad het begeerde ideaal als eeu worslje aan een touw gehangen neerdaalt tot het meest alledaajsch niveau naar gelang de artiest slaagt. Men zegt, dat hut bedrog is, kind van laag wiusibejüg. Inderdaad is het geen van beiden, maar slechts [hoor! hoor!] belachelijkheid. Ficties..., de kunstmeuscheii leven er in en doen er al hun kunstverrichtingun [in]. De hoogo bescherming, waarin de kunst zich verheugt, de. eerbied van het publiek, alle zijn waarborgen ervoor, dut nooit de ijdele sfeer wordt verstoord. Eu zoo wordt de fictie een werkelijkheid, even hecht ten slotte als de andere, die baar omvat." [Sloraal : Prikker's kunst is «én liet ie. Of geen kunst]. Ze had het bijgewoond, liet beestje. ze voedde het eiken dag, op stal; eu het was een kleinigheidje, een nictsje, een ver droogd zieltje, dat nooit sappig was geweest, dat naar buiten uit met groote 'gebaren en grobte daden werkte tii wei nooit scherp genoeg waargenomen werd om als pocherig omhulsel rond kern van kleinheid te worden ontmaskerd." [Pus: eerst een beestje, dan een kleinigheidje, daarna eeu nictsje, ver volgens eeu zieltje, ten slotte ecu pocherig omhulsel. Let op dat sappige zieltje"; merk ook op dat het nietsje" toch nog 'u kern van kleinheid" omhult]. Kr werd honger geleden, en Van Huil oreerde over Veiutiui! [Ju plaats van óók honger te lijden]. Er was iets [?] over de geheele meiischheid, er ston den nieuwe klachten op het punt uit te breken en de geheele kunst bleef draaien rond de verdi oogde1 motieven van voor vijfiig jaar." [Wie 't weet, moet 't zcggenj. Ze voelde de taak der vrouw, als een wonderbaar-tecre en toch wei r krachtige, <>/,<; run Jeannc d'Arc en andere legendaire vrouwen. Strijden eu liefdevol tooveren, dal was de taak dat het thans nog latente vrouw-zijn wachtte. Als zoo veel proletarische gemoederen meeiido ze dat de ae-ra van 's ii-ereldsot-litindtoom al zeer nabij was." Haar versiand vond yeeii middel om tusschen de kleil'e redeneerinxeu over schilderijen die brecde argumenten te schuiven, waarop een ziel opzwcven kon tot het extatische, lu het spelletje van kindarlijke ficties kan de wind inniii'rs [?] niet blazen !" [Welnee. Natuurlijk. IK e kan dat nou ?] Ging het aan, de neergevallen vrucht van eeu overbe.schnving, en het zaad, te verbin den door een leven, dat. jong nog, eenmaal zou worden voortgezweept door de maat schappij? Kon het?" (Neen, dat kan zeker niet. Vau zo'n kombinatie k'uut niets terecht.] Wreken! Het KOU noi.daeii'lii zijn als het doen van de daad. die voorbij en toe komstig tevens de scheiding /oi1 Jl vverken." Pat dreunde iu haar als de I ' '^ooVó-' van den go i g, waarmee ze haar nieuwtk o,n'rist tegemoet vloog." [Iets voor /werrojio. __ te schilderen: 'n jullrouw die met 'n '»if*. geen gewone, maar een met 'n maai'T naar de toekomst vliegt.] Opeens ,.. uit de aardschoot, waar ge uw nocsteln] arbeids kracht hebt gii>k'n<jii" enz. liet was-riiets dan ontkenning, llerseriwoonlen eu hartewoorden, zij stuken en ze klankten daar niet, ze bleven zweven, voorwerp van uezenloo/.e verbazing eu verdwenen eindelijk Z"lfs zonder tiagiscbeu schijn.'" Tot slot plaatsgebrek dwingt tot meer beperking, dus onvolledigheid, dan me lief is een voorbeeld vau Prikker's humor: j Op de Annunciatie bad Maria zoo'n ovaal pannekoekgezicht. dat het eerder herinnerde aan het ei van Columhus dan aan Uenriëtte." Thorn Prikker, die iu dit blad. brooddronken als 'n stoute jongen, Eigenhuis en Brandt \ van Poorne durfde afbreken, moest eens van | de eerste diens frisheid, van de tweede diens beperking, van beide hun niter-t verzorgde techniek afkijken. Wie 'n zo hopeloos-hol, kunsteloos-kaal boekje als (Iroole Meexteïx op z'n geweten heeft, moest zich tienmaal be- i denken eer hij uit de verte met een mach teloze vinger naar llefiroefden of l'< ,-<<v</hèen zijn vrouw durft wijzen. Tboin Prikker geeft in z'n Xii-int-e Arl/eii'! vermaningen verward overigens als z'n boeken aan de jonge poëten," en drapeert { zich daarbij als literair hogepriester. Het is vooral deze kouwe drukte die tot ergernis en verzet prikkelt. Was Prikker een beginner, Groote Meesters z'n eerste literaire poging, men zou 't kunnen laten bij do rand : maak je niet voor de tweede maai belachelik. Den Haag Iti-d-'li-l. J. 'i'i:i;sTKi;i;. I 011 dag aanschaffen. Goed gorad"u, de briei vonbostoller on nog wol mot oen pakje sta len zonder waarde". Ut Weenen ? \Vie kou ik daar? 'n Massa men-cheii, maar wie van hen zon mij wat sturen ?"k P.ogrijp er niets van. -Nu, openmaken maar, dan «eet ik hot dadelijk. Als het pakket van do papieren ontdaan is, komt el' een doosje tevoorschijn mot het etiquette vau oen hokoudo haiidschoenonwinkel in Berlijn en iu dat doosje liggen zorgvuldig iu vloeipapier gewikkeld, oen paar lijne, zwarte witgestrcepte zijden | i sokken, (lp den boord is mot witte zijde mijn f ?- monogram gemerkt. Jk verwon lor me ten zeerste en vraag mezelf af: Wio ter werol l stuurt me die | sokken? ik begrijp er niets van eu een briefje, j of oen paur reL'els bijiM'voeinl schrift, kunnen me ook niet wijzer maken, want bij monsterpukkotjcs mag niets geschreven worden. Ook de afzender staat niet vermeid. Kn hot is toch duidelijk, dat do sokken voor mij be stemd zijn, want mijn monogram staat er op; bovendien moeten ze van iemand af komstig ; zijn. die mij goed kont, want lengte en wijdte komen precies met mijn gewone nummer overeen. Ja. ze zijn hetzelfde als het paar. dat ik tor vergelijking oven uit mijn ; j kast heb gehaald. ; Van Eniniu, die het zoo grappig vond, toon ,ze zag, dat ik oen gat iu mijn kous had ". Onzin, kleine meisjes breien nog niet en ,' j dozo sokken zijn eigen werk. En zulk fijn, gelijk werk. Geen verkeerde stook, geen l oiiellonhoidjo is er in, ton minste in zoover i/,1 daarover kan oor'loeien. ' Vuil wio dau too.h ? Jk kan hot niet bedenken, ik ben to suf vandaag. J givo it up. Puur komt me plotseling hot visioen van een villa aan hot Veldesclie meer voor den u'cest. Jhi ik ben er! Po kleine gravin. Pie zal de sokk"ii gestuurd hebben. Jk begrijp wol niet. waarom, maar ik heb toch eon l In 't Wonderland, door BEKNT LIE. Ver telling uit Noordelijk Noorwegen, uit het Noorsch vertaald door A. VAN OOSTERZEE. Bussurn, C. A. J. v. Pishoeck. Dit boek is een boek van eenzaamheid en melancholie, van zon en nevel maar weinig zon van kunst en liefde, van waanzin en dood. Het wonderland is niet het land waar vroolijkheid heer.'eht en zij alleen, die afstand deden van alle levensvreugde, kunnen gaan uit de lichtende steden uaa-r die oorden van somberheid eu verlatenheid, waar de duisternis drukt op het leven van de ineen gedoken monschen. Men voelt wel, liior is een gegeven, rijk. aan bouwstoffen, om daaruit een kunstwerk op te bouwen. Maar de taak is moeilijk en de bouwmeester moet kunstenaar zijn van don allerhoog.sten rang. Hij moet ziel hebben vooreerst, want al leen de mensch met groot en mooi zieleleven kan binnengaan in hot rijk van eenzaamheid. Hij moet kunnen ont roeren door zijn woord, in trilling kunnen brengen de edelste snaren van ons gemoed. Zijii stemming moet de onze worden; wij moeten loven het leven van de personen zijner verdichting eu lijden htm leed. En wanneer nu zóó oen kunstenaar tot ons heeft gesproken. dan zullen we stil neerzitten in eenzaamheid eu overpeinzen en ondergaan opnieuw. Onze ziel is machtig gegrepen, ons leed vermeerderd wel, doch ver/acht tocli ook, ons denken verreind, ons loven verheerlijkt. * * * 't Is eenzaam daar, waar de dokter woont mot ziju dochter Sunniva. Om redenen vau liefde" was hij der wereld ontvlucht, maar zijn lood ontvluchten kon bij niet. En ware 't niet. dat hij ter rechter tijd een vrouw ontmoet had eeu vrouw uit Lapland zeer zeker had hij den strijd niot kunnen strijden tot deu einde toe. Maar haar steun was zwak, \\ant toen nieuw leven werd ge boren, gii g 't oude eterven. Zij werd ziek eu heimwee naar haar geboorteland deed 't overige. \Va«ir/.in was 't begin en de dood 't eind. En Siinniva bleef alleen om de taak harer moeder over te nemen, later. /ij is. wanneer 't verhaal aanvangt, eon kiudmeis.jo, zegt da auteur, misschien in navolging van Pickunsi'child-wifi')of JJorel (dume-meisjo), dus op oen leeftijd, zeer ontvankelijk voor indrukken. Vroolijk kan haar bestaan niet zijn, dat voelen we wel. Zij, mooi al in begin-ontwikkeling, vol levenslust en levens moed, met eon treiirendon vader en eenzaam heid van land en water rondom, moot zich wel bijzonder aangotrokken yevoolon tot Jan llógh, oen schilder, die, lieveling van de dames, hot terrein van zijn veroveringen wol eens wil verwisselen voor kalmer omgeving en daarom bij don doktor zijn intrek neemt. Belan;jstel!in_' oulwaakt in liet doktershnis, frisch leven bruist <>;>, de-dokter vindt nieuw 011 jong gehoor voor het bespreken van zijn anders zoo eemarno belangen. En Snnniva ! /óó menigmaal reeds bleek oen meisjeshart niet bestand togen do oogon- eu lippentaai eens schilders, d.it we geen oogenblik ver wachten haar op dien regel een uitzondering te zien maken. Wanneer Högh dun ook weer vertrekt naar de stad want 't verveelt hom daarbuiten toch wol wat wordt ze trouriüen stil. Vreemde dingen gebeuren nu met haar. Wantrouwen jegens haar vader noemt de plaats in vau vroegere openhar tigheid, haat. vervangt liefde. Po kwaal waaraan do moeder ton oil'er viel. ondermijnt ook baar jonge leven. Smart doet het overige. Waanzin is 't begin <n 't eind is de dood. Eu als Jan Hógh koml om haar zijn liefde te bekennen, is 't te laat. Hij vii.dt.haar stervende. Groot is hier do verleiding, te vervallen in het melo-dramatisehe en de acteur is voor die verleiding bezweken. Als je. nu dit hoek uit bobt, dan neem jo een ander boek. Je denkt af on toe uog wol eens aan Sunniva on den schilder Hógh en dien doktor, die toch maar heel eenzaam daar zit iu 't liooge Noorden. Poch al heel gauw komt tot je de zekerheid, dat hij eigenlijk toch maar . . . eon papieren doktor is en papier houdt do koude goed tegen. En dat troost je dan weer wat. De schrijver voelt 't wol en hij kan 't wol zoggen ook, daarvan beu ik overtuigd, maar, zioje. hij /ie, ft 't niet gezegd ditmaal, en dat is jammer, want er is in dit boek inderdaad veel moois. De vertaling is goed. ___^^^^^^^ J. TEX CATE. Be huilende erwisctien. De rei- van Europa naar Aziëvordert nog geen half uur wanneer men, wei te ver staan, maar eenmaal in Constantinopel is aangeland. Vau de onvergelijkelijk schoone, aan den Gouden Hoorn gelegen stad, van do huizen- en moskeeën-zee aan de blauwe wateren van deu Bosporus, ziet men gemak kelijk zonder gewapend oog de helder witte landhuizen en blinkende moskeeën aan den Aziatischen oever schitteren. Daar ontdekt men Scutari zooals men aan de Merwede uit Papendrecht of uit Zwijndreoht zich het oude Pordt ziet uitstrekken. Men kan de overvaart naar het kerkhof rijke Scutari volbrengen in eeu caïk, een soort van Turkschen gondel, en geniet dan gedurende een half uur van het panorama dat zich aan weerszijden vertoont, waar de beide oevers, zoover men kan zien, onder groen bedolven, zich voortzetten, bezet met landhuizen en moskeeën, paleizen en kazernes, wijken van Turksche krotten, die van verre aardig blinken om van dichtbij door haar ? vervuiling en vervalling te verbazen. j Maar men kan ook voor don overtocht i gebruik maken van deu geregelden veerdienst, j die tusschen de beide oevers woidt onderj houden dcor een stoomboot. Deze boot, afvarend van do beroemde brug over don Gouden Hoorn, is de voorlcopige verbinding van het Europoosche Constantinopel mot bot Aziatisch spoorwegnet. Wanneer eenmaal do spoorlijn naar Pamascus gereed zal zijn, die thans nog maar over oen betrekkelijk geringe uitgestrektheid Klein-Aziëbinnendringt, dan heet het, zal ook de Bosporus door eon spoor wegbrug worden overspannen. Los chomins der f e r de l'Anatolie" die zich met den aanlog belast hebben van do lijn, waarvoor onze Kon. Ncd. Stoomvaart Mij. scheepsladingen rails en ander materiaal naar hot Oosten overbrengt, zullen mot de constructie van die brug aan de schoonheid van J iet panorama geen dienst bewijzen, en het is te hopen dat een vogelkooiachtig ijzeren gevaarte don beerlijken aanblik op Constantinopel voorloopig nog niet zal komen bederven, f) Wij behoeven ons thans echter nog uiet to ergeren aan eou Turksche Moerdijk-brug. Wij nomen plaats op de dicht bezette boot, die ons met een. cosmospolitische uionschenlading zooals men die alleen maar te Constan tinopel vindt, overbrengt naar Scutari. Zij /otto ons af aan de landingsplaats waar een Tiirksch ! caféaan tal van dommelijre muzelmannen de gelegenheid gat' hun nargiléh te rooken, stom zwijgend, in de nevelen gehuld hunner j tabaksdampen. Rechts aan den oever opeen i vooruitstekende landtong hot Engolsche kork| hof; Eirropoesch netjes, vol piëteit. ondorI houden. Keurige gra«randen omsluiten de : graven die gedokt zijn met manneren krui-en i en zerken, ompaald door ijzeren hokjes. ; Pc afwisseling van monrmoiiion en hooiden, j afgeknotte zuilen on obelisken geeft hier de | illusie dat men zich bevindt ,.en ploine Eu> rope". Het kerkhof van een Engolsch of J Puitsch provincie-stadje wekt geen anderen j indruk. Wolk eon verschil wanneer \\ ij onzen tocht iu Sculari voortzetten eu de ontelbare uitgestrekte begraafplaatsen der Turken langs en doortrekken: Waar op hot Engolsche kerkhof alles sprak van notheid on regel maat, waar «h; dooden reglementair ordelijk genummerd hun laatston slaap slapen, oude versieringen hunner graven mot bijkans j Tlollandsohe nethei l en mof eerbiedige pi teit worden onderhouden, daar waart over den Turkschen doodenbergplaats oen geest van wanorde on gebrek aan regelmaat, die wol minder plechtig stemt, maar zeker hon derdmaal schilderachtiger is. Do zwarte cypressen niet haar stijve takkepunten don keren fel ai' tpgen den blauwen hemel, en pieken in de Richt, en woelen onrustig don grond om, dien zo met hare wortels opwer ken. Po slanke zuilen op do graven, sommige reeds omgevallen, andere op het punt van om to slaan, voeren een spookachtigen dans uit onder het donkere loof van het uitgestrekte eypresseu-woud. "Midden door dozo kerkhoven, want er zijn daar verschei dene, loopon do straatwegen, hollend en oploopend over do heuvelruggen, eindeloos ver, steeds weer andere Turksche wijken brengend, j steeds meer uitloopend waar alles nmaal eindigen moet: op hot kerkhof of liever o]v do begraafplaats, want een kerk, evenmin als een moskoe, is op den akker der dooden te vinden. Meer nog dan in Ooustaiitinopel zelf is men hier op Turksch gebied. Po oude costumes, de schilderachtige tulbans, de kleurige l ! Sedert, dit werd geschreven is uitge maakt dat er geen spoorwegbrug zal komen, maar de stoombootdionst zal blijven bestaan. ook weer, laat ik me alles eens van begin af trachten te herinneren. De eenzaamheid iu dat stille dorp, het aanhoudende slechte weer waren me bogiii- l non to vervelen. De mensch is uu eenmaal [ > eu gezellig dier slechts bij zonneschijn ! houdt hij hot allén uit, vier weken, humor niet. Daar op eens kwam het me in de ge dachte, dat Gustauf', oen vau mijn guoie i kennissen, in Weenen tot mij gezegd had, d.tt ik, als ik soms in Voldos kwam. zijn vriend Sandorl, die daar do zomermaanden doorbracht, gerust eens kou gaan opzoeken; hij zou hom wel schrijven, dat ik komen zou, dus onvoorbereid op mijn komst was Sandorf niet. Nu is do uitdrukking : de vrienden van mijn vrienden zijn ook mijn vrienden." oen beleefdheidsformule, dio iu negen van do tien gevallen niet opgaat. Als ik (instaat'oen sympathieke vent vindt, hoef ik daarom nou' : niet met Sandorf te sympatiseeren on omge keerd heeft Sandorf mij geen leuke baas to vinden, om-lat, Gustaaf dit wel .'oet. Maar ! hoc hot ook zij, en al ben ik eon groote pessimist, (iets, dat Sandorf volstrekt niet isi, ik viel dadelijk bij Sandorf in den smaak en zijn begroeting, klonk ongeveer aldus : j ..Zoo, ben jij de vriend van Gus. nou dan k;«i hot niet anders, af' je bont eeu mensch. om mee om te gaan en ik zal je dau ook : maar dadelijk on zonder complimenten mee iieinoii naar het tennisvekl, waar do lui op me wachten!" En zoo zag ik me onverwacht ingelijfd in oen kring van jonge menscheii, die het loven namen, zooals het was, en hun zomer zoo gozellig mogelijk trachtten dior te brengen. Ze waren misschien een weinig oppervlak kig, een beetje luidruchtig, mogelijk wel wat al te zorgeloos, zooa.ls dat in Oostenrijk bijna altijd hot geval is, maar tidóél waren ze iu alle opzichten. Jk werd voorgesteld aan oen dozijn nienschen,, alle met klinkende namen. Zo begrootten me vriendschappelijk en lieten me daarna aan mijn lot over, om me als 't ware gelegenheid te geven, mij vau lieverlede in hun kader te doon passen. Zoo loerde ik mijn kleine gravin kennen. Zij was een be vallige blondine met oen overvloed van uit de natuur golvend haar on mot mooio, lieve blauwe oogen, net kinderoogen. In hanr'lichtc blouse, met don korten, voetvrijen, blauwlakensch jn rok zag zo er uit als een jong meisje en niet als iemand, die reeds eon paar jaar getrouwd was. Zij rookte, floot 011 liet zich kalm het hof maken. Haar man was ver weg; hij stond bij xijn regiment in Weenen eu zou pus een week of wat later komen. Zij was steeds omringd door een groepje jongelui on nam dit als eou van-zolf-sprekend-iets aan, waarvoor zij ieder zonder onderscheid met hetzelfde, innemende lachje dank zei. Ik ?leed moeite, to weten te komen, wio vuial degenen, de meest uitverkorene was. doch het mocht mij niet gelukken, en daar ik wan trouwend vau aard ben. «lacht ik. misse],ion is do rechte toevallig niet hier. Maar al boel spoedig merkte ik, dat ze mij heimelijk haar aandacht schonk. Ik maakte van de eerste de beste gelegen heid gebruik om oen bal op te vangen" 011 haar dien te brengen. Zij bedankte mij'uiterst vriendelijk en iu do wijzo, waarop' ze dit deed, lag eou zekere aanmoediging tot verder gaan verscholen, meende ik. Zo was dus een onverbeterlijke conuette? Nu, dun had zo zeker nog geen favoriet en daar n toch altijd de eerste moot zijn, was voor mij als nieuweling, in dergelijke gevallen oen .'roede kans open. 't Kan zijn, dat dozo wiixo van opvatting ocnigszius cynisch moge 'bieten. maar de vrouwen zolf hebben mij tot oen cynicus gemaakt. Na het oi;b«duid-mde voorval met don haar gegeven bal, richtte >ij geen enkele maal den blik meer op mij. Wat eon gerulüiieerd schepsel, dac-ht ik; zo weet nu, dat ik haar opgemerkt heb eu noemt thans oou afwaelit n de houding aan. Goed heel goed wo z :!len zien.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl