De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 10 juli pagina 2

10 juli 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1411 boek van Boeka, waarin over de suiker cultuur werd geschreven, sprak de Mi nister van Koloniën: Intusschen heeft het feit dat deze zaak in de stukken besproken is, er toe geleid dat een schrijver, waarop o. a. de geachte spreker zich beriep, namelijk de heer Hansen (Boeka), in een dezer dagen ver schenen artikel getracht heeft feiten te leveren, die aantoonen dat misbruiken uit die ordonnantie voorkomen. En nu is het opmerkelijk dat in dat artikel vooral de nadruk wordt gelegd Biet op de practijk der grondhuur-ordonnantie maar op hetgeen is gebleken tijdens het onderzoek, dat tot de tegen woordige grondhuurregeling geleid heeft, met andere woorden op feiten waaraan juist de tegenwoordige grondhuurregeling haar ontstaan te danken heeft. Verder beroept die schrijver zich op een ambte naar, die zich ook in den zin, zooals hij dat deed, zou hebben uitgelaten over de grondhuur-ordonnantie. Het is juist deze ambtenaar, die onder de bevelen van den directeur van binnenlandsch bestuur met deze zaak belast is, en hij zal dus natuurlijk «iet nalaten om, als verandering en ver betering in de grondhuur-ordonnantie inderdaad noodig is, daarop de aandacht te vestigen." Ie ons vermoeden juist, dan slaan de laatste woorden op de hierboven aange haalde zinsneden uit de Locomotief van 6 December 1902, en met het oog hierop zij volledigheidshalve nog vermeld, hoe de heer Stoll iets verder in zijn artikel zegt, dat, toen de heer Lawick van Pabst, inmiddels (1899) hoofdinspecteur van cultures, weder op onderzoek werd uit gezonden, hij merkwaardig van zienswijze veranderd bleek. Welke zienswijze de heer L. v. P. dus op dit oogenblik is toegedaan, valt uit deze bron al evenmin vast te stellen als de meening welke bij dien hooggeplaatsten ambtenaar domi neerde op het tijdstip dat de tegenwoor dige grondhuur-ordonnantie in stadium yan wording verkeerde. Dat n bij de waterverdeeling n bij de grondhuur ongewenschte toestanden heerschen is welhaast op te maken uit de overige citaten in ons vorig opstel, die fetrokken werden uit berichten van jongen atum; en de door ons genoemde opstellen van de controleurs S. Cohen Fzn., Ten Brink en S. de Graaff in het Tijdschrift voor het Binnenlandsch Bestuur (Jaar gangen 1901 en 1902) zijn niet antérieur aan de geldende grondhuur-ordonnantie, maar slaan juist op den huidigen toe stand 1). Een kleine bloemlezing uit die hoogstbelangrijke opstellen, welke velen zeker niet onder de oogen krijgen, moge dit nader toelichten. Na sarcastisch te hebben gesproken van het meegevoel met den inlander dat de industrieeïen dreef om bij de Kegeering op verandering der gvondhuiirordonnantie aan te dringen, zegt de controleur S. Cohen Fzn.: En de Kegecring luisterde naar de stemmen der met den lulander voelende industrieeïen, en schiep zij dientengevolge de | l en 2 van art. 7 der nieuwe grond huur-ordonnantie (Stbld 1900 no. 240), (blz. 279). ... Er doet zich nu bij meer jarige verhuring zelfs het eigenaardige verschijnsel voor, dat de Inlandsche ver huurder in den loop van een jaar in 't geheel geen huurpenningen kan ontvan gen. ... Waar moot dan de Inlander, die toch elk jaar aan contanten behoefte heeft, terwijl maar '2/:i van zijn grond in zijn bezit is, dan 't noodige van daan halen. Verwondering moet 't baren, dat hieraan de Regeering niet gedacht heeft, en dat de voor langen voorschottermijn geij verd heb bende industrieeïen (bedriegt mijn geheu gen mij niet, dan waren dit voornamelijk de Kedirisehe) hierop Haar niet attent 1) Do grondhuur-ordonnantie verscheen in Staatsblad 1900 No. 240. iiiHMiiimiiiiiiiiiiiiimmiiimiiimni DE ZWARTE SOKKEN. II. (Slot). Het was een heerlijke tijd, die zomer in Veldes! Ik dacht niet meer aan mijn stil dorp, waar ik als een kluizenaar leefde, en was blij met de blijden. Kr werd gefietst, geroeid, gereden; en als het slecht weer was ontmoette men elkander in het casino of op de een of andere villa. Eenmaal had de reunie plaats bij de kleine gravin, die met een stokdoove tante samenwoonde. We kwamen op het thee-uurtje; in de groote salon waren een aantal gezellige hoekjes, die als het ware de bezoekers tot intieme gesprek keu uitnoodigden. De thee en al het hierbij behoorende was op een midden in het vertrek staande tafel gearrangeerd en ieder moest zichzelf bedienen, daar, volgens de gastvrouw, bedienden altijd zoo vreeselijk nieuwsgierig zijn naar dingen, die ze niet noodig hebben te weten. Daar, in een van die hoekjes heb ik het eerste, vertrouwelijke gesprek met haar gehad. Zij wilde alles van mij weten, van mijn werken, mijn uitgaan, mijn interieur; zij vroeg of ik wel eens zulke aardige boeken schreef .als b.v.b. Zaza en Cyprienne, waar ik mijne sujetten vandaan haalde, of ik Carola en Mariettc persoonlijk kende enz., enz. Eigenlijk was ons gesprek wel wat lichtzinnig, maar toch zei een inwendige stem mij, dat ik haar schijnbare frivoliteit niet ernstig moest opvatten. \Ve eindigden met een zedekundig onderwerp te bespreken en hierbij deed zich het zeldzame geval voor, dat zij daaromtrent veel vrijer begrippen had dan ik. Doch daar kwam de doove, oude tante ons storen. Het gesprek had nu volgens haar lang genoeg geduurd en ze wou wel eer s weten, waarover we het toch al dien tijd gehad hadden. ..Over de omstreken van Nussd«rf," schreeuwde do gravin haar tante in het ooi en vroolijk lachend keek ze me aan. Toen stond zij op en ik volgde haar tot aan het gemaakt hebben. Onwillekeurig moet men zoo denken, dat die heeren zoo'n groot medegevoel minder hadden voor deslnlauders dan wel voor hun eigen beurs, wetende dat zij 't goedkoopst den grond zouden kunnen huren, als de Inlander in nood verkeerde.... Kr moet slechts gevreesd worden, dat door de nieuwe bepalingen -de grondhuur, die toch steeds meer neiging tot dalen dan tot rijzen heeft, nog meer gedrukt zal worden.... Bovendien is de Inlandsche verhuurder nog in de macht van den industrieel door de voorschotten, terwijl deze de dessahoofdeu op zijn hand heeft door de premies elk jaar gegeven voor do verhuurde gronden." De controleur Ten Brink schreef in zijn opstel (blz. 396): Thans nu echter de ordonnantie boven bedoeld (van 1895) door de inwerking treding van de nieuwe ordonnantie van Staatsblad 1900 No. 240, op l Januari 1901, zal komen te vervallen, en door deze abrogatie naar mijn bescheiden meening geen ingrijpende veranderingen noch groote ver beteringen in het wezen van de grondhuurovereenkomst zal aangebracht worden en waarbij dezelfde slechte toestanden zul len blijven bestaan als onder het regime der oude ordonnantie,..." Zoowel deze uitingen van controleurs met praktische ervaring, als de beschou wingen in het nummer van 29 Xovcmber van dit weekblad over waterverdeeling door Dr. J. F. Niermeijer. die indertijd het Tijdschrift van liet Kon. Nfd. Aard rijkskundig Genootschap met belangrijke bijdragen over irrigatie verrijkte, bevatten, dit zal men moeilijk kunnen ontkennen, waarlijk genoeg materiaal dat op zich zelf een ernstig overleg rechtvaardigt. Gaat men bovendien na, hoe de inlan der door het verhuren van zijn grond aan Europooscho en Chineoschc siiikerof' indigo-fabrikanten economisch achter uit gaat, en het direkte geldelijk nadeel, het groote indirekte buiten beschouwing gelaten,, voor hem per oogstjaar geschat wordt door den controleur S. Cohen Fzii. op minstens 20 gulden per bouw, door den ingenieur Homan van der Heide op 120 gulden per bouw en door den Assistent-Resident P. J. F. van Hcutsz op 70 gulden per bouw, welke laatste taxatie ook ongeveer de onze is, dan mag, nu de achteruitgang in welvaart van den Javaan tot onderzoek noopt, wel eens ernstig nagegaan of een abso luut verbod van grondhuur in het belang der bevolking soms plicht is. Tal van kenners der toestanden, zoo wel ambtenaren als partikulieren wezen er reeds herhaaldelijk op hoe de inlander door die grondhuur economisch achteruit gaat. Als kenmerkend voor den toestand zij hier gegeven de verklaring van een betrouwbaar en neutraal persoon: den zendeling F. de Alunnik (Mtmndhei-lclit run het Xed. Zend. d!fit»ot*c/i(fi>, 189cS): ... de Javaan, ook de < 'hristen-Javaan kent de waarde van het geld niet, en wanneer hij /.'M of ??>'*> ontvangt als huur voor een bouw sawah, duurt het geen maand of alles is verteerd. Wanneer dan anderen, in den oogsttijd hun rijstschunv kunnen vullen, heeft hij niets om te oogsten, en armoede staat voor de deur. Men moet als daglooner gaan werken, wat de meesten «iet eerder doen dan iu h oogen nood, en moet de belasting betaald worden, dan wordt voorschot gevraagd aan de fabriek, die dit gaarne geeft, om zeker te zijn van de gronden voor de volgende jaren. Het is al jaren zoo. en ik kan er tegen ingaan en hun aanraden hun gronden niet te ver huren, ??het helpt niet, de belasting moe! elk jaar betaald worden, en voor den Javaan, eenmaal met verhuren begonnen, staat maar n weg open om het benoodigdo daarvoor te krijgen: voorschot vragen zonder geldelijke hulp is het zeer moeilijk van de fabriek los te komen, wat toch noodig is om weder tot bloei (wel vaart) te geraken." IIIHIIIIIIIllmilHIMI Nu werpe men niet tegen dat dit ge schreven werd voordat de tegenwoordige vorm van grondhuur-ordonnantie in wer king was getreden, want de controleur Ten Erink beweerde uiet zonder grond in de hierboven weergegeven woorden, dat dezelfde slechte toestanden zullen blijven bestaan. Zelfs KOU gezegd kunnen worden dat ze nog iets erger werden door de nieuwe bepaling, welke den industrieel, die gronden wil inhuren, veroorlooft reeds vijftien, inplaats van twaalf maanden vóór het kalenderjaar waarin hij de gronden in gebruik wil nemen, zich door voorschot die gronden te verzekeren. (Slot rolyt.) P. C. C. HA XSEX J r. venster. De kamer was reeds in het halfduister gehuld, we zagen hoe het liefelijk avondrood haar schijnsel door de takken der hoornen wierp en van uit liet meer stegen allerlei geheimzinnige geluiden tot ons op. liet ge zicht mijner nieuwe vriendin gloeide. haar weelderig haar glansde in den rooden weer schijn, haar oogen schitterden. Zooals /e daar stond geleek ze op een be koorlijke bachante, en haar tante mocht niet weten, waarover we gesproken hadden ! Dit alles beloofde veel en toch bleef ik mij op een afstand houden : ik vertrouwde de zaak niet al te be<t. Den volgenden dag was het prachtig w-eer. en we gingen gezamenlijk over het blauwe meer naar het eiland, waar het kerkje met de wenschklok zich verheft. Die wensehklok is een klokje, welks koord vrij omlaag hangt, zoudat ieder, die iets te wenschen heeft, daaraan trekken kan. Tikt de klepel bij den : eersten trek driemaal, dan is dit een teeken, j dat de wensch vervuld worden zal. Maar het [ gaat niet zoo gemakkelijk, als het wel lijkt. j Kn daar nu alle meuschen iets te weiischen J hebben, houdt bij mooi weer het gebimbam niet op. Helder klinken de klokketonen over het water en de romantische rotsen rondom ! het slot op den noordelijken oever doen spot- ! tend de echo weerkaatsen, want och, slechts weinigen is het gegeven, driemaal den klepel j te doen kleppen. De kinderen, die zich een dik met aardbeien belegde boterham ge wenseht hebben, trekken alsdan een scheef gezicht eii de groote mensehen, die in stilte, een hartewensch hebben geuit, houden xich. alsof zij in het minst niet teleurgesteld waren. lui toch is voor hen de teleurstelling even ! groot als voor de kinderen. De kleine gravin echter was werkelijk be droefd, toen zij de gewenschte drie slagen niet hoorde en ik beschuldigde haar in stilte j van latl'e bijgeloovigheid. Toch liet ik hiervan niets bemerken en vroeg met geveinsde deel neming, of het haar heel erg speet, dat haar ? wensch niet vervuld /ou worden. ..O. verschrikkelijk." gaf '/.(-', op /lichten. Werkelijk bedroefden toon ten antwoord, ..niemand weet. 'nut' het me spijt. Ik ben n:i al \iermaal hier 'j'ewec.-i en telkens, sielt het PAhkaninum. Indische roman door BOEKA. Uitgegeven door L. J. Veen. Amsterdam. In dit boek wordt verhaald van het leven en de lotgevallen van een aan lager wal ge raakt Javaansch gezin. U et begint met den uittocht uit hun dorp, waar allerlei tegen spoed hen ten slotte had doen besluiten om ver weg te gaan, ver van hun geboortegrond en van wat eenmaal het hunne was om hier of daar op een erfpachtsperceel van een Kuropeeschen koftïeplanter in hun levens onderhoud te gaan voorzien. Toen we den laatsten roman van Boeka, I'es:liaving, hadden gelezen, hadden we aan het slot van dat het werkelijke leven zoo getrouw weergevend boek gezien dat Dipokarso met de zijnen berooid, bestolen en be drogen als het slachtotfer van in de Javaansuhe dessa's bestaande, van buiten aange brachte vicieuse toestanden voor altijd het dorp waar hij en zijn voorvaderen hadden gewoond, ging verlaten om elders vér van de plaats, waar hij eenmaal een gezeten man was geweest, als daglooner zijn levensonder houd te zoeken. Medegesleept door de aan doenlijke vertelling van het lijden des Javaans, waar hij ten prooi wordt aan een hem nood lottige macht van Kuropeesche en Chineesche particulieren en te zwaar gedrukt door een zijn welstand onmogelijk makend bestuur, hadden we toen gaarne dien ongelukkige, in wiens wedervaren en leed we belang waren gaan stellen, ook verder gevolgd op zijn moeizaam levenspad. In Paltkasinum nu gaan we verder mede mot den armen strijder, die ons iu Bcschavittij sympathiek is geworden; ten minste we denken dat deze het is, naardien de eene roman begint juist waar de andere eindigt. Van het leven in de dessa, dat in liefelijke eenvoud en vrede zoo gelukkig kon zijn, maar dat zoo vaak, door ons doen of nalaten tot een ware temptatie wordt gemaakt, gaan we in l'i'ihkaxinitm naar de perceelen der Kuropeesohe ondernemers. Daar is voor den tot proletariér gemaakten Javaan minder kwelling, daar zijn angsten en zorgen voor hem minder gr»ot, trouwens daar heeft hij niets meer te verliezen, maar daar is hij aan geland in ecu ruHeii van moreel bederf, waar de materieel reeds vernietigde, veelal ook zedelijk te gronde gaat. Boeka geeft iu l'nlikasiniini van het lot en leven van Javanen op ondernemingen een schildering naar de natuur. /e stemmen ons i.n den regel weemoedig, die romans van Boeka, trouwens weinig of nooit hooren we blijde, opwekkende toonon wanneer in de laatste tijden over ons Indi gesproken wordt! Niet zelden'is het dat we met een bloedend hart naar hem luisteren v, na:1 hij ellende en met wijsgoorige berusting gedragen /waar leed schildert, steeds naar het beeld der werkelijkheid; soms komt on/e heele /iel in opstand als hij ons laat lezen wat den Javaan wordt aangedaan door ons, of door ons toegelaten en geduld wordt dat hem wordt aangedaan en hoe onbeschermd we het door overzwaren belastingdruk ge kwelde leven laten. KMIIMIIIIIIIIIIIIIIItlllllllHIIHtillMlllllMMMII klokje me teleur." Kan iemand anders niet eens voorn lui den ?" vroeg ik. (k ik ik wel .'" klonk het nu van alle kanten en alle aanwezige heeren beproefden hu:i geluk, doch vergeefs. Toen probeerde ik het. Ik ben altijd gelukkig in dat soort dingen, ten minste als het anderen geldt; voor me/elf slaag ik nooit, liam-bambam, klonk het; het laatste bam" klonk wel zacht, doch het was toch goed hoorbaar. J >e. gravin viel me van blijdschap bijna om den hals. Ik meend.' zelfs een lieimelijken traan in haar mooie blauwe ooj;en te zien glin-teren. toen ze me bedankt.-- en mij toe voegde: AN u n-iar Monte-Carlo gaat, krijgt u v ui mij tien gulden mee en dan moet u eens voor mij spelen." Z:j gunde mij de eer, haar terug te roeien over het prachtige meer, haar en ook natuur lijk de vervelende, doovc tante. Ze was bui tengewoon vroolijk, uitgelaten zelfs en vroeg n.ij op de haar eigen eoi|uette wijze, of ik de aardige liederen van Vvette (iuilbert kende. Zij neuriede van enkele de wijs zoo'n beetje en iiet zich onderdelumd ontvallen, dat het toch wel makkelijk was, dat tante zoo slec;it hooren kon; ik moest haar nog een paar van die liedjes voorzingen, want natuur lijk zou ik er wel een massa kennen. Opeen gegeven oogenblik vertelde ze mij. dat ik de netste Berlijnsche man was, dien ze ooit had ontmoet: zoo echt gentlemanlike" en ze gevotlde den lust in zich opkomen de boot te laten kantelen, alleen orn eens te zien, hoe ik tante redden »>u. Wat baiir betrof. zij hoefde niet gered te worden, zij kon goed zwemmen, l'.n terwijl ze xat te praten, straal den iv.ia.1 oogen zóó guitig, zóó vriendelijk, dat hè', me tussclieubeide moeite kostte, haar niet in mijn armen te nemen en een paar kussen op den la dienden, rooden mond te drukken. Ku wat krijg ik nu van u, ter belooning Van mijn gelukkige klokken-trekkerij'!': vroeg ik !i;';i;' (.m vcr\\ ae it. ...:.?< '.\.?;!:'.' ':; \vt-et bet niet. Kt n siL'firel fcnkokei1'.' \Va'. \\ill u hebben,noem eens wat op'.''' .,''?'1. .'??!':... il: ;: "il zoo heel m'ua;.: eens tout s:"i ;'j u een kopje thee \\ illcn komen diiuIn Palikasinum is het reëele levensdrama minder hard dan in Boeka's vorige romans; we hebben hier zelfs een blij eindigend slot." Het doet ons goed daar eens een zonnestraaltje te zien en wat voorspoed en herboren levens geluk. Ook iu een ander opzicht wijkt Pahkasintim af van Boeka's vorige romans en wel in inkleeding. In Beschaving zoowel als in Pd.li Troeno en Een koflieopziener vinden we telkens den draad van het verhaal af gebroken door politieke beschouwingen. Lezenswaard, zelfs zeer waardevol, zijn die zeker, maar dat ze op hun plaats zijn in den roman, is door velen betwist geworden. Iu Piiltkusti-nuin zijn zulke beschouwingen, die buiten den loop van het verhaal vallen, achterwege gelaten en is mitsdien het boek meer en gemakkelijker genietbaar gemaakt, voor dat deel der lezers althans, dat wel houdt van een vertelling, des noods uit het leven van de hen zoo na en toch zoo ver staande Javanen, maar dat geen smaak heeft in koloniale politiek. Men schijnt het nu eenmaal niet te willen dat belletrie en politiek hand aan hand wandelen en hoewel dit blijkens Boeka's bovengenoemde geschriften toch wel gaat, is ten gunste van die opvatting veel te zeggen. Het voordeel echter, dat dergelijk samen gaan heeft, is dat allicht menigeen op die wijze eenig denkbeeld krijgt van do wijze waarop wij over het heil der aan ons gezag toevertrouwde inlanders waken en hoe meer Nederlanders dat weten, hoe juister idee ze daarvan krijgen door een bevoegd schrijver, hoe beter dat is voor het verdrukte volk daarginds. Me dunkt als heel Nederland eens goed wist hoe slecht de Indische landzaten af zijn onder ons gouvernement en onder de handen van Europeesche ondernemers c. s. en de noodlottige nabijheid van Chineezen en Arabieren, er zou een kreet van afkeuring opgaan in heel den lande; die kreet zou dan tevens het einde verkondigen van den langen nacht van lijden en het welkom zijn aan een nieuwen, schoonen dag. Waarlijk, een land als ons Indiëmet zulke machtige hulpbronnen, met zulk een over vloed van vruchtbare gronden, met water wegen, met mineralen, met groeikracht en zonneschijn eeuwig door ; een volk, zoo rijk aan innerlijke beschaving, zoo arbeidzaam, zoo geduldig, zoo goed, zoo begaafd met kunstzin, zoo vol sehoone deugden, behoeft geen toonbeeld te zijn van armoede en ellende! Elders heb ik het gezegd en ik zeg het nog, het kon door zijn hulpbronnen en door aller lei zegeningen der natuur florissant, rijk en machtig zijn als Japan! liet kon het zijn, maar wat is het ? Wat hebben wij er van gemaakt ? Onze doortastende, durvende voorvaderen hadden liet Indiëmisschien dien kant kunnen opsturen, maar dat lag niet op hun weg. Wij stuurden, vél pratende en schrijvende, een heel anderen kant op, zoodat het idee alleen dat eeu deel van Nederland had kunnen opwegen tegen heel Japan, of zelfs een dat hél in d.e verte daar maar eenigszins op lijkt, wel als een onmogelijkheid uioet worden aangezien. Het zij dan zoo. Er wiir' zu schim gewesen ! Nu hebben we den uitgeknepen citroen; Java en de groote, ongemeten economische woestijnen daarbuiten! Toch nog waardevolle bezittingen door sluimerende innerlijke kracht. Onbillijk zou het echter zijn niet te erkennen dat juist iu de allerlaatste jaren door dm drang van welmeenenden op koloniaal gebied een en ander is aangepakt dat heilzaam kan zijn voor Indië. Onnoodig hier aan te duiden wat men in de laatste paar jaren ouder handen is gaan nemen. Al is het flink aanpakken en Hink doorzetten door ons ietwat of geheel verleerd, het zijn gunstige teekenen des tijds. Moge men spoedig kunnen komen tot maatregelen en daadzaken die Indiëgeheel kunnen ophc-flën uit zijn diep verval, waartoe allereerst zullen bohooren dezulke, die den inlander bescliennen tegen willekeur van wien ook," het tot nog toe vrijwel doode woord uit het Indisch Kegeeringsreglement. Vol-' doende bescherming van den inlander zal ons in Indiömér dan iets anders kracht geven. De tijd dringt en de arme verdrukten de waarlijk zwaar verdrukten, niet maar om eeu dik woord zóó genoemd we mogen hen uiet langer laten wachten op de be scherming, (Ie volle bescherming, waarop ze recht, maar waarop ze niet eens meer hoop hebben. ken, maar tont soul,'' zei ik eensklaps. Het kwam me. voor, of deze vraag haar nu toch eeu weinig verlegen maakte, /e dacht eeu oogenblik na en antwoordde toen : Nu, goed, dat mag wel, maar tante moet er bij zijn.'' Dat komt er niet op aan. d'e is toch ." >Vüu wel eens gauw ophouden!" Xij dreigde mij quasi boos met den vinger. Toen we een kwartiertje later afscheid van elkaar namen, en ik haar de hand kuste, drukte ze zachtjes en vertrouwelijk mijn hand. ik was echter nog net even ver met mijn gravin als op den eersten dag onzer kennis making. Sproot haar vroolijkheid voort uit aangeboren levenslust, of was zij een uit vloeisel van louter coquetterie '.' Speelde zij dat oogenspel, omdat, zij erielsmce bedoelde, of deed ze het alleen, omdat ze wist hoe mooi en hoe lief haar oogen waren? \Vant dal ze dit wist, dat sprak als een boek. Om deze vragen met zekerheid te kunnen bcaulwoord-.jn, zou ik haar man en diens geaardheid en karakter moeten kennen. Het eenige, wat ik zeker wist. was, dat ik haar lang uiet onsympathiek was. Of deze sympathie echter tot iets anders, iets innigers zou kunnen aangroeien, dat zou zich pas bij onze aanstaande theevi-ite kunnen openba ren, bij welke gelegenheid ik waarschijnlijk tevens die andere vragen opgelost zou zien. \Vant zoo'n tète-a-tète, dat is toch altijd beslissend, nietwaar'.' Als ik niet tegen een verborgen muur stootte of eeu groote onhan digheid beging, had ik alle kans. Maai' dat ik tot de/.e laatste uiet gemakkelijk in staat zou /iju, daarvan was ik bijna zoo goed als zeker. 'Twee dagen later ontving ik een invitatie, om 's avonds tont seul" te komen theedrin, ken en daar ik mij dien dag juist goed gedis] poneerd voelde voor dit zoo vurig gewenschte samenzijn, nam ik met blijdschap do uitiioodiging aan. Toen ik in den grooten salon trad zat zij in den erker, welks vensters op het meer uitzagen, /ij knikte mij een vriendelijk welkom" toe; het loshangende, aschblonde h;i:ir. waarop bet late zonlicht speelde, gal aan baar gelaal, een heiligengians. Ik zag aan aiies met n o;>:-!ag, dat ik als huis vriend ontvaii:.':'!! w*;r 1. Vóór d Hoe slecht ze door ons beschermd werden en worden zien we uit Boeka's de werkelijk heid zuiver weergevende romans. Het zijn leerzame boeken en wordt het didactische wel eens taai en vervelend, bij hem blijft het interessant en aangenaam. Eenvoudig gaat ook dit verhaal van Pahkasinum's we dervaren op particuliere ondernemingen voort, nimmer wordt het vervelend, steeds blijft het belangwekkend. Zwaar romantische feiten geeft liet boek niet, en terecht, die behooren in den zoogenaamden Indischen" roman niet thuis. Het zou een fout zijn ze daarin te geven, want de inlander vooral de Javaan is anders aangelegd dan wij; zijn armoede, zijn slechtigheid, rijn harts tocht, zijn haat is anders; bij hem kunnen zulke oorzaken geen aanleiding geven als bij ons, tot een heel romantisch proces. Berus tend eii gelaten draagt hij veel, schier alles, zich onmachtig voelende en 't mitsdien onverstandig oordeeleiide om zich te ver zetten tegen wat het lot hem geeft en móet het komen tot. een dolksteek of tot doodend gif, dan uit zich daardoor een stil en zwij gend gedragen leed en dat gif of die dolk steek is het begin en tegelijk het einde, het eenig waarneembare van het in n menschenziel afgespeelde drama. Wat wil men daarvan een heel romantisch verhaal maken ? Ook het heele liefdesleven in de tropen is anders dan bij ons. De, het Westersche ?IIIIMIlltllllllllllMIIIIIHIHIHHMItUIIIIIIUllUIIIIUIIIII c/faclaww 40 cents per regel. miimiiiitiiiiiimiiiiiiiiiiliiitiiiiimiiiimiiiiliiii Als middel ter vervanging van de moedermelk moet in de eerste plaats KUFKKE'S KI.NDEKMEEL worden aanbevolen, dat in juiste verhouding precies dezelfde voedingsbestanddeelen bevat als de moeder melk, door de kinderen met graagte wordt genomen en geheel verteerd wordt. Zijn gehalte aan mineraal- en eiwitstoü'en bevor dert in 't bijzonder de beenderen- en spier vorming, veroorzaakt een iijnere stremming van de koemelk in de maag van het kind, maakt de melk gemakkelijker verteerbaar en vrijwaart de kinderen voor maag- en in'gewandsziekten. VERSCHENEJf: LISSONE's (GEÏLLUSTREERD) Prijs / O 90 Gebonden / 1.25 Amsterdam. VAN HOLKEMA & WARENDORF. RIJWIELEN 2 jaar garantie. A. DRUKKER & Co., Amsterdam, O. /. ]'oorl>urgi<;al 242 en 248 bid Damstraat. Prijscouranten gratis en franco. Faurnisteurs de la Cour, CHOCOLA.T-VEEN LE PLUS DELICIEUX CHOCOLAT POÜR CROCJÜER. d Sueeit (Hnllande). do kleine theetafel en een weinig links daar van de onvermijdelijke tante. Ik begroette deze liet eer.->t en begaf mij daarop naar de gastvrouw. Do :h daar viel mijn oog op iets, wat mij onmiddellijk uit mijn ideale stemming bracht en mij een oogenblik overblufte; toen begon ik hardop te lachen, il ij u gra-viimetje breide ! Ken kous, neen, een sok ! ! /ij breide met ecu verbazende vlugheid ; de eene pen na de andere gleed door haar handen en ze liet haar werk alleen rusten, als ze tln>.' schonk. Het \\as er o, zoo gemoedelijk. De breinaalden tiüten legen elkaar tot in het. onein dige, liet theewater stoomde en ik rookte cigarette na ci_'arette. In de anderhalf uur. dat ik bij haar bleef, hield /ij geen vijf minuten met breien op. Toen u' aan den hiel gekomen was legde /ij haar sok neer en begon een nieuwe; want bij den hiel moest ze tellen, zooals ze zei, en dan Icon /e niet gezellig babbelen. /e vertelde mij van alles, van haar huis, haar man. dat hij niet graag gekochte sokken droeg, fiat zij bij de klok gewenseht had, dat hij haar altijd, zijn heele leveii trouw zou blijven en dat zij voor mij als een herinnering aan den prettigen zomer, dien we samen hadden doorgebracht, ook eens ecu paar sok ken zou ofeien, zwarte, met wittestreepjes; ik moest maar zeggeu, welk nummer ik had. Ja. zoo was liet gegaan. En nu zit ik aan mijn schrijftafel en betast onwillekeurig met mijn vingertoppen de zachte, zwarte zijde. liet vervelende regeugekletter klinkt me niet zoo onaangenaam meer in de ooren als straks. De Novem 'leriiiorgon is dezelfde gebleven; grauw, koud en naai1: maar ik zie het niet langer, het is mij te moe.Ie of de welkome herinnering aan iets aangenaams mij voorbij is gezweefd. Vreemd dat er toch niet n was.... Tik .--, tik , tik tik, tik kletterende regendroppels. Ze lachen mij uit, omdat ik sentimenteel begin te worden. Moe heerlijk zacht Voelt die zijde aan. Kil W:T eer, goeie. lieve vrouw «'as ze, die kleine i:<';r> in met haar luchthartige gesprek ken en h;u;r m ?''''.'.-? blauwe kinderoogeii! !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl