De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 17 juli pagina 7

17 juli 1904 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1412 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E RL A N D. veranderd. Amsterdam o.a. had toen zijn ?electrische trammen nog niet. Wat omtrent Haarlem en omstreken is gezegd, zou eenige aanvulling noodig hebben en zoo is er licht nog wel meer. Maar tot den tijd, toen dit ?deel werd afgesloten, is voor zoover ik zien kan 't voornaamste bijgewerkt, Iets er aan toe te voegen moge mg vergund zijn. Als Dr. Blink op de markt te Haarlem stilstaat voor het standbeeld van Laurens Janzoon Coster, zegt "hij : Fier staat daar het metalen beeld van den man, dien wij als den uit vinder van de boekdrukkunst vereerd hebben; maar de historische kritiek heeft Haarlem ook weder een gedeelte van dien roem af handig gemaakt." Wat hij toen nog niet weten kon en zeker onlangs met ingenomen heid zal hebben vernomen, dat is, dat de Kerkje te Limmen. historische kritiek bij monde van een vak man, Mr. Charles Enschedé, naar het schijnt dien roem toch weer heeft gehandhaafd. De schrijver geeft in dit eerste deel veel, zeer veel, maar hét kon niet anders, of hij moest er herhaaldelijk op wijzen, dat hij ook vry wat stof ongebruikt moest laten. Zal dit, laatste niet bij toeneming't g$f»l moeten zijn? Nog maar een klein gedeelte van het land tusschen Eems en Schelde zelfs nog maar een gedeelte van Hollend is in dit ?eerste deel bewerkt. Als Ik denk aan wat in Holland alleen op dejielfde wij ze inge richt nog over is gebleven, dan vraag ik: zal dit het tweede deel niet eischen, als, om slechts iets te noemen, Rotterdam, Dor drecht, Gouda, Delft, de Zuid-Hollandsche ?eilanden, de vruchtbare en belangwekkende landstreken, de vqjelbeteekenende waterwegen ten 'zuiden van den Haag, het Gooi, de Zaanstreek, de stadjes en dorpen in Water land, de verstorven steden aan de Zuiderzee, <le.(rijke landbouwstreek in Noord-Holland, de polders van Beemster, Schermer, Züpe e.a., de Noord-Hollandsche eilanden tot hun recht zullen komen? Mag ik een deel verwachten voor de ge westen, die bij velen onzer landgenoot en in derdaad weinig bekend zijn, Zeeland met zijn «igenaardig, vergeten aanhangsel ten Z. van de Schelde, Brabant met den Bosch en Breda en de Tilburgsche nijverheid, Limburg, Zuid-limburg vooral, met Maastricht en Roer mond en zijn in ons land zoo geheel eenige bergnatuur, een land voor wandelaars, maar om recht te worden genoten, voor wan delaars alleen, is dan niet te vreezen, dat, om niet te «preken van de druk bezochte ?en daardoor bij allen overbekende gedeelten van Utrecht en Gelderland, nog veel te weinig bekende provinciën als Friesland en Gronin gen, Overijsel met het in zoo menig opzicht merkwaardige Twenthe,met zijn veenkoloniën, met zijn Frederiksoord enz, het vaak miskende ?en toch zoo aantrekkelijke Drenthe, waar de Schr. geboren en zeker uitstekend te huis is, te vluchtig bezocht zullen moeten worden? Voorloopig is dit een bedenking tegen de inrichting van dat werk, dat volgens het prospectus ten doel heeft, ons land beter te doen kennen in zijn schoonheid en eigenaar digheden", dat er te veel ruimte is afgestaan aan Holland, aan den Haag en Amsterdam, aan Haarlems omstreken enz., die waarlijk niet onbekend zijn, al zijn zij op zichzelf verdienstelijk beschreven. Ik had iets anders verwacht, iets waarbij juist de heer Blink zulk een uitnemende gids had kunnen zijn, en naar ik hoop in de volgende deelen ook inderdaad zal blijken te wezen. Op bl. 330 lezen wij onder de rubriek : Enkele blikkmin het Noordelijk gedeelte van N.-Holland wij mogen dit gedeelte van ons land niet onge zien voorbijgaan, hoewel iet door weinigen bezocht wordt". Mij dunkt, omdat het door weinigen bezocht wordt, had het ook histo risch merkwaardige W.-Friesland er behoefte aan, om meer dan in vogelvlucht" te worden gezien. In dit opzicht had ik meer willen vinden in den trant van hetgeen gezegd is ?over de, ook wel niet overbekende, land streek langs den Ouden Rijn. (Bl. 173 e. v.) Wanneer ik het eerste deel doorlees, verge tende 't prospectus met zijn klacht en zijn belofte, dan zeg ik gaarne: dankbaar en voldaan"; dankbaar voor wat dr. Blink gaf ?en voldaan met hetgeen hij geven wilde. Maar toets ik 't tot dusver geleverde aan wat ik verwacht had op grond van de uit spraak : herhaaldelijk hoort men de klacht, ?dat de Nederlanders de schoonheden van hun geboortegrond niet waardeeren; de oorzaak van dat verschijnsel ligt veelal daarin, dat het eigen land te weinig bekend is", dan meen ik te mogen zeggen: dankbaar w«l, maar voldaan niet geheel". Als de geachte Schrijver 't met deze opmerking van een ouden wandelaar niet geheel oneens is, dan leide hij ons bij voorkeur door zulke land streken, die buiten den stroom der gewone toeristen liggen en 't noodig hebben en ver dienen, door den landgenoot beter te worden gekend. Haarlem, April 1904. J. CEAANDIJK. De Yereeniging Rembrandt." Toen, niet lang geleden, de heer Rud. J. Kijzer overleed, is op verschillende wijze aan de nagedachtenis van dezen Amsterdammer, die voor de Nederlandachc kunst veel gedaan heeft, hulde gebracht. Zijn grootste verdienste is ongetwijfeld geweest, dat hij mede den stoot gegeven heeft tot het totstandkomen der Vereenigiag Rembrandt", aan wier werkzaam heid Nederland het behoud van menig kunstwerk, dat anders over de grenzen zou zijn gegaan, heeft te danken. Er bestaat sinds het midden der 18e eeuw te Amsterdam een gezelschap onder de zinspreuk Arte et Amicitia", welks devies, met een kleine wijziging, door de later gestichte Maatschappij, die op het Rokin zetelt, werd overgenomen. Kunstliefhebbers van naam als Ploos van Amstel, Elzer, Brondgeest, Mendes de Leon waren leden van Arte", dat steeds uit twaalf effectieve leden" be stond. Het is dus wel een besloten kring, zooals de 18e eeuw er vele deed ontstaan, Dikwijls viel het moeielijk, open plaatsen aan te vullen, want alle leden moesten met de toelating van nieuwelingen ge noegen nemen. Waren er echter personen, die niet tot effectief lid" benoemd konden worden, doch op wier gezelschap de meerderheid der leden prijs stelde, dan hadden die leden de bevoegdheid, hen tot eereleden" te benoemen. Zulk een eerelid hadj totSalle bijeenkomsten toe gang. %?& Het bestuur van Arte" bestaat uit een voorzitter en een secretaris, De voor zitter leidt de bijeenkomsten op de minst plechtstatige wijze, de secretaris roept de leden tot de vergaderingen op, die, in de wintermaanden, ns in de veertien dagen worden gehouden. Een penninmeester kent de vereeniging niet, daar geen contributie geheven wordt. Om beurten ontvangen de leden hun medeleden des Vrijdagsavonds bij zich aan huis. Men bezichtigt dan de kunst werken, die het lid bezit; voorheen rookte men daar lange pijpen bij en deed zich aan een glas fijne wijn tegoed. Nu hebbem sigaren de pijpen vervangen, en is wijn niet meer de eenige drank, waaraan men zich vergast, terwijl men de onderwerpen van den dag, vooral die, welke tot de beeldende kunst in betrekkin g staan, be spreekt. * Sinds het jaar 1837 was de heer Jb. de Vos Jbz. voorzitter van Arte. Toen hij in 1878 overleed, volgde de heer A. Willet hem op. In het jaar 1883 nam de heer Carl Schöffer den voorzitterstoel in, en noodigde, in Februari, zijn mede leden uit tot een bijeenkomst te zijnen huize, ten einde te beraadslagen over de vraag, of en door welke middelen te be reiken zou zijn, dat kun'stwerken van oude meesters, waarvan reeds zoovele door verkoop naar het buitenland waren fegaan, in de toekomst voor ons land ehouden konden blijven. Aanleiding tot die vraag gaf de op handen zijnde veiling der oude teekeningen, door wijlen den heer Jb. de Vos Jbz. bijeengebracht. Het was toch te voorzien, dat men in het buitenland gretig gebruik zou maken van deze schoone gelegenheid, om voor verzame lingen aankoopen te doen, daar werken van den eersten rang onder den hamer zouden komen. In deze vergadering toonde de heer Kijzer zich een der voornaamste voor standers van het plan. Men besloot, zich tot de Regeering te wenden, om te weten te komen of men op haar mede werking zou kunnen rekenen. Hoewel de Regeering te kennen gaf, de zaak van harte toe te juichen, moest zij tevens verklaren, geen geld te kunnen besteden aan aankoopen. Daarop werden de heeren Jac. Ankersmit Jr., Rud. J. Kijzer en C. Schöffer tot een commissie benoemd, om, geheel onafhankelijk van Arte" al datgene te doen, wat zou kunnen leiden tot berei king van het beoogde doel. De commissie begreep terecht, dat men zich niet moest bepalen tot de komende veiling, maar dat men een vereeniging in het leven moest roepen, die er voor zou hebben te waken, dat de kunst schatten, die zich nog in Nederland bevonden, daar zooveel mogelijk bleven. Mr. G. van Tienhoven, Burgemeester van Amsterdam, op de hoogte der plannen gebracht, was dadelijk bereid als EereVoorzitter op te treden; daarna ver klaarden ook de heeren Gerard A. Heineken, H. J. de Marez O yens en Mr. J. A. Sillem, daartoe aangezocht, deel van de commissie te willen uitmaken. Zoo werd dan de Vereeniging Rembrand" opgericht met een bestuur van veertig leden. Haar doel zou zijn geld te verschaffen, om kunstwerken te koopen die anders voor Nederland verloren zouden gaan. Die kunstwerken zouden dan later aan Rijk, Gemeenten of andere openbare lichamen worden overgedaan. Intusschen, eer het zoover was, ging uit den aard der zaak veel tijd verloren. En daar de Vereeniging in Mei, toen de veiling De Vos zou plaats hebben, nog geen rechtspersoonlijkheid bezat, kon zij nog niet optreden. Toen werd besloten, te trachten, een voorloopig renteloos voorschot te verkrijgen. Men vond velen bereid, hierin deel te nemen, en op den dag vóór de veiling was te Amsterdam voor ?57,000, daarbuiten voor ?10,800 ingeschreven; van dit bedrag is ongeveer ?50,000 voor aankoop besteed. Bij Koninklijk besluit van 24 Sep tember 1883 werden de statuten der vereeniging Rembrandt" goedgekeurd en was zij dus als rechtspersoon erkend. Verscheidene kunstwerken van groote waarde heeft zij voor Nederland weten te behouden. Daaronder behooren: de albums der familie Ter Borsh, die teekeniugeu van beroemde eu minder be roemde meesters uit de 17e eeuw, be vatten, en nu in het Rijksprentenkabinet berusten; de zilveren drinkschaal, ge dreven door Adam van Vianën, en in 1649 vereerd aan Hans Schonat, die het orgel der Luthersche kerk in den Haag gemaakt had, welke schaal nu in het Rijksmuseum berust; de schilderij van Nicolaas Maes, voorstellende een biddende vrouw, voor heen eigendom van Felix Meritis," nu in het Rijksmuseum; de schilderij van Jan Vermeer van Delft, voorstellend een dame met een mandoline, die van haar dienstmaagd een brief ontvangt, welke schilderij werd aangekocht op de veiling Messchert van. Vollenhoven en nu in het Rijksmuseum berust; de schilderij van Judith Leyster, voorstellend een vroolijk man, nu in het Rijksmuseum; de zilveren reliekhouder, in 1362 door Elyas Scerpswert te Utrecht vervaardigd, nu in het Rijksmuseum; het landschap van Rembrandt, voorheen in het bezit van den Markies van Lansdowne, nu in het Rijksmuseum; het borstbeeld van Vincent Jacobsz Coster, in 1608 door Hendrik de Keijzer gemaakt, nu in het Rijksmuseum; het tegeltableau van Niculoso Italiano, uit Portugal afkomstig, nu in het Rijksmuseum. Dit zijn slechts de voornaamste werken. Tal van andere, van minder belang, doch toch ook van groote beteekenis, als voorwerpen van kunstnijverheid vooral, werden ook door de vereeniging aange kocht, en aan openbare verzamelingen overgedaan. | Bij zijn overlijden kon de heer Kijzer dns tevreden zijn over de stichting, tot welker oprichting hij zoo krachtig had medegewerkt. Toch zal hij niet zonder zorg voor de toekomst geweest zijn, Want de contributies daalden in de laatste jaren. Misschien zijn het onbekendheid met de Vereeniging en het schoone doel, dat zij nastreeft, die velen tot dusverre weer houden hebben, zich als contribueerend lid aan te melden. Reeds door ?5 per jaar bij te dragen, kan men contribueerend lid zijn, ofschoon natuurlijk ook hoogere bedragen gaarne worden aangenomen. Bij het jaarverslag ontvangt men een fraaie afbeelding van een aangekocht voorwerp van kunst. Ik hoop, dat deze regelen er iets toe mogen bijdragen, dat de Vereeniging Rembrandt het aantal harer leden zal zien stijgen. Dit zal haar in staat stelden, op den weg, tot dusver door haar be wandeld, te blijven voortgaan. Nederland mag trotsch zijn op zulk een instelling. A. W. WEISSMAN. UIT DE NATUUR. LXV. Kagax, de bloeddorstige. Het volgende is een vrije vertaling van een hoofdstuk uit W. Long's nieuw werk Beasts of the Field, en naar 't mij voorkomt het mooiste uit 't heele 'boek. Nu is er geen enkele reden om te twijfelen aan Long's betuiging, dat alle voorvallen en schetsjes in 't boek trouw naar 't leven zijn geteekend, zooals hij het heeft waargenomen ge durende vele jaren, dat hij in de wildernis heeft gejaagd en geobserveerd. Toch is stellig in het hier volgend relaas, van n nacht wezelleven, wel de uiterste grens bereikt van wat ons goed vertrouwen in des schrijvers bewering kan verdragen. Een goed spoorzoeker kan veel lezen in 't boek der natuur, dat aan anderen op die plaats slechts blanco blad zijden toont. Laat dit uw onmogelijk l" wat minder beslist doen klinken. Dit is de geschiedenis van een dag en wel van de laatste uit het leven vanKagax, de groo te wezel of hermelijn, die wit wordt in den winter, geel in de lente, en bruin in den zomer om zijn gemeene schelme rijen be ter te kunnen verber gen. oen Kagax uit zijn hol trad, dat tus schen de rotsen lag onder den ouden pijn boom, die door den bliksem was ver zengd, begon het net te schemeren. Dag en nacht ontmoetten el kaar en fluisterden haastig samen, zooals altijd in de groote hosschen. De dagdieren slopen naar hun nesten, vreedzaam, met een volle maag en slaperige oogen; de nachtwakers begonnen zich te bewegen in hun schuilhoeken, nijdig, hongerig en jankend. Overal kreten, roepen, piepen, gillen, geritsel, geschuifel, getrippel, gestommel, in de baderen, in de boomen, in de aarde en boven 't water, allemaal geluiden, die alleen de boschbewoners zelf zouden kunnen verklaren.! plFAIENCE l EN TEGEL J FABRIEK MOLLAND NAAML- VENN- CEV TE UTRECHT Kagax grijnsde en liet al zijn vinnige tandjes zien, toen zooveel stemmen opstegen uit het meer, den stroom en het bosch. Voor mij, allemaal voor mij, om te dooden", snerpte hij en zijn oogen kregen een rooden glans. Toen rekte en strekte hij het eene pezige pootje na het andere uit, rolde zich over en weer voor zijn hol, klom in een boom en sprong naar beneden van een zwiepend takje; alles om den slaap te verdrijven. Kagax had te lang geslapen en was kwaad op de wereld. Den vorigen nacht had hij gemoord van zonsondergang tot zonsopgang, het vele bloeddrinken had hem zwaar in 't hoofd, zoo goed als dronken gemaakt. Dien tengevolge had hij bijna den geheelen dag doorgeslapen; eventjes maar was hij opgestaan om een kwartel te dooden, die vlak voor zijn holletje op een oude boomstomp zy'n deuntje sloeg en hem wakker had gemaakt. Maar hij was toen nog te loom geweest om verder te gaan jagen, hij was teruggekropen in zijn hol en had den vogel onaangeroerd laten liggen op den stomp. Nu verlangde Kagax den verloren tijd in te halen, want voor Kagax is alle tijd ver loren, die voorbijgaat zonder te dooden. Daarom rent hij den ganschen nacht door, soms ook bij dag, en nauwelijks proeft hij het bloed van zijn slachtoffers; dan slaapt hij een paar uur achter elkaar, net lang ge noeg om kracht te verzamelen en nog meer kwaad te kunnen doen. Weer rekte Kagax zich uit, de slaap wilde nog niet wijken, toen plotseling op den heuvel boven hem een kort gekef en gesnikker zich liet hooren. Mecko, de roode eekhoorn, had een nieuw gaaiennest ontdekt en maakte er drukte over, zooals altijd als hij iets bemerkt wat hij niet eerder gezien heeft. Had eek hoorn tj e geweten, wie zijn herriemakerij had gehoord, dan zou hij zyn nek gewaagd heb ben in een sprong hals over kop naar een anderen boom en altijd maar rechtuit rechtaan. Want alle wilde dieren vreezen Kagax als de dood; maar geen wild dier weet, dat de herme lijn komt, vóórdat het te laat is. Kagax luisterde een oogenblik, een woeste grijns gleed over zijn spitsen snoet, toen sloop hu Toort in de richting van 't eekhoorngeluid. Ik was van plan eerst die jonge haasjes te dooden" dacht hij, maar die domme eekhoorn is beter om je beenen wat leenig te maken; ook om mijn neus wat te scherpen en de slaap er voor goed uit te drijven. Daar zit hij in die groote spar". Kagax had den eekhoorn nog niet gezien, maar dat hoeft ook niet; hij kan de juiste plaats, waar zijn prooi zit,beter bepalen met zijn neus en ooren, dan met zijn oogen. Toen hij eens zeker was van de plek, snelde hij voort zonder verdere voorzorgen. Mecko was midden in een lange snikkerikker tegen de gaaien, die hem uitscholden, toen hij een krasje hoorde tegen den schors onder hem ; hij draaide zich om, keek naar beneden en vluchtte met een gil van schrik. Kagax was al halfweg in den boom en het roodej vuur gloeide in zijn oogen' De eekhoorn ijlde naar 't eind van een tak, sprong van daar over op een lagere spar en liep die op tot in den top. Door den schrik was hij de drie paadjes vergeten, die hij anders zoo goed wist en hij sprong in wanhoop van vijftig voet hoog naar beneden op den grond; gelukkig kon hij zijn val breken door zich onderweg even te laten rondsingeren aan een dunnen veerenden tak van een jongen denneboom. Op den bodem gekomen holde hij weg, over steenen en stompen, en door het dichte onderhout naar een grooten eschdoorn, en vandaar door een dozijn andere boomen heen naar een andere reusachtige spar, waar hij tegen op klauterde; wild en angstig liep hij kris kras over en om alle takken heen en viel ten slotte, doodop, hijgend en piepend neer in een kleine holte, een scheur onder den stomp van een afgebroken tak. Daar dook de eek hoorn ineen tot den minst mogelijken omvang, en met doodsangst in zijn oogen overzag hij den stam beneden zich: Ver, heel ver achter hem kwam Kagax, grim mig, stadig naderend, stil en zeker als de dood. Hij sloeg geen acht op krassende klauwen of zwiepende twijgjes; hij keek niet eens uit naai den rooden staart van de eekhoorn, hij] luisterde niet naar de luide plomp vanMeeko's pooten, toen hy tegen den grond plofte. Een paar dappere vliegen vangers zagen de jacht en vielen op den gemeenschappelijken vijand aan, ze raakten hem haast met hun vleugels en schreeuwden, dat vijf en twintig andere vogels kwamen opzetten en meededen om den hermeUjn van streek te brengen. Maar Kagax lette er niet eens op. Zijn heele wezen was geconcentreerd in de punt van zijn neus. Als een bloedhond volgde hjj het spoor, klom tot in den top van den tweeden spar, snufte hier en daar, tot h\j het spoor van den eekhoorn beet had, waar deze door de lucht was gesprongen; hy snoof diep, lang, gerekt, en rook aan de lucht 'waar Mecko was doorgevlogen, volgde een tak die in dezelfde richting liep en sprong vandaar op den grond. Green tien voet van de plek waar de eekhoorn was neergekomen, plofte de hermelijn in 't zand. Daar vatte hij 't spoor weer op, volgde over steenen en stompen naar den eschdoorn, omhoog naar den derden zijtak rechts. Honderd meter ver, door takkenen bladeren, volgde de hermelijneneus de pootjes van den eekhoorn, dan in de reusachtige spar, waar het arme «fgetobte dier verscholen zat in de scheur onder den afgebroken tak, en waar het, half verlamd, verstijfd van angst, wachtte en staarde naar den stam onder hem. Eens in dezen reuzenspar werd Kagax voor zichtiger. Rechts en links, op en neer, gleed hij voort met ijzig geduld; van den laagsten tak tot boven i« den top, op en neer, neer en op liep hij weer honderd meter rond over eiken kronkel, elke lus, elke gaping van 't spoor. Tienmaal stond hij stil, liep terug, vatte een verscher spoor en liep weer door. Tien maal passeerde hij op een paar meter afstand van zijn slachtoffer; hij rook den eekhoorn duidelijk, maar hij versmaadde het zijn oogen te gebruiken, nu zijn neus het werk zoo uit muntend deed. Zoo kwam hij aan de laatste wending, volgde hij den laatsten tak, lijn neus op de schors, en liep recht toe op descheur onder den afgebroken tak, maar Mecko rillende ineen kromp, wetende dat het met hem gedaan was. Even gilde hu vaa doodsangst, maar nie mand in 't bosch lette er op; toen, n oogenblik knarsten er twee rijen scherpe tanden, en de eekhoorn viel uit den 'boom, sloeg met een doffen smak tegen den grond. Kagax liep den stam af, snuffelde een oogenblik aan het lijk zonder het aan te raken en sprong weg naar het hazenleger in de varens, waarvan hij in de morgenschemering de sporen had ontdekt; toen was hij te loom ge weest van 't bloedzaigen om erheen te sluipen. (Wordt vervolgd}. E. HEIMANS. J. J. BIESING, KunHthnndel. 's^GRAVENHAGE, MoleDstraat 65,65'en 61. Moderne Schilderijen, Aquarellen en Gravures. PRIJS ?7. MEUBEL-BAZAR, Singel 263 283, l>y de FaleioMtraat. Kantoor-Meubelen enz. J. MEIJERINK MEIJER. Telefoon SB«». AfflSTERDAm AARDEWERK EH TEGELS FABRJfSFmERK. i BINNEN-." :;:i:;:Huis INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN-VERSIERING 8DE&- WONING I2O -ROKIN ? I2O

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl