Historisch Archief 1877-1940
Ht>. 1413
BE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOORNEDERLAND.
verloren heeft" vinden wij'nitvoerig'bespróken
ih zijn hoofdstuk" hulp in nood" en hoe
nanwgezet de schrjjver al-les heeft nagevorscht,
moge o. -a. Wijken uit hetgeen hij aanvoert
tegen de grief, die Prof. Went heeft tegen
bet uitvoeren van niest, uit hetgeen hïj ons
mededeelt over het klimaat, over den treurigen
toestand van landbouw, handel en visscherij,
over 'bet op een te weelderigen voet
inge.fidhte bestuvrrsstelsel, om ook hier weder den
schold -van diéweergalooze ellende op het
?Gouvernement te werpen, dat aan * weten
schappelijk onderzoek nimmer dacht en dat
nu krachtig zal moeten ingrijpen, ten einde
eene schrikbarende uitbreiding der nooden
tegen te gaan. N
Als men ern-rtig wil", zoo eindigt vfei Kol
<Ht lezenswaardig hoofdstuk, is er wel'wat
goeds te doen in de richting, door niij in
Iwvenstaande regels 'aangegeven."
Van Bonaire, een der minst bevoorrei^ate
eilanden in dezen armoedigen archipel, ging
het naar Aruba, dat ook -wel tijden van droogte
kent, doch dat z\jn gond- en phosphaatmikien,
a§n -visscherij en aloëcurtunr heeft, ^Sar
Telen werk en een bestaan kunnen vinden.
Waardevolle gegevens verstrekt de schrij
ver ons over bovengenoemde onderwerpen,
over de in- en uitvoer, over de bevolking,
het onderwijs, ja welk onderwerp roert hij
met aan, dat bij kan dragen tot een juist
inzicht der diep treurige economische toe
standen.
Hrflp is ook hier noodig," zoo eindigt van
Kol. 'Het eenige wat de Neder! andsche
Regeering tot heden doet om de ellende te
lenigen, is het schenken van ? 194 aan hulp
behoevende vrijgemaakte slaven," en vraagt
hjj: zonden de bewoners van Aruba ook
zóó arm ijn, wanneer er een andere dan de
Nfiderlandsche vlag wapperde?"
Ook de toestand op het eiland Curacao
begint hopeloos te worden," zegt schrijver,
en aóó erg «Ie hier is het in -de \tndere
Antillen nooit geweest. Engeland heeft het
nooit zóó ver laten komen, doch tijdig inge
grepen, en, zooals wij zagen, met het rneest
bemoedigende resultaat." Niet minder dan
122 bladaijden wydt de schrijver; aan het
eiland Cnracao. Hier was het, d«t de reiziger
zich met voorbeeldeloozen ijver van alles op
de hoogte stelde, wat gedaan kon worden,
om het verval te fceenen, om welvaart te
brengen (?al is het" zegt hij, geen rykdom
en Tveelde"), waar thans honger en ellende
heersenen." Want," schreef hu reeds 25
Maart 1901. de eer van Nederland eischt, dat
mze West- Indische eilanden niet ten onder gaan."
Een droevig, doch waar beeld geeft de
schrijver ons van deze noodlijdende kolonie,
die waard is geholpen te worden, want al
zal, zegt Van Kol, Curacao wel niet een rijke
landbouwkolonie worden, toch zullen er
althans armoede en ellende verdwijnen, indien
de landbouw er onder wetenschappelijke
leiding komt, indien de Regeering eindelijk
ernst wil maken met de bestrijding der
droogte.
Doch bij dit alles, wat de reiziger met
groote bekwaamheid en takt onderzoekt,
overal waar het noodig was, met cijfers en
statistieken toelichtend, heeft de schrijver
recht op onze sympathie voor de wijze waarop
hij een onderzoek instelde naar de onver
kwikkelijke Santa Barbara-queastie, en voor
zijne pogingen tot afwending van het gevaar,
dat n enkel individu een geschenk der
natuur in een ramp doet ontaarden. Met het
geschenk der natuur worden de rijke
phosphaatbeddingen bedoeld, met het individu
de rijke Engelschman John Godden, die zich
evenals op de andere onzer West-Indische
eilanden het recht tot ontginning dezer rijk
dommen wist te verschaften en daarmede
enorme winsten wist te verkrijgen, waarin
ons gouvernement, ten gevolge van het ge
sloten contract, slechts uiterst bescheiden en
de insvoners dier kolonie en van het moeder
land bijna in het geheel niet deelden.
Het boek van Van Kol moge er ruimschots
toe bijdragen, in Nederland de oogen te ope
nen, want het gaat niet aan, dat enorme
rijkdommen voor het grijpen zijn, die nu
jaar in jaar uit door de willekeur van n
individu onaangeroer i blijven. Want thans
meent Van Kol meer dan ooit het recht
te hebben, om te beweren, dat de geheele
kolonie lijdt door de willekeur van n
individu."
Met eenigen goeden wil, of zelfs maar bij
toepassing van het gezond verstand, heeft de
heer Godden het nu maar in zijn macht, de
jarenlange quaestie langs minnelijken weg
tot een goed einde te brengen. Daardoor zou
wettelijke dwang, die anders kan noch zal
uitblijven, worden vermeden; want de be
staande toestand mag in geen geval langer
worden geduld."
Hoeveel moeite Van Kol zich gegeven
heeft, om zich ook hier nauwkeurig van alle
toestanden op de hoogte te stellen, blykt
niet minder uit zijne mededeelingen over de
HltniiiiimiiiiniiniInmiiilifiiniHiniHliiiinHiiiiiiiMMiiirrtiiHiimiiMiHiiiiMiiiiiiiiiiniiiiiiitfiriiiNiiiiiiiiHiMiiiHiiiiiiiiiiiiniiMMiiMiitiiii
bewoners van Curacao, waaruit men hem
weder als een hoogst sympathiek, ernstig en
eerlijk navorscher leert kennen, die in plaats
van, zooals helaas vele reisbeschrijvers doen,
alleen op de slechte eigenschappen van een
volk het licht te laten vallen, steeds de oorza
ken der slechte karakter eigenschappen tracht
op te sporen en de vele goede hoedanigheden
niet over liet hoofd ziet.
Overal komt men dan in onze West-Indi
sche koloniën tot de droeve overtuiging, door
Van Kol aan het slot van dit hoofdstuk
geuit: doch mogen wij den steen op hen
werpen, wanneer wij in de geheele geschie
denis nauwelijks op eenige nauwe pogingen
kunnen wijzen, om hen tot een hoog«r
standpunt op te voeren ? Wij hebben deze
bevolking, die aan onze hoede was toever
trouwd, voor wier ontwikkeling wij verant
woordelijk waren, eenvoudig aan haar lot
overgelaten en zouden wij nu mogen klagen
en hen verwijtingen doen, omdat wij doornen
oogsten, waar wij disteleii hebben gezaaid ?"
Bij het lezen van Van Kol's boek dacht
ik herhaaldelijk aan mijn eigeu ervaringen
betreffende de Suriuaanisehe negerbevolking,
en met instemming haal ik zijne slotwoorden
van het hoofdstuk ' Cura<;ao aan : en van
dat volk kan men maken wat men wil; het
is vatbaar voor hoogere ontwikkeling, dan
het tot heden door de treurige omstandig
heden, waaronder het opgroeide, nog kon
bereiken. Het verkeert nog in de periode
der kindsheid van de beschaving. Aan ons
de schoone taak, de heerlijke zending, het
daartoe op te leiden. Dien heiligen plicht
zullen wij niet van de hand wijzen."
Wil de lezer nog duidelijker overtuigd
worden, hij leze aandachtig het laatste
hoofdsiuk, dat tot titel draagt: De toekomst van
het negerras. Deze uitnemende beschouwingen.
die in zooveel opzichten overeenstemmen met
mijn eigen ervaringen aangaande den neger,
schonken mij de overtuiging, dat de heer
Van Kol nauwgezet heeft waargenomen en
gestreefd heeft naar waaiheid.
Hij moge dan nu en dan wat snel gereisd
hebben, om overal een degelijk onderzoek te
kunnen instellen, hij moge zich hier en daar
vergist hebben, bjj een zoo grooten overvloed
van feiten, wenken en degelijke beschou
wingen past het ons fouten en onjuiste
voorstellingen niet te zwaar te laten wegen.
Hetgeen ik hier uit den rijken inhoud van
deze hoogst belangrijke bijdrage tot de ken
nis onzer West-Indische bezittingen heb
medegedeeld, moge, naar ik vertrouw, vol
doende zijn, om de lezing aan een ieder aan
te bevelen, die belang stelt in onze koloniën
en die over de aldaar heèrschende toestanden
degelijk op de hoogte wil komen. Versprei
ding van kennis over onze koloniën is een
zaak van groot nationaal belang en het boek
van den heer Van Kol kan daartoe in hooge
mate bijdragen.
Ik meende in deze bespreking vooral den
nadruk te moeten leggen op de wonde plek
ken, die de kranige reiziger ons, dank zjj
zijn voorbeeldeloozen ijver, zijn helder oor
deel, en zijn ongeëvenaard waarnemingsver
mogen zoo duidelijk in het licht weet te
stellen.
Moge het den heer Van Kol gegeven zijn,
zijn hoogst sympathiek werk voort te zetten;
mogen we heui door geschrift of woord nog
menigmaal in de bres zien springen voor
die reeds zoo lang verwaarloosde, zoovele
jaren reeds noodlijdende koloniën, die
Neêrlands hoog^roemd koloniaal beleid te
schande maken of onze onmacht bewijzen.
's G r a T e n h a g e. Dr. H. VAN CAPPELLE.
NIEUWE UITGAVEN.
Weerlegging van prof. dr. J. K. A. Wertheim
Salomonsoris beschouwing over het Jahrbuchfür
sexuetkZwi-sch'nstufen,Sd, V, in het Tijdschrift
voor Strafrecht, Deel XII afl. 3, door L. S.
A. M. VON ROMER. Amsterdan, G. P. Tierie.
De gevolgen onzer handelspolitiek. Beschou
wingen naar aanleiding van jhr. H. Smissaert's
brochure Vrijhandel en Welvaart", benevens
een aanhangsel: Schets eener regeling tot het
verkrijgen eener met de waarheid overeen
stemmende statistiek van den in-, uit- en
doorvoer, door J. H. JANSEN. Maastricht,
Firma Weyerhorst.
Ongekend Leed, de physiologische ontwik
keling der geslachten in verband met de
homosexualiteit. Rede uitgesproken op cur
susvergaderingen van Rein Leven ' te Am
sterdam, Haarlem en Utrecht op den 16en
en 21cn Februari en den 9en Maart 1904, door
L. S. A.M.VON ROMER. Amsterdam, G. P. Tierie.
Cleg Kelly, uit het Schotsen van R. li.
CEOCKETT, vertaald door J. P. WESSELINK-VAN
ROSKU.M. Utrecht, W. de Haan.
Amsterdamsche Bond voor Lichamelijke
Opvoeding. 2e Jaarverslag, Anno 1Ü03. Am
sterdam, Mei 1904.
Een en ander nrer besmettelijke ziekten. Popu
lair* schets, door C. BAKKEK. Uitgegeven op
verzoek van het hoofdbestuur der
NoordiiiimiiiiiiimiMiiiiiiiimin
ifiiHMiitiimimiiiiiiiiiii
Hollandsche Vereeniging het Witte Kruis".
Haarlem, de Erven T\ Bohn.
Willelmi Capellani in Srederode PosUa
Monachi et Procuratoris Eg nondensis Chronicom, uit
gegeven door mr. C. PIJNACKEB HOEDIJK.
Amsterdam, Johannes Muller.
Het slapende leger, naar het Dnitsch, van
GI.AEA VIEBIG, vertaald door J. P-
WESSEIJXKVAN ROSSUM. Utrecht, W. de Haan.
Inhoud van Tijdschriften.
Orgaan van den Ned. Bond tot bestrijding der
vivisectie. Verschijnt maandelgk, redacteur
Hugo Nolthenius, No. l : L. S. van H. N.
De moraal van rijkdom en gezondheid", van
F. P. C. Lectuur" van O. Intern. Verein
zur Bekampfung der wissenschaftlichen
Tierfolter van O.
Eigen Haard, 'No. 30: Zooals de ouden
zongen ... ! door Louise B. B.. XVI. De
Laarder processie, met af b. De Oostersohe
Maankop, door J. K. B., met af b. Kiespijn.
Tentoonstelling van oude Koperwerken
(dinanderies, enz.) te Middelburg, met afb.
naar foto's van den heer C. W. Bauer te
Middelburg. Een vaderlandsche herinnering
verlevendigd, door J. Koopinans. (Slot).
Verscheidenheid: Een postzegelbeurs te
Parijs. Bloemen in de Londensche Parken. ?
Feuilleton: Een belofte, naar het Deensch
van Hedwig Winter. (Slot).
Op de Hoogte, No. 7: Van verre en Nabij.
Over de maand, die heenging (met illustraties),
door L. van -Rosse. Kijkjes in Amsterdam
(met afb.), door C. van Rijn. Aan het meer
van Lugano (met illustraties), door R. Z. K.
Geïllustreerde werken: 1. Monumentale kunst;
2. Luit.-Gen. J. B. van Heutsz, door E. de
Winter. Beeldende kunst. Reproducties
naar schilderijen in het museum te Dor
drecht. Schetsen. Boeren en Boerinnen",
schets uit Klein-Azië, door Charles David
van Lennep. Pentrekjes", door Dr. eiger.
Het uitzeilen van de haringvloot" (met
teekoningen), door Frank van Borgelen. ?
Uit de Natuur en 't Menschenleven. Een
aardig bolgewasje, door F. J. van Uüdriks,
Vacantie-uitstapjes, (met photografische op
namen); een briefje van Mathilda.?-Literair
Overzicht. Jtili-Tvjd*cliriften, door Is. Querido.
Over boeken, door Lector. TooneeL Het
Hollandsche Trio, door E. de Winter.
Dramamatische Kroniek, door L. van de Ca-ppelle.
Muziek. La vita uuova" van Ermano
WolfFerrari, (geïllustreerd), door Herman Ruiters.
Piet-Hein-Rlrapsodie, door W. J. Oorver.
IHIIIIlllHnHIIIIlllHIMMIIMMHIlHIMHIIIIIHmlHlmlHIMIHIIHtHIllmHIUM
zijn en toch goed U*»keH. dat kan iedere zuinige huisvrouw
mrt MAQOI" AROMA om te kruiden
U'«inigc <lrup]M}?N van dit alom gerenommeerde en bekroonde produkt voor liet opdienen bijgevoegd zijn voldoende
om aan groenten,vleezen,sauzen.soepen,zwakken bouillon enz.dadelijk een verrassend krachtigen en aangenameu smaak te geven.
Te verkrygen bij kruideniers en comestibleshandelaars In flacons van ?*?.*? tot ?'5.35.
JfKBSTs ondïrstfierüingfin: 4 groole Prijzen, 28 Gouden Medailles, 6 Eere-Diploma's, 5 Eere-Prijzen, zesmaal luiten mededinging, o a. 1859 en 1900 Wereldtentoofstelling Parijs.
Waar niet verkrijgbaar wende men zich tot het G ener aal-A gentuur voor Nederland en Koloniën PAUL HORM, Amslerdain.
SPAARZ
nilinttflllliliiilMiiimiimtniiiliiiniiHHiMMillHiiimMiiiiWMmimimiiiMiMiiiiiumiiimitiiiiiiMmiiMiiiiHinM iiiiiiimmimimiiMiiiiiiMlimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiMiimiiiiHiiiiiiiiiimilHiiiiiMMimiii
Mavronw E LIS K YAS ALCAR-S?flIOTLItfG
tNaar eene liontgravure in Eicf-n H tard (1892).
Internationale Kinierlitteratiinr,
Een boek uit den tijd der
ho'enmenschen en der holenbeereo".
Rulaman, eine Erzahlung aus der Zeit
des Höhlenmenschen und des H
hlenbaren", der Jugend undihrenFreunden
gewidmet, von Dr. D. F. WKINLAXD.
FÜNFTE unveranderte Auflage mit
Zeichnungen voor H. LEUTEMAX, Leipjjig,
. Verlag Otto Spamer, 190;-!.
Dat een boek als-dit juist mij bizonder moet
interesseer^n zal niemand verwonderen, daar
ook ik in mijn Eskimo- en Katl'erboeken
dergelijke laag in ontwikkeling staande volken
met voorliefde heb behandeld. Miar voor
mq was die taak veel gemakkelijker. Ik kon
maar in allerlei bibliotheken gaan fnufielen,
en vond daar alles wat ik noodig had in
dagelijke wetenschappelijke werken gedocu
menteerd, terwijl de heer Weinland zich met
slechts oneekere aanwijzingen op het gebied
der gissing moest bewegen, dat dubbel
gevaarïgk is, omdat je ei gen fantasie je daarbij zoo
licht parten gaat spelen. Het eerste wat hem
hier te doen stond, was : eengrondige studie te
maken van alles wat in verschillende landen
in oude holen tot nu toe gevond-en is, en
ook van die holen-zelve. Daartoe was Dr. W.
ja de beste gelegenheid, daar dicht bij zijn
woonplaats, in de Beiersche Alb", zich zulke
holen bevinden. En het waren juist deze
oude spelonken, die hem op het idee brachten,
dit boek te schrijven. Wanneer hij toch met
zijn kinderen daarlangs wandelde, dan ver
telde hij hun van de oervolken die daar
vroeger woonden, en hij trachtte hun een
beeld te geven van de;i (oenmaligen toestand
van het land en zijn bewoners. Maar, om
van de gewoonten en den beschavingstoestand
dezer laatsten oen beetje op de hoogte te komen,
moest hij een studie maken van do levens
wijze der nug thans levende volken, die in
Ivetzelfde ontwikkeling-stadium verkeeren.
En ook daartoe was Dr. W. in de beste ge
legenheid, want", zoo zegt hij in zijn voor
rede, schrijver dezes heeft menige nacht
doorgebracht in de met7>ahnbladeren gedekte
hutten der negers in het warme Zuiden, en
ook in de wigwam der Kanadeesche Indianen in
't koude Noorden zocht en vond hij dikwijls een
nachtverblijf. Zoowel het tropische oerwoud
met zijn mahonie- en vijgenboomen en zijn
boomrarens, met zijn reuzenslangen en papa
gaaien, als de melankolicke dennen- en
berkeubosschen van het Noorden, met hun rendieren
en beren, zijn voor hem goede oude bekenden.
Evenzoo zijn de natuurmensch die toch in
den grond overal gelijk is, en zijn levens
wijze, zijn voor ons dikwijls totaal onbegrij
pelijke, kinderlijke, zoo niet kinderachtige
wenschen, genoegens en verdrietelijkheden.
zijn ideeën en zijn manier van spreken aan
schrijver dezes niet onbekend, en menige
psychologische eigenaardigheid die in dit
bookjy is neergelegd en toegepast op de
analoge levensomstandigheden der Oer-Euro
peanen, moge in persoonlijke direkte
hestudeering van het werkelijke leven dier vo'ken
haar verklaring vinden ; vooral daar, waar
de verfijnde smaak der beschaafde lezers
soms niet dadelijk in het een of ander behagen
DAME£.
wel vindt. Zulke kleine trekjes moest ik
laten uitkomen, waar de karakterj-childering
rnyner Oer-Europeanen die tocli ot k een
echt natuurvolk waren ? dat vorderde".
Ja, daarin geef ik den schrijver volkomen
gelijk, en ik voeg er bii, dat 't boek er zeer
zeker bij gewonnen zou hebben, als hij 't
niet alleen bij die kleine trekjes'' gelaten had,
maar ook de personen in hun geheele denken
en handelen een beetje meer Ocr-Europeesch
gemaakt had. JS'u herinnert hun doen en spre
ken ons nog wel eens wat al te veel aan latere,
meer beschaafde geslachten. Vooral de hoofd
personen zijn wat te, braaf, te 'fijn bewerktuigd.
Met andere woorden : er is n ding wat den
heer Weinland ontbreekt, en dat is de rechte
artistieke visie. ? Volmaakt is dit bock dus
niet, maar toch verdient het ten volle ieders
belangstelling om den wetenschnppelijken
ernst die er aan ten gronslag ligt, de degelijke
studie .die er aan is voorafgegaan en, last
not least, de warme toewijding waarmee 't
geschreven is. Dr. W. lce)de het geheele bock
met zijn eigen kinderen. Zijn oudste
zoon, idealistisch aangelegd, was voor hem,
zooals uit het voorwoord bij den derden druk
blijkt, de verpersoonlijking van zijn jonden
held Rnlainan. .lener Rulaman'' zegt hij
daar, fi'ir weiehen und uiit welchem ich vor
füufzelin Jahren diese ursprünglich nicht zur
Verö'eiitUchung bestimmte Krziihlung
7,\iniichst verfasste, ist nicht inehr", en verder,
War es doch dercinst, zucual in dom ersteii
Teile der Erzahlung, gar oft se'.nu kindlichnaïve
l'hantasie, die bei der Gestaltung von Personen
und Szenen aufs eifrigste mitwirkte".
Wij hebben hier dus niet met een drooj
wetenschappelijk werkje te doen integen
deel ; het zal ouze diütscli-lezende, jongelui
van l:!?Ui jaar boeien van 't begin tot 't
eind en tevens, evenals in het huisgezin van
Dr. W. zelf, anregend, belehrend en
unterhaltend" op hen werken.
Die oude, oude tijden toch iedereen stelt
er belang in. Men wil ;;ich zoo graag een
voorstelling maken van du toen heerscheude
toestanden. Welk een wereld van vragen en
gissingen komt er niet in ons op, wanneer
we het kakebeen van een holen beer of een
dier gebrekkige oude steci.en werktuigen,
waarmee oude volken er in slaagden, deze
reuzendieren te dooden, in de hand houden !
Hoe gaarne zouden we iets meer weten
van de hand die dit werktuig eenmaal sloeg"
uit vuursteen, die het sleep en polijstte, die
er allerlei bezigheden mee verrichtte !
En het is heel belangwekkend, aan de
hand van een geleerde n een nicnsch, als
Dr Weinland, in die oude tijden te woiden
rondgeleid. Waar we soms twijfelen of dit of
dat wel werkelijk zóó kon gebeuren, bewijst
Dr. W. 01. s telkens weer in de een of andere
noot, dat hij toch heusch alle reden heeft
om te veronderstellen, dat het zóó en niet
anders heeft moeten zijn. En, blijven er ook
al enkele., ja, misschien rele twijfelingen over,
we moeten toch erkennen, dat de schrijver van
zijn gebrekkig materiaal gemaakt heeft wat
er van te maken was.
Het was goed gezien om juist den over
gangstijd in ten nieuwe periode tot onder
werp van zijn verhaal te kiezen. We begin
nen kennis te maken mot de oude Aimats"
(Menscheu) zooals Dr. W. ze op goed geluk
noemt, die nog geheel in het s(«'ntijdperk
verkeeren. Alleen hebben enkele stammen
reeds ruilhandel gedreven met de Kalats",
(Kelten) en bezitten al enkele messen,
zwaarden en sieraden van Zonnesteen"
(brons of koper). De temperatuur in deze
streken, die ten tijde van de ijsperiode"
gelijk stond met die in de Poolstreken, begint
langzamerhand meeren meer gematigd te
worworden de dieren die in genoemde periode
het duitsche vasteland bevolken, trekken
meer en meer naar het noorden of sterven
geheel uit, en worden door anderen, die uit
warmere streken komen, verdrongen. Herten,
reeën, nachtegalen en zwaluwen zijn nieuwe"
dieren en oudu Parre, de oer-moeder" der
Airnats die de Tulka?liöhle" bewonen, heeft
niets niet hen op. Als ze voor 't eerst
een valk ziet, roept ze verschrikt: Dat is de
Xalat-vogel! Die voorspelt ons, dat de Kalats
zelve weldra zullen volgen !" En ze komen,
de witte menschen, niet hun meerdere be
schaving, hun koperen en bronzen werk
tuigen, hun paarden, honden, koeien en
schapen, hun ervarenheid in landbouw, vee
teelt en allerlei ambachten. Verbaasd staan
we over de mooie potten en vazen, die toen
reeds vervaardigd werden en waarvan Dr.
W. ons vertelt dat ze werkelijk zoo in de
oude holen gevonden zijn geworden. De
oude Paire, de pro fel es die ui zooveel beleefd
heeft, voelt wel, dat tegen een dergelijk
volk de Aimats niet zijn opgewassen en
dat blijkt ook bet geval te zijn. Bijna allen
gaan te gronde, alleen eenige vrouwen en
kinderen blijven over, en worden opge
nomen in de samenleving der Kelten. Maar
ook Rulaman, die door een toeval bevriend
is geworden met den zoon van den
Kalatvorst en diens zuster, vestigt zich, als zijn
vijand, de oude fanatieke Druïde, dood is
(de vorst ze.lf sneuvelde reeds vroeger bij
den grooten moord op de Amaits) met deze
twee in de op den top van een berg opge
trokken burcht, en trouwt blijkbaar later
met do zachte vorstendochter Welda.
Dit slot is wat te romantisch, maar toch
zal het de jonge lezers, die nu eenmaal
met Rulaman zoo geheel zijn gaan meeleven,
misschien beter bevallen dan wanneer ook
hij ware te gronde gegaan. Enfin, wij, ouderen,
nemen dit gaarne op den koop toe bij al het
goede en ware, dat de schrijver ons geeft. j
Het mooiste en ook litterarisch stellig het j
bffte gedeelte van 't geheele hoek, vind ik j
de inleiding : Aus grauer Vorzeit" die aldus
begint : Es war eine Zeit fragt nicht, |
vor wie viel tausend Jahren niemand i
weiss es da war Meer, wo heute die
Schwabische Alb sich erhebt.
L'ud es war ein warmes Meer, reich an
Tieren. Steinkorallen wuchsen am Ufer hin,
wie unterseeische Gebüsche, und zwischen
ihren Zweigen regten und bewegten sich wie
ht-ute noch au den wannen Gestaden der
südlichen Meere tausende von Seestemeu
und tSeei'geln, Muscheln. Schnecken und
Würmern, Krebsen nnd Korallenüschen in
nppiger Farhenpracht. Aber auf der
hohen See sehwaminon Horden von Fischen
und Auimonsbornschnecken, verfolgt von
machtigen Flscheidcchsen *), den
Raubherrschern dieses Ozeans.
Und die Kalkschalen und die Knochen dej
Millionen die da starben im Laufe der
Juhrhunderte, sanken nieder auf den Boden
des Meeres. Aber die meisten wurden
zermalmt am Ufer durch dieBrandung, oder
sie wurden zerdrückt durch die Massen, die
auf sie lielen. Und sie bildeten ciiien
Kalkschlamm und dieser wurde zu Bteiu. Das
sind die Felsen, die tausend Fuss hohen
Felsen unserer Alb.
Aber die Schalen und Knochen die nicht
zerrieben wurden, betteteu sich ein in den
Scl lamm des Meeres, versteinerten dort, und
sind uns erhalten bis auf den heutigen Tag
und geben uns Kunde von jenem Ocean und
eeinem Leben".
Ja, ik zou die geheele inleiding wel willen
overschrijven, zóó mooi en eenvoudig geeft
ze ons een beeld van wat er in die hél hél
oude tijden gebeurd moet zijn, hoe alles er
moet hebben uitgezien, hoe alles zich in 't
verloop van -eeuwen en eeuwen heeft ver
vormd onder velerlei invloeden.
En hiermee neem ik afscheid van dit boek,
dat ik onze jongelui warm aanbeveel. Ge
lukkig meen ik te weten dat het ook voor
hen die geen Duitsch kennen, binnen niet al
te langen tijd vertaald zal worden en bij een
onzer meestbekendo uitgevers in 't Neder
landsen zal verschijnen.
*) De Ichthyosaurus. N. VAX HicniuJi.
Kamp Alexantó.
Cit het Dagboek van Helene Vacaresco.
Naverteld door A. S. K.
II. (Slot).
Droef staarde koningin Alexandra voor zich
uit; toen stond zij op, on vroeg belangstellend
aan de dichteres: Werkt u veel? Hebt u
boeken voor mij meegebracht?"
Helene Vacaresco duidde een laag stoeltje
aan, waarop zij Le Rliapsode delaDainbovita,
Chansons, Uallades Roumaines" had neer
gelegd in haar eigen Fiansche overzetting en
in de Engelsche, die bewerkt wa« door Carrneu
Sylva met behulp van Miss Studelle, (Mrs.
liarrison.)
Alexandra knielde by het stoeltje, door
bladerde de twee lijvige decleu, liet haar
oogen over den inhoud glijden, en dankte de
dichteres voor haar kostbaar geschenk: Dank
u! hoe lief van u! ik oen u zóó dankbaar,
en overtuigd, dat ik de veraen zal bewonderen
en liefhebben."
Rhapsode de la Dambovita. Helene Vaca
resco deelt in haar voorrede mede, hoe dit
werk eigenlijk tot si and ie gekomen. Talloos
zijn de zangen en balladen, sagen en legenden,
die het Rmneensche -landvolk on de
borgbewoners elkander vertellen. Zij gaan van
mond-tot-mond. Opgeschreven werden zij niet.
Kinderen vangen ze op van hun ou<lers;
jonge rnei-jes, die zicli gedurende de winter
avonden vereenigen om met elkander vlijtig
haar spinnewiel te doen snorren, zingen en
vertellen om beurten. Zoodra bij de eeue
haar geheugen te kort schiet, valt een an i ere
in, zingt of vertelt verder. Dood, Liefde,
JVIoeder.-chap en Soldatemnoed, Vivderland en
Lente zijn dankbare onderworpen «n worden
in verschillenden vorm herdacht en bezongen.
De Dood het ft iets .-van zijn verschrikking
verloren door die gemoedelijke zangen, n
door het feit, dat de Rumenen grootendeels
met hun afgestorvenen voortleven. Zij vragen
hun om raad; klagen hen hem nooden;
oefenen weldadigheid uit iii h n TI naam;
schenken lafenis aan dorstigen en klanken,
en wijden daarbij een gedachte aan hun
dooden. Met voorbeeldig geduld, en taaien
ijver, heeft Helene Vacaresuo zich materiaal