Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD T OOR NEDERLAND.
N». 1413
«E
i.'
l"
1;
P
, Hot het gelnk van Caesar, dit de goön
Aan iqensohen geven om hnn laat'ren toorn
Ta varontBchalcïigen. Ik kom, mijn man,
Thans toon' mfln moed m(Jn aanspraak op die naaml
'k Ben vuur en licht; elk ander element
Geef ik aan 't laag're leven. Zjjt gij klaar?
Komt, en neemt mijner lippen laatsten gloed.
Vaarwel, mfln Oharmia; Iras, 't lang vaarwel-"
Als Iras dan dood neervalt, klinken won
derschoon Cleopatra's woorden:
Go valt? Heb ik een adder in mjjn lip?
Als gij zoo zacht van 't leven scheiden kant,
Dan ia de slag des doods eens minnaars kneep,
Ptfniyk .en toch gewenschi Ligt gij zoo stil ?
Door dos te gaan, roept gU de wereld toe
Dat iö't vaarwel niet waard is."
En machtig klinkt daarop Charmia's woord:
Breek, zware wolk, en regen, opdat ik
Moog zeggen: zie, de goden weenen zelf l"
Wie zulk werk leveren kan, wie zich zóó
kan indenken in de kunst van een groot
dichter, zonder eigen oorspronkelijkheid te
verliezen is meer dan een geleerde, is
ku/mtenaar l
Over de uitgave zelf is weinig meer dan
, goeds te zeggen: het uiterlijk is in overeen
stemming met den inhoud; eenvoudig,
degelyk, massief. Alleen n opmerking;
zouden bij volgende uitgaven de noten en
aanmerkingen niet onder de bladzijden kun
nen worden aangebracht; mij dunkt dat is
den lezer gemakkelijk l
Ik weet-niet" in hoevere het gezegde waar
heid bevat, dat iedere vertaling van
Shakespeare noodwendig een beleediging van zijne
kunst moet ? zjjn, maar dat weet ik wel, dat
Burgersdjjk door zijne vertaling duizenden
menschen een genot verschaft heeft en tot
gids geweest is; want niet alleen zijn nu
geen-ËQgelsch-kennenden in staat den inhoud
van Shakespeare's drama's te leeren kennen,
maar Voor velen die wél Engelsch kennen,
is eene vertaling een welkom hulpmiddel
bij het .lezen en beter begrijpen van het
origineel. Wq mogen dan ook dr. Edward
B. Koster dankbaar zijn, dat hjj zich ten
tweede male tot zulk een reuzenwerk heeft
aangegord en wat hjj tot nu toe geleverd
heeft doet ons ook met groot verlangen uit
zien naar mér. Zijn arbeid behoeft niet
nutteloos te zijn, al heeft hij daarin ook een
voorganger; "de vertaling van dr. Koster laat,
n£ast een voorganger, ook ruimte over voor
een opvolger; maar deze twee dingen heb
ik geleerd: dat de vertaling van dr. Koster
beter, veel beter is dan die van dr.
Burgersdjjk, maar dat deze laatste toch ook zoo
slecht nog niet is.
W. GRAADT VAN ROGGEN. .
Jena of Sedan f Een militaire roman, door
FEAICS ADAM BEYERLEIN. Vertaling van
mevr. A. E. NDYS-POSTUMUS. Amster
dam, Van Holkema& Warendorf 1904.
Dezen lyvigen, militairen roman" door
worstelende, heb ik de Vertaalster bewonderd
die zoo flink zich kweet van haar taak, welke
door de vele technische of militaire termen
en de voor een dame zeker geheel onbekende
kazerne-toestanden, vrg zwaar kon heeten.
Al lezende rees daarbij telkens de vraag, of
ook de vertaalster tijdens het bewerken van
de 400 bladzijden compressen druk niet
menigmaal de verzochting zou hebben ge
slaakt : wat waarde heeft wel zoo'n boek l
Mfl persoonlijk is het evenzeer tegevallen
als de ook met zooveel ophef aangekondigde
roman van Bilse, wiens geschrift wellicht
zijn grootste vermaardheid buiten Duitsch
land heeft te danken aan de omstandigheid,
dat het officieel tot verboden lectuur werd
gestempeld. Raadpleeg ik nu het oordeel
van de Pers" op het schutblad afgedrukt, zoo
ga ik. aan mij&elf twijfelen. Het pakkende"
van Beyerlein's boek, zit zoo oordeelt een
reseÓM&t van de Mil. Gids, in zijn eenvoud
is het feit dat de schrijver echt menschelijk
en kalm van een hoog standpunt de verschil
lende toestanden toetst, die hu in zijn roman
beschrijft." Zekere P. Bw. in de Stemmen
uit de V. G.", is niet minder opgetogen, want
dit boek behoort in menig opzicht tot de
mooiste die (hij) in de laatste jaren (heeft)
gelezen. Het eischt eenige avonden en is die
waard, alleen reeds om 't litterair genot dat
men smaakt. Alles leeft in dit boek. 't Schil
dert een stuk leven van dat volle
menschenleven, dat belangwekkend is waar men 't ook
grijpt.»
Is Jena of Sedan", dan werkelijk een
roman en een litterair product van eenige
beteekenis ? Mijns inziens geen van beide ;
voor mij zijn de personen, die in dit boek
optreden niet veel meer dan poppen, is het
romantische een sausje en Franz Adam
Beyerlein een auteur, die zijn beschouwingen
omtrent Duitsche militaire toestanden ten
beste geeft in een langgerekt verhaal.
Die beschouwingen hebben haar groote
waarde ook buiten Duitschland. 't Is alleen
de .vraag, of de auteur zijn doel niet voorbij
galoppeerde door van zijn Duitsche officieren
en mindere militairen zulke caricaturen te
maken, dat de meeste lezers geneigd zullen zijn
tot de opmerking : nu ja, maar in een leger,
waar zulke officieren dienen is alles mogelijk.
Dan is het bij ons heel' anders!"
Wat te zeggen van mannen als de kolonel
von Falkenstein, kapitein Wegstetten en
luitenant Reimers, die blijkbaar als model
officieren moeten gelden, waarvan men de
heer Beyerlein het volgende hoort vertellen:
(Bjj de batterij dient een milicien, die zwak
van lichaam is, de kolonel wil het een en
ander omtrent dien milicien weten).
Wegstetten vertelde wat hij van den man
wist en Reimers vulde het overige aan,
terwijl Landsberg er zwijgend bijstond.
Eigelijk moest u mij dit alles kunnen
vertellen, luitenant Landsberg," zei
Falkenstein afkeurend, u heeft immers de
recruten geoefend, en moest dus ook
daar,,?om op de hoogte zijn."
Als de man zoo degelijk is als ik hoor,"
ging hg tegen Wegstetten voort, kon men het
hem wel een beetje gemakkelijker maken."
Jawel, kolonel," zeide de kapitein haastig.
Ik was van plan, hem in het najaar te
gebruiken als hulpschrijver.""
Dat was niet waar. (Ik cursiveer) Zoolang
vooruit kan men onmogelijk aan zulke
bijzonderheid denken, zelfs niet de commandant
van de beste batterij (gicJ) Maar het klonk
prachtig (l 1), en bovendien was het een bij
uitstek praktisch denkbeeld."
Falkenstein knikte tevreden.
Kijk Wegstetten, dit is weer een
denkbeeld van u, waarmede u juist den spijker
op den kop slaat. Men mag de menschen
niet allen over n kam scheren. Men moet
ieder op zichzelf beschouwen. De een kan
aan den koning het best van dienst zijn
met zijn sterke armen en beenen, deze
milicien doet het meest met de oogen en
met de pen.""
Tien tegen een, dat deze tirade den kolonel
door Franz Adam Beyerlein in den mond
wordt gelegd als een waarheid die in Duitsch
land nog wel eens gehoord mag worden. Als
zoodanig kan zij nut hebben; maar wat te
denken van den model-kapitein de beste
batterij" van het regiment commandeerende
die na gezegde tirade vol warme bewonde
ring" voor zijn kolonel uitroept: Welk een
man l die zich buiten zijn groote plichten
nog bezig kan houden met de lotgevallen van
zoo'n armen drommel van een kanonnier l"
Ja wat te zeggen van zoo'n batterij-com
mandant NB. gesneden naar het ideaal
van den auteur die zijn
regiments-commandant voorjokt, die zijn miliciens zóó
onvoldoende kent, dat een zijner luitenants
nog nadere inlichtingen moet verstrekken,
ja, die gedurende den geheelen recrutentijd
heeft toegelaten, dat de recrutenluitenant, de
miliciens niet leerde kennen.
En dan het gloed nieuwe denkbeeld om
een zwak milicien een schrijversbaantje te
geven I Waarlijk, als de officieren in Duitsch
land, die door Franz Adam Beyerlein tot
navolgenswaardig voorbeeld van geheel de
natie worden gesteld, van dit kaliber zijn,
dan is het antwoord op de vraag Jena of
Sedan spoedig gegeven, dan behoeft het geen
verwondering te baren wanneer Beyerlein,
tusschen de regels door, het Duitsche leger
de broedplaats van de anarchie heet.
Is waarlijk het Duitsche leger van dat ge
halte als Beyerlein ons doet gelooven ? Bijv.:
Na het voorlezen van de dienstorders
gingen de soldaten de stad in ... als er een
meerdere voorbij ging namen zij langzaam
en onwillig de voorgeschreven houding aan
en officieren en onderofficieren deden alsof
zühet niet zagen, om hen niet te moeten
berispen om-die onordelijkheid en dit begin
van weerspannigheid... Gevaarlijke praatjes
worden er gehouden, en menigeen'blufte
er op, dat hij dien of dien wachtmeester
of sergeant wel eens mores zou leeren
als hu maar eerst in burgerkleeding was."
Het oordeel van de Pers" ten spijt, blijf
ik beweren, dat de heer Frans Adam Beyer
lein zoomin als Bilse, een' romanschrijver is
en dat zijn boek met kunst weinig heeft uit
te staan. Zijn figuren zijn noch menschen,
noch caricaturen, die treffen door de scherpte,
waarmede in enkele sprekende lijnen de
karaktertrekken in het overdrevene zijn
weergegeven. Zijn poppen doen niets", hunne
lotgevallen maken op den lezer al even
weinig indruk als hun betoogen, en dit wijl
het poppen zijn en blijven.. Maar ook van
een marionnetten-theater kunnen wij huis
waarts keeren met den indruk van eenige
rake opmerkingen. Heeft Beyerlein die
doen hooren ?
Lees de laatste gedachten van den luitenant
Reimers, die aan het slot van dit boek gaat
sterven, omdat... hij lijdende is aan een
geheime ziekte (de model-luitenant neemt
tevens in het graf mede het geheim van zijn
vestingstraf-vonnis) en leer dan waarom
Duitschland zoo snel naar een nieuw Jena
marcheert.
... Kleinzieligheid en uiterlijk vertoon ne
men de plaats in van vroegeren eenvoud,..
.., In de verte werden reeds de sporen
van het verval zichtbaar en toch marcheer
den de erfgenamen der overwinnaars van
Sedan in den paradepas, sterk, met gestrekte
knieën... en de handwijzers langs den
heirweg wezen naar Jena ..."
Van hetgeen ten onzent reeds lang is be
grepen, en in de laatste jaren door enkele
jongeren op uitstekende wijze werd verkon
digd, zóó, dat langzamerhand de nieuwere
denkbeelden veld winnen nieuwere denk
beelden die voor een groot deel in Indië,
door een man als Van Heutsz, op zulke schit
terende wijze in toepassing werden gebracht
van datgene wordt thans ook in Duitschland
iets gevoeld. Beyerlein's boek is er het be
wijs van.
Doch het voelen van het nieuwe is nog
niet zuiver. Er is hier een voorlooper aan
het woord, die een nieuwen dag zag gloren,
zonder te weten wat de komende tijden zullen
brengen. Als zoodanig is zijn boek een teeken
des tij ds, dat ook ten onzent tot waarschu
wing kan strekken. B.
Militaire taal.
III. (Slot).
De woorden van deze zeer onvolledige lijst
komen noch vaak in verbindingen voor ; het
woord elevatie" alleen bijv. heeft talrijke
koppelingen, zooals elevatiehoek elevatie
stang, elevatiepomp, elevatietoestel, elevatie
ventiel, elevatierad, elevatiekraan enz. Boven
dien is de voorliefde bij onze krijgslieden
voor het vreemde (voral het Franse) woord
zeer sterk; een verschijnsel dat licht stamt
uit het Napoleontiese tijdvak. Zo men de
woorden er bijvoegt, die ook wel door burgers
gebruikt worden, hoe veel groter wordt dan
de lijst niet, het zou om honderden woorden
gaan. Maar het bovenstaande is voldoende
om de zaak te verduideliken; wij merken
genoegzaam de flikkering van vals met onze
taal stemmende exotiese" woorden op,
voerende met zich hun dissonanten". Neemt
men al zulke woorden aan, dan is de weg
geplaveid, de dam geperceerd" voor alle
mogelike en onmogelike woorden, die een
iegelik zich uit enige andere taal verkiest te
nemen en in te voeren in ons klein landje,
waar vaak iedere stem gehoord wordt en dat
invoeren zo geinakkelik gaat. (Alleen in dat
overnemen schijnen wij niet traag; soms
ook spaart het moeite uitl)
Maar er ia meer, het is niet alleen de
krijgsstand, die zo groot misbruik maakt, maar
alle vakken bezitten de fout meer of minder
sterk en ondersteunen op die wijze ons
taaibederf. Ofschoon het van het grootste belang
is, gelijk ik bepleit heb, aan te dringen op
hervorming van de taal van ons leger, zou
zulk een verbetering toch niet afdoende zijn.
De gehele taal moet herzien, de hand aan
het werk geslagen worden. De toestand mag
niet zo blijven. Geeft dit allen toe. Van rijkdom
spreekt gij noch ? Neemt dan maar alle talen
aan, neemt woorden uit het Javaans, Maleis,
Japannees, Kaffers, Hottentots, Russies, Ita
liaans, Arabies, Spaans, Engels, Klingalees,
Portugees, Turks, voert ze in bij honderdtallen,
duizendtallen. Rijkdom? Noemt het armoe,
ziekte, jammerlik verlies onzer Nedarlandse
taal; wat moeten wij met die poespas, die
hutspot, die ratjetoe, die tirlantijnen, die
doormekaar ? Onze taal vulgariseren" ? Dat
moge verhoed worden I Hoevele van al die
bovenstaande woorden moeten aan leerlingen
eerst uitgelegd worden (noch is het tijd dus,
maar welhaast niet meer), terwijl zij de Neder
landse remplacanten" onmiddellik zouden
begrijpen.
Hoeveel woorden worden door de inaccu
rate journalisten", die al te haastig werken
voor de wereldmarkt maar klakkeloos over
genomen? O, zo men de lijst ging opmaken
voor de Journalistiek" zouden we een
aanzienlike uitbreiding verkrijgen.
Mag dit alles zo blijven? Neen, nochmaals,
neen l Dwang zegt gij verachtelik. Maar u,
aanvoerders, vraag ik dan, is het leger geen
dwanginstelling ? Is daar tegenwoordig geen
dienstplicht? Maar zo gij reeds dwang uit
oefent, voordat de tijd daar is onze
yolksrechtelikheid te verdedigen, mogen wij dan
nu, enige honderden, enige duizenden, die
den strijd reeds aangebonden hebben met het
uitheemse woord, mogen wij geen dwang?
Onze dwang, onze oproep kost geen bloed, geen
mensenlevens I Hij zal geen droefenis brengen,
maar grote vreugde I Zelfs zij, die verbeuring
willen, kunnen nauweliks. Ziet de talrijke
boeken (?belletrie" en andere) en leerboeken,
de voorschriften en wetten, de tijdschriften
en schrifturen, de dagbladen, hoort overal
onze omgeving; wie kan daartegen op? Al
zijn' daar duizenden voorstanders, zij staan
machteloos. Ik zelf, die het goede wil, ik kan
mijzelf nauweliks verbeteren, ik zie steeds,
hoor steeds, het woord nestelt zich vast ook
in ons, voorstanders, ondanks ons zelve, wij
brengen het weer uit. Daarom mag het niet
blijven bij enkele redevoeringen of ingezonden
stukjes; zij zijn niet voldoende, z\j kunnen
de vloed niet tegenhouden. Men blijve niet
bij enkele schermutselingen. Men ga oyer tot
daden. In een der Balkanstaten belast men
de vreemde woorden, die de winkels verkiezen,
als overdadige weelde. Ik vrees, dat het
daarmee zal gaan, als met de baarden der
Russen onder czaar Peter de Grote. Men kan
hen belasten, doch zal hen niet kwijtraken.
Daar is echter een ander middel, dat vrij
wat beter zal werken. Benoemt een Raad
van Toezicht, waarin verschillende
vakkundigen elkander aanvullen en oefent toezicht
uit, niet alleen op de krijgsmanstaal, maar
ook op alle dag- en weekblade'n op de leer
en leesboeken, en gaat tegen het roekeloos
om zich heen smijten met vreemde woorden.
Zo de regering overtuigd is, dat een eigen
en door hare onderdanen geërbiedigde taal
een plechtanker is voor onze
onafhankelikheid, zoo zal zij die maatregel niet alleen
goedkeuren, maar met alle vastheid willen
doordrijven. Daar staat natuurlik geen ge
dachten vrijheid op het spel, voor geen stip
zelfs. Een ieder uite vrijelik zijn gedachten,
doch hij doe dit in het Nederlands. Men
kan op het spreken geen toezicht ui toefen, doch
wel op het schrijven en de vreemde woorden
vervangen door volkomen gelijkwaardige
Nederlandse. Laat Frans Frans blijven (wil
men vreemde talen, men lere hen geheel),
laat Nederlands Nederlands zijn, en geen
koeterwaals worden of potjeslatijn. Geen ge
dachten vrijheid staat op het spel, maar de
vrije en krachtige ontwikkeling van onze taal,
door het zouteloos overnemen van samen
niet welluidende klanken. Onze taal is toch
geen kerstboorripje, waaraan men allerlei
klatergoud en procentjes1' hangt voor onze
kinderen ! Door het bedoelde toezicht, dat niet
voldoen zal voor n of enige jaren, maar
voor minstens tien, zo nodig wat langer,
worden onze inzichten tot klaarheid gebracht,.
en zal het toekomstig geslacht onze slechte
gewoonten niet overnemen.
Toont nu eens wat gij over hebt voor een
goede zaak, bezint u, kent uzelven en erkent
ons aller fout, slaat de handen in elkaar en
legt u vrijwillig een heilzaam en aangenaam
juk op ! Weest allen indachtig het woord,
niet van een taalkundige, doch van een der
grootste veldheren van al de eeuwen : Taal
verloren, al verloren I"
En hiermede eindig ik mijn pleidooi.
Moge het niet vergeefs zijn geweest!
VAN ET.RING.
NASCHRIFT.
Zeer lezenswaardige opmerkingen over
vreemde en vernederlandste woorden staan
in het boekje Taal en Spelling en Vereen
voudiging, twee lezingen door H. J. van den
Bosch (0.35 et.); ik zou de grens echter
nauwkeuriger willen trekken. Een woord als
lokomotief bijv. vertoont geen nederlandse
klankenreeks, en blijft daarom, schoon inge
burgerd, verwerpelik. De Javanen vertaalden
het met vuurros". Zouden wij met onze vele
letterkundigen achter moeten staan in ver
beelding en woordvorming bij onze broeders uit
de koloniën ? Ook zij, die front maken tegen
Germanismen, zijn in hun recht en die vijand
is minder zichtbaar, hoewel mede gevaarlik.
Toch dienehier het verstand voor overdrijving
en het leggen van knellende banden te waken;
ik raad daarom ieder aan de mooie inleiding
te lezen van de heer Simons voor de Beowulf,
die hij in Nederlands stafrijm vertaalde.
Verbetering.
In het vorige artikel stond strijdende",
dit moest strijdman" zijn, (voor luitenant).
UIT DE NATUUR
Kagax, de bloeddorstige.
II.
Halverwege het meer gekomen, hield Kagax
plotseling stil; een aandoenlijk gezang golfde
uit een dooden pijnboom over 't
schaduwbosch. Als een lijster zoo zingt, dan is zijn
nest dichtbij, meestal vlak onder den boom.
Kagax begon achten te maken in de struiken
onder den zingenden vogel; als een slang
legde hij zijn dubbele lussen op den bodem,
tot opeens een frambozenblaadje een fluis
terend geluid gaf, een geluid dat alleen
wezelooren kunnen hooren en begrijpen.
De hermelijn dook neer, richtte zich op ; de
roode vlam sloeg weer uit zijn oogen; want
daar zat moeder lijster op haar nest, een eind
boven den grond geen vijf voet van zijn tanden.
De frambozen-slingers onhoorbaar op te
sluipen om van onder bij den vogel te komen,
dat ging niet; maar achter het lijsternest stond
een boom, zwart, door den bliksem getrofien
en verkoold. Kagax beklom heel stilletjes den
stam aan de zijde, die van den vogel was
afgekeerd, schoof over een tak, die boven het
nest uitstak. Moeder lijster was bezig haar
veertjes recht te leggen, zij was wat slaperig, ze
voelde die zoo heerlijk aangename, weldoende
warmte van de eieren onder haar en luisterde
met innig genot naar het heerlijke gezang
van manlief daarboven; toen viel de hermelijn
neer als een blok met een mes er in, en nooit
weer zou de vader 't mooie nest in de groene
schemering terugzien.
Ondertusschen ging het wonderlijk mooi
gezang maar altijd voort, want de lijster die
zijn gevoel van vaderzegen uitstortte daar
boven in den boomtop, hoorde niets van de
tragedie, hier vlak beneden hem afgespeeld.
Kagax slingerde het warme lichaam woest
op zij, beet in het
spits van de drie
eieren; hij had
graag gewild dat er
al jongen waren;
toen sprong hij op
den grond. Daar
zocht hy zijn slacht
offer weer op, proef
de even van de her
senen om zijn eet-'
lust op te wekken,
luisterde een
oogenblik naar de melo
die, [die van boven
neerruischte en
knarstandde van
spijt dat het al niet
veel donkerder was; dan zou de lijster afdalen
tot dicht bij zijn nest en dan kon hij hem
afmaken. Maar hy kon nu niet wachten,
daarom gleed hij weg in de struiken naar
de varenboscbjes.
Vijf jonge haasjes lagen naast en over elkaar
in een platten zandschotel, gedekt door ge
knakte varenveeren. Hij doodde alle vijf, den
een na den ander, langzaam en bedaard door
een enkelen beet in den ruggegraat, dicht bij
den hals, ea proefde alleen van het bloed
van de laatste; dan draaide hij zich vast in
't leger, vleide zich neer tusschen de nog
warme hazenlijkjes en wachtte, met den neus
gekeerd naar het paadje waarlangs de moeder
zooeven was weggegaan. Hij wist wel dat ze
spoedig terug zou komen bij haar kleintjes.
Inderdaad, 't duurde maar
heel kort of toppetoppetop daar
kwam iets aangehuppeld op 't
platgetreden hazepad, een gol
vende lijn van varenbeweging
wees precies waar de haas was.
Kagax drukte zich plat neer en
schoof lager tusschen zijn slacht
offers; zijn oogen straalden weer
bloedrood, zoo rood dat moeder
ze zag en stopte. Toen ging Kagax
rechtop zitten tusschen haar doode jongen,
grijnsde en schreeuwde haar een gil in 't
gezicht.
Het arme dier verzette geen poot meer, ze
dook neer voor haar eigen deur en. begon
hevig te beven. ? De hermelijn liep bedaard
op haar toe, ging op zijnachterpootenstaan,
legde zijn voorpooten op haar rug, zocht zijn
lievelingsplekje achter de ooren en beet
toe. De haas strekte zich uit en het beven
hield op. Een fijn bloeddropje aan eiken
kant van den hals was de tanden gevolgd,
toen ze loslieten. Kagax likte het, zoog even, en
snelde heen; hij was bang dat hy zijn nacht
zou bederven, als hij te veel opeens dronk.
Nu was hy' aan het bosch gekomen en liep
zonder bedoeling den rand langs; door een
of andere snelle beweging trilde het mos op
een steen. Als een bliksemstraal schoot Kagax
toe, maar hij kwam te laat; den angstpiep van
de boschmuis,, die onder 't mos naar zaden
zocht, hoorde hij wel, maar Toekies is een
schuw diertje. Ze had bovendien jongen in
't nest en was daarom dubbel voorzichtig:
z\j had den aanloop van de hermelijn ge
hoord en zonder nog te weten wat daar aan
kwam, was zij hals over kop haar holletje in
geschoten, net bijtijds om den'doodeljjken
greep van Kagax' kaken te ontkomen.
Dat kon de woeste wezel niet verkroppen,
hij beet nijdig in mos en bladeren en maakte
zich razend alsof iemand met een stok naar
hem stond te steken.
Hij was gehoord bij 't loopen door 't bosch,
hij de onhoorbare; dat is meer dan een wezel
kan verdragen. Zijn oogen schitterden van
wrok, toen hij woest begon te graven. Hij
hoorde duidelijk het zwak gepiep van jonge
muisjes die om eten vroegen; maar een halven
decimeter diep, maakte de gang een bocht
onder een grooten steen en dan weer onder
twee dikke wortels. Kagax krabde en groef
en groef, maar 't gaf hem niets, hu kwam
niets verder. Hu probeerde zijn schouders
onder den steen dóór te wringen, want ook
een groote wezel denkt dat hij overal door
kan, maar het gaatje was dezen keer te nauw.
Kagax schreeuwde van woede, vatte hét
spoor van de muis, liep tienmaal van het
muizengat naar het mos op den steen en
tienmaal terug en toen hu nog eens
/^. weer zekerheid had gekregen, dat
alle muisjes binnenshuis waren, be
proefde hij opnieuw zich onderden
steen door te wringen, daarop door
de twee wortels heen te vreten,
maar het viel hem tegen.
Ondertusschen zat Toekies, de
boschmuis, die altijd zoo'n strate
gische bocht in zijn tunnel heeft
en die precies weet wanneer hij veilig
is, vlak achter de wortels neerge
hurkt ; met twee zwarte kraaltjes
keek hij tusschen de wortels door
naar zijn doodsvijand en luisterde
met angstig kloppend hartje naar
het woedend tandgeknars van zijn
vervolger.
Kagax gaf het op; hij liep weg,
in kringen die steeds wijder werden.
Vlug en stil draafde hij rond, den
neus tegen den grond, zoekend naar
andere muizen, om wraak te nemen
over zijn nederlaag. Plotseling stiet
hij op 't versche spoor van een dwergmuis
en regelrecht liep hij toe op de lichting.
Daar, tusschen dorre varenveeren had de
lichtzinnige dwergmuis een mooi nestje
J. J. BIESING,
Kuuxthandel.
's-GRA.VENHA.GE,
Molenstraat 65,65A en 61.
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
Panorama-Gebouw.
Amsterdam, Plantage
Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
Vaste prijzen. Toegang vrij.
zijn smaakvol, modern, solide, de prijzen
zeer concurreerend. Afbeeldingen en
beschrijvingen met prijzen gratis en
franco.
934 Spuistraat,
Filiaal » A tl KAK 7«.
AmSTERDAm
AARDEWERK
EM TEGELS
'tBinnenliüis
RORIN120, AMSTERDAM.
.WILEEM. Gr