De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 31 juli pagina 1

31 juli 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

l F. 1414 DB AMSTERDAMMER A°. 1904. WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAÜRIK Jr. Dit nummer berat een by voegseL uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Toor Indiëper jaar , mail » 10. Afconderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/> ?t bkd ii nrkrrjgbMr Kiotk 10 Boolertrd d« Cmpacinet tegenover kat Onrad Café', te Ptrrji. Zondag 31 Juli. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel , 0.40 Annonces nit Daitschlsnd, Oostenrijk en Zwitierland worden nitoluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE U Keulen ra door all* filialen dezer firma. De prij» per regel ia SS Pfennig. I N H O V D: VAN VERBE EN VAN NABIJ: De geest van de Grondwet. Hooger Onderwijs en Eerste Kamer. ' PaDtserschepen, door E. Een gemeenteraadsbenoemirg te Groningen, door X. Eea nieuw gedeeltelijk uitbreidingsplan voor Am sterdam I en II, door J. Gosechalk. Het leven in de Hof stad, door Senior. Brief uit Utrecht, door Jan van 't Sticht. De Japansche volks geest en de oorlog. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : Een woningonderzoek te Rotterdam, I, door H. KUNST EN LETTEBEN: Muziekbeoordeelingen, III, door Ant. Averkamp. FEUILLETON: De predikants dochter, I, van Karin MichaeJis. Emilie Verhaeren's joiigate bundel, do.ir W. G. van Nouhoys. Nieuwe banen, door P. A. G. Beelaerts van Blokland, beoordeeld door Nico. VOOB DAMES : Portret van Mevrouw M. Scharten -Antink. Vrouwelijke doctoren in Engeland, door M, K. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUB: door E. Heimans. Aan Over toom en Schinkel, I, (met afb), door J. H. B. Mr. F. S. van Nierop, (met portret). 26e Ned. taal- en letterk. congres te Deventer. WETEN SCHAP : Iet» over de alcohol, door dr. V. v d. Plaats ffINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK door D. Stigter. SCHETSJES: De f$}atd, naar het Russisch, van Wolski. INGE ZONDEN, -r- DAMBUBBIEK. SCHAAKSPEL. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTDEN. De geest van de Grondwet. "Waarschijnlijk wel nooit genoot de Kederlandsche pers zulk een gezegenden komkommertijd; dank zij Kuyper's besluit om de Eerste Kamer te ontbinden. Zoo blijven, vu midden in het politiek seizoen, dat nu zal voortduren tot we de Kamer haar Kerstyacantie zien nemen met al de heerlijke vooruitzichten, die 1905 ?als een verkiezingsjaar aanbiedt. En inderdaad, hoe vurig de zon hen ook bestraalde gedurende vele weken, de politici van vóór en tegen Kuyper, houden hun hoofden zoo frisch als het maar kan en naar het aantal der geschreven kolom men te oordeelen, wasemen hun kruinen eigenly'k niet veel anders dan denkbeelden uit. Daarbij zijn de anti-Kuyperianen allerminst de karigst bedeelden. Zoo hebben zij nu in de laatste dagen een hoeveelheid redeneeringen afgeschei den over het ontbindingsbesluit, waaruit men kan zien, hoe gemakkelijk hun het politiseeren en filosofeeren afgaat. Natuurlijk dat de liberalen het aanfinaam gevonden zouden hebben als uyper de Eerste Kamer niet ontbonden had. Voor hen moet het een weldadig gevoel zijn een Minister tegenover zich te hebben, die zij mores hebben geleerd, en zich roeren noch bewegen kan, tenzij met hun goedvinden; en aangezien deze Minister, die voor dit ontbindings besluit aansprakelijk is, in 1905 gewipt dient te worden, bestaat er voor hen reden te over om hun teleurstelling en bezorgdheid aan den dag te leggen. Een der fijnste zetten, om Kuyper's daad in de oogen der weldenkenden, d. i. der kiezers van 1905, zwart te maken, is wel de verzekering, dat deze ontbin ding der Eerste Kamer in strijd verkeert met den geest der Grondwet, als wist men'werkelijk niet eens, dat de Grond wet op dit punt, in haar artikelen betref fende de Eerste Kamer, zoo goed als van allen geest verstoken is. Men heeft in 1848, toen de Eerste Kamer werd ingesteld, verkozen door Prov. Sta ten, en voor een zittingstijdvak van 9 jaar, met aftreding van een derde gedeelte om de drie jaren, eenvoudig gedacht aan een deftig college, uit hoogst-aangeslagenen, m. a. w. een college uit de allerrijksten gekozen, dat door positie en zittingsduur zijner leden meer vastheid" had. Aan gaande het karakter van die vastheid is nooit in 't bijzonder uitleg gegeven. Zelfs Thorbecke onthield zich daarvan. Men nam deze Kamer, met haar zitting van negen jaar aan maar geen minder revolutionair man als de oude heer Heemskerk, schreef daarvan in 1881: .Nadat echter was aangenomen, dat dezen (de leden) niet regtstreeks door de kiezers, maar door de Provinciale Staten zouden worden gekozen, had men behooren te bepalen, dat de Koning ook de Prov. Staten kon ontbinden." Inderdaad men vergat dit, zoo ont stond de mogelijkheid, dat een tamelijk lang tijdperk van politieken strijd tusschen 2e en Ie Kamer zou kunnen voorkomen. Zeker is nu, dat welke bet'eekenis men aan de van ouds begeerde vastheid" der Eerste Kamer zou meenen te mogen hechten, wel niemand ook maar een zweem' van bewijs zal kunnen geven, dat men in 1848 of later ooit het stelsel heeft willen verkondigen, dat een Minis terie den wetgevenden arbeid behoorde te blijven verrichten met twee kamers, wier meerderheden als vuur en water tegenover elkander staan! De geest van onze Grondwet, die een constitutioneel regeeren wil, is daarmee van het begin tot het eind in strijd. En alweder beroepen wij ons op den con servatieven Heemskerk, die van het ontbindingsreeht schreef: het is een buiten gewoon middel om ziekelijke toestanden in het staatkundige leven te genezen; het kan somtijds praeventief, maar ook enkele malen door de aanwending, heil zaam werken. Wierd het weggenomen, eene der Kamers zou de geheele staatsmachine kunnen stremmen en een anarehischen toestand doen ontstaan tot aan de vol gende periodieke verkiezingen, dus weiligt voor twee jaren." Welnu: kan men zich een ziekelijker toestand in het staatkundig leven den ken, dan eene waarbij de groote meerder heid der kiezers zich als meerderheid vertegenwoordigd ziet in de Tweede Kamer, en dan in de Eerste Kamer, welke de eindbeslissing heeft, overheerscht wordt door haar tegenpartij... zoodat, waar de stremming van de staatsmachine" nog niet geheel aanwezig mag zijn, ze dan toch zeer spoedig en in steeds grooter mate moet komen? Spreekt men van den geest van de Grondwet, dan is het juist deze, die niet nu pas, maar reeds veel vroeger de ont binding der Eerste Kamer van Kuyper heeft geëischt. Kuyper had als ChristenStaatsman, die het liberalisme voor paga nisme uitgeeft, in het hoog besef van zijn Christen-roeping, het land niet het voorbeeld mogen bieden van een regeeren met een christelijk en een heidensch in strument. Zijn taktisch scharrelen in dit opzicht was een fout; allereerst een on vergefelijke fout voor den Christen, die gewoon is een taal te spreken, als ware hij in den dienst van zijn Heer een profeet, niet minder man uit n stuk dan een ziener uit het Oude Verbond; maar tevens een fout als van een die de Grondwet heeft bezworen en toch regel recht inging tegen haar geest; zoodat hij nu eerst zijn plicht doet, geprikkeld door het besef, hoe hij, zonder de Eerste Kamer te ontbinden, zou moeten voortwerken, gekwetst en vernederd; als de verslagene, die elk oogenblik een nieuwe ontluiste ring wacht. Van welken Minister zou men dit inogen vergen? Zeker, Kuyper had zich, door de Eerste Kamer te ontbinden zoo spoedig dat met goed gevolg mogelijk was, in onze oogen een man van hooger karakter betoond, maar wie heeft recht hem thans te berispen, nu hij heeft doen blijken, ten minste nog eenige waarde aan zijn Christelijk genoemd ministerschap te hechten? En juist op dit oogenblik ko men de liberalen hem zijn streven naar kloeker handelen en het scheppen van een zuiverder toestand verwijten... en dat met het uitspinnen van do kinder achtigste redeneeringcn over den geest van de Grondwet, over revolutionaire richting, over volkssouvereiniteit's-tendenzen enz. Natuurlijk, naar den geest van de Grondwet, zou het ideaal geweest zijn, dat de liberale leden van de Provinciale Staten, in betwistbare districten, in 1901 uit eigen beweging hun mandaat ter beschikking hadden gesteld, opdat, waar hetzelfde kiezercorps voor beide Kamers kiest, er een volledige overeenstemming tusschen de sterkte van de partijen in Eerste en Tweede Kamer aanstonds mogelijk zou zijn geworden. Edoch naar idealen heeft men niet de politieke per sonen te beoordeelen. Maar nu een Minister te kapittelen, die dan eindelijk de liberale meerderheid in de Eerste Kamer onttroont, nadat deze een wets ontwerp, dat hem en een groot deel der partij lief is, verworpen heeft dit is toch wel de ergerlijkste kleinzielige be krompenheid ! Arme liberalen! Waar zijn uw leidslieden? Wij mogen u niet te zeer be klagen ; hoe lang hebben wij niet u op uwe gebreken gewezen en u een treurige toekomst voorspeld! Maar dat het zoo zou worden neen, ook wij hadden het niet gedacht. Immers geenszins, dat gij in de minderheid zij t gekomen met zoo weinig uitzicht op herlevingen groei uwer partij, die eenmaal het heden, thans verleden, heeft beheerscht, moet het medelijden wekken van hen, die evenzeer als gijzelf in de politiek zich plaatsen tegen over de huidige coalitie onder Kuyper's bewind. Wél echter, dat uwe woordvoer ders het nu nog meenen te kunnen stellen met eenige drogredenen en haarkloverijen, tegen een leger van geloovigen, dat alleen verslagen kan worden en dit eerst in den loop der jaren door onder den invloed gebracht'te zijn van een hoogeren eerlijkheids-, rechtvaardigheids- en meHschelijkheidszin. Ge hebt noodig een nieuwen geest, en gij vult uw tasch met dorre, hatelijke, listige onbeduidende papiertjes, waarmee gij uw vijand, die een halven stormwind voor zich uitblaast, bestrooit! Als men u een Hooger Onder wijswet voorzet, ontdekken uwe leiders althans zoo houden zij'zich, niet eens. dat hier over een billijkheidsquiiQstie ge handeld wordt; zij praten maar, als hing 't heil van u zelf en de heele wereld daarvan af, over wetenschap en Universiteit; en ontbindt Kuyper daarna de Eerste Kamer, zoodat er geestes-overeenstemming tus schen de beide, lichamen der volksver tegenwoordiging zal kunnen ontstaan, dan laden alweder Uw hoofdmannen hun zak vol proppen, om hem op hun manier te steenigen, als had die groote zondaar nu juist zijn straf verdiend; terwijl men toch zeker niet door een zoo treffelijk leeraar als b.v. v. d. Vlugt zal behoeven te zijn onderwezen in de leidingen Gods, om te begrijpen, dat een Christelijke politiek het eerst dan kan afleggen, wanneer zij (Ie gelegenheid heeft gehad zich onbe lemmerd te ontplooien, opdat men kunne weten wat zij waarlijk is; weshalven ook onder de coalitie-genooten er niet weini gen zijn, die den premier maar liever nog wat met een Eerste Kamer zouden zien werken, welke hem in oogenblikken van wilsverheffing iets te denken en te duchten geeft. En moet dat nu zoo doorgaan... tot de stembus 1905? Het is inderdaad te vree sen. Wie ziet onder die gansche menigte van betoogende kritikasters, die snachts niet zouden kunnen slapen als zij overdag niet een redevoerinkje over Kuyper hadden ge houden, ter aanprijzing van een libera lisme zonder ziel, een man? Is er al iets bekend aangaande een hervormer, die zich voorbereidt het libe ralisme van een hart" te voorzien; het ontvankelijk te maken voor zedelijke mo tieven; de partij aan te voeren, en haar geestdrift in te storten voor een niet kerkelijk, maar daarom niet minder ver heven staatkundig levensideaal? Zonder zulk een man, en buiten dit streven, kunnen de heeren gerust tehuis blijven en dat is voor hen voordeel aan allen kant. Immers niet op te trekken tegen den vijand, het is veel rationeeler dan, zooals het nu schijnt te staan, met bordpapieren snaphanen gewapend een soort van aanval te wagen ouder commando van den heer De Louter, of een anderen krijgsheld van diens kracht. Hooger Onderwijs en Eerste Kamer. Bovenstaand artikel hadden wij reeds geschreven toon wij kennis mochten nemen van het volgend relaas, door den Haagscheu correspondent van Het Cen trum, aan zijn blad gezonden. Xu blijkbaar onaangenaam verrast door het on tbindings-besluit, dat door de liberalen niet verwacht werd. hunnerzijds de meest scheeve voorstellingen moeten dienst doen, om uit die ontbinding weer een wapen tegen de Kegeering te smeden, is 't misschien zeer dienstig om over de eigenaardige houding der gezamenlijke vrijzinnigen ceirig meerder licht te doen opgaan. Uit de meest verlroiiwbare bron put ik de navolgende mededeelingen, welke niet van belang ontbloot zijn: Zeer kort voordat de Hooger Onderwijs wet in de Tweede Kamer behandeld zou worden, is er een vergadering gehouden van een zestal vrijzinnige Kamerleden, twee van elke schakeering. Sociaal-democraten waren niet aanwezig. In die bijeenkomst is 't plan de campagne opgemaakt. De heer Borgesius was ervoor om uit de linkerzijde een voor stel te doen komen, het Staatsexamen in te voeren voor 't verkrijgen van den effectus civillis; dat zou dan gegolden hebben voor alle universiteiten. DetweeaanwezigeLeidsche professoren eigenlijk n professor en n oud-professor waren daar sterk tegen: dat zou zijn een capitis diminutio voor de openbare universiteiten, alle Senaten hadden er zich ook tegen verklaard. De heer Borgesius zag er daarom van af, een zoodanig voorstel in de Kamer te doen: immers, de geheele linkerzijde moest alle verdeeldheid vermijden, en tot 't einde toe eenstemmig optreden, anders zou de Eerste Kamer de. wet met kunnen verwerrpen. Deze mededeeling verklaart afdoende, waar om er van links in de Tweede Kamer zoo weinig over het Staatsexamen gesproken is, verklaart ook de zeldzame eenstemmig heid ter linkerzijde, Thans kwam de beurt aan de Eerste Kamer. Ook hier ging een vergadering van de linkerzijde vooraf. Hoewel enkele leden nog aarzelden, werd toch besloten, om ten slotte de wet eenstemmig af te stemmen, en wel op deze twee gronden: 1%. het werd hoogst onwaarschijnlijk geacht, dat de Kegeering tot ontbinding van de Eerste Kamer zou overgaan, om geen verkeerd an tecedent te stellen. Vooral van de katholieke ministers werd verwacht, dat zij, evenals de heer De Savornin Lohman, tegen ontbinding zouden zijn. Mocht onverhoopt de meening van dr. Kuyper zegevieren, dan zou de ont binding van de Eerste Kamer als een revolutionnaire daad kunnen worden voorgesteld, en zouden daardoor de meer conservatieve elementen onder de kiezers in 1905 van de tegenwoordige regeering worden vervreemd. 2o. Volgde geen ontbindin-g, en dat werd 't meest waarschijnlijk geacht, dan meende men in 1905 zeer stellig te kunnen rekenen op een scheuring, zooal niet tusschen christelijkhistorischen en anti-revolutionnairen, dan toch tusschen de christelijk-historischen onderling. Een groot deel van hen men meende dit uit de redevoeringen van dr. De Visser en mr. dr. Schokking te kunnen opmaken, zou dan, wanneer de Hooger Onderwijswet inzet van den strijd was geworden en een nieuw wetsontwerp zou moeten worden ingediend, als eisch voor samenwerking bij de stembus stellen: weder-herstellingeener protestantsche Theologische Faculteit; de katholieken zouden daar natuurlijk niet van willen weten; en zoo redeneerde men, was 't monster verbond" verbroken, en zouden de liberalen hoogstwaarschijnlijk, zelfs zonder hulp van de sociaal-democraten, een meerderheid in de Tweede Kamer kunnen verkrijgen. Over het Staatsexamen zou ook in de Eerste Kamer zoo weinig mogelijk gesproken worden: men vreesde, dat de Regeering dan zonder ontbinding van de Eerste Kamer, om een crisis te voorkomen, dat denkbeeld zou aanvatten, en men zou er dan aan vast zitten; aldus ware dan nog vóór de verkiezingen van 1905 de Hooger Onderwijswet van de baan, en dat juist wilde men met. Die knuppel moest in het hoenderhok juist blijven liggen. Ziedaar wat ik met zekerheid als waar kan m»tUxïeelen. De houding der vrijzinnigen, n bij de behandeling der wet, n thans bij de ontbinding der Eerste Kamer, zal er voor velen wel eenigszins begrijpelijker door zijn geworden. Óók, dat inderdaad ontbinding voor de Kegeering de eenige weg was, om uit dezen valstrik te blijven. Heden hoorde ik vertellen, dat de Hooger Onderwijswet, geheel gewijzigd, weer bij de Tweede Kamer zal worden ingediend, om dan, nog vóór de begrootingen, als tweede lezing" te worden afgehandeld." Voor hen, die onze beschouwingen over Kuypers Onder wij s wet en de houding der liberalen, van den beginne af hebben gelezen, zal het duidelijk zijn, dat, naar deze in He t Centrum gegeven voorstelling, ons oordeel, geheel afwijkend van dat deiliberale pers en kamerleden, in alle op zichten juist is geweest. Intusschen, hoezeer de Centrum-coTrespondent verzekert uit de meest-vertroimbare bron" geput to hebben en met zekerheid als ir aar" te kunnen mededeelen, wij zullen de verklaringen van de vrijzinnigen" afwachten, om eerst daarna op deze jammerlijke bladzijde der liWale partij-politiek terug te komen; een geschiedenis, waarover wij reeds bij herhaling zooveel hebben gezegd, al waren de details ons niet geopenbaard. Men zal het ons kunnen vergeven, als wij mot bijzondere belangstelling de ophelderingen van V. d. Vlugt, Drucker on Borgesius te gemoet zien! Pantsersehepen. In het no. d.d. 8 Mei 1.1. van dit weekblad, gaf ik het afkeurend oordeel weer van nu wijlen den admiraal Makaroff, in zake den aanbouw van pantserschepen, en merkte op, dat het in den strijd der meeningen vóór of tegen dien aanbouw feitelijk er om ging, of het meer aanbevelenswaard was : Ie. elk schip slechts te bewapenen met n soort van de vier strijdmiddelen, zwaar gesehut, middelbaar gesehut, licht geschut en torpedo-lanceerinrichtingen, en wel tot een bepaald aantal ; of 2e. elk schip te bewapenen met de vier soorten doorén, tot een willekeurig aantal. Toepassing van het ad l genoemde be ginsel leidt tot den bouw van kleine, niet gepantserde schepen ; toepassing van het ad 2 genoemde be ginsel tot den bouw van groote, zivaargepantserde schepen. * # Op mijn vraag geeft de lieer E. Kempe, oud-zeeofficier, bescheid in het nummer d.d. 12 Juni 11. In zijn artikel over defensie-middelen ter zee, schrijft hij : wel oj> n schip de drie soorten geschut doorén, doch torpedolanceeriimchtingen op afzonderlijke sche pen". Hij motiveert dit antwoord op de quaestionis cardinalis van den geheelen oorlogsscheepsbouw slechts met deze opmerking: dat nog nimmer een oorlogsschip uitslui tend met n soort geschut bewapend werd". * * * De heer Kempe houde het mn ten goede, maar deza motiveering is onvoldoende, en aangezien het vraagstuk van den aanbouw van oorlogsschepen reeds met het oog op de kosten, die er aan verbonden zijn, van algemeen belang mag worden geacht, ga ik op het artikel van den heer Kempe nader in. Bij de uitwerking van de hedendaagsche strijdmiddelen is het een primaire eisch voor hunne groepeering, dat in het gevecht hun meest nuttige aanwending verzekerd moet zijn en hun opstelling zoo min mogelijk trefkans bieden aan het vijandelijk vuur. Aan dezen eisch beantwoordt het oor logsschip' en zijne bewapening in niet eenig opzicht. De gelijktijdige aanwending der strijdmiddelen naar hun verschillenden aard in elke gewilde richting is onmogelijk, daar zij geplaatst zijn aan n boord in onverbreekbaar verband; de opstelling in groot aantal op n schip doet hun elkaar hinderen in hun gevechtswerkzaamheid. De massale groepeering verzekert den vijand de meest mogelijke uitwerking. Welke voordeelen biedt de bouw van groote pantsersehepen ad tonnen gouds om zulke nadeelen in den koop te nemen ? Nog daar gelaten de kans dat een gering ongeval, van welken aard ook, een groot kapitaal tijdelijk of voor goed waardeloos maakt, en een talrijke bemanning buiten gevecht stelt of vernietigt. De massale groepeering der strijdkrachten en der strijdmiddelen was gerechtvaardigd een honderd jaar terug. Naarmate de uit werking der wapenen toenam, is men in den veld- en in den vestingoorlog overgegaan tot een meer verspreide en gesplitste groe peering der krachten en middelen. Men bouwt thans niet meer de groote forten van een 50?30 jaar geleden. Waarom is bij de zee macht een ontwikkelingsgang gevolgd lijn recht tegengesteld ? Men maakt de schepen steeds grooter, masseert steeds meer ge vechtskracht. Waarom wordt het algemeen veroordeeld te land de verschillende geschutsoorten op n te hoopen op eem zeer beperkte ruimte tot willekeurige aantallen ? Waarom billijkt men dit ter zee ? Waarom ook hier, gelijk te land, geen gesplitste opstelling van het geschut naar soort en aantal over een groot oppervlak; d. i. verdeeld over meerdere kleinere schepen ? Er kunnen goede redenen zijn, dat de zee tactiek een anderen koers gaat als de landtactiek, dat de verhoogde vuuruitwerping te land en ter zee verschillende gevolgen hebben moet. Maar het waarom moet worden verklaard. Dat is tot heden niet geschied. Het gaat niet aan in het algemeen te be weren, dat de koers goed is, omdat men dien overal stuurt. Nog daar gelaten, dat de admiraals Aube, Colomb, Makaroff e. a. van groote schepen steeds afkeerig zijn geweest. En in het bizonder de heer Kempe kan een nader onderzoek niet overbodig achten. Steeds en overal heeft gegolden in toongevende marinekringen : hoe grooter het aantal torpedo-lanceer-inrichtingen aan boord van het pantserschip, hoe beter. Ook onze schepen zijn van een 3 of 4 tal voorzien. De heer Kempe wil geen torpedo-be wapening aan boord naast de geschut-bewapening. Z. i. heeft men dus steeds en overal in deze gedwaald. Geeft dit hem nu geen aanleiding om ook de algemeen als juist aangenomen doch nimmer bewezen stelling eens wat nader te bekijken, dat een oorlogsschip steeds 2 of 3 soorten geschut doorén ge hoopt voeren moet? * * *_ Ik mag niet onvermeld laten, dat de heer Kempe in zijn artikel nog schrijft, dat in het zeegevecht zonder twijfel de omstandig heid voorkomt, dat men aan een schip, slechts met n geschutsoort bewapend, weinig, maar aan een met 2 of 3 soorten bewapend alles zou hebben. Voorts dat hij het kwaad tot geringe afmetingen wil beperken. Hij wenscht voor n schip nooit meer dan 3 miïlioen te geven. Dat schiet wel op. Het moet erkend. Het is ten minste een kleine 2 miïlioen minder, dan onze pantserschepen kosten. Maar we zijn aldus toch nog niet, waar we wezen moeten. Want n groot met n klein schip vergelijken, is het vraagstuk onjuist stellen. De heer Kempe zal moeten aantoonen van zijn standpunt, dat n schip van 3 miïlioen meer waarde heeft voor den ophelderings- en veiligheidsdienst en het gevecht, dan drie schepen van n miïlioen; of dat twee schepen .van 3 miïlioen de voorkeur hebben boven drie schepen van 2 miïlioen; alle schepen bewapend met middelbaar- en licht gesehut doorén. En om de tegenstanders van deze dooreengemengde bewapening te bekeeren, zal de heer Kempe moeten bewijzen, dat n schip ad 3 miïlioen bewapend met een 20-tal kanonnen, waarvan 8 van middelbaar en 12 van licht kaliber, mér aanbevelens waard is dan 3 schepen, die gezamenlijk ook 3 miïlioen kosten, gezamenlijk ook 20 kanonnen hebben, doch waarvan er n met 8 kanonnen van middelbaar en 2 elk met 6 kanonnen van licht kaliber zijn bewapend. Men kan dit geschut ook over 5 schepen verdeelen, die gezamenlijk 3 miïlioen kosten en hiervan twee schepen elk bewapenen met 4 kanonnen van middelbaar- en 3

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl