Historisch Archief 1877-1940
No. 1413
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
JAN VAN 'T STICHT.
In Memoriam
IS. VAN BENNES, f
Jan van 't Sticht is dood I
Zóó, zal niemand zijn doodstyding gelezen
hebben in de bladen, want daarin werd slechts
het overlijden gemeld van den heer Is. van
Rennes, journalist te Utrecht, den 14en Juli
plotseling gestorven in het Passage-Hotel in
den Haag.
Er is een tijd geweest, dat er maar n
ding flink, degelijk, kerngezond was in Utrecht,
iets dat werkelijk tintelde van levenslust:
di'e uiteondering, dat unicum was de humo
ristische schets van den heer Van Rennes
in de ^Groene"
Utrecht waa toen oud en duf, een pro
vinciestadje, dat soms groot wilde doen, maar
daartoe niet in staat bleek, gebonden als het
was door kleinzielige conventie-banden, ge
vangen in antiek-aristocratische niet-netjes"
of »'t-past-niet" begrippen. Het was vol van
herinneringen uit het verleden, maar het
moderne leven voelde daar niet veel voor
en toch kon het Utrecht niet binnen, omdat
de .stad zich te veel in dat verleden verlus
tigde en geen moeite deed om er uit te raken.
En in dat oude saaie Utrecht leefde de
heer Van Bennes en schreef er zijn schetsen
en werkte er voor de dagbladen. Hij was
(kis van vóór '80, maar de felste mannen
van '80 hebben nooit hun scheldwoorden
als leuteraar" en zeurkous" op den heer
Van Rennes toegepast.
Sedert is Utrecht ook iets uit den dommel
geraakt, maar van den heer Van Rennes heeft
men nooit kunnen zeggen, dat hu eerst
de jonge man in de oude stad nu werd
de oude man in de jolige stad.
In het oude, grijze verleden van Utrecht
mocht ook bij graag wroeten; daarin was hij
'n echte Utrechtenaar. Maar als hij er van
vertelde dan werd 't geen muffig
archivariswerk, dan begon werkelijk de dooie stad
,weer te leven, want hij liet
de-stad-in-z'nherinnering niet alleen uit oude gebouwen,
kerken en kasteelen 'bestaan, hy bevolkte
haar ook met personen, waarvan hij de ge
schiedenis wist, waarvan hij 't doen en laten
beschreef. Hij had 't uit boeken, uit papieren,
van hooren-zeggen, van oude personen, van
ieder, dien hu maar met 'n sigaar of'n biertje
kon aan 't praten krijgen.
Werd hjj beu van dat documenten-gesnuffel,
dan schreef hij z'n schetsen, waartoe 'n
echtgebeurd nietigheidje-op-straat hem aanleiding
gaf en z'n fantasie hem aan meerdere stof
hielp. Gropte verhalen werden 't nooit en
hij zelf wilde ze geen andere letterkundige
waarde toeschrijven, dan dat ze goed
journalistenwerk waren. De letterkundige waarde
kregen zijn schetsen door 't mooie gevoel,
den dieperen zin, die achter 't mom van een
schets, schijnbaar niets anders dan vluchtig,
goed opgemerkt en handig neergeschreven
rapport van soms-komieke gebeurtenissen,
verborgen lagen.
Zjjn ? Jan van 't Stichtjes" waren geheele,
volledige schetsen, hoogerstaande dan gewoon
verslaggeverswerk. Hij schreef geen kroniek
van gebeurtenissen met streepjes tusschen
den tekst, hij sprong niet van den hak op
den tak, maar had n onderwerp en schreef
daarover tot 't af" was. Knap
verslaggeverswerk schreef hij voor de Nieuwe Rotterdansche
Courant en het Paleis van Justitie. Toch kregen
ze ook in de Rotterdammer (N. R. Ct.) wel
eens leuke mopjes" van hem over de
Palmpaardenmarkt, Palmzondag of over Kakadoris
op de markt.
M'nheer van Rennes was vol leuke moppen,
en geestige zetten, daar stond hu voor be
kend in Utrecht. HJJ kende heel Utrecht
en heel Utrecht kende hem. Van z'n grijs
flap-hoedje was langzamerhand de omge
bogen rand een klep geworden door het
veelvuldig groeten naar links en rechts van
al die kennissen, die hij er op nahield. In
Utrecht was geen betere vraagbaak voor
herinneringen uit het verleden, voor gewone
stadsnieuwtjes, voor jonge reporters, die het
klappen van de zweep nog niet kenden, dan
de heer van Rennes. In z'n
hersens-encyclopedietje stond van alles, hij wist 't dadelijk
te vinden en liet je nooit onvoldaan heengaan.
Maar 't gesprek kon nog belangwekkender
worden, als hij op z'n Stokpaardje was over
de oude trapgeveltjes en beluifelde huizen
langs de Oude Gracht, of over
Oud-Drakenborgh, over de oude Vischmarkt, over de
Maria-kerk, die gebouwd was op ossenhuiden.
Dan kreeg je les in geschiedenis, maar beter
dan op school en frisscher dan uit 'n boek.
En dan kwam soms het heele gezelschap
buiten de deur staan om te luisteren naar
de verklaringen van den heer Van Rennes
en te zien naar de aanwijzingen van z'n stokje,
waarmee hij je uitduidde en teekende hoe
of 't geweest was in vorige eeuwen.
Vastgeroest in het verleden was hij vol
strekt niet; hij leefde met Utrecht, had ook
schik in haar gropte-stad-worden, in den
bouw van nieuwe wijken, grootere gebouwen,
de prachtige parken. Hij spotte en laakte
soms waar iets verkeerd werd aangepakt,
maar waardeerde het goede in het nieuwe,
zooals hij 't waardeerde in het onde.
In de vorige eeuw hee'ft hij meegeholpen
om van Utrecht een beteren indruk te ves
tigen en te handhaven in de buitenwereld
dan de stad eigenlijk waard was.
Nu Utrecht er zoo langzamerhand komt en
niet meer bang behoeft te wezen voor de
critiek van bezoekers, leek zijn taak afgedaan
en ging hij.
U t r e c h t, 15 Juli '04. JOHAN VEEESEMA.
Signaleitnteo,
door JAN VAN 'T STICHT. *)
Mr. W. H. DE BEAUFORT,
Oud-Minister van Buitenlandsche Zaken.
Op het Huis den Treek, te Leusden, bij
Amersfoort, sedert het begin der vorige eeuw
het eigendom zijner vaderen, werd hij den
19en Maart 1845 geboren en daar leeft hij
thans als ambteloos burger, gelukkig te mid
den van zijn talrijk gezin. Mejuffrouw A.
M. van .Eeghen uit Amsterdam, met wie hij
in 1873 in het huwelijk trad, schonk hem 5
zonen en 2 dochters. Toen dit huwelijk ge
sloten werd, was mr. De Beaufort advocaat
te Amsterdam, nadat hij den meesterstitel
in 1868 aan de "Universiteit te Utrecht, waar
hij zijne studiën volbracht, behaald had.
Den Treek, dat sedert het overlijden van
zijnen vader in 1866 niet meer bewoond werd,
?was nu "weldra weer getuige van het gelukkig
huwelijksleven van dit jeugdig echtpaar en
zag ook binnen zijne muren de staag voort
gaande vermeerdering der familie.
Een adelleken titel draagt mr. De Beaufort
niet. Toch behoort hij tot hetzelfde geslacht
als de andere Beaufort's die in ons land
zulk een titel wél voeren. Doch toen na
1813 aan die oude familiën de gelegenheid
werd aangeboden om in den adelstand te
worden opgenomen, gaf het toenmalige hoofd
der familie den wensch daartoe niet te ken
nen. Het geslacht is oorspronkelijk uit
Champagne afkomstig, vanwaar reeds voor
vele eeuwen eenige leden zich in Holland
vestigden. De stamvader van den
Nederlandschen tak kwam hier als gezantschapssecretaris
onder Hendrik IV, terwijl de overige leden
der familie na de herroeping van het edikt
van Nantes uit Frankrijk geweken zijn en
zich naar Duitschland en Engeland begeven
hebben. In 't eerste land zijn zij waarschijn
lijk uitgestorven, doch in Engeland bloeit
het geslacht nog voort en is ook nog steeds
met de familieleden hier te lande in relatie.
Het gemis van een adellijken titel heeft
echter niet belet dat mr. W. H. de Beaufort
eene belangrijke plaats in het openbare leven
in ons land heeft ingenomen. Zooals zqovelen
in ons land, die hooger ambieeren, begon
ook hij zijn loopbaan, nadat hij zich op de
Treek had gevestigd, als schoolopziener en
wel in het arrondissement Rhenen. Maar al
spoedig wist de jonge en ijverige geleerde
op andere wijze de aandacht te trekken.
Jarenlang was hij mederedacteur van De Gids
en in dat tijdschrift verschenen talrijke arti
kelen van zijne hand op letterkundig en
geschiedkundig gebied. De meeste
dierGidsopstellen zijn in 1893 herdrukt in een bundel,
die onder den titel Geschiedkundige opstel
len" het licht zag. Verder verschenen van
mr. De Beaufort meerdere brochures over
belangrijke onderwerpen van den dag. In 1889
schreef hij er eene gericht tegen dr. Kuyper,
welke toentertijd veel besproken werd. In
de Engelsche revue de Nineteenth Century
van 1880 behandelde hij onze verhouding tot
Duitschland en later, bij den eersten strijd in
de Transvaal.onze verhouding tot Zuid-Afrika.
Ook over de ontbinding der Tweede Kamer
van 1894 schreef hy een beschouwing van
staatsrechtelijken aard en bij gelegenheid
van de verkiezingen in 1897 richtte hij zich
tot de kiezers in een brochure handelende
hoofdzakelijk over de liberale partij. En
als een bewijs dat, ofschoon hij zich uit het
politieke leven heeft teruggetrokken, hij zich
de openbare zaak nog altijd blijft aantrek
ken nog niet lang geleden verscheen
opnieuw een bundel Staatkundige opstellen"
van zijne hand.
De eerste schreden in het politieke leven
zette mr. W. H. De Beaufort in 1877 toen
hij als lid der Tweede Kamer voor het dis
trict Tiel werd afgevaardigd, welk district
hij vertegenwoordigde tot 1883, toen hij niet
werd herkozen. Doch in het volgende jaar
nam hij zitting als lid van de Eerste Kamer
voor Zuid-Holland en in datzelfde jaar 1884
werd hij weder afgevaardigd naar de Tweede
Kamer, ditmaal voor de Hoofdstad des Rijks.
In 1897 eindelijk behaalde hij den baton
de maréchal I Toen werd hij benoemd tot
Minister van Buitenlandsche Zaken en wat
hij als zoodanig praesteerde zal eerst in later
tijd door de geschiedenis kunnen geboekstaafd
worden. Van genoegzame bekendheid is het
dat onder z|jn bestuur de Vredesconferentie
ontstond en het Hof van Arbitrage te
's Gravenhage werd gevestigd.
Herhaalde pogingen helaas vergeefsche
werden door onzen Minister van Buitenland
sche Zaken in het werk gesteld om de
Transvaalsche Eegeering te bewegen, door toegeven
den oorlog met Engeland te voorkomen,
waarbij aan die Regeering werd voorgehouden,
dat een oorlog rampzalig voor haar moest
eindigen, omdat geen enkele mogendheid haar
*) Deze schets werd door ons enkele dagen
voor het overlijden van onzen betreurden
medewerker ontvangen.
Bed.
te hulp zoude kunnen komen. Die pogingen,
hoe welgemeend ook, mochten niet baten.
Wat Nederland enkel nog doen kon, onze
Minister deed het, voor den ouden Kruger,
toen de strijd reddeloos verloren bleek, een
Nederlandsch oorlogschip aan te bieden, voor
zijn vertrek uit zijn overwonnen vaderland.
Behalve als staatsman heeft mr. De Beaufort
zich ook nog bekendheid in het buitenland
verworven door zijn presidium van Congres
voor Hygiëne en Demographie te 's Gravenhage
gehouden^in 1884. De openingsrede door
hem bij die gelegenheid uitgesproken, is niet
alleen in de verhandelingen van dat Congres,
maar ook in een Fransch hygiënisch tijdschrift
opgenomen. Ook de rede bij de onthulling
van het standbeeld van Hugo de Groot op
de Groote Markt te Delft in het jaar 1886
is door mr. De Beaufort gehouden.
Als voorzitter die Commissie door Van 't
Lindenhout in 't leren geroepen, om over
dien gestichten te Neerbosch te rapporteeren,
zag hij de verschillende wenken en raad
gevingen, door die Commissie in een lijvig
rapport neergelegd, voor een goed deel in
den wind slaan, tengevolge waarvan de latere
schipbreuk dier inrichting dan ook niet ver
hinderd kon worden.
Het zal wel geen wonder genoemd worden,
dat niet alleen ons eigen land dezen .ver
dienstelijken zoon door de ridderorde 'van
den Nederlandschen Leeuw poogde te onder
scheiden, maar dat ook vele andere regee
ringen : Frankrijk door het Grootkruis Legi
oen van Eer; Rusland door de Orde van St.
Alexander Newsky; Pruisen door den Rooden
Adelaar I klasse; Turkije door de Orde van
Osmanie, en Siam door den Witten Olifant dit
voorbeeld volgden.
Mr. W. H. de Beaufort is een waardige
afstammeling van een aanzienlijk geslacht en
heeft zich jegens ons land in velerlei opzicht
groote verdienste verworven.
De Vereeniging Rembrandt".
In De Amsterdammer van 17 Juli j.l.
gaf de heer A. W. Weissman de ge
schiedenis van de geboorte der Vereeni
ging Rembrandt".
Ik -wensen die mededeeling aan te
vullen, omdat ik er eenigen prijs op stel
te constateeren dat, zoo die vereeniging
door de Amsterdamsche heeren is gesticht,
het denkbeeld van mij is uitgegaan.
In 1883 kwam de heer Jac.
Ankersmit Jr. met een of twee Amsterdamsche
heeren bij mij, met de mededeeling dat
de collectie De Vos eerlang zou verkocht
worden en met de vraag of de Regeering
zou trachten op die veiling flinke aan
koop te doen.
Ik antwoordde dat ik zou doen wat
ik kon, maar dat nog slechts de derisöire
som van ?3000 op de loopende begrooting
beschikbaaar was, terwijl er minstens
f 50,000 noodig zou zijn, wilde men uit
deze laatste collectie oude Hollandsche
teekeningen iets noemenswaardigs voor
ons,land redden.
De heeren opperden toen het denk
beeld om overal giften in te zamelen.
Ik merkte op dat dit niets
vanbeteekenis zou opleveren; buiten Amsterdam zou
men nagenoeg niets bekomen en te
Amster dam zou men het denkelijk niet verder
brengen dan 5 a 6000 gl. Veel beter
uitkomst zou men verkrijgen als men
geen giften vroeg, maar enkel rentelooze
voorschotten, die het Rijk langzamerhand
zou terugbetalen; veel menschen, onge
negen ? 200 cadeau te doen, zouden be
reid gevonden worden f 1000 te leenen
als zij zekerheid hadden hun geld terug
te krijgen. Dit eerste denkbeeld werd
spoedig beaamd.
In de tweede plaats ried ik aan op
deze wijze niet uitsluitend voor de veiling
De Vos werkzaam te zijn. doch een
blijvende vereeniging te stichten, welke
ook bij volgende gelegenheden de Regee
ring behulpzaam zou kunnen wezen en
in de derde plaats beval ik aan die
Verjeniging te noemen naar Rembrandt;
loo'n titel vereenvoudigde de benaming
m zou op het groote publiek pakken.
Al deze denkbeelden werden gretig
aanvaard en de heeren zetten zich ter
stond met grooten ijver aan het werk
en zagen hun arbeid met het meeste
succes bekroond.
Wat voor ons allen ook een ware
voldoening is geweest, is, dat eenige
jaren later het hier gegeven voorbeeld
navolging heeft gevonden in Frankrijk,
waar men op gelijken grondslag de Ver
eeniging des Amis du Louvre" heeft ge
sticht.
Minder prettig is de ellendige bejege
ning die wij van de Tweede Kamer
hebben ondervonden.
Toen een aantal kunstvrienden, welke
begrepen, dat het nationaal belang en
de nationale eer er mede gemoeid waren,
dat voor 's Rijks Museum (hetwelk na
genoeg niets aan teekeningen van onze
beroemde oude meesters bezat,) een deel
althans van de laatste in ons land aan
wezige collectie zou behouden blijven,
tot dat doel een halve ton hadden voor
geschoten, oordeelde de Minister Heems
kerk het niet meer dan gepast bij de
begrooting voor 1884 voor te stellen het
bedrag voor aankoop van kunstwerken
bestemd, (dat vroeger ?42000 geweest
was, doch door Kappeyne tot ?20000
was gereduceerd,) met de kolossale som
van ?5000 te verhoogen, ten einde een
deel van het voorgeschotene te kunnen
teruggeven.
Daar had men de poppen aan het
dansen! De tegenwoordige toestand on
zer financiën gedoogde die ?5000 niet!"
Jhr. de Savornin Lohman dreef de
kieschheid zoover van de kunstvrienden te
gispen omdat zij die ? 5000 niet eenvoudig
cadeau hadden gedaan! Amendement van
de commissie van rapporteurs: lang en
misselijk debat; de stemmen staken; den
volgenden dag worden na een nieuwe
breedvoerige discussie met 4 stemmen
meerderheid de ?5000, die het bankroet
van Nederland na zich zouden slepen,
toegestaan.
Op de volgende begrooting trok de
minister Heemskerk opnieuw ? 5000 uit.
Ditmaal diende Jhr. de Savornin Lohman
een amendement daartegen in; hij voerde
wederom de omstandigheden, waarin
onze financiën verkeerden" aan en be
weerde in strijd met de feiten dat vroeger
de post altijd maar ?20,000 had bedragen,
want die post was vroeger meermalen
?42,000 en eens ?50,000 geweest. Hij
sprak overigens maar een paar woorden
en de minister Heemskerk, vermoeid,
repliceerde nauwelijks; 52 tegen 32stem
men weigerden het geld.
Het aan den straatarmen
Nederlandschen Staat renteloos voorgeschoten geld
is eerst na 7 jaren tijds geheel afgelost.
19 Juli 1904. VICTOE DE STUERS.
H. J. T. i f eele in de Knnstzaal A, Preyer.
Wie zijn bedenkingen heeft tegen v. d.
Weele's tentoonstellings-werk uit de laatste
jaren, maar de herinnering bewaarde aan
't geen deze schilder vroeger te zien gaf, zal
hier met vreugde den v. d. Weele van eertijds
terug vinden. Hij zal hier onder hét hier
tentoongestelde betrekkelijk weinig vinden
van die producten van een geforceerd
scheppings-yermogen, van een kunst die het oog
beleedigt en weerzin wekt door het
profaneeren van wat eens in heilige, oprechte
bewondering gevoeld werd.
Tegenover de enkele schilderijen van deze
soort komen te scherper uit de studies en
schilderijen, waarin de schilder zich zelf
gegeven heeft en die hem doen kennen als
een beminnelijk, fijnvoelend kunstenaar.
Er zijn hier tal van koeienstudies, die
zonder uitzondering een nobel kleurgehalte
bezitten, soms naar het delicate heen als in
No. 50 de grijze koe en de beide zwarte,
NOS. 29 en 62, hoewel de teekening niet
altijd geheel correct is.
Die beide goede qualiteiten vereenigen zich
in No. 46, een grondig doorwerkte studie
naar een jonge rood-bonte koe en in No. 23
een liggende stier, waarvan vooral de ruige
snoet voortreffelijk geschilderd is.
Behalve deze studies zijn er enkele schets
matige schilderijen, een kunstvorm, die voor
dezen schilder, wien een vlug, fiks-breed
opzetten der kleur-vlakken beter afgaat dan
diepere doorwerking, wel de meest gewenschte
kunstvorm is om zijn deugden in het het licht
te stellen.
Zoo is er een os voor een witten stal
(No. 67) zonnig en kloek; een stemmig,
geestig stukje met geiten; koeien op den
dijk in zilverachtig grijzen toon en een sappig,
atmosfeerig schilderijtje Koeien in den
regen."
Onder de schilderijen, die het goede bij
de afwerking niet hebben ingeboet: Wit
paard Loolaan (No. 20), heel mooi het
droomerige, witte paard; een fijn grijze
boerenhut tegen een blanke lucht en een
ezeltje voor een kar, (No. 31) een sober stukje
zonder krachtsvertoon.
Geen enkel werk is gedateerd maar 't is
niet twijfelachtig of er is hier veel uit den
tijd toen het goede schilderen in de lucht
zat en de sensaties, die toen nog frisch waren
en niet beduimeld door eindelooze herhaling,
ook bescheidener talenten tot mooi, zuiver
werk inspireerden.
Zijn recht onder dezen een plaats in te
nemen doet v. d. Weele door deze tentoon
stelling gelden.
J. W. N.
Antonins en Cleopatra.
Antonius en Cleopatra. Drama van WILLIAM
SHAKESPEARE. Vertaling van dr. EDWARD
B. KOSTER. Johan Pieterse, Rotterdam.
Het is ernstig en degelijk werk, dat dr.
Edward B. Koster met zijn vertalingen van
Shakespeare levert; indien een of andere
maatschappij of academie voor taal- en let
terkunde ooit het plan zou hebben opgevat
de werken van Shakespeare in het Neder
landsch te doen vertalen, dan had zij aan
geen der moderne litteratoren die opdracht
beter kunnen geven dan aan dr. Edward B.
Koster. Hij is nu eenmaal de
vertaler-bijuitnemendheid; als doctor in de klassieke
letteren gewend aan wat men vroeger
noemde het beoefenen der letterkunde,
zich uitermate verheugend in nieuw-gevonden
conjecturen, zich toeleggend, met verbazing
wekkende scherpzinnigheid op het zoeken
naar een nog betere vertaling dan de reeds
bestaande, dikwijls in zucht naar het betere
het goede verliezend, vaak om der wille van
n woord voorbijziend de schoonheid van het
geheel vinden wij zelf* in zijne verzamelde
gedichten iets terug van dit rusteloos zoeken,
van dit telkens en telkens schaven en polijs
ten, waardoor de Schepper, die hij in som
mige momenten ongetwijfeld is, plaats moet
maken voor den Maker en waardoor de figuur
van Dr. Koster zoo vaak voor onze oogen
oprijst met die weifelende houding, als vraagt
hij: vinden jullie dat woord goed of... wil
ik er dat voor in de plaats zetten" Niet in
ns het woord, het woord, dat door geen ander
vervangen kdn worden maar na lang
zoeken en tasten en meten en uittellen ein
delijk iets, dat er op lijkt, iets dat er mee
door kan, maar toch zelden het Ware is. Is
deze hetzij aangeboren, hetzij aange
leerde eigenschap een verbazende
sta-inden-weg bij het freies Dichten (miiiïlv) bij
vertaalwerk is zij niet hoog genoeg te waar
deeren en kunnen wij er dan ook vooruit op
vertrouwen van den heer Koster niet anders
dan serieus werk te zien verschijnen, werk,
waar verbazend veel arbeid aan besteed is
en dat weinigen hem na zullen doen met
zooveel kennis van zaken, met zooveel ener
gie ja zelfs zooveel dichterlijkheid. Want
treedt bij zijn eigen dichtwerk juist te veel
de maker op den voorgrond, hier, bij zijn
in diepste wezen zijnde maakwerk juichen
wij vooral den dichter toe, die zich in zijne
vertalingen op onbetwistbare wijze openbaart.
Want wie regels schrijft als deze :
Haar jaeht brandde als een blikkerende troon
Op 't water: de achterplecht geslagen goud;
De zeilen purper, zóó vol geur geprest.
Dat 't windje er minneziek van werd: de riemen
Van zilver, op de maat van fluiten gaand,
En 't water sneller doende volgen, dat
Zy aioegen, als verliefd door hunnen slag.
Ter weerszij stond een schoone knapenachaar,
Met kuiltjes in de wang als lachende Amors,
Met bontgeklearde waaiers, welker wind . .
De zachte wangen die zij koelden, scheen
In gloed te zetten, zoo bewerkend wat
Hij moest voorkomen."
die vertaalt niet alleen letterlijk de hem
voor. gelegde tekst, maar die legt in zijn woorden
iets van zijn eigen artisten-ziel en in de riem
slag der schepen, in de kleurige schittering
van dit Oostersch tafereel ligt iets van eigen
vizie, van eigen kunst l Dergelijke verrassende
openbaringen vindt men telkens; als men
dan daarnaast Burgerdijk's vertaling legt, hoe
voelt men zich dan benauwd, als in een kooi;
al dadelijk in het begin bij de samenspraak
tusschen Cleopatra en Antonius:
CLEOPATKA.
.Als 't werk'lijk liefde is, zeg my dan hoeveel.
ANTONIUS.
Die liefde is arm, die men bereek'nen kan.
CLEOPATRA.
Ik stel een grens, en verder mag z(J niet.
ANTONIDS.
Vind dan een nieuw fceelal uit, zoo ge kunt."
hoeveel ruimer van blik, hoeveel grootscher
van opvatting is hier dr. Koster dan dr.
Burgersdijk.
Het is hier de plaats niet om tusschen
beide vertalingen een grondige vergelijking
te kunnen maken; men zou beide teksten
geheel naast elkaar moeten afdrukken en aan
beide kanten door strepen aanduiden, welke
vertaling het beste is; meent echter niet,
dat alle onderstrepingen dr. Koster's vertaling
zouden sieren; want hoe goed zijn werk ook
moge wezen, in alles is hy dr. Burgersdijk
niet de baas. Reeds boven doelde ik op het
in de eerste plaats dichter zijn dr. Koster in
zijn vertaai-werk, welnu dr. Burgersdijk staat
daar tegenover als de geleerde; waar dan ook
door ingewikkelde constructie of zinsverbin
ding een idee kort en bondig en vooral hel
der moet worden samengevat, daar ia dr.
Burgersdijk meestal gelukkiger in zijn ?woor
denkeus dan zijn jongere collega; maar waar
de tekst een meer vrije vertaling toelaat,
waar n dost een juiste vertaling nog ruimte
overblijft voor eigen fantasie daar staat
dr. Koster ver en hoog boven zij n voorganger.
Zoo acht ik de vertaling der woorden van
den waarzegger:
You shall be more beloving thanbelov'd,"
door Burgersdijk:
Gy zult veel meer tierliefd zijn dan jeliefd,"
beter, dan die van dr. Koster, waar deze
hem zeggen laat:
Gij zult meer minnend zjju dan wel bemind."
Zoo vind ik de vertaling van dr. Koster :
als zulk een lievend paar
En zulk een tweetal 't kan"
erg zwak en dunnetjes en niets-zeggend, ver
geleken bij Burgersdijk, die kort en krachtig
vertaalt:
als zulk een tweelingpaar,
Zoo waarly'k n, het doet"
te meer waar Delius zelf mutual" verklaart
als beteekenend gegenseitig sich verstehend,
mit ein ander verknüpft".
Als proeve van minder gelukkige vertaling,
haal ik verder aan:
Hare edelvrouwent als de Nereïden,
Zooveel meerminnen, hingen aan haar blik,
Met gratie buigend als een sier voor haar:
Eene als meermin gedoste stnnrt het roer;
Het zyden tuig zwelt bij 't bewegen van
Bloem-za.ch.te handen, die ervaren 't werk
Verrichten. Uit het jacht dringt tot de kust
Een heerlijke en onzichtb're genr. De stad
Werpt al haar volk haar tegemoet; Antonins
Getroond op 't marktplein zat alleen en floot
De lucht in, die, gesteld z\j duldde een leegt'
Ook was gaan staren op Cleopatra,
In de natuur een gaping makend."
Wanneer ik hier tegenover plaats de ver
taling van Burgersdijk, dan helt de weegschaal
mijner waardeering naar den laatste . over;
afgescheiden toch van de zeer leeljjke voor
stelling der edelvrouwen, die aan haar blik
hingen (een beeld, dat ik eerder van dr. Bur
gersdijk verwacht zou hebben, dan van iemand
die zömidden in de beweging van'80 stond
als dr. Edward Koster) afgescheiden verder
van de onsmakelijke voorstelling eener stad,
die haar al haar volk tegemoet werpt (men
denkt hier aan riolen, zoo niet aan iets neg
ergers) afgescheiden eindelijk van het ver
keerde gebruik van de woorden onzichtb're
geur", alsof een geur ooit zichtbaar kon zijn
ter vertaling van invisible perfume", dat
zooals Delius terecht opmerkt beteekent
ein Wohlgeruch, von dem man nicht sieht
wo er herkommt", duidelijker ein Duft von ?
unsichtbarer Entstehung".
Afgescheiden van dat alles is eene zins
wending als
Hare edelvronwen :
Zooveel meerminnen "
totaal on-Hollandsch en een al te slaafsche
navolging der oorspronkelijke tekst. Zonder
kennis van het origineel is een vertaling als
Met gratie buigend al een sier voor haar,"
vrijwel onbegrijpelijk en is dr Kosters andere
vertaling van deze regel:
Door oogendienst haar gevend meerd'ren tooi,"
wél beter, maar m. i. niet zoo krachtig, niet
zoo sterk relief gevend aan het geheel als
wanneer dr. Burgersdijk zegt :
.elke buiging deed
De groep nog schoouer zgn."
waarin het bewegen der gracieuse licha
men van de Egyptische edel vrouwen meer
tot zijn recht komt. Ook iets verder, waar
dr. Koster zegt; En aêmloos macht
uitaad'mend" bevalt mij dat woord macht" niet
en zou Burgerdijk's betoov'ring" mij beter
lijken, ook al weer aan de hand van Delius,
die power" verklaart als die Gewalt ihres
Keizes nnd Zaubers."
Vér echter gaat Koster's vertaling in
artistieke waarde die van Burgersdijk te
.boven, waar de stemming in het drama meer
nadert de stemming onzer moderne Holland
sche litteratuur, waarde stoer-mankrachtige,
feeks-vrouwelijke gevoelens plaats maken
voor stiller, inniger stemmingen, die zoo
wonderbaar-zuiver uitkomen in de
Shakesperiaansche drama's te midden van geweldige
heftigheid rondom.
Als voorbeeld haal ik aan het afscheid
van Cleopatra, als hij zegt:
Geef my mijn kleed, m^n kroon, ik heb in m(j
Onsterflflkheidsverlangens. My bevocht
Sap van Egypte'a druif deez' lip nooit meer.
Vlug, vlug, goede Iras; vlug. Me dunk t ik hoor
Antonins roepen: 'k zie hem opstaan om
Myn eeJ'le daad te pryzen; 'k hoor hem
hem spotten