Historisch Archief 1877-1940
No. 1412
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
niet, omdat de melodie misschien wat veel is
opgeofferd aan de declamatie van den tekst.
Een intelligent zanger en fijngevoelend pianist
hebben bier echter een schoone taak te
vervullen.
Oscar Koels componeerde het sonde een
edel ridder lijn", oud lied gezongen, door
Livina, in het lyrisch drama de witte
Kaproeneu" van L. Lierevromv-Coopman en G.
Dhondt. Zeer schoon is hier de oiule geest
getroffen. Een echt dankbaar en friscli lied !
Van Jlugo JSTolthenius vindt men het
bekende Diep in het denneubosch" van
Helene Swarth. Eeu klankgehooue
klavierpartij strekt tot harmonische!) grond van dit
uitstekend geslaagd lied.
Paul Lebrun componeerde een gedicht van
G. Antheunis. Er woont een vogel in mijn
liart". In tegenstelling met Blockx' lied, 13
hier zeer veel werk gemaakt van de melodie
der zangstem. Hier en daar misschien ietwat
zoet, maar in ieder geval niet zonder
aanvallige teederheid, zal dit lied vooral op
dilettanten grooten indruk maken.
Met Kerstroos" op woorden van W. E.
Kaïidi is Hendrika van Tussenbroek hier ver
tegenwoordigd. Zeer eenvoudig, misschien
wei wat te eenvoudig ia vooral het
eerste gedeelte van het stuk opgevat. Het
komt mij voor dat de eigenaardige prosodie
van het gedicht mej. van Tussenbroek moei
lijkheden heeft veroorzaakt, die zij niet ge
heel heeft overwonnen. De declamatie der
vierde maat van de zangstem is daarbij niet
gelukkig.
Het is L. F. Brandts Buy s gelukt het versje
van Heye Veroeidend" op recht poëtische
wijze weer te geven. Het zalzieh naast het andere
overal bekende liedje van E. D. ljijzcl wel bur
gerrecht verschaffen. De eerste twee maten re
citatief in de pianopartij treden op als zo uden zij
later nog een rol spelen, hetzij in de zangstem
of in de pianopartij. Ik begrijp niet waarom
de componist ze dit niet heeft laten doen.
Het Duiveken der Zonne", van Edw. Criel
(de woorden zijn van Kenéde Olercq) heelt
evenals zoovele andere liederen uit dezen
bundel een zeer dankbare en goed geschreven
klavierbegeleiding. Het is een genot zulk een
pianopartij te spelen.
De begeleiding in Angelus" van Jac. J.
Euygrok, op het gedicht van V. H. de la
Montagne, is wel wat al te sober uitgevallen.
Overigens is het een lief wijsje, vooral ook
geschikt om door kinderen gezongen te worden.
De bundel wordt afgesloten met \V.
Landré's Woudliedje" van Jan Duno, een
vloeiend mooi lied voor mezzo-sopraan.
Gelijk alle vroegere uitgaven van het Wil
lemsfonds is de druk zeer mooi en duidelijk
en het papier goed. De prijs der afzonderlijke
nummers komt mij wel wat hoog voor en
zal aan een druk debiet niet bevorderlijk zijn.
Mejuffrouw Fémine Sehults heeft in haar
twee bundels liederen een goeden smaak aan
den dag gelegd voor lyriek. Er zijn ook lie
deren bij waarin zij zeer goed geslaagd is de
stemming van het gedicht weer te geven.
Het Oud-Liedekeu vau Hel. Swarth, ook
Lenteweelde" van Jeanette Nijhuis komen
mij wel het best voor. In enkele
andere liederen had de pianopartij wat in
teressanter kunnen behandeld zijn. Zoo klinkt
deze in Avondliedje wel wat schriel, door het
langzame tempo en de ver uiteenliggende
noten der gebroken accoorden.
In den tweeden bundel vindt men verzen,
welke voor het talent van mejuffrouw Schultz
nog te moeilijk zijn. Het lied van Kloos ver
langt meer dan de vinding van een eenvoudige
melodie en een daarbij passende begeleiding.
Hier verwacht men stemming, door harmonie
en belangrijke klavierbewerking. Mejuffrouw
Schults studeere vooral veel goede moderne
liederen; zij leere wat de Duitschers noemen
hare Gestaltungskraft" uitbreiden en
beproeve hare krachten voorloopig aan eenvoudige
teksten.
De heer Hendrik van Oort heeft in zijn
vier liederen proeven gegeven,van een natuur
lijke, weinig pretentieuse begaafdheid. Die
Glückliche", een wiegenlied van Ad. Schultz,
waarvan de melodie zoo kalmpjes aan zijngang
gaat, wordt opgevolgd door Julius Sturm's
Es f u h r ein Fischer wohl ber den See."
Ook hier is alles vloeiend geschreven, hoewel
men wel wat krachtiger accenten zou
gewenscht hebben. In Letzter Wunsch" van
denzelfden dichter is gestreefd naar een belang
wekkender pianopartij. Het is een later opus
dan de twee straks genoemde liederen.
Kückblick" (tekst van Christian Hoeppl) is
het rijpste der vier liederen en zeer dankbaar
en goed voor de stem geschreven.
Cornelis Dopper heeft zijn verzen gezocht
bij Otto Julius Bierbaum. Het zijn
Liebeslied", Sehnsucht" en die schwarze Laute".
Ook Dopper bezit aanleg voor lyriek. Indien
hij in zijn pianopartij wat meer afwisseling
had gebracht, zou de indruk veel grooter zijn
geweest. Waarom spiegelen zich onze jonge
toondichters niet aan goede voorbeelden,
oF&uilkfon.
zoowel van in- als van uitheemsche compo
nisten.
Kor Kuiler is een onzer toondichters die
in hunne klavicrbewerkingon als voorbeeld
kunnen gesteld worden. T\vee teksten van
Aura Ixitter hoeft hij ditmaal gekozen.
,,In verschwiegeuer Nacht" is eeu zeer duister
en somber, maar vol stemming gecomponeerd j
lied. Het tweede Ich ghiub' lieber Schatz:'
het sprekende (evenbeeld daarvan. Wel moei
lijk maar toch goed in do vingors en klankvol
ruischt de pianopartij hiervan voorbij.
Hut lied van Kriens is een dier eii'ectvolle
saloncomposiiiën, die niet veel diepte hebben,
in sterke contrasten het publiek trachten in
te palmen (b.v. een fortissimo met crescendo
plotseling gevolgd door ?<?</')» maar met de
noodige chic voorgedragen steeds verzekerd
kunnen zijn van haar succes.
(Slot roll/t). AXT. AVERKAMI'.
iiHiiiiliiiHMiiiinjiiiiiiiiiimMiiiiliuiimiiiituiiiitmiilillimiiiimiiiiiiMii
HuUamlsche UelJeltrh' van d< n <l<iff.
Kronieken van CIIAHI.ES M. VAX
DKVEXTEU, Nieuwe bundel. Haarlem
H. D. Tjeeiik Willink.
Ken der onbillijkheden in Van Eedens
eerste opstel over woordkunst is geweest,
dat hij dr. Ch. M. van Deventer noemde
onder hen, die er, naar zijn meening, kritisch !
op los kwaken, met een vrijmoedig gerekkek- |
kek, waaraan men duidelijk kan hooren, dat
ze ia hingen tijd geen ooievaar hebben gezien.
Want het is de verdienste van den kritiek
schrijver Van Deventer wiens oordeel er
waarlijk wezen mag dat hij zich voor niet
meer uitgeeft dan hij werkelijk is en dat
zijn, bescheiden en gemoedelijk,
gerekkekkek ook inderdaad zijn eigen geluid is.
Hij heeft geschreven, voor de lezers van i
het Indische dagblad De Locomnticf in de
jaren 11)01 en 1901', wat hij dacht van enkele
boeken, die er dien tijd verschenen. En dat
vindt men hier bijeen.
Een oogenblik zal, bij de lectuur van dezen
bundel, de gedachte rijzen of er eigenlijk wel
reden was om kritieken, geschreven voor een
dagblad en voor dagblad lezers en met geen
blijkbare pretenties vau meer voorname soort,
welwillende en meestal waardeerende be
schouwingen over litteratuur vau den dag
te doen herdrukken of zij wel de uitgave in
dezen vorm waard waren. In onze couranten
en tijdschriften worden kritieken geleverd, die
evengoed of beter zijn dan deie, die ook
door het gehalte der opmerkingen
litterairwetenschappelijke of kunst-historische
beteekenis hebben en die toch met de courant
of het tijdschrift, waar zij geplaatst waren,
het graf der vergetelijkheid ingaan.
Om een enkel voorbeeld te geven,
voldoendsprekend : de meeste tooneelfeuilietons van
Joh. de Meester in de .V. 11. l'.
Maar de wenschelijkheid van herdruk in
blijvenden vorm heeft ten slotte alleen de heer
Van Deventer, die zijn lezers publiek kent, met
zijn uitgever uit te maken.
Kn, 't boek eenmaal gereed, mag er van
gezegd, dat het zijn waarde heeft, voor wie er
belang in stelt te weten wat een verstandig
en blijkbaar welbelezen man, dacht van de
boeken die hij in zijn rustige studeerkamer
las, met een blaadje wit papier voor zich
en een potloodje klaar achter het oor. En
dan vooral van waarde voor menschen, die
de besproken boeken óók gelezen hebben.
De kritiek van Dr. Van Deventer is van
de goedaardige soort. Zij is, wat men pleegt
te noemen, opbouwend. Zóó slecht is in Van
Deveuter's meening geen boek, of hij vindt er
nog wel iets goeds in. En als de schrijver maar
doorgaat op den goeden, hem door Dr. Van
Deventer gewezen, weg, zal zijn volgend boek
wel aan de vereisehten voldoen.
Maar wat hij slecht en wat hij goed vindt,
wijst hij met voldoende motiveering aan, zóó
dat men ook al is men 't er niet mee eens
begrijpt, waarom de heer Van Deventer prijst
of-laakt. De eigen autoriteit van beschaafd,
veelbelezen man, die hij daarbij in 't geding
brengt, blijft zoo bescheiden op den achter
grond, is zoo volkomen vrij van arrogantie, dat
men verplicht is haar even trouwhartig te
aanvaarden als ze wordt aangeboden.
Deze kritieken zijn van volkomen eerlijk
heid en ongerepteu goeden trouw. K ij alle
verscheidenheid van litteratuur die Dr. Van
Deventer hier beoordeelt, tamelijk uitvoerig
meestal, komt niet eenmaal eigen voorkeur voor
den dag. liet is hem alles even goed, hij
beoordeelt het zóó als 't zich aanbiedt, met
zijn onbevangen smaak volk- meening. En
bekrompen is hij zeker niet.
Kritiek va:i kritieken te geven is daarom
vooral een penibele all'aire, omdat de twee
dehands kritieiH allicht geneigd is tut de
vraag, of hij met de geleverde beoordeelinsren
ns kan wezen. Maar tegenover Dr. Van
Deventer, wiens oordeel vrijwel met het
gcldende van den dag overeen komt en bij
3H 3en tzein.
TURIJN?MONDANE.
DOOK
KAKEL BLOC'II.
Wij leven snel.
Als in den trein, wanneer een wisselend
panorama voorbij-schuifel-schudt zoo
schijnt in het groote en in het kleine leven
om ons het landschap in groepeering en
Btoffage te wisselen.
Wij leven snel, ook al leven wij sleurig.
Wij slapen, wij ontwaken, wij ontbijten. Wij
werken, wij lunchen; wij werken; wij bitte
ren ; wij eten onze zoutebolletjes ... wij
drinken onze thee. Wij gaan uit. Wij worden
ziek. Wij . ..
Er breekt een staking uit... een oorlog . ..
er wordt een dynarniet-aanslag gepleegd . ..
er sterft een koning of een keizer... er
verdwijnt een volk!
Alles schon dagewesen : wij schu Iden in
ons eigen mooie compartimentje sleurigjes
voort. Wij reizen kalmpjes on,;e levensreis
verder.
Wij hebben onze eigen trein-avonturen,
onze oponthouden, onze kleine en grooto
deraillementen.. ..
En het groote leven om ons; wat de kranten
! zeggen van den wereldloop van den dag
wat de tooneel- on litteratuur-, de
uiuzieken beeld-kunstenaars ons zeggen van anderer
leven en anderer lijden wat onze eigen
omgeving ons daarvan zegt . . . dat alles is
voor ons... uit het compartimentje van ons
eigen bestaan bekeken . . . wat daar achter
de hippende telegraafpalen van oiueii levens
weg voorbij-vibreert. Wij glijden er langs
en wij zien het . . . maar wij reizen niet om
dat te zien . . . wij zijn nu eenmaal geen
luxe-reizigers. We reizen voor en om
onszelven.
Is er in onzen tijd, onzen nerveu/en tijd
van bestaaiis-strijd, vim uitsluitingen en
stakingen, van dt kadeiitendom. socialisme,
perversiteit, christeüjkheid, automobielen,
lyddiet en Hercules-gordels eigenlijk wel n
novellistisch milieu, dat zoo van alle schok
kingen en schuddingen over de wissels van
| het leven is doordinderd, als: het
treinleven?
In den trein" dat is je ideale titel voor
het werk eens huldigen feuilleton-auteurs
in den trein"... daar ziet men de wereld,
de wereld met z'n tragiek en z'n humor.
de arme wereld, de rijke werold; de wereld,
zoo die in schaduw ligt ouder de donkere
wolken van Domheidsmacht, en de groene
zonnigegoudlicht-golveniIe wereld der vrijheid.
In den trein ; als men veel in zijn leven
gereisd heeft, overlegt men, dat er over
geheel de wereld het uiterlijke
Zondagsleven misschien uitgezonderd niets
nvormigers en niets geHjkers bestaat, dan
juist: liet treinleven.
wien niemand in bescherming behoeft ge
nomen, omdat* hij niemand, ouk al is hij 't
niet met 'm e^n-<, onbarmhartig behandelt.
vervalt die moeilijkheid
Men kan /e zonder voorbehoud waar leereu.
In dit boek zijn drie en dertig schrijvers
in zes en dertig opstellen behandeld. De
meeste opstellen dnn.'en niet als titel dien
van het behandelde boek. maar een min of
meer vernuftige aanduiding. Ken genees
kundig treurspel" staat boven de beoordee
ling van De koele meren", ,,Ue mine in
liotterdam" boven Annie de 'Joogh, .,IJen
symbolische sirafpredicatie" boven Habel"
Kijk en arm" b >ven Inwijding, Ken zelf
kweller" boven Levensgang" enz.
Behalve voor tv ij n Streu.els raakt de
kritieksclirijver voor geen der behandelde
schrijvers iu enthousiasme, maar verreweg de
meesten hunner bewondert hij zeer: ( Ymperus.
Vim Deyssel. Kobbers, lleyer:nans, Kmants,
De Meester. Ansink, dut zijn z'n litteraturen.
En in elk van zijn opstellen over hen drukt
hij hen de hand en klopt hen brauf-bniat"'
O]> den schouder.
Soms spreekt hij z'n sujetten zelfs persoon
lijk aan: Wat deksel, meneer Verbur-gh".
Eilieve, mijnheer Wagen voort". Ik wil den
heer Van Keden twee kleine en n groote
vraag doen" wat een beetje mal is, walit
hij wist wel te voren dat de heer Van Keden
er niet op antwoorden zou ; soms heeft
hij 't ook tegen een onbekende mevrouw"
of mejuU'rouw" zoo in de .lustus van
Kil'ensche trant, wat eveneens een beetje
mal is;
Maar beste mevrouw, met allo respect
voor uwe sexe gezogd, noch Leonie, noch
Eva kunnen mij zoo heel veel schelen als
ik over Couperus boek spreek en het kost
mij eenige moeite bij hen te verwijlen'.
Is hij spotlu.stig, dan roept hij een zekeren
Martijn te hulp, zooals in zijn aardige charge
op Paaps Koningsrecht" en zijn vermakelijke
boutade tegen de korte geschiedenis der
Nederlandsche letterkunde van Appeldoorn
en Van Vliet :
Zie toch eens, Martijn, hoe in een nieuw
boek de geschiedenis der nieuwe letterkunde
wordt beschreven en verbaas u over zooveel
foutiefs".
Onze Ainsterdamsche krentenbrood jes,
Martijn, waren nooit zoo zwart van zoete
oogjes, als dit fragment van historische
fouten".
Nooit hevig overdreven iu zijn lof of zijn
afkeuring, laat hij ons toch nooit in twijfel
wat hij er precies van denkt. Uit elke
beo-jrdeeling is een zinnetje te lichten waarin zijn
oordeel staat en dat hij dan verder heeft
uitgewerkt en beredeneerd.
Van Couperus: Ik wil nederig erkennen,
dat Couperus met zijn boek ..De stille kracht"
eeu werk stichtte, waarvoor ieder Hollander
hem dankbaar mag zijn. Want het is de poëzie
van onze heerschappij over Indiëen het.
iiuuilijkste antwoord in den laatsten tijd op de vele
vragen over Indiëgedaan."
Van mevrouw La Chapelle Koobol: Niet
de fabel vooral, maar de bewerking, niet <le
stof vooral, maar de vorm maakt de kunst, en
bewerking en vorm zijn bij mevrouw La
Chapelle Koobol van de minst hartver
scheurende soort. Huur uitdi ukking, haar
zegging gaan niet ven^r dan do oppervlakte
van uw gemoed, en het kippenvel is door haar
niet uitgevonden.
Van Frans Bastiaanse : Hij is nog in de
war, kent zichzelf nog niet. In de zeer een
voudige ervaringen had hij de kracht moeten
zoeken, het heroïsche en het ongewone lagen
buiten de sfeer zijner aandoening. Maar hij
zal het wel begrijpen gaan !"
Van S i ij n Streuvels : Is bij niet uit den
hemel komen vallen, dat Vlaamsehe, wonder ?
Is het niet of nu eerst het boerenbestaan
zijn poëet vond en de glorie van Kubuis
en Jordaens thans eerst weder opvlamt'.'"
Van Van Deyssel; Hij kan een zeer onbe
trouwbaar kritikus zijn, wijl hij geoordeeld
heeft in waanwijsheid over zich zelf',
bevaugeiiheid tegen den schrijver (Couperus) en het
groote vau eeu ongemeen boek (De stide
kracht) niet zag."
Van Van Hulzen : In den grond zijns
harten is hij een goedhartig man, die, met
hoeveel onbevangenheid hij ook trachtte de
wereld aan te zien, geen hater werd van
mensch en leven, maar moedig zijn weg
ging. te veel met zich zelf bezig, om aan on
vruchtbare bespiegelingen over de slechtheid
van anderen zijn beste kracht te geven. Hij
moge niet de wereld niet dwepen, en zijn
meening over haar hebben, zijn ei/on werk
gaat hem in de eerste plaats ter harte, en
de ijver aan dien arbeid stemt hem tot een
zekere wolgeinocdhcid. correctief voor het
venijn van zijn oordeel".
Van Herman Kobbers: Hij is zelf iemand
met het ontvankelijk gemoed vau l'aul. In
drukken van zinnen en hersenen beide hou len
zijn ziel in voortdurende golving en bet
gedruisen is ernstig, diep en welluidend".
Van Johan do Meester: In welk
toover! lan l heeft deze gelukkige de melodie
gevoni den. die zijn w^rk vuu een lief verhaaltje
tot eeu innig poëem verhief."
Van Anna de Savornin Lóhman : Van de
velen die in de laatste jaren over den Haag
schreven, vertiouw ik mejiiii'r. De S. L. wel
het minst: Zij lijkt mij het minst van allen
in de stemming om naar billijkheid te
oordeeleii".
liet wil ons ten slotte voorkomen dat de
lezers van de Loco mot: f? aan Dr. Van Deven
ter kritieken een leiddraad en een houvast
i hebben gehad en dat niïnog in 't
moeder: land lezers er dat aan kunnen hebben.
II. DEKKIXK.
Albe:tine Smulders.
In den trein het is altijd de grommoljaeht
langs neerkruipende en opduikende puien,
langs groene landen, langs bosscheu en heu
vels en borgen, langs brokjes coloiiet dichtbij
en ver-af in de vlakte of op do hoogten: ge
huchtjes, dorpjes, steden.
't Is steeds bij het naderen van een metro
pool het knersc.nd-wringcn, het óm-krampen
op de ijzers 't schokken langs hooge
kazernewijken, stille arheiders-buitenbuurten, 't
aangrommelen onder de hooge dempende kap van
een perre-nhal.
Of dat gebeurt bij zonnig daglicht, of bij
rogentriostig weer; of' dat het gebeurt iu den
avond of zelfs in den nacht, als daarbuiten
het lund iu zwarte stilte geUitou neerligt,
met alleen hier of daar wat lirhtmist. en
heldere lichtoogjes glimmend van nabij en
van verre hier pulseert immer het leven.
Bij de suizing van witte priemstraleiido
electrische booglauipon in den laten nacht, ratelen
en «.'rommelen hier de wielen, hijgen en zuch
ten de locomotieven, klappen de deuren, en
schreeuwen de stemmen, even lawaaiig als
overdag.
In den trein het is altijd hetzelfde langs
en bij den weg en in de passagiers is ook
maar weinig variatie. Er zijn drie of vier
groote groepen, te onderscheiden naar klee
ding, taal, manieren en aroma. Men vindt
deze specimen van den reizenden njenseh in
alle lauden gelijk; alleen de nuances verschil
len. Wat zou er dan voor interessants over
In den trein" zijn te feuilletonneeren?
Soms zal hot reisgezelschap: soms zal de
landstreek, die wij doorvliegen; soms zaleen
Wanneer harde stormen het gladde water
van onzen levensstroom, niet slechts nu en dan
eeu golfje van even opbevende ontroering,
driftig hebben opgewoeld, wanneer zij de teere
bloesems van ome illusiën bulderlachend
hebben afgewaaid en ze neergesmeten over
de aarde als het blanke lijkkleed voor om
stervende zelf;
en we willen dan niet laaghartig ons
verdooven, ons ongevoelig maken voordat wreede
dat door ons leven trekt, en wegzwijmen
zooals iu de donkere bedvveming van Kloos'
Adoratie-Cyclus,
o dan zal het diepe inzien in een
iijnvoelend maar toch altijd rustig zieleleven,
dat zich als een bleeke bloem voor ons heeft
opengeplooid, ons weer stiller en lijdelijker
stemmen.
Zoo'n rust gaat er uit van de Verzen" die
hier voor me liggen.
Het is niet de blauwe kalmte van
zomerzonlicht dat als eeu kokende gloed over het
water drijft, niet de purperen stilte van
rozenkleuren, die in een hellen middag uit donker
groen opgianzen, dat alles is nog te zwaar
doorgt-urd van den vollen dag-adem; maar
de bleeke rust van waterleliön die zii:h te
slapen hebben gelegd op een avondvijver.
Ze zija zoo zacht geduisterd die verzen;
en al klagen ze ons vau treurend verlangen
en droeve weemoed dat wij nu zoo heel
anders voelen, en al klinken ze soms even
lachend op van beminnende vreugde om het
intieme van hei leven, terwijl dat mooie zich
i u die oogenbliüken voor óns vochtig-turend
oog verduisterd heeft; altijd zullen we toch
spraakloos blijven luisteren naar die zoete
stem, ja, mis zelven, met de beweeglijkheid
en het dikwijls niet ingehoudene vau onze
emoties, leolijk gaan vinden tegenover zooveel
rustig zelf bedwongen gevoel.
Luister :
A F 8 C II K I I).
Nog even en ilau /ie ik ji; verdu'ijnc.i),
KlciU slnllk li-iiui'lje tru'Cll ^rij/.r lucht;
Je vuttst;i[> wovdl, fen vreemd eu ver geruelit
Je klare uo^eii /ie ik niet merr seliijnen.
Noi;' ev< n en dan ben je Iiee'u'v^aaii
Kit kunde, naakte, tro'istel.uoi'e daLicn,
/uilen me telkens seluviend kinnen vragen,
Hun 't /.<>nuii£\variue k.eed weer om te slaan.
Mat ZDU ik \\vl v o M' liet's je kunnen ^eveii
Nu ik je hand vuel boven in mijn Irmil r
Heel /o. (e \\onrdei'. die iu H eeuz;unn laud
Xaehte muziek stii zinden in je ieven'r
Mijn ongen zonden dan vol tranen staan
\'}i\ 'l was te duaas \\anniei' je mij zag wceuen,
Tiieu en ik uist m'n /ou i;-inir met je lienen !
Beu 'k vroolijk laeheiid vau je wrggegaau.
Ach' we voelen dat afscheidswee zoo diep,
l we zien hoe die heete tranen teruggedrongen
i worden in die lachend-iiastarende oogen, we
j hooren dat drooge wegslikken van opkroppend
l verdriet, (iéu hooge passie, zooals waaraan
! Kloos zich laat gaan, maar rust, altijd diezelfde
j mooie rust die door de gedragen klanken,
door ele golvingeu der gevoelsmuziek stil
heencadeuseert.
En dan:
V K RL A \ <; EN.
Ik mueht wel zwijgen, maat' ik kan liet niet.
Wier is het lente, in de bei'kcnt<>]>|>eu
\\iegeu de kkiie \ogels heen eu \\e.jr,
Hel bij'je zoemt om vle violeuknoppen.
De Uuidei's strijken b'j de duiuvoos neer,
De iee.i\\nk or^-rlt in de Inelit /.iju lied :
Ik inoeht wel zwijgen, miiar ik kan het niet.
Ik heb je lief en /al j;1 nonit verbeten,
Je schaduw viel in 't zunlicht van mijn pad ;
line liet' je uas. dat heb ik pas geweten,
Toru ik vt.or aliijd je verloren had;
]k zie lenig in 'c \va/ige \er>ciiiei,
lic mochl «el /.\\ijjjeii, maar ik kin liet nut.
Schreit daar geen verlaten smart door die
regels? is niet ieder woord een traan
tiitgesnikt niet in handenwringende ontzetting,
maar in berustend verlangen '.'
Dit nog :
C A /ACH T V O O R B IJ.
Ga zaclil voorbij de kamer mijner droomt u,
Kom, iaat ze slapen, kal; ze toe h alleen!
Gij lijkt een knaap in 't stil vci-livk g'ko-nen,
D:e kust de kimlers wakker, ecu voor een,
Xet ze. op z'n knie en /al hun wat verhalen
Kn stoeit met hen ol' ni^elir ook ui bi'-<nif,
Tot kooitjes blo/eu, blauwe kijkers stralen
Ku ze gdoovin, dut de inorg. u komt.
Dan gaat bij heen eu moeder moet maar «eten
line t kleide goeiJ,e wet r iu ra-te ra dit
Kn ~\\ e zij 't eecst zijn traantjes dce ve.rgi ten ;
l.aug moet ze zingen tot er geen mier waakt.
tin >td vo>rbij de kr'jmcr inijner drooNie»,
Och iaat ze slapen, laat /c toch a^een,
Als zij ontwaki n eu zij u zien komen:
Hen ausl gctu liedje en mij a rust is licrn.
't Is goddelijk-mooi zoo te kunnen Le>'en,
maar nog mooier om dat Levens-begrijpen zoo
beminnelijk voor ons te kunnen maken door
het allerzuiverst verklankeii vau het
allerzui verst gevoelde.
Dat zijn nu niet de drie verzen waarin de
kunst van Albertine Smulders haar hoogste
bereiken viert, maar de drie, die misschien
het gelukkigst het Leven waarvan zij de heer
lijke openbaring zijn, karakterizeeren.
Len Leven, dat niet met machiige schokken
zich overmoedig opdringt langs ruwe om
standigheden, dat dan weer in stomme wan
hoop neerligt, geslagen door een overweldigend
noodlot, dat nu eens in een weelde-ver
rukking klank-wellustig opjubbelt, dan weer
zijn krampende smarten verbeten uitvloekt,
maar een leven dat zich zelf bewust leeft
in stil verlangen, dat door alle, van de sterkste
tot de fijnste aandoeningen geroerd wordt, eu
ons dan zacht-rluisterend zegt, wat het voelde.
Meu heeft wel eens beweerd, dat anders
denkenden blind staan tegenover Katholieke
KUNST, maar de volle waardeering vanden
priester-dichter <jezelle hebben dit voor het
verleden gelogenstraft, eu het hartelijke mee
voelen met de echt-katholieke dichteres
Albertiuc Smulders zal dit opnieuw weer
krachtig ontkennen.
W a r m o n d. ? LEO BALET, pr.
station, soms zal de trein zélf onze aandacht
bezighouden. -Maar steeds zullen wij
rammelschudden over nieuwe wissels. Altijd zullen
neerkruipen eu opduiken de telegraafpalen
langs onzen weg. ilaar die weg zal telkens
gaan naar nieuwe landen en nieuwe steden.
Lu andere gezichten van andere menschen
zullen telkens bij het eerste uiorgeiigrauwen
in onzen coupe ons tegengeeuwen.
Die nacht van den rit, als in 'n
beestenkooi, van 'Turijn naar Modane, waarvan ik
nu als eerste reine ga vertellen, zal niet licht
uit m'n gedachten gaan. Ik heb in m'n leven
heel wat nachtjes doorgebracht iu den coupé;
daaronder ook wel derde-klasse-nachtjes
wat bijv. op de Duitsche snellijnen volstrekt
geene beproeving is maar zóó een
elleu; digen nacht, als dien winternacht tusschen
die Italiaansche schooiers, op weg van Turijn
| naar Modane ....
i Maar laat ik vertellen !
Ik kwam uit het Concerto Uotnano niet
het cai'é-chantant, waar eiken avond voor
; een publiek van jonge luitenaiitjes iu
gei tailleerde eu eng om de dijen strakkende
uniformen ; van zwierige kabotijntjes, met
bespikkelde hoedlinten, met
Ueberbiettli manieren, met dichter-oogeii, smeek-lokken,
1 en papieren sigaretjes tusschen de dunne
j dekadente lippen ; van juflies niet vlam-roode
en bont-gele manteljassen, een gran
spettacolo" wordt vertoond maar uit de daar
mee annexe Skating-rink. 't Café-chantant
Een belangfiite aanwinst yoor onze koloniale
i.
Xnar de Anti! len m Venezuelii, door H.
J. VAX Kol,, geïllustreerd niet vele
afbeeldingen en kaarten. Leiden, A.
W. Sijtholl', !M>4. .)2 blz.
Het keurig uitgevoerd, rijk geïllustreerd
en boeiend geschreven werk van den heer
Van Kol mag met recht eene belangrijke,
zeer welkome bijdrage lieeten tot de kennis
van onze West-Indische eilanden. Toegerust
met een scherpe opmerkingsgave en een
voorbeeldeloozen oiiderzoekingsijver, is het
den schrijver gelukt, ons een helder beeld te
geven van land en volk dier in Nederland
nog zoo weinig bekende koloniën en heeft
hij ons een blik doen slaan in de economische
toestemden aldaar op een wijze, die boven
onzen lot' verheven is.
Want hoe armzalig was tot hiertoe de
litteratuur over de Nederlandsche Antillen;
hoe weinige schrijvers over dat deel van ons
koloniaal bezit wisten vooral datgene te
geven, waarmede de Bestuurder zijn nut kan
doen en dat kan bijdragen, betere toestanden
iu het leven te roepen
Terecht heeft de schrijver begrepen, dat
vergelijking met de omringende vreemde
koloniën, die oneer grootendeels gelijksoor
tige natuurlijke omstandigheden verkeeren,
het best kon leiden tot het doel, dat hij zich
bad voorgesteld, en zoo zien wij hem het
eerst koers zetten naar Barbados, de Eugelsche
bezitting, waar vóór de concurrentie met
den beet wortel en vóór de invoering der
suikerpremiën in Europa een ongekende
welvaart heerschte.
Hoewel de heer Van Kol wegens het uit
breken eener pokkenepidemie het merk
waardige eiland, dat in onze kolonie Suriname
vooral als herstellingsoord van malarialijders
genoemd wordt, niet mocht betreden, toch
geeft, hij ons in zijn werk een leerrijk beeld
van de oorzaken van het tijdperk van verval,
waarin dit schoone eiland zich bevindt, en
waarmede wij voor onze suikerproduccerende
koloniën ons voordeel kunnen doen.
Ook hier zal, zegt de schrijver, de Staat
naast de hulp, die het verleende door grants"
en botanische stations no^ op andere wijze
te hulp moeten komen, om het eens zoo
welvarende, nu overbevolkte land voor totalen
ondergang te behoeden.
Laat Nederland voor zijne kolonie Suriname
de geschiedenis van het eens zoo bloeiende
eiland ten nutte maken, en zoo spoedig mo
gelijk breken met het stelsel eener eenzijdige
cultuur ! Barbados toch is n groote riett.uin,
zegt de schrijver, en staat of valt met de
suikerprijzen, doch M 'gezien hiervan, ver
meerdert dit verkeerde systeem het gevaar
was al lang uit, en Turijn sliep over de
i hoogo grijze galerijen en de mistpleinen,
i zooals Amsterdam slaapt in den voornacht.
i Achter rosbrandende venstervlakken wak
kerde het leven nog door, en iu de
Skatingrink begon het pas. Daar kabbelde de stroom
van nacht-menschen nu zachtkens binnen.
en kruil'de de galerijen vol, waar de bezige
kellners de eerste nikkelen koelvateu met
llessehen panje aanbrachten. Kleurige lichte
kapelletjes met beschilderde kopjes begonnen
er met rokken-geruisch om te wapperen langs
do poenige signori met hunne
zwnrt-opgedraaide knevels.
(-reen wonder, dat zóó uit de warme ge
zelligheid van den Rink, ik nu. in de een
zaamheid van de stille mistige straten daar
buiten, de koude naursieestigheid intens ge
voelde ; te heviger, omdat zich vau mij nu
' ook dat gevoel meester maakte,
datdeDuiti schor zoo juist betitelt: moralische Kater.
Ik had in het liefelijke Torino, die heerlijke
I'o-stad. nog wel wat anders gedaan dan
Venuouth gedronken en macaroni gegeten,
en zoo was er eb iu mijne portemonnaie
ontstaan, wat alweer ten gevolge had. dart
ik derde-klasse naar huis zou moeten reizen.
Ku dat ontstemde mij nu ; want ik bedacht
hoeveel aangenamer het reizen met den snel
trein, in de kussens van een leege
tweedeklasse geweest ware. Toch wist ik me te
troosten. Ik had immers een rustigen trein
uitgezocht, een trein, die om nul uur
vijfen-veertig van l'orta N"nova afging. Daar zou
wol nagenoeg geen uieusch meegaan, en ik
zou dus wel een rustig hoekje weten te
vinden.