De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 31 juli pagina 4

31 juli 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMEE WEEKBLAD VOOR NEDERLAND; No. 1414 ULPBRT SCHULTS. Deux Valsee. Opus 31. Amsterdam, Algemeene Muïiekhandel. M. H. VAN 'T KRUYS. St. Vincentius. Oratorium voor gemengd- en kinder koor, soli, orchest en orgel. Groningen, K Noordhoff. N. VAN DBB LINDEN VAN SNELREWAARDBOTJDEWIJNS, Jantje in Modderstad.' Kinderzangspel van Jobanna Wildervanck. Middelburg, A. A. Noske. De vioolsonate van Eöntgen is het werk van een meester, wien alle middelen der kunst ten dienste staan om de voortbrengselen van zijn scheppenden geest in het schoonste en sierlijkste gewaad te hullen en zóó te boeien door kracht van eigen vinding en meester schap over ,den vorm. Een zeer gelukkig thema inspireerde R ntgen bij het componeeren zijner sonate. Het motief, met den dalenden sextensprong heeft een licht herkenbare physionomie, een eigen schap die het te stade komt bij de herhaalde malen dat het, zoowel in de piano- als in de vioolpartij, optreedt. Het tweede thema heeft een minder sterk sprekend type. Beide thema's *i)n buitengewoon mooi bewerkt. Over den geheelen eersten Satz ligt een stemming van edele lyriek uitgespreid. Het tweede deel draagt het karakter van Scherzo, driekwartsmaat in a kl. terts. Het trio treedt dan op in A groote terts, zes achtste maat. Zeer geestvol is de combinatie van beide themai (van het Scherzo en Trio) tegelijkertijd ieder in hun eigen maatsoort, het eerste thema naar A groot getransponeerd. In het breed uitgesponnen langzame gedeelte vindt de componist gelegenheid de thema's van den eersten Satz nog eens te brengen. Het Finale is zelfs gebouwd op de eerste noten van het aanvangsthema in sterk veranderde rhythmische gelaante en naar cis kl. terts overgebracht. Overigens is dit een zeer leven dig tarantella-achtig muziekstuk, waarin het tweede thema, met analogie aan het tweede thema van den eersten Satz, eenige rust komt brengen. Ik beschouw Röntgen's E dur-sonate als een belangrijke aanwinst onzer kamermuzieklitteratuur en een interessante voortzetting van de reeks nieuwe cptnpositiën in dit genre, waarmede de componist ons in den laatsten ty'd beschoren heeft. Wie kent niet Van Anrooy's Piet-Hein Rhapsodie? Het frissche werk heeft zich tot huilen de grenzen van ons vaderland naam gemaakt. Vroeger leeds verscheen, behalve orchestpartituur en partijen, een vierhandige bewerking van den componist, thans ligt voor mij een bewerking voor twee handen, eveneens van den componist, die daarmede op nieuw bewezen heeft een effectvollen klaviersatz te kunnen schrijven. Het werk zal zich ook in dezen vorm ongetwijfeld vele vrienden verwerven. De Japansche Marsch van E. Nagel valt buiten de termen van een bespreking. L. Adr v. Tetterode heeft ons met Avondvrede", ontleend aan den bundel gedichten Serena" van Marie Boddaert, een zeer schoon, breed gedeclameerd en stemmingsvol lied geschonken, dat door een klankrijke middenstem gezongen, zijn uitwerking niet zal missen. Voortreffelijke salonmuziek heeft Ulfert Schults geschreven met zijn twee walsen, Opus 42, aan Joh. Wijsman opgedragen. De zetting voor piano is effectvol en niet te moeilijk; eenigszins gevorderde pianisten zullen deze walsen met vreugde in studie nemen. ' Hét Oratorium Sint Vicentius" van M. H. van 't Kruys is een omvangrijk werk. Het klavieruittreksel telt 200 bladzijden druks. De woorden zijn van een ongenoemde. Zou bescheidenheid de oorzaak zijn van deze anonymiteit? Indien zulks het geval is dan mag men den auteur tot zijn eer nageven dat hij een behoorlijke mate van zelfkennis bezit. De tekst is vermoedelijk meer ontstaan uit een gevoel van vroomheid en godsdienst zin dan uit dichterlijken aandrang. Echter ik wil müniet bezig houden met den tekst als specimen van woordkunst, doch wel moet ik er op wijzen dat de vorm van het gedicht moeilijk een muzikale behandeling toelaat. Wat toch is het geval? Op een enkele uit zondering na ia het geheele werk van beschryveiiden en beschouwenden aard. Een Alt-solo, vertegenwoordigende de historie, verhaalt de lotgevallen van Vincentius en ook daar waar deze (bariton) zelf aan het woord is, zijn het bijna voortdurend beschrij vingen die den toehoorder vermoeien. Alleen waar de meesteres, de vrouw van den slavenhouder, en de stervende (sopranen) optreden, ontmoet men een paar eenigszins dramatisch ? getinte episodes, doch slechts heel zwakjes. Afgescheiden van de meer of minder dichter lijke waarde van het tekstboek, schuilt dan ook het gebrek er van in het gemis aan tegenstellingen en boeiende momenten. Men behoeft aan een Oratorium geen eischen te stellen als -aan een Opera; maar zonder han deling kan een werk van langen adem on mogelijk de aandacht van het publiek gevangen houden. Men behoeft geen heftige drama tische conflicten te verlangen, men kan te vreden zijn met een lyrisch aangelegd stuk, doch men heeft wel recht meer afwisseling te eischen in de behandeling van het onder werp dan de samensteller van den tekst hier heeft tot stand gebracht. Schumann, de lyriker bij uitnemendheid, heeft n in zijn Paradies und Peri" n in zijn Pilgerfahrt der Rose'1 met voordacht teksten gekozen, die steeds van een dankbaar gehoor zeker zullen zijn. En wil men nu een Oratorium tekst van een .modern meester, dan neme men die Legende von der H. Elisabeth" van Otto Roquette door Liszt gecomponeerd. Hier heeft men tegenstellingen. Voor alles de beide groote vrouwefiguren Elisabeth en ' Sophie en dan de koren der kruisridders en der armen. Wanneer een dichter zich zet tot het schrijven van een tekst welke dienst moet doen voor muzikale compositie, dan dient hij zich vooraf goed op de hoogte te stellen van de desbetreffende litteratuur, anders is het niet wel aan te nemen dat er uit zijn arbeid een bruikbaar tekstboek kan ontstaan. De heer Van 't Kruys had dunkt me meer moeten eischen toen hem dit tekstboek ter compositie werd voorgelegd. Nu hij dit blijkbaar niet gedaan heeft, is zijn taak een enorm zware geworden. Wel heeft van 't Kruys getracht, zooveel mogelijk afwisseling te brengen in zijn com positie. Behalve de reeds genoemde solo, heeft hij gemengd koor en kinderkoor aan gewend. Het gemengde koor treedt vaak op a cappella en waar het begeleid wordt, heeft hij behalve van het orchest, ook nog ?an het orgel gebruik gemaakt. In hoeverre nu de com ponist er in geslaagd is, de moeilijkheden hem door den tekstdichter veroorzaakt, ge heel te overwinnen, kan slechts een uitvoe ring leeren. Met groot genoegen keb ik menig kporgedeelte ontdekt dat klankvol gedacht is; aan den anderen kant zyn mij fragmenten opgevallen, waar de koorstemmen te instrumentaal behandeld zijn, zooals b.v. de fuga, op de woorden: die het hart der christenheid". Jammer genoeg heeft van 't Kruys ver zuimd in het klavieruittreksel gegevens te verstrekken, waaruit men eenigermate de instrumentatie zou kunnen beoordeelen; om daarover dus een meening uit te spreken, moet men eveneens een uitvoering afwachten. Het klavieruittreksel is in one land gedrukt. Helaas echter zijn de noten niet gestoken, maar in gewonen boekdruk gezet, liet werk maakt daardoor niet zulk een aangenamen indruk als de meeste partitiën welke in de duitsche Notenstechereien" zijn ontstaan. Als ik dat met een voorbeeld moest staven, behoefde ik slechts te wijzen op hetkinderzangspel van mevrouw Van der Linden van Snelrewaard?-Boüdewijns Jantje in Mod derstad", dat in de lithographische inrichting van Breitkopf & Hartel te Leipzig gedrukt, een prachtvol uiterlijk vertoont. Maar ook de muziek van mevrouw Van der Linden van Snelrewaard is allerliefst. De kindertoon is. goed getroffen, het is niet te moeilijk, het gaat niet te hoog en ook de begeleiding is heel gemakkelijk te spelen. Het werk is al meermalen uitgevoerd, o. a. te Rotterdam, Amsterdam en ik meen zelfs ook reeds in het buitenland. En toch heb ik tegen dit kinderzangspel een groot bezwaar en dat is de tekst. Als men nu meent xiat dit toch maar bijzaak is, omdat het werk slechts voor kinderen werd bedoeld, dan wil ik hiertegen aanvoeren dat men juist voor kinderen het beste en het edelste moet trachten te kiezen. Kinderen zijn zoo enorm voor indrukken vatbaar. Die indrukken blijven bij. Biedt men kinderen een werk aan dat een ethische strekking heeft van beteekenis, natuurlijk zonder dat het daardoor uit den kindertoon valt, dan kan zulk een werk in hooge mate vormend zijn voor het karakter en den schoonheidszin van het kind. Een ethische strekking nu heb ik in het werk niet kunnen ontdekken. Om dit te motiveeren moet ik wel in korte trekken den inhoud van het zangspel mededeelen. In het eerste bedrijf ziet men een koor van slordig gekleede, vuile kinderen, die zingen dat zy volstrekt niet houden van een bad, en in wasschen en kammen geen pleizier hebben. Al heel gek is het wanneer zij zingen (er zijn jongens ook bij): Wij loopen hier zonder parasol (sic) In den zonneschijn met een ragebol. Daar komt Jantje aan, een net gekleed, schoon gewasschen en gekamd jongeheertje, dat echter alles behalve vriendelijk door de modderstadsche jeugd ontvangen wordt. In het tweede bedrijf maakt Jantje kennis met een sponzevrouw, met een kanneman, een borstelman en een zeepman. Met deze personen spant Jantje samen om een radicale verandering tot stand te brengen in de smerigheid van de modderstedelingen. In het derde bedrijf wordt een jongen, tegen wil en dank onderworpen aan een reinigingsproces en" in het vierde bedrijf is de geheele stad verschoond en wordt er gejubeld op kranig Jantje, die dit alles tot stand bracht. Ik wil het aan den lezer overlaten te beoordeelen of hij er beter in slagen kan dan ik in dit gegeven iets hartverheff'ends te ontdekken. Het stuk is ontleend aan een prentenboek Klein Jantje en de Kinderen van Modderstad", Versjes van Johanna Wildervanck, teekeningen van Ottilia Adelborg. De tekst, voorzien van verschillende op merkingen voor de regie, is aan het begin van het werk afgedrukt. (Slot volgt). ANT. AVERRAMP. Emile Veiteren's jongste bundel. Les tendresses premières. Edmond Deman. Bruxelles, Men heeft eens Verhaeren genoemd een enfant sauvage de Hugo". En voorzooverre een dergelijke karakteristiek in een paar woorden het geheel van iemands persoon lijkheid kun omvatten, moeten we deze ge lukkig noemen. Want Verhaeren heeft treffend veel van Victor Hugo. Groote lyrische kracht, in spontane op bruising het geweldige bereikend, zij het ook soms met opoffering van het harmonische; een fantastische vizie, die ook het leelijke, het rauwe, het troebele niet schuwt, en niet te vangen is binnen de grenzen van welk academisme ook ; een stoutheid in uitbeel ding, met telkens weer vondsten treffend door hooge oorspronkelijkheid en daarbij tevens de neiging tot het onbeheerschte in uitdrukking, tot het verbreken van alle traditioneele regelen van metriek. Begonnen vrijwel als parnassien, heeft hij zijn vers meer en meer een vrije allure doen aannemen, bij welke vergeleken die der verzen van bijv. een verslibrist als Iwan Gilkin, regel matig is. Enfant sauvage de Hugo". We hoe ven dat sauvage" zelfs niet te stijf vast te houden, tenzij we 't alleen op de uitingswijzc van toepassing achten. AVant met Victor Hugo heeft Verhaeren ook gemeen het teedere ; het teedere van den reus. We weten dat groote kracht, forschheid en zelfbewustzijn, moed en energie, dikwijls samen gaan met een aandoenlijke teerheid, een fijnvoelende goedheid. Zóó de liefde van den sterken man voor het kind, die aan Hugo eenige zijner meest doorvoelde verzen in de pen gaf. En welk een teederheid, innigheid en zachtheid er zijn in de ziel van den dichter der Villes tentaculaires, der Villages illusoires, het werd ons geopenbaard in Les heures claires, het verrukkelijke boekje van liefde! . . . Bij het openslaan van den j ongsteii bundel moest ik denken~ aan een gedicht uit Les Débacks, de wanhoop-verzen van 1888, waarin de dichter staat aan 't einde van zijn twijfel gepeinzen, zonder geloof of hoop of ver trouwen. Men leze er het aangrijpende P-ieu$ement op na 1). Het door mij bedoelde gedicht heet Vers l'enfance. Met een hartstocht om te kennen en te weten is de dichter het leren ingegaan. Hij heeft gezocht naar de oplossing der levens raadselen, getracht de diepten der mysteriën te peilen, onafhankelijk willen staan als zelf-denkend, zelf-voelend individu in het groote heelal, en zijn kinderlijk geloof is verbrokkeld uiteengevallen, de hemel ver laten geworden; om hem heen heerscht het ledige. Hij staat voor een debacle, ontmoe digd, neerslachtig. Ook in hem is er een ledig. Les passions d'éaeil et desavoir? Vidéee. Ziedaar het resultaat. En hy zoekt naar troost hij wil nieuwe kracht in zijn ziel. Welnu: ... viens voir ton bel ange gardien, Ie tien, Quilentements'assied sur tes tombeauxd'idées. Nu komt een weemoedvolle vertroosting. Il te parle tres doucement, de l'autrefois; Ecoute: et les saluts, jadis, a l'oratoire, Et les Noël et les Paques et puis les Croix Et les* ames des tiens qui sont en purgatoire. Ecoute: et les premiers alléluias chantés, Et, Ie samedi soir, les bonnes litanies, Et les psaumes, de nef en nef, répercutés Et lents, aux pas gaux de leurs monotonies. Ecoute: et les processions et puis encor Les exvotos en Mai dressés sur des estrades, Et la Vierge Marie, avec son Jésus d'or, Et les enfants de choeurs qui sont des [camarades. Ecoute : et du petit lillage il s'en souvient Ton coeur; coute: et puis, accueille en [conflance, A cette heure d'ennui, ton bon ange gardien, Le tien, qui te rhabillera de ton enfance. Wel niet uit deze stemming moge de bundel geboren zijn die voor mij ligt, toch zou met name het door mij gecursiveerde als motto ervoor kunnen, dienen. Hy is gewijd aan jeugd-herinneringen, diep-innig geborgen in 's dichters ziel. Daar zal hij uu zijn ziel weer mee kleeden voor een wijl. Hij denkt aan 't dorp dicht bij de Schelde, waar uien de groote booten in de verte zag voorbijvaren, droomgezichten van breede gevaarten met zeilen en rookpluim, stoetsgewijze 's avonds onder 't sterrelicht. Hij denkt aan 't rustig leven daar, aan de stille zomeravonden met gepraat aan de deuren in de dorpstraat, aan het zonlicht, rijk over de Jbloemvolle hovekens; aan de hooge popu lieren, aan de langs latten geleide wingerden en aan de vogels, pareus & des nam mes solaires. Hij denkt aan de fabriek in de buurt, aan het aldoor donderend gerömbom van boven naar beneden, en aan den wittigen stoom die 's Zaterdags uitwolkte ten teeken dat er een dag rust zou volgen. Hij denkt aan stille herfstavonden binnens kamers, achter de gesloten luiken, als de straat stierf onder 't geluid der laatste voet stappen, en niets meer het bidden daar binnen storen kon. Hij denkt aan een oud karrepaard, aan den veerman, aan den met selaar, aan zijn eerste vriendinnetje, aan den jongen met wien hij om haar vocht, aan de klok die nog in zijn ooren klinkt; hij denkt aan het kerkhof. Heel het kleine leven daar, het leven in miniatuur, met al dat bekende, met buren en bloedverwanten: het gaat opnieuw aan hem voorbij. En hij herdenkt ook met grooten ernst dat het daar was in die stille o ngeving, gebogen over zijn schoolboeken, dat hy zijn Vlaan deren lief heeft gekregen met de hooge helden gestalten uit de grijze verte. Eén heeft hij zich toen leeren voelen met het volk dat na zoo hoogun roem weer terugviel in zoo slappe roemloosheid, maar aan wier ziel hij zich verwant weet onlosmakelijk. Aussi, lui ai-je, avec ferveur, vouéces vers Qui Ie chantent,dans la grandeur ou l'infortune, Comme la Flandre abaisse, ou léve au long (des mers, Avec ces sables d'or, sa guirlande de dunes. Er is in de laatste jaren vaak gesproken over de wenschelijkheid dat de.Vlaamsche auteurs zich op het Hollandsch zouden toe leggen. Metterdaad heeft een enkele het reeds gedaan. Van Verhaeren is het niet meer te verwachten. Maar hadde hij, gelijk Helene Swarth, in zijn jeugd onder invloeden geleefd, waardoor hem 't Nederlandscheven vertrouwd geworden ware, naast Gezelle en haar zou hij tot onze groote dichters behoord hebben. We voelen in hem aldoor den Vlaming. Als zoodanig slaat hij recht tegenover een dichter als Georges Rodenbach. Bij 't lezen van diens gedichten naast die van Verhaeren, is 't of we in een streven om zoo welluidend mogelijk academische verzen te schrijven met geraffineerd senti ment, tevens den dichter hooren coquelteeren, om zich een cachet te geven, met het Vlaamsche, het archaïeke Brugsche, hem nog eigen. Hij verloochent het niet geheel, maar hij is Parijzenaar geworden en hij weet precies wat hij met die reminiscenzen doen kan. Zijn herinneringen aan Vlaanderen, ze zijn als een sachet, waarvan de geur aan het modieusmoderne iets eigenaardigs geeft. Niet aldus bij Verhaeren. In hem voelen we den niet-Franschman. Hij is een zoon van dat eenvoudige volk, werkend op het vlakke land achter de dui nen, waarop hij nog droomde van de Vikings die er hun triomfen vierden, het krachtige, struische volk, dat nog bloedrijk leeft als op de oude doeken, dat naarstig bukt over den akker of arbeidt in de werkplaats en uitgelaten als kinderen zijn feesten viert, dat zichzelf nauwelijks bewust is van de groote krachten, die in hen woelen. Verhaeren heeft het volle gevoel van zijn volk. Zijn Villages illusoires. zijn Villes tentaculares zijn er van doortrild. 't Is daar of hij 't zou willen beschermen tegen de macht der Stad, die al verder en verder haar reus achtige vangarmen uitstrekt, het monster dat merg en sappen uitzuigt aan al wat het vastgrijpt met zijn mtastende grijpers, om het nooit meer los te laten. En zijne taal, die aan deze verwantschap 1) Voor wie den bundel niet bij de hand hebben, schrijf ik 't even af: La n uit d'hiver lève au ciel son pur calioe. Et j e lève mon coeur aussi, mon coeur nocturne, Seigneur, mon coeur! vers ton piile infini vide, Et néanmoins je sais que tout est taciturne Et qu'il n'existe rieii dont ce coeur meurt, [avide; Et je te sais mensonge et mes lèvres te prient, Et mes genoux; je sais et tes grandes mains [closes Et tes grands yeux fermés aux désespoirs qui [crient, Et que c'est moi, qui seul. me rêve dans les [choses; Sois de pitié, Seigneur, pour ma toute démence. J'ai besoin de pleurer mon mal vers ton [silence!, . La nuit d'hiver lève au cicl son pur calice ! haar eigenaardige forschheid en kleur dankt, moet den echten Franschman aldoor blijven klinken als het indrukwekkende woord van een voor hem verstaanbaren vreemdeling. Hoe Verhaeren nog met zijn gansche ziel gehecht is aan het land van zijn geboorte, men hoeft er dezen bundel maar voor open te slaan om het te ervaren. Wat is het toch vreemd, het leven van zoo'n dichterlijk kind ia de alledaagsche omgeving van een kleine plaats. Wat moet het den kennissen uit zijn jeugd, tusschen wie hij zijn kinderjaren doorbracht, wonderlijk zijn, hem nu over dien tijd te hooren. Al wat hij vertelt hebben zij toch óók beleefd, óók gehoord, óók gezien, maar 't is aan hen voorbijgegaan. En dat jongske in hun mid den, hun gespeelken, Emiel, op wien ze niet meer letten dan op elkaar, wien ze wellicht de baas waren in menig opzicht, hij zou van hun dagelijksch bestaantje zóó diepe indruk ken bewaren, dat hij er later dat heelejeugdleven in St. Amand van kan herbouwen. Onder de teerste herinneringen is wel die van zyn eerste lieveke... de naklank van een stem... J'entends Ia-bas sa voix, sa voix... Oa! la petite amie espiègle et blonde Qui s'ea alla, vers i'autre monde, Toute fragile, alors qu'elle ni moi Ne soupconnions encor Ce qu'est la mort. Un jour, on m'assura qu'en des pays d'étoiles Elle s'était perdue, avec des voiles, Et des roses, entre ses doigts petits; Son image resta fixée en nion esprit Si belle, Que tout mon coeur partit vers elle. Je conservai longtemps sou souvenir pieux, Dans mon troit livre de messe; On y lisait la bonne bonne promesse l>e se retrouver tom aux cieux; Et c'est ainsi que je fis plus douce connaissance, Grace a sa mort, avec la Vierge et la bon Dieu l Niet met onverdeelde bewondering of sym pathie copieerde ik deze strofen. Maar ze doen ons Verhaeren kennen. In de eerste het met aandoening terugdenken aan het brooze, blonde kindje waarvan hij nog de stem hoort... In de tweede de invloed der geloovige omgeving: 't doode kindje als in een apotheoze de illuzie zijner kinderziel. In de derde, met verzen als proza, stroef en vol van een pijnlijke, wat grove geestigheid, de reactie van later scepticisme. Verzen als proza ... Er is haast geen gedicht van Verhaeren, waarin we soms niet stuiten op, ons stooten aan van die harde in ruw- of rauwheid van realisme neergezette woorden, dat zich om geen harmonie bekommert als 't ons een heftigen indruk wil geven. Het is aan Ver haeren zoo eigen, dat we ons zijn poëzie bijna niet zonder kunnen denken, zonder die wanklanken, hadde hij niet ook in zijn Heures claires zooveel gelukkige verzen gegeven van een-en-al welluidendheid. Soms doet hij in het nabootsen van gelui den denken aan Verlaine, en de vrijheid van zijn vers werkt dan allergelukkigst mee. Let eens op de twee eerste strofen van Les pas. L'hiver, quand on fermait, A grand bruit lourd, les lourds volets, Et que la lainpe s'aliumait, Dans la cuisine basse, Des pas se mettaient u sonner, des pas, des pas, Au long du mur, sur Ie trottoir d'en face. Tous les enfants taient rentrés Rompant leurs jeux enchevêtrés; Le village semblait un arnas d'ombres, Autour de son clocher, D'oüles cloches déjd laissaient tomber, Une a une, Us heures sombres, Kt les craintes sans nomb/es: Paquets de peur au fond du coeur. Zoo zit hij stil te luisteren bij de avond lamp, en zoo ligt hij uren lang te staren uit het hooge zoldervenster op den middag, als de hemel groot open hangt boven het lage land, en als oogen die willen zien in de verte de torenspits ondekken van Mechelen en die van Antwerpen, nog verder... En de oogen zijn niet moegestaard als de schemering begint te vallen, de schaduwen uit de donkere zolderhoeken komen sainenspoken, en een hui vering van vrees den knaap bevangt, die door die duisternis, als door tastende han den om hem, de trap weer zoeken moet. Dan de jongensleeftijd, de vlegeljaren .. . zestien, zeventien, achttien ... Het gaan naar de kermis, tuk op uitgelaten plezier, op 't eerste avontuur met de eerste jaloezie al gauw verbonden de durf, de bravade, het vechten met de jongens van naburige dorpen, die belust zijn op de blonde, dralle herbergmeid, onaandoenlijk dragend door 't rumoer de volle bierkroezen. De opbruisende eerste passies in de gezondlevenslustige omgeving. Schilderingen geeft Verhaeren van het echt Vlaamsche herbergle ven, kleurig en tintelend, overtuigend van krachtige realiteit, gelijk hij ze gaf van het land met bedrijvig beweeg in't blonde koren, van den boomgaard in weelderigen vol groei van rijpend fruit. Een bundel als deze kan geen maakwerk zijn. Er is als een stuk ziel in belichaamd. We voelen het chte op elke bladzij. En al kunnen we niet altijd den vorm bewonderen, al zouden we hier en daar iets van prozaïsch realisme willen zien wijken voor wat beter harmonieert met het poëtische van versrhytme en -klank, iets gansch eigens spreekt ons toe uit al deze uitingen. Laat ik om te besluiten nog de eerste strofe aanhalen van Mon Village. Une place minime et quelques rues, Avec un Christ au carrefour, Et l'Escaut gris et puis la tour Qui se mire, parmi les eaux bourrues; Et Ie quartier du Dam, misérable et lépreux, Jetécomme au hasard vers les prairies; Et pres du chnetière aux buis nombreux, La chapelle vouée a la Vierge Marie, Par un marin qui s'en revint On ne sait quand Du Bermude ou du Ceylan; Tel est je m'ensouviens après nombres d'anLe village de Saint-Amand [nées Ou je suis né. Den Haag, 6 Juli 1904. W. G. VAN NOUIIÜYS. Nieuwe banen. Moderne legerbeschouwin gen, door F. A. G. BEELAEKTS VAN BLOKLAND, bibliothecaris van het Departement van Oorlog. Baarn, Hollandia-drukkerij, 1904. Wel wat laat kondigen wij hier de brochure van den heer Beelaerts van Blokland aan. Maar niet te laat, want de moderne" be schouwingen van den bibliothecaris, die zetelt in de boekenhallen van het Oorlogsdepar tement, zijn zelve ook niet van gisteren of van vandaag. Ik weet, dat ik zal berijden het ros der Onbedrevenheid langs de muren der Uitdruk king" (Kipling) koos hy tot motto, en ofschoon die strijdhengst mij vroeger niet bekend was, durf ik reeds nu zeggen, dat hij den ruiter niet tot een dollen wedren zal verleiden. Voor een bibliothecaris is trouwens een paard overdadige weelde; in een hoekje met een boekje is hij beter in zyn element. Aldus meende de heer B. v. B. geen onnut werk te doen, door de verschillende meeningen op militair gebied eens tegenover elkander te stellen. Natuurlijk geheel objectief. Als ik geroepen werd om partij te kiezen," zegt hij heel bescheiden, zou de keuze mij zwaar vallen, want waar ik aan de eene zijde inzie het noodzakelijke der evolutie, ja zelfs der revolutie als deel der evolutie, zoo zie ik tegelijkertijd, voor zoover mijn vermogens gaan, de fouten, de schromelijke en toch, naar het schijnt, steeds onomgaanbare fouten", welke door de mannen der evolutie en vooruitgang gemaakt worden en zou ik nuj met een wy'sgeerig oogmerk, by de tegenparty willen scharen." Als voorbeeld van objectiviteit koos de schrijver een kamerverglag, met dit bekende : Enkelen meenden...; anderen weerspra ken ...; sommigen stelden voorop .;.'. door eenigen werd bestreden dat...; velen oor deelden ... enz. Op _den koop toe, geeft de heer B. v. B. dan zyn conclusie. Jammer genoeg is hy niet vrij meer in zijn keuze, want: Ware ik echter vrij in mijn keuze, dan zou ik zyn tegen elke omschrijving, en myn stem geven aan : gehoorzaamheid, niets meer en niets minder, en er tegelijkertijd en voort durend naar streven door een betere opleiding te beginnen by die in het huisgezin en de school, door een ruimere, meer verstandige, hoogere opvatting in het leger, initiatief te ontwikkelen, aan te kweeken en tot z'n recht te laten komen I Geen gevaarlijke omschrij vingen, is myn stelregel en hebben geen wijze voorbeelden in het Boek der Wijsheid? Gij zult niet dooden", staat geschreven, dat is de vaste grondslag voor de geheele menschheid ! Er staat niet: Gij zult nooit dooden", of nimmer eenig levend wezen doodeng, of wat dan ook, Gy zult niet dooden", niets meer en niets minder en tien minuten nadat ik den man, die mijn kind wilde vermoorden, de hersens heb ingeslagen, zal ik met open oogen kunnen verklaren, dat ik die ordonnantie volkomen onderschrijf, als een schoon gebod vol wijsheid en liefde! Minder controle, betere ontwikkeling en meerdere waardeering van het initiatief, ziehier in dezen mijn tweeden stelregel Nog steeds geldt de uitspraak, dat men zelfstandigheid iets onontbeerlijks, iets prachtigs vindt. ., voor zichzelf wel te verstaan ; en hoewel men in theorie ook veelal de zelfstandigheid van zijn minderen aanprijst, zoo noemt men die in de practijk toch in den regel: ongepastheid. Gehoorzaamheid is het fundament, geldende voor allen, doch daarop moet een stelsel ge bouwd worden, waarin voldoende ruimte is voor een behoorlijke ontwikkeling van het initiatief!" Om alle verkeerde gevolgtrekkingen weg te nemen, citeeren wij verder nog de woorden van den schrijver de Nieuwe banen" die moderne legerbeschouwinge* aankondigt. Met nadruk wensch ik hier, voor zooveel noodig, nog eens te verklaren, dat ik mij geenszins gerekend zou willen zien als behoorendétot hen, die zeggen: er is niets goeds in dat streven der moderne richting; diébandeloosheid is uit den booze en moet onderdrukt worden, waar en wanneer en op welke wijze dan ook". De bibliothecaris van het Departement van Oorlog zal alzoo eventueel voor verzachtende omstandigheden pleiten, de modernen zij het tot troost I" Nico. i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii 40 centi per regel. iiiiiiiiiiiiimiiiiiiin lllllllllllllllllllfltllMIIHHII! Voor kinderen, die lijden aan Engelsche ziekte eii klieren, zoodat spier- en beenderenvorming beneden het normale blijven, is KUFEKE's Kindermecl een uit stekend voedingsmiddel, omdat het rijk is aan phosphaten. Zijp groot gehalte aan mineraalstoffen heeft een bijzonder gunstigen invloed op de vorming der beenderen, terwijl zijn rijk gehalte aan licht verteerbare eiw*itstoffen den groei van het spiervleesch kracht dadig te hulp komt. Bovendien bevordert de voeding van zulke kinderen met KUFEKE'S KINDERMEEL den bijna altijd ongeregeldeii stoelgang. Fotirnitteurt de la Cour. CHOCOLA.T-VEEN ARTISTIQUE" LE PLUS DELICIEUX CHOCOLAT POÜR CKOQÜEB. Vsine* a Sneek {Hollande). Normaal-Onderkleedinq Prof Dn G. ?/ Eenige Fabrikanten W.BengerSöhne Hoofddep6t te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 | K. F. DEUSCHLE-BENGER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl