De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 17 juli pagina 3

17 juli 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1412 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. niet, omdat de melodie misschien wat veel is opgeofferd aan de declamatie van den tekst. Een intelligent zanger en fijngevoelend pianist hebben bier echter een schoone taak te vervullen. Oscar Koels componeerde het sonde een edel ridder lijn", oud lied gezongen, door Livina, in het lyrisch drama de witte Kaproeneu" van L. Lierevromv-Coopman en G. Dhondt. Zeer schoon is hier de oiule geest getroffen. Een echt dankbaar en friscli lied ! Van Jlugo JSTolthenius vindt men het bekende Diep in het denneubosch" van Helene Swarth. Eeu klankgehooue klavierpartij strekt tot harmonische!) grond van dit uitstekend geslaagd lied. Paul Lebrun componeerde een gedicht van G. Antheunis. Er woont een vogel in mijn liart". In tegenstelling met Blockx' lied, 13 hier zeer veel werk gemaakt van de melodie der zangstem. Hier en daar misschien ietwat zoet, maar in ieder geval niet zonder aanvallige teederheid, zal dit lied vooral op dilettanten grooten indruk maken. Met Kerstroos" op woorden van W. E. Kaïidi is Hendrika van Tussenbroek hier ver tegenwoordigd. Zeer eenvoudig, misschien wei wat te eenvoudig ia vooral het eerste gedeelte van het stuk opgevat. Het komt mij voor dat de eigenaardige prosodie van het gedicht mej. van Tussenbroek moei lijkheden heeft veroorzaakt, die zij niet ge heel heeft overwonnen. De declamatie der vierde maat van de zangstem is daarbij niet gelukkig. Het is L. F. Brandts Buy s gelukt het versje van Heye Veroeidend" op recht poëtische wijze weer te geven. Het zalzieh naast het andere overal bekende liedje van E. D. ljijzcl wel bur gerrecht verschaffen. De eerste twee maten re citatief in de pianopartij treden op als zo uden zij later nog een rol spelen, hetzij in de zangstem of in de pianopartij. Ik begrijp niet waarom de componist ze dit niet heeft laten doen. Het Duiveken der Zonne", van Edw. Criel (de woorden zijn van Kenéde Olercq) heelt evenals zoovele andere liederen uit dezen bundel een zeer dankbare en goed geschreven klavierbegeleiding. Het is een genot zulk een pianopartij te spelen. De begeleiding in Angelus" van Jac. J. Euygrok, op het gedicht van V. H. de la Montagne, is wel wat al te sober uitgevallen. Overigens is het een lief wijsje, vooral ook geschikt om door kinderen gezongen te worden. De bundel wordt afgesloten met \V. Landré's Woudliedje" van Jan Duno, een vloeiend mooi lied voor mezzo-sopraan. Gelijk alle vroegere uitgaven van het Wil lemsfonds is de druk zeer mooi en duidelijk en het papier goed. De prijs der afzonderlijke nummers komt mij wel wat hoog voor en zal aan een druk debiet niet bevorderlijk zijn. Mejuffrouw Fémine Sehults heeft in haar twee bundels liederen een goeden smaak aan den dag gelegd voor lyriek. Er zijn ook lie deren bij waarin zij zeer goed geslaagd is de stemming van het gedicht weer te geven. Het Oud-Liedekeu vau Hel. Swarth, ook Lenteweelde" van Jeanette Nijhuis komen mij wel het best voor. In enkele andere liederen had de pianopartij wat in teressanter kunnen behandeld zijn. Zoo klinkt deze in Avondliedje wel wat schriel, door het langzame tempo en de ver uiteenliggende noten der gebroken accoorden. In den tweeden bundel vindt men verzen, welke voor het talent van mejuffrouw Schultz nog te moeilijk zijn. Het lied van Kloos ver langt meer dan de vinding van een eenvoudige melodie en een daarbij passende begeleiding. Hier verwacht men stemming, door harmonie en belangrijke klavierbewerking. Mejuffrouw Schults studeere vooral veel goede moderne liederen; zij leere wat de Duitschers noemen hare Gestaltungskraft" uitbreiden en beproeve hare krachten voorloopig aan eenvoudige teksten. De heer Hendrik van Oort heeft in zijn vier liederen proeven gegeven,van een natuur lijke, weinig pretentieuse begaafdheid. Die Glückliche", een wiegenlied van Ad. Schultz, waarvan de melodie zoo kalmpjes aan zijngang gaat, wordt opgevolgd door Julius Sturm's Es f u h r ein Fischer wohl ber den See." Ook hier is alles vloeiend geschreven, hoewel men wel wat krachtiger accenten zou gewenscht hebben. In Letzter Wunsch" van denzelfden dichter is gestreefd naar een belang wekkender pianopartij. Het is een later opus dan de twee straks genoemde liederen. Kückblick" (tekst van Christian Hoeppl) is het rijpste der vier liederen en zeer dankbaar en goed voor de stem geschreven. Cornelis Dopper heeft zijn verzen gezocht bij Otto Julius Bierbaum. Het zijn Liebeslied", Sehnsucht" en die schwarze Laute". Ook Dopper bezit aanleg voor lyriek. Indien hij in zijn pianopartij wat meer afwisseling had gebracht, zou de indruk veel grooter zijn geweest. Waarom spiegelen zich onze jonge toondichters niet aan goede voorbeelden, oF&uilkfon. zoowel van in- als van uitheemsche compo nisten. Kor Kuiler is een onzer toondichters die in hunne klavicrbewerkingon als voorbeeld kunnen gesteld worden. T\vee teksten van Aura Ixitter hoeft hij ditmaal gekozen. ,,In verschwiegeuer Nacht" is eeu zeer duister en somber, maar vol stemming gecomponeerd j lied. Het tweede Ich ghiub' lieber Schatz:' het sprekende (evenbeeld daarvan. Wel moei lijk maar toch goed in do vingors en klankvol ruischt de pianopartij hiervan voorbij. Hut lied van Kriens is een dier eii'ectvolle saloncomposiiiën, die niet veel diepte hebben, in sterke contrasten het publiek trachten in te palmen (b.v. een fortissimo met crescendo plotseling gevolgd door ?<?</')» maar met de noodige chic voorgedragen steeds verzekerd kunnen zijn van haar succes. (Slot roll/t). AXT. AVERKAMI'. iiHiiiiliiiHMiiiinjiiiiiiiiiimMiiiiliuiimiiiituiiiitmiilillimiiiimiiiiiiMii HuUamlsche UelJeltrh' van d< n <l<iff. Kronieken van CIIAHI.ES M. VAX DKVEXTEU, Nieuwe bundel. Haarlem H. D. Tjeeiik Willink. Ken der onbillijkheden in Van Eedens eerste opstel over woordkunst is geweest, dat hij dr. Ch. M. van Deventer noemde onder hen, die er, naar zijn meening, kritisch ! op los kwaken, met een vrijmoedig gerekkek- | kek, waaraan men duidelijk kan hooren, dat ze ia hingen tijd geen ooievaar hebben gezien. Want het is de verdienste van den kritiek schrijver Van Deventer wiens oordeel er waarlijk wezen mag dat hij zich voor niet meer uitgeeft dan hij werkelijk is en dat zijn, bescheiden en gemoedelijk, gerekkekkek ook inderdaad zijn eigen geluid is. Hij heeft geschreven, voor de lezers van i het Indische dagblad De Locomnticf in de jaren 11)01 en 1901', wat hij dacht van enkele boeken, die er dien tijd verschenen. En dat vindt men hier bijeen. Een oogenblik zal, bij de lectuur van dezen bundel, de gedachte rijzen of er eigenlijk wel reden was om kritieken, geschreven voor een dagblad en voor dagblad lezers en met geen blijkbare pretenties vau meer voorname soort, welwillende en meestal waardeerende be schouwingen over litteratuur vau den dag te doen herdrukken of zij wel de uitgave in dezen vorm waard waren. In onze couranten en tijdschriften worden kritieken geleverd, die evengoed of beter zijn dan deie, die ook door het gehalte der opmerkingen litterairwetenschappelijke of kunst-historische beteekenis hebben en die toch met de courant of het tijdschrift, waar zij geplaatst waren, het graf der vergetelijkheid ingaan. Om een enkel voorbeeld te geven, voldoendsprekend : de meeste tooneelfeuilietons van Joh. de Meester in de .V. 11. l'. Maar de wenschelijkheid van herdruk in blijvenden vorm heeft ten slotte alleen de heer Van Deventer, die zijn lezers publiek kent, met zijn uitgever uit te maken. Kn, 't boek eenmaal gereed, mag er van gezegd, dat het zijn waarde heeft, voor wie er belang in stelt te weten wat een verstandig en blijkbaar welbelezen man, dacht van de boeken die hij in zijn rustige studeerkamer las, met een blaadje wit papier voor zich en een potloodje klaar achter het oor. En dan vooral van waarde voor menschen, die de besproken boeken óók gelezen hebben. De kritiek van Dr. Van Deventer is van de goedaardige soort. Zij is, wat men pleegt te noemen, opbouwend. Zóó slecht is in Van Deveuter's meening geen boek, of hij vindt er nog wel iets goeds in. En als de schrijver maar doorgaat op den goeden, hem door Dr. Van Deventer gewezen, weg, zal zijn volgend boek wel aan de vereisehten voldoen. Maar wat hij slecht en wat hij goed vindt, wijst hij met voldoende motiveering aan, zóó dat men ook al is men 't er niet mee eens begrijpt, waarom de heer Van Deventer prijst of-laakt. De eigen autoriteit van beschaafd, veelbelezen man, die hij daarbij in 't geding brengt, blijft zoo bescheiden op den achter grond, is zoo volkomen vrij van arrogantie, dat men verplicht is haar even trouwhartig te aanvaarden als ze wordt aangeboden. Deze kritieken zijn van volkomen eerlijk heid en ongerepteu goeden trouw. K ij alle verscheidenheid van litteratuur die Dr. Van Deventer hier beoordeelt, tamelijk uitvoerig meestal, komt niet eenmaal eigen voorkeur voor den dag. liet is hem alles even goed, hij beoordeelt het zóó als 't zich aanbiedt, met zijn onbevangen smaak volk- meening. En bekrompen is hij zeker niet. Kritiek va:i kritieken te geven is daarom vooral een penibele all'aire, omdat de twee dehands kritieiH allicht geneigd is tut de vraag, of hij met de geleverde beoordeelinsren ns kan wezen. Maar tegenover Dr. Van Deventer, wiens oordeel vrijwel met het gcldende van den dag overeen komt en bij 3H 3en tzein. TURIJN?MONDANE. DOOK KAKEL BLOC'II. Wij leven snel. Als in den trein, wanneer een wisselend panorama voorbij-schuifel-schudt zoo schijnt in het groote en in het kleine leven om ons het landschap in groepeering en Btoffage te wisselen. Wij leven snel, ook al leven wij sleurig. Wij slapen, wij ontwaken, wij ontbijten. Wij werken, wij lunchen; wij werken; wij bitte ren ; wij eten onze zoutebolletjes ... wij drinken onze thee. Wij gaan uit. Wij worden ziek. Wij . .. Er breekt een staking uit... een oorlog . .. er wordt een dynarniet-aanslag gepleegd . .. er sterft een koning of een keizer... er verdwijnt een volk! Alles schon dagewesen : wij schu Iden in ons eigen mooie compartimentje sleurigjes voort. Wij reizen kalmpjes on,;e levensreis verder. Wij hebben onze eigen trein-avonturen, onze oponthouden, onze kleine en grooto deraillementen.. .. En het groote leven om ons; wat de kranten ! zeggen van den wereldloop van den dag wat de tooneel- on litteratuur-, de uiuzieken beeld-kunstenaars ons zeggen van anderer leven en anderer lijden wat onze eigen omgeving ons daarvan zegt . . . dat alles is voor ons... uit het compartimentje van ons eigen bestaan bekeken . . . wat daar achter de hippende telegraafpalen van oiueii levens weg voorbij-vibreert. Wij glijden er langs en wij zien het . . . maar wij reizen niet om dat te zien . . . wij zijn nu eenmaal geen luxe-reizigers. We reizen voor en om onszelven. Is er in onzen tijd, onzen nerveu/en tijd van bestaaiis-strijd, vim uitsluitingen en stakingen, van dt kadeiitendom. socialisme, perversiteit, christeüjkheid, automobielen, lyddiet en Hercules-gordels eigenlijk wel n novellistisch milieu, dat zoo van alle schok kingen en schuddingen over de wissels van | het leven is doordinderd, als: het treinleven? In den trein" dat is je ideale titel voor het werk eens huldigen feuilleton-auteurs in den trein"... daar ziet men de wereld, de wereld met z'n tragiek en z'n humor. de arme wereld, de rijke werold; de wereld, zoo die in schaduw ligt ouder de donkere wolken van Domheidsmacht, en de groene zonnigegoudlicht-golveniIe wereld der vrijheid. In den trein ; als men veel in zijn leven gereisd heeft, overlegt men, dat er over geheel de wereld het uiterlijke Zondagsleven misschien uitgezonderd niets nvormigers en niets geHjkers bestaat, dan juist: liet treinleven. wien niemand in bescherming behoeft ge nomen, omdat* hij niemand, ouk al is hij 't niet met 'm e^n-<, onbarmhartig behandelt. vervalt die moeilijkheid Men kan /e zonder voorbehoud waar leereu. In dit boek zijn drie en dertig schrijvers in zes en dertig opstellen behandeld. De meeste opstellen dnn.'en niet als titel dien van het behandelde boek. maar een min of meer vernuftige aanduiding. Ken genees kundig treurspel" staat boven de beoordee ling van De koele meren", ,,Ue mine in liotterdam" boven Annie de 'Joogh, .,IJen symbolische sirafpredicatie" boven Habel" Kijk en arm" b >ven Inwijding, Ken zelf kweller" boven Levensgang" enz. Behalve voor tv ij n Streu.els raakt de kritieksclirijver voor geen der behandelde schrijvers iu enthousiasme, maar verreweg de meesten hunner bewondert hij zeer: ( Ymperus. Vim Deyssel. Kobbers, lleyer:nans, Kmants, De Meester. Ansink, dut zijn z'n litteraturen. En in elk van zijn opstellen over hen drukt hij hen de hand en klopt hen brauf-bniat"' O]> den schouder. Soms spreekt hij z'n sujetten zelfs persoon lijk aan: Wat deksel, meneer Verbur-gh". Eilieve, mijnheer Wagen voort". Ik wil den heer Van Keden twee kleine en n groote vraag doen" wat een beetje mal is, walit hij wist wel te voren dat de heer Van Keden er niet op antwoorden zou ; soms heeft hij 't ook tegen een onbekende mevrouw" of mejuU'rouw" zoo in de .lustus van Kil'ensche trant, wat eveneens een beetje mal is; Maar beste mevrouw, met allo respect voor uwe sexe gezogd, noch Leonie, noch Eva kunnen mij zoo heel veel schelen als ik over Couperus boek spreek en het kost mij eenige moeite bij hen te verwijlen'. Is hij spotlu.stig, dan roept hij een zekeren Martijn te hulp, zooals in zijn aardige charge op Paaps Koningsrecht" en zijn vermakelijke boutade tegen de korte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van Appeldoorn en Van Vliet : Zie toch eens, Martijn, hoe in een nieuw boek de geschiedenis der nieuwe letterkunde wordt beschreven en verbaas u over zooveel foutiefs". Onze Ainsterdamsche krentenbrood jes, Martijn, waren nooit zoo zwart van zoete oogjes, als dit fragment van historische fouten". Nooit hevig overdreven iu zijn lof of zijn afkeuring, laat hij ons toch nooit in twijfel wat hij er precies van denkt. Uit elke beo-jrdeeling is een zinnetje te lichten waarin zijn oordeel staat en dat hij dan verder heeft uitgewerkt en beredeneerd. Van Couperus: Ik wil nederig erkennen, dat Couperus met zijn boek ..De stille kracht" eeu werk stichtte, waarvoor ieder Hollander hem dankbaar mag zijn. Want het is de poëzie van onze heerschappij over Indiëen het. iiuuilijkste antwoord in den laatsten tijd op de vele vragen over Indiëgedaan." Van mevrouw La Chapelle Koobol: Niet de fabel vooral, maar de bewerking, niet <le stof vooral, maar de vorm maakt de kunst, en bewerking en vorm zijn bij mevrouw La Chapelle Koobol van de minst hartver scheurende soort. Huur uitdi ukking, haar zegging gaan niet ven^r dan do oppervlakte van uw gemoed, en het kippenvel is door haar niet uitgevonden. Van Frans Bastiaanse : Hij is nog in de war, kent zichzelf nog niet. In de zeer een voudige ervaringen had hij de kracht moeten zoeken, het heroïsche en het ongewone lagen buiten de sfeer zijner aandoening. Maar hij zal het wel begrijpen gaan !" Van S i ij n Streuvels : Is bij niet uit den hemel komen vallen, dat Vlaamsehe, wonder ? Is het niet of nu eerst het boerenbestaan zijn poëet vond en de glorie van Kubuis en Jordaens thans eerst weder opvlamt'.'" Van Van Deyssel; Hij kan een zeer onbe trouwbaar kritikus zijn, wijl hij geoordeeld heeft in waanwijsheid over zich zelf', bevaugeiiheid tegen den schrijver (Couperus) en het groote vau eeu ongemeen boek (De stide kracht) niet zag." Van Van Hulzen : In den grond zijns harten is hij een goedhartig man, die, met hoeveel onbevangenheid hij ook trachtte de wereld aan te zien, geen hater werd van mensch en leven, maar moedig zijn weg ging. te veel met zich zelf bezig, om aan on vruchtbare bespiegelingen over de slechtheid van anderen zijn beste kracht te geven. Hij moge niet de wereld niet dwepen, en zijn meening over haar hebben, zijn ei/on werk gaat hem in de eerste plaats ter harte, en de ijver aan dien arbeid stemt hem tot een zekere wolgeinocdhcid. correctief voor het venijn van zijn oordeel". Van Herman Kobbers: Hij is zelf iemand met het ontvankelijk gemoed vau l'aul. In drukken van zinnen en hersenen beide hou len zijn ziel in voortdurende golving en bet gedruisen is ernstig, diep en welluidend". Van Johan do Meester: In welk toover! lan l heeft deze gelukkige de melodie gevoni den. die zijn w^rk vuu een lief verhaaltje tot eeu innig poëem verhief." Van Anna de Savornin Lóhman : Van de velen die in de laatste jaren over den Haag schreven, vertiouw ik mejiiii'r. De S. L. wel het minst: Zij lijkt mij het minst van allen in de stemming om naar billijkheid te oordeeleii". liet wil ons ten slotte voorkomen dat de lezers van de Loco mot: f? aan Dr. Van Deven ter kritieken een leiddraad en een houvast i hebben gehad en dat niïnog in 't moeder: land lezers er dat aan kunnen hebben. II. DEKKIXK. Albe:tine Smulders. In den trein het is altijd de grommoljaeht langs neerkruipende en opduikende puien, langs groene landen, langs bosscheu en heu vels en borgen, langs brokjes coloiiet dichtbij en ver-af in de vlakte of op do hoogten: ge huchtjes, dorpjes, steden. 't Is steeds bij het naderen van een metro pool het knersc.nd-wringcn, het óm-krampen op de ijzers 't schokken langs hooge kazernewijken, stille arheiders-buitenbuurten, 't aangrommelen onder de hooge dempende kap van een perre-nhal. Of dat gebeurt bij zonnig daglicht, of bij rogentriostig weer; of' dat het gebeurt iu den avond of zelfs in den nacht, als daarbuiten het lund iu zwarte stilte geUitou neerligt, met alleen hier of daar wat lirhtmist. en heldere lichtoogjes glimmend van nabij en van verre hier pulseert immer het leven. Bij de suizing van witte priemstraleiido electrische booglauipon in den laten nacht, ratelen en «.'rommelen hier de wielen, hijgen en zuch ten de locomotieven, klappen de deuren, en schreeuwen de stemmen, even lawaaiig als overdag. In den trein het is altijd hetzelfde langs en bij den weg en in de passagiers is ook maar weinig variatie. Er zijn drie of vier groote groepen, te onderscheiden naar klee ding, taal, manieren en aroma. Men vindt deze specimen van den reizenden njenseh in alle lauden gelijk; alleen de nuances verschil len. Wat zou er dan voor interessants over In den trein" zijn te feuilletonneeren? Soms zal hot reisgezelschap: soms zal de landstreek, die wij doorvliegen; soms zaleen Wanneer harde stormen het gladde water van onzen levensstroom, niet slechts nu en dan eeu golfje van even opbevende ontroering, driftig hebben opgewoeld, wanneer zij de teere bloesems van ome illusiën bulderlachend hebben afgewaaid en ze neergesmeten over de aarde als het blanke lijkkleed voor om stervende zelf; en we willen dan niet laaghartig ons verdooven, ons ongevoelig maken voordat wreede dat door ons leven trekt, en wegzwijmen zooals iu de donkere bedvveming van Kloos' Adoratie-Cyclus, o dan zal het diepe inzien in een iijnvoelend maar toch altijd rustig zieleleven, dat zich als een bleeke bloem voor ons heeft opengeplooid, ons weer stiller en lijdelijker stemmen. Zoo'n rust gaat er uit van de Verzen" die hier voor me liggen. Het is niet de blauwe kalmte van zomerzonlicht dat als eeu kokende gloed over het water drijft, niet de purperen stilte van rozenkleuren, die in een hellen middag uit donker groen opgianzen, dat alles is nog te zwaar doorgt-urd van den vollen dag-adem; maar de bleeke rust van waterleliön die zii:h te slapen hebben gelegd op een avondvijver. Ze zija zoo zacht geduisterd die verzen; en al klagen ze ons vau treurend verlangen en droeve weemoed dat wij nu zoo heel anders voelen, en al klinken ze soms even lachend op van beminnende vreugde om het intieme van hei leven, terwijl dat mooie zich i u die oogenbliüken voor óns vochtig-turend oog verduisterd heeft; altijd zullen we toch spraakloos blijven luisteren naar die zoete stem, ja, mis zelven, met de beweeglijkheid en het dikwijls niet ingehoudene vau onze emoties, leolijk gaan vinden tegenover zooveel rustig zelf bedwongen gevoel. Luister : A F 8 C II K I I). Nog even en ilau /ie ik ji; verdu'ijnc.i), KlciU slnllk li-iiui'lje tru'Cll ^rij/.r lucht; Je vuttst;i[> wovdl, fen vreemd eu ver geruelit Je klare uo^eii /ie ik niet merr seliijnen. Noi;' ev< n en dan ben je Iiee'u'v^aaii Kit kunde, naakte, tro'istel.uoi'e daLicn, /uilen me telkens seluviend kinnen vragen, Hun 't /.<>nuii£\variue k.eed weer om te slaan. Mat ZDU ik \\vl v o M' liet's je kunnen ^eveii Nu ik je hand vuel boven in mijn Irmil r Heel /o. (e \\onrdei'. die iu H eeuz;unn laud Xaehte muziek stii zinden in je ieven'r Mijn ongen zonden dan vol tranen staan \'}i\ 'l was te duaas \\anniei' je mij zag wceuen, Tiieu en ik uist m'n /ou i;-inir met je lienen ! Beu 'k vroolijk laeheiid vau je wrggegaau. Ach' we voelen dat afscheidswee zoo diep, l we zien hoe die heete tranen teruggedrongen i worden in die lachend-iiastarende oogen, we j hooren dat drooge wegslikken van opkroppend l verdriet, (iéu hooge passie, zooals waaraan ! Kloos zich laat gaan, maar rust, altijd diezelfde j mooie rust die door de gedragen klanken, door ele golvingeu der gevoelsmuziek stil heencadeuseert. En dan: V K RL A \ <; EN. Ik mueht wel zwijgen, maat' ik kan liet niet. Wier is het lente, in de bei'kcnt<>]>|>eu \\iegeu de kkiie \ogels heen eu \\e.jr, Hel bij'je zoemt om vle violeuknoppen. De Uuidei's strijken b'j de duiuvoos neer, De iee.i\\nk or^-rlt in de Inelit /.iju lied : Ik inoeht wel zwijgen, miiar ik kan het niet. Ik heb je lief en /al j;1 nonit verbeten, Je schaduw viel in 't zunlicht van mijn pad ; line liet' je uas. dat heb ik pas geweten, Toru ik vt.or aliijd je verloren had; ]k zie lenig in 'c \va/ige \er>ciiiei, lic mochl «el /.\\ijjjeii, maar ik kin liet nut. Schreit daar geen verlaten smart door die regels? is niet ieder woord een traan tiitgesnikt niet in handenwringende ontzetting, maar in berustend verlangen '.' Dit nog : C A /ACH T V O O R B IJ. Ga zaclil voorbij de kamer mijner droomt u, Kom, iaat ze slapen, kal; ze toe h alleen! Gij lijkt een knaap in 't stil vci-livk g'ko-nen, D:e kust de kimlers wakker, ecu voor een, Xet ze. op z'n knie en /al hun wat verhalen Kn stoeit met hen ol' ni^elir ook ui bi'-<nif, Tot kooitjes blo/eu, blauwe kijkers stralen Ku ze gdoovin, dut de inorg. u komt. Dan gaat bij heen eu moeder moet maar «eten line t kleide goeiJ,e wet r iu ra-te ra dit Kn ~\\ e zij 't eecst zijn traantjes dce ve.rgi ten ; l.aug moet ze zingen tot er geen mier waakt. tin >td vo>rbij de kr'jmcr inijner drooNie», Och iaat ze slapen, laat /c toch a^een, Als zij ontwaki n eu zij u zien komen: Hen ausl gctu liedje en mij a rust is licrn. 't Is goddelijk-mooi zoo te kunnen Le>'en, maar nog mooier om dat Levens-begrijpen zoo beminnelijk voor ons te kunnen maken door het allerzuiverst verklankeii vau het allerzui verst gevoelde. Dat zijn nu niet de drie verzen waarin de kunst van Albertine Smulders haar hoogste bereiken viert, maar de drie, die misschien het gelukkigst het Leven waarvan zij de heer lijke openbaring zijn, karakterizeeren. Len Leven, dat niet met machiige schokken zich overmoedig opdringt langs ruwe om standigheden, dat dan weer in stomme wan hoop neerligt, geslagen door een overweldigend noodlot, dat nu eens in een weelde-ver rukking klank-wellustig opjubbelt, dan weer zijn krampende smarten verbeten uitvloekt, maar een leven dat zich zelf bewust leeft in stil verlangen, dat door alle, van de sterkste tot de fijnste aandoeningen geroerd wordt, eu ons dan zacht-rluisterend zegt, wat het voelde. Meu heeft wel eens beweerd, dat anders denkenden blind staan tegenover Katholieke KUNST, maar de volle waardeering vanden priester-dichter <jezelle hebben dit voor het verleden gelogenstraft, eu het hartelijke mee voelen met de echt-katholieke dichteres Albertiuc Smulders zal dit opnieuw weer krachtig ontkennen. W a r m o n d. ? LEO BALET, pr. station, soms zal de trein zélf onze aandacht bezighouden. -Maar steeds zullen wij rammelschudden over nieuwe wissels. Altijd zullen neerkruipen eu opduiken de telegraafpalen langs onzen weg. ilaar die weg zal telkens gaan naar nieuwe landen en nieuwe steden. Lu andere gezichten van andere menschen zullen telkens bij het eerste uiorgeiigrauwen in onzen coupe ons tegengeeuwen. Die nacht van den rit, als in 'n beestenkooi, van 'Turijn naar Modane, waarvan ik nu als eerste reine ga vertellen, zal niet licht uit m'n gedachten gaan. Ik heb in m'n leven heel wat nachtjes doorgebracht iu den coupé; daaronder ook wel derde-klasse-nachtjes wat bijv. op de Duitsche snellijnen volstrekt geene beproeving is maar zóó een elleu; digen nacht, als dien winternacht tusschen die Italiaansche schooiers, op weg van Turijn | naar Modane .... i Maar laat ik vertellen ! Ik kwam uit het Concerto Uotnano niet het cai'é-chantant, waar eiken avond voor ; een publiek van jonge luitenaiitjes iu gei tailleerde eu eng om de dijen strakkende uniformen ; van zwierige kabotijntjes, met bespikkelde hoedlinten, met Ueberbiettli manieren, met dichter-oogeii, smeek-lokken, 1 en papieren sigaretjes tusschen de dunne j dekadente lippen ; van juflies niet vlam-roode en bont-gele manteljassen, een gran spettacolo" wordt vertoond maar uit de daar mee annexe Skating-rink. 't Café-chantant Een belangfiite aanwinst yoor onze koloniale i. Xnar de Anti! len m Venezuelii, door H. J. VAX Kol,, geïllustreerd niet vele afbeeldingen en kaarten. Leiden, A. W. Sijtholl', !M>4. .)2 blz. Het keurig uitgevoerd, rijk geïllustreerd en boeiend geschreven werk van den heer Van Kol mag met recht eene belangrijke, zeer welkome bijdrage lieeten tot de kennis van onze West-Indische eilanden. Toegerust met een scherpe opmerkingsgave en een voorbeeldeloozen oiiderzoekingsijver, is het den schrijver gelukt, ons een helder beeld te geven van land en volk dier in Nederland nog zoo weinig bekende koloniën en heeft hij ons een blik doen slaan in de economische toestemden aldaar op een wijze, die boven onzen lot' verheven is. Want hoe armzalig was tot hiertoe de litteratuur over de Nederlandsche Antillen; hoe weinige schrijvers over dat deel van ons koloniaal bezit wisten vooral datgene te geven, waarmede de Bestuurder zijn nut kan doen en dat kan bijdragen, betere toestanden iu het leven te roepen Terecht heeft de schrijver begrepen, dat vergelijking met de omringende vreemde koloniën, die oneer grootendeels gelijksoor tige natuurlijke omstandigheden verkeeren, het best kon leiden tot het doel, dat hij zich bad voorgesteld, en zoo zien wij hem het eerst koers zetten naar Barbados, de Eugelsche bezitting, waar vóór de concurrentie met den beet wortel en vóór de invoering der suikerpremiën in Europa een ongekende welvaart heerschte. Hoewel de heer Van Kol wegens het uit breken eener pokkenepidemie het merk waardige eiland, dat in onze kolonie Suriname vooral als herstellingsoord van malarialijders genoemd wordt, niet mocht betreden, toch geeft, hij ons in zijn werk een leerrijk beeld van de oorzaken van het tijdperk van verval, waarin dit schoone eiland zich bevindt, en waarmede wij voor onze suikerproduccerende koloniën ons voordeel kunnen doen. Ook hier zal, zegt de schrijver, de Staat naast de hulp, die het verleende door grants" en botanische stations no^ op andere wijze te hulp moeten komen, om het eens zoo welvarende, nu overbevolkte land voor totalen ondergang te behoeden. Laat Nederland voor zijne kolonie Suriname de geschiedenis van het eens zoo bloeiende eiland ten nutte maken, en zoo spoedig mo gelijk breken met het stelsel eener eenzijdige cultuur ! Barbados toch is n groote riett.uin, zegt de schrijver, en staat of valt met de suikerprijzen, doch M 'gezien hiervan, ver meerdert dit verkeerde systeem het gevaar was al lang uit, en Turijn sliep over de i hoogo grijze galerijen en de mistpleinen, i zooals Amsterdam slaapt in den voornacht. i Achter rosbrandende venstervlakken wak kerde het leven nog door, en iu de Skatingrink begon het pas. Daar kabbelde de stroom van nacht-menschen nu zachtkens binnen. en kruil'de de galerijen vol, waar de bezige kellners de eerste nikkelen koelvateu met llessehen panje aanbrachten. Kleurige lichte kapelletjes met beschilderde kopjes begonnen er met rokken-geruisch om te wapperen langs do poenige signori met hunne zwnrt-opgedraaide knevels. (-reen wonder, dat zóó uit de warme ge zelligheid van den Rink, ik nu. in de een zaamheid van de stille mistige straten daar buiten, de koude naursieestigheid intens ge voelde ; te heviger, omdat zich vau mij nu ' ook dat gevoel meester maakte, datdeDuiti schor zoo juist betitelt: moralische Kater. Ik had in het liefelijke Torino, die heerlijke I'o-stad. nog wel wat anders gedaan dan Venuouth gedronken en macaroni gegeten, en zoo was er eb iu mijne portemonnaie ontstaan, wat alweer ten gevolge had. dart ik derde-klasse naar huis zou moeten reizen. Ku dat ontstemde mij nu ; want ik bedacht hoeveel aangenamer het reizen met den snel trein, in de kussens van een leege tweedeklasse geweest ware. Toch wist ik me te troosten. Ik had immers een rustigen trein uitgezocht, een trein, die om nul uur vijfen-veertig van l'orta N"nova afging. Daar zou wol nagenoeg geen uieusch meegaan, en ik zou dus wel een rustig hoekje weten te vinden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl