Historisch Archief 1877-1940
l
F. 1414
DB AMSTERDAMMER
A°. 1904.
WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer berat een by voegseL
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Toor Indiëper jaar , mail » 10.
Afconderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/>
?t bkd ii nrkrrjgbMr Kiotk 10 Boolertrd d« Cmpacinet tegenover kat Onrad Café', te Ptrrji.
Zondag 31 Juli.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel , 0.40
Annonces nit Daitschlsnd, Oostenrijk en Zwitierland worden nitoluitend aangenomen door de firma
KUDOLF MOSSE U Keulen ra door all* filialen dezer firma. De prij» per regel ia SS Pfennig.
I N H O V D:
VAN VERBE EN VAN NABIJ: De geest van
de Grondwet. Hooger Onderwijs en Eerste
Kamer. ' PaDtserschepen, door E. Een
gemeenteraadsbenoemirg te Groningen, door X.
Eea nieuw gedeeltelijk uitbreidingsplan voor Am
sterdam I en II, door J. Gosechalk. Het leven
in de Hof stad, door Senior. Brief uit Utrecht,
door Jan van 't Sticht. De Japansche volks
geest en de oorlog. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN : Een woningonderzoek te Rotterdam, I,
door H. KUNST EN LETTEBEN:
Muziekbeoordeelingen, III, door Ant. Averkamp.
FEUILLETON: De predikants dochter, I, van
Karin MichaeJis. Emilie Verhaeren's joiigate
bundel, do.ir W. G. van Nouhoys. Nieuwe banen,
door P. A. G. Beelaerts van Blokland, beoordeeld
door Nico. VOOB DAMES : Portret van Mevrouw
M. Scharten -Antink. Vrouwelijke doctoren in
Engeland, door M, K. Allerlei, door Caprice.
UIT DE NATUUB: door E. Heimans. Aan Over
toom en Schinkel, I, (met afb), door J. H. B.
Mr. F. S. van Nierop, (met portret). 26e Ned.
taal- en letterk. congres te Deventer. WETEN
SCHAP : Iet» over de alcohol, door dr. V. v d.
Plaats ffINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK door D. Stigter. SCHETSJES: De
f$}atd, naar het Russisch, van Wolski. INGE
ZONDEN, -r- DAMBUBBIEK. SCHAAKSPEL.
PEN- EN POTLOODKBASSEN.
ADVEBTENTDEN.
De geest van de Grondwet.
"Waarschijnlijk wel nooit genoot de
Kederlandsche pers zulk een gezegenden
komkommertijd; dank zij Kuyper's besluit
om de Eerste Kamer te ontbinden. Zoo
blijven, vu midden in het politiek seizoen,
dat nu zal voortduren tot we de Kamer
haar Kerstyacantie zien nemen met
al de heerlijke vooruitzichten, die 1905
?als een verkiezingsjaar aanbiedt.
En inderdaad, hoe vurig de zon hen
ook bestraalde gedurende vele weken, de
politici van vóór en tegen Kuyper, houden
hun hoofden zoo frisch als het maar kan
en naar het aantal der geschreven kolom
men te oordeelen, wasemen hun kruinen
eigenly'k niet veel anders dan denkbeelden
uit. Daarbij zijn de anti-Kuyperianen
allerminst de karigst bedeelden.
Zoo hebben zij nu in de laatste dagen
een hoeveelheid redeneeringen afgeschei
den over het ontbindingsbesluit, waaruit
men kan zien, hoe gemakkelijk hun het
politiseeren en filosofeeren afgaat.
Natuurlijk dat de liberalen het
aanfinaam gevonden zouden hebben als
uyper de Eerste Kamer niet ontbonden
had. Voor hen moet het een weldadig
gevoel zijn een Minister tegenover zich
te hebben, die zij mores hebben geleerd,
en zich roeren noch bewegen kan,
tenzij met hun goedvinden; en aangezien
deze Minister, die voor dit ontbindings
besluit aansprakelijk is, in 1905 gewipt
dient te worden, bestaat er voor hen
reden te over om hun teleurstelling en
bezorgdheid aan den dag te leggen.
Een der fijnste zetten, om Kuyper's
daad in de oogen der weldenkenden, d. i.
der kiezers van 1905, zwart te maken,
is wel de verzekering, dat deze ontbin
ding der Eerste Kamer in strijd verkeert
met den geest der Grondwet, als wist
men'werkelijk niet eens, dat de Grond
wet op dit punt, in haar artikelen betref
fende de Eerste Kamer, zoo goed als van
allen geest verstoken is.
Men heeft in 1848, toen de Eerste Kamer
werd ingesteld, verkozen door Prov. Sta
ten, en voor een zittingstijdvak van 9 jaar,
met aftreding van een derde gedeelte om
de drie jaren, eenvoudig gedacht aan een
deftig college, uit hoogst-aangeslagenen,
m. a. w. een college uit de allerrijksten
gekozen, dat door positie en zittingsduur
zijner leden meer vastheid" had. Aan
gaande het karakter van die vastheid is
nooit in 't bijzonder uitleg gegeven. Zelfs
Thorbecke onthield zich daarvan. Men
nam deze Kamer, met haar zitting van
negen jaar aan maar geen minder
revolutionair man als de oude heer
Heemskerk, schreef daarvan in 1881:
.Nadat echter was aangenomen, dat
dezen (de leden) niet regtstreeks door
de kiezers, maar door de Provinciale
Staten zouden worden gekozen, had men
behooren te bepalen, dat de Koning ook
de Prov. Staten kon ontbinden."
Inderdaad men vergat dit, zoo ont
stond de mogelijkheid, dat een tamelijk
lang tijdperk van politieken strijd tusschen
2e en Ie Kamer zou kunnen voorkomen.
Zeker is nu, dat welke bet'eekenis men
aan de van ouds begeerde vastheid"
der Eerste Kamer zou meenen te mogen
hechten, wel niemand ook maar een
zweem' van bewijs zal kunnen geven,
dat men in 1848 of later ooit het stelsel
heeft willen verkondigen, dat een Minis
terie den wetgevenden arbeid behoorde te
blijven verrichten met twee kamers, wier
meerderheden als vuur en water tegenover
elkander staan!
De geest van onze Grondwet, die een
constitutioneel regeeren wil, is daarmee
van het begin tot het eind in strijd. En
alweder beroepen wij ons op den con
servatieven Heemskerk, die van het
ontbindingsreeht schreef: het is een buiten
gewoon middel om ziekelijke toestanden
in het staatkundige leven te genezen;
het kan somtijds praeventief, maar ook
enkele malen door de aanwending, heil
zaam werken.
Wierd het weggenomen, eene der
Kamers zou de geheele staatsmachine
kunnen stremmen en een anarehischen
toestand doen ontstaan tot aan de vol
gende periodieke verkiezingen, dus
weiligt voor twee jaren."
Welnu: kan men zich een ziekelijker
toestand in het staatkundig leven den
ken, dan eene waarbij de groote meerder
heid der kiezers zich als meerderheid
vertegenwoordigd ziet in de Tweede
Kamer, en dan in de Eerste Kamer,
welke de eindbeslissing heeft,
overheerscht wordt door haar tegenpartij...
zoodat, waar de stremming van de
staatsmachine" nog niet geheel aanwezig
mag zijn, ze dan toch zeer spoedig en
in steeds grooter mate moet komen?
Spreekt men van den geest van de
Grondwet, dan is het juist deze, die niet
nu pas, maar reeds veel vroeger de ont
binding der Eerste Kamer van Kuyper
heeft geëischt. Kuyper had als
ChristenStaatsman, die het liberalisme voor paga
nisme uitgeeft, in het hoog besef van
zijn Christen-roeping, het land niet het
voorbeeld mogen bieden van een regeeren
met een christelijk en een heidensch in
strument. Zijn taktisch scharrelen in dit
opzicht was een fout; allereerst een on
vergefelijke fout voor den Christen, die
gewoon is een taal te spreken, als
ware hij in den dienst van zijn Heer
een profeet, niet minder man uit n stuk
dan een ziener uit het Oude Verbond;
maar tevens een fout als van een die de
Grondwet heeft bezworen en toch regel
recht inging tegen haar geest; zoodat hij
nu eerst zijn plicht doet, geprikkeld door
het besef, hoe hij, zonder de Eerste Kamer
te ontbinden, zou moeten voortwerken,
gekwetst en vernederd; als de verslagene,
die elk oogenblik een nieuwe ontluiste
ring wacht.
Van welken Minister zou men dit inogen
vergen? Zeker, Kuyper had zich, door
de Eerste Kamer te ontbinden zoo spoedig
dat met goed gevolg mogelijk was, in
onze oogen een man van hooger karakter
betoond, maar wie heeft recht hem thans
te berispen, nu hij heeft doen blijken,
ten minste nog eenige waarde aan zijn
Christelijk genoemd ministerschap te
hechten? En juist op dit oogenblik ko
men de liberalen hem zijn streven naar
kloeker handelen en het scheppen van
een zuiverder toestand verwijten... en
dat met het uitspinnen van do kinder
achtigste redeneeringcn over den geest
van de Grondwet, over revolutionaire
richting, over
volkssouvereiniteit's-tendenzen enz.
Natuurlijk, naar den geest van de
Grondwet, zou het ideaal geweest zijn,
dat de liberale leden van de Provinciale
Staten, in betwistbare districten, in 1901
uit eigen beweging hun mandaat ter
beschikking hadden gesteld, opdat, waar
hetzelfde kiezercorps voor beide Kamers
kiest, er een volledige overeenstemming
tusschen de sterkte van de partijen in
Eerste en Tweede Kamer aanstonds
mogelijk zou zijn geworden. Edoch naar
idealen heeft men niet de politieke per
sonen te beoordeelen. Maar nu een
Minister te kapittelen, die dan eindelijk
de liberale meerderheid in de Eerste
Kamer onttroont, nadat deze een wets
ontwerp, dat hem en een groot deel der
partij lief is, verworpen heeft dit is
toch wel de ergerlijkste kleinzielige be
krompenheid !
Arme liberalen! Waar zijn uw
leidslieden? Wij mogen u niet te zeer be
klagen ; hoe lang hebben wij niet u op
uwe gebreken gewezen en u een treurige
toekomst voorspeld! Maar dat het zoo zou
worden neen, ook wij hadden het niet
gedacht. Immers geenszins, dat gij in de
minderheid zij t gekomen met zoo weinig
uitzicht op herlevingen groei uwer partij,
die eenmaal het heden, thans verleden,
heeft beheerscht, moet het medelijden
wekken van hen, die evenzeer als
gijzelf in de politiek zich plaatsen tegen
over de huidige coalitie onder Kuyper's
bewind. Wél echter, dat uwe woordvoer
ders het nu nog meenen te kunnen stellen
met eenige drogredenen en haarkloverijen,
tegen een leger van geloovigen, dat alleen
verslagen kan worden en dit eerst in
den loop der jaren door onder den
invloed gebracht'te zijn van een hoogeren
eerlijkheids-, rechtvaardigheids- en
meHschelijkheidszin. Ge hebt noodig een
nieuwen geest, en gij vult uw tasch met
dorre, hatelijke, listige onbeduidende
papiertjes, waarmee gij uw vijand, die
een halven stormwind voor zich uitblaast,
bestrooit! Als men u een Hooger Onder
wijswet voorzet, ontdekken uwe leiders
althans zoo houden zij'zich, niet eens.
dat hier over een billijkheidsquiiQstie ge
handeld wordt; zij praten maar, als hing
't heil van u zelf en de heele wereld daarvan
af, over wetenschap en Universiteit; en
ontbindt Kuyper daarna de Eerste Kamer,
zoodat er geestes-overeenstemming tus
schen de beide, lichamen der volksver
tegenwoordiging zal kunnen ontstaan,
dan laden alweder Uw hoofdmannen hun
zak vol proppen, om hem op hun manier
te steenigen, als had die groote zondaar
nu juist zijn straf verdiend; terwijl men
toch zeker niet door een zoo treffelijk
leeraar als b.v. v. d. Vlugt zal behoeven te zijn
onderwezen in de leidingen Gods, om te
begrijpen, dat een Christelijke politiek
het eerst dan kan afleggen, wanneer zij
(Ie gelegenheid heeft gehad zich onbe
lemmerd te ontplooien, opdat men kunne
weten wat zij waarlijk is; weshalven ook
onder de coalitie-genooten er niet weini
gen zijn, die den premier maar liever
nog wat met een Eerste Kamer zouden
zien werken, welke hem in oogenblikken
van wilsverheffing iets te denken en te
duchten geeft.
En moet dat nu zoo doorgaan... tot
de stembus 1905?
Het is inderdaad te vree sen. Wie ziet
onder die gansche menigte van betoogende
kritikasters, die snachts niet zouden
kunnen slapen als zij overdag niet een
redevoerinkje over Kuyper hadden ge
houden, ter aanprijzing van een libera
lisme zonder ziel, een man?
Is er al iets bekend aangaande een
hervormer, die zich voorbereidt het libe
ralisme van een hart" te voorzien; het
ontvankelijk te maken voor zedelijke mo
tieven; de partij aan te voeren, en haar
geestdrift in te storten voor een niet
kerkelijk, maar daarom niet minder ver
heven staatkundig levensideaal?
Zonder zulk een man, en buiten dit
streven, kunnen de heeren gerust tehuis
blijven en dat is voor hen voordeel
aan allen kant. Immers niet op te trekken
tegen den vijand, het is veel rationeeler
dan, zooals het nu schijnt te staan,
met bordpapieren snaphanen gewapend
een soort van aanval te wagen ouder
commando van den heer De Louter, of
een anderen krijgsheld van diens kracht.
Hooger Onderwijs en Eerste
Kamer.
Bovenstaand artikel hadden wij reeds
geschreven toon wij kennis mochten
nemen van het volgend relaas, door den
Haagscheu correspondent van Het Cen
trum, aan zijn blad gezonden.
Xu blijkbaar onaangenaam verrast door
het on tbindings-besluit, dat door de liberalen
niet verwacht werd. hunnerzijds de meest
scheeve voorstellingen moeten dienst doen,
om uit die ontbinding weer een wapen tegen
de Kegeering te smeden, is 't misschien zeer
dienstig om over de eigenaardige houding
der gezamenlijke vrijzinnigen ceirig meerder
licht te doen opgaan.
Uit de meest verlroiiwbare bron put ik de
navolgende mededeelingen, welke niet van
belang ontbloot zijn:
Zeer kort voordat de Hooger Onderwijs
wet in de Tweede Kamer behandeld zou
worden, is er een vergadering gehouden van
een zestal vrijzinnige Kamerleden, twee van
elke schakeering. Sociaal-democraten waren
niet aanwezig. In die bijeenkomst is 't plan
de campagne opgemaakt. De heer Borgesius
was ervoor om uit de linkerzijde een voor
stel te doen komen, het Staatsexamen in te
voeren voor 't verkrijgen van den effectus
civillis; dat zou dan gegolden hebben voor
alle universiteiten. DetweeaanwezigeLeidsche
professoren eigenlijk n professor en n
oud-professor waren daar sterk tegen:
dat zou zijn een capitis diminutio voor de
openbare universiteiten, alle Senaten hadden
er zich ook tegen verklaard. De heer Borgesius
zag er daarom van af, een zoodanig voorstel
in de Kamer te doen: immers, de geheele
linkerzijde moest alle verdeeldheid vermijden,
en tot 't einde toe eenstemmig optreden,
anders zou de Eerste Kamer de. wet met kunnen
verwerrpen.
Deze mededeeling verklaart afdoende, waar
om er van links in de Tweede Kamer zoo
weinig over het Staatsexamen gesproken
is, verklaart ook de zeldzame eenstemmig
heid ter linkerzijde,
Thans kwam de beurt aan de Eerste
Kamer. Ook hier ging een vergadering van
de linkerzijde vooraf. Hoewel enkele leden
nog aarzelden, werd toch besloten, om ten
slotte de wet eenstemmig af te stemmen, en
wel op deze twee gronden:
1%. het werd hoogst onwaarschijnlijk geacht,
dat de Kegeering tot ontbinding van de Eerste
Kamer zou overgaan, om geen verkeerd an
tecedent te stellen. Vooral van de katholieke
ministers werd verwacht, dat zij, evenals de
heer De Savornin Lohman, tegen ontbinding
zouden zijn. Mocht onverhoopt de meening
van dr. Kuyper zegevieren, dan zou de ont
binding van de Eerste Kamer als een
revolutionnaire daad kunnen worden voorgesteld,
en zouden daardoor de meer conservatieve
elementen onder de kiezers in 1905 van de
tegenwoordige regeering worden vervreemd.
2o. Volgde geen ontbindin-g, en dat werd
't meest waarschijnlijk geacht, dan meende
men in 1905 zeer stellig te kunnen rekenen op
een scheuring, zooal niet tusschen
christelijkhistorischen en anti-revolutionnairen, dan toch
tusschen de christelijk-historischen onderling.
Een groot deel van hen men meende dit
uit de redevoeringen van dr. De Visser en
mr. dr. Schokking te kunnen opmaken,
zou dan, wanneer de Hooger Onderwijswet
inzet van den strijd was geworden en een
nieuw wetsontwerp zou moeten worden ingediend,
als eisch voor samenwerking bij de stembus
stellen: weder-herstellingeener protestantsche
Theologische Faculteit; de katholieken zouden
daar natuurlijk niet van willen weten; en
zoo redeneerde men, was 't monster
verbond" verbroken, en zouden de liberalen
hoogstwaarschijnlijk, zelfs zonder hulp van
de sociaal-democraten, een meerderheid in
de Tweede Kamer kunnen verkrijgen.
Over het Staatsexamen zou ook in de
Eerste Kamer zoo weinig mogelijk gesproken
worden: men vreesde, dat de Regeering dan
zonder ontbinding van de Eerste Kamer, om
een crisis te voorkomen, dat denkbeeld zou
aanvatten, en men zou er dan aan vast zitten;
aldus ware dan nog vóór de verkiezingen van
1905 de Hooger Onderwijswet van de baan,
en dat juist wilde men met. Die knuppel moest
in het hoenderhok juist blijven liggen.
Ziedaar wat ik met zekerheid als waar kan
m»tUxïeelen. De houding der vrijzinnigen, n
bij de behandeling der wet, n thans bij de
ontbinding der Eerste Kamer, zal er voor
velen wel eenigszins begrijpelijker door zijn
geworden.
Óók, dat inderdaad ontbinding voor de
Kegeering de eenige weg was, om uit dezen
valstrik te blijven.
Heden hoorde ik vertellen, dat de Hooger
Onderwijswet, geheel gewijzigd, weer bij de
Tweede Kamer zal worden ingediend, om dan,
nog vóór de begrootingen, als tweede lezing"
te worden afgehandeld."
Voor hen, die onze beschouwingen
over Kuypers Onder wij s wet en de houding
der liberalen, van den beginne af hebben
gelezen, zal het duidelijk zijn, dat, naar
deze in He t Centrum gegeven voorstelling,
ons oordeel, geheel afwijkend van dat
deiliberale pers en kamerleden, in alle op
zichten juist is geweest.
Intusschen, hoezeer de
Centrum-coTrespondent verzekert uit de
meest-vertroimbare bron" geput to hebben en met
zekerheid als ir aar" te kunnen
mededeelen, wij zullen de verklaringen van
de vrijzinnigen" afwachten, om eerst
daarna op deze jammerlijke bladzijde der
liWale partij-politiek terug te komen;
een geschiedenis, waarover wij reeds bij
herhaling zooveel hebben gezegd, al
waren de details ons niet geopenbaard.
Men zal het ons kunnen vergeven, als
wij mot bijzondere belangstelling de
ophelderingen van V. d. Vlugt, Drucker
on Borgesius te gemoet zien!
Pantsersehepen.
In het no. d.d. 8 Mei 1.1. van dit weekblad,
gaf ik het afkeurend oordeel weer van nu
wijlen den admiraal Makaroff, in zake den
aanbouw van pantserschepen, en merkte
op, dat het in den strijd der meeningen
vóór of tegen dien aanbouw feitelijk er
om ging, of het meer aanbevelenswaard was :
Ie. elk schip slechts te bewapenen met
n soort van de vier strijdmiddelen,
zwaar gesehut, middelbaar gesehut,
licht geschut en
torpedo-lanceerinrichtingen, en wel tot een bepaald
aantal ; of
2e. elk schip te bewapenen met de vier
soorten doorén, tot een willekeurig
aantal.
Toepassing van het ad l genoemde be
ginsel leidt tot den bouw van kleine, niet
gepantserde schepen ;
toepassing van het ad 2 genoemde be
ginsel tot den bouw van groote,
zivaargepantserde schepen.
* #
Op mijn vraag geeft de lieer E. Kempe,
oud-zeeofficier, bescheid in het nummer d.d.
12 Juni 11.
In zijn artikel over defensie-middelen ter
zee, schrijft hij : wel oj> n schip de drie
soorten geschut doorén, doch
torpedolanceeriimchtingen op afzonderlijke sche
pen".
Hij motiveert dit antwoord op de
quaestionis cardinalis van den geheelen
oorlogsscheepsbouw slechts met deze opmerking:
dat nog nimmer een oorlogsschip uitslui
tend met n soort geschut bewapend werd".
*
* *
De heer Kempe houde het mn ten goede,
maar deza motiveering is onvoldoende, en
aangezien het vraagstuk van den aanbouw
van oorlogsschepen reeds met het oog op de
kosten, die er aan verbonden zijn, van
algemeen belang mag worden geacht, ga ik
op het artikel van den heer Kempe nader in.
Bij de uitwerking van de hedendaagsche
strijdmiddelen is het een primaire eisch voor
hunne groepeering, dat in het gevecht hun
meest nuttige aanwending verzekerd moet
zijn en hun opstelling zoo min mogelijk
trefkans bieden aan het vijandelijk vuur.
Aan dezen eisch beantwoordt het oor
logsschip' en zijne bewapening in niet eenig
opzicht. De gelijktijdige aanwending der
strijdmiddelen naar hun verschillenden aard
in elke gewilde richting is onmogelijk, daar
zij geplaatst zijn aan n boord in
onverbreekbaar verband; de opstelling in groot
aantal op n schip doet hun elkaar hinderen
in hun gevechtswerkzaamheid. De massale
groepeering verzekert den vijand de meest
mogelijke uitwerking.
Welke voordeelen biedt de bouw van groote
pantsersehepen ad tonnen gouds om zulke
nadeelen in den koop te nemen ? Nog daar
gelaten de kans dat een gering ongeval,
van welken aard ook, een groot kapitaal
tijdelijk of voor goed waardeloos maakt, en
een talrijke bemanning buiten gevecht
stelt of vernietigt.
De massale groepeering der strijdkrachten
en der strijdmiddelen was gerechtvaardigd
een honderd jaar terug. Naarmate de uit
werking der wapenen toenam, is men in den
veld- en in den vestingoorlog overgegaan
tot een meer verspreide en gesplitste groe
peering der krachten en middelen. Men bouwt
thans niet meer de groote forten van een
50?30 jaar geleden. Waarom is bij de zee
macht een ontwikkelingsgang gevolgd lijn
recht tegengesteld ? Men maakt de schepen
steeds grooter, masseert steeds meer ge
vechtskracht. Waarom wordt het algemeen
veroordeeld te land de verschillende
geschutsoorten op n te hoopen op eem zeer beperkte
ruimte tot willekeurige aantallen ? Waarom
billijkt men dit ter zee ? Waarom ook hier,
gelijk te land, geen gesplitste opstelling
van het geschut naar soort en aantal over
een groot oppervlak; d. i. verdeeld over
meerdere kleinere schepen ?
Er kunnen goede redenen zijn, dat de zee
tactiek een anderen koers gaat als de
landtactiek, dat de verhoogde vuuruitwerping
te land en ter zee verschillende gevolgen
hebben moet. Maar het waarom moet worden
verklaard. Dat is tot heden niet geschied.
Het gaat niet aan in het algemeen te be
weren, dat de koers goed is, omdat men
dien overal stuurt. Nog daar gelaten, dat
de admiraals Aube, Colomb, Makaroff e. a.
van groote schepen steeds afkeerig zijn
geweest.
En in het bizonder de heer Kempe kan
een nader onderzoek niet overbodig achten.
Steeds en overal heeft gegolden in
toongevende marinekringen : hoe grooter het aantal
torpedo-lanceer-inrichtingen aan boord van
het pantserschip, hoe beter. Ook onze
schepen zijn van een 3 of 4 tal voorzien.
De heer Kempe wil geen torpedo-be wapening
aan boord naast de geschut-bewapening.
Z. i. heeft men dus steeds en overal in deze
gedwaald.
Geeft dit hem nu geen aanleiding om
ook de algemeen als juist aangenomen
doch nimmer bewezen stelling eens wat
nader te bekijken, dat een oorlogsschip
steeds 2 of 3 soorten geschut doorén ge
hoopt voeren moet?
*
* *_
Ik mag niet onvermeld laten, dat de heer
Kempe in zijn artikel nog schrijft, dat in
het zeegevecht zonder twijfel de omstandig
heid voorkomt, dat men aan een schip, slechts
met n geschutsoort bewapend, weinig,
maar aan een met 2 of 3 soorten bewapend
alles zou hebben.
Voorts dat hij het kwaad tot geringe
afmetingen wil beperken. Hij wenscht voor
n schip nooit meer dan 3 miïlioen te geven.
Dat schiet wel op. Het moet erkend.
Het is ten minste een kleine 2 miïlioen
minder, dan onze pantserschepen kosten.
Maar we zijn aldus toch nog niet, waar
we wezen moeten. Want n groot met
n klein schip vergelijken, is het vraagstuk
onjuist stellen.
De heer Kempe zal moeten aantoonen
van zijn standpunt, dat n schip van
3 miïlioen meer waarde heeft voor den
ophelderings- en veiligheidsdienst en het
gevecht, dan drie schepen van n miïlioen;
of dat twee schepen .van 3 miïlioen de
voorkeur hebben boven drie schepen van
2 miïlioen; alle schepen bewapend met
middelbaar- en licht gesehut doorén.
En om de tegenstanders van deze
dooreengemengde bewapening te bekeeren, zal
de heer Kempe moeten bewijzen, dat n
schip ad 3 miïlioen bewapend met een 20-tal
kanonnen, waarvan 8 van middelbaar en
12 van licht kaliber, mér aanbevelens
waard is dan 3 schepen, die gezamenlijk
ook 3 miïlioen kosten, gezamenlijk ook 20
kanonnen hebben, doch waarvan er n
met 8 kanonnen van middelbaar en 2 elk
met 6 kanonnen van licht kaliber zijn
bewapend.
Men kan dit geschut ook over 5 schepen
verdeelen, die gezamenlijk 3 miïlioen kosten
en hiervan twee schepen elk bewapenen
met 4 kanonnen van middelbaar- en 3