Historisch Archief 1877-1940
Sb. 1414
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Aan Overtoom en Schinkel.
I.
Een oud bakerliedje zingt en zegt van
den Overtoom te Amsterdam als van het
beloofde land, van vrede, van rusfr en
lust, van varen, van theetje drinken,
van bloemetjes-plukken, en van
zoetemelk-en-room-drinken. De eigenlijke
naam van den weg, die leidde van
Amsterdam tot aan den overhaal, den
Overtoom bij den Sloterweg en Schinkel,
oudtijds luidende: Heilige "Weg", gaf
aanleiding het denkbeeld van rust en
vrede met dat van vroomheid en zalig
heid te verbreeden.
Nooit is een naam in grooter tegen
spraak met heiligheid, met rust en
vrede geweest dan die aan den
Overtoomschen weg als Heilige Weg"
gegeven.
De Overtoomsch» weg, bij verkor
ting: Overtoom", heeft de eeuwen
door aan jonge jeugd en groenen
ouderdom, aan drinkebroers en
smulpapen, aan dartelen en ongebondenen
tot vrijplaats gestrekt. In de 14e eeuw
aangelegd, met een smal water ter
zjjde, om de vrome menigte van
Sloten en aangrenzende dorpen de
bedevaart naar het Amsterdamsch
mirakel in de Nieuwe Zijdskapel in
de Kalverstraat, mogelijk te maken
en te vergemakkelijken, daar de
huisluiden uit die buurt anders Amster
dam slechts konden bereiken langs
een grooten omweg, is het voor
hen, die van Amsterdam kwamen,
niet de weg ter zaligheid geweest.
Tusschen de Uithoven" der deftige
Amsterdammers, naast katoendrukke
rijen, verwerijen, bleekerijen en tal
van molens en schoenmakerswerk
plaatsen, waar goedkoope schoenen
Overtoomsch werk werden gemaakt,
die niet in Amsterdam gebracht moch
ten worden, en er daarom binnenge
smokkeld werden, verrezen herbergen,
tayeernen en huizen van lichtvaardig
heid, bij menigte. Wie brooddronken
Amsterdammers ontmoeten wilde, ging
buiten der stede vrijheid en hij vond
hen aan den Overtoom ter lustige
taveerne, in welke Moy-Aeltje niet
ontbroken zal hebben, Delftsch bier of
Rijnschen wijn drinkende, post of
baarsje etende. En vond hij hen daar
niet, hy had slechts kaatsbaan in-
kaatsbaan uit te loopen, om er hen in een
der vele kaats- of dobbelgelegenheden
te vinden. Reeds in de zestiende eeuw
gingen zoons van voorname
Amsterdamsche burgers zich er aan drank en
ngebondenheid te buiten. Een gesprek
in burgemeesterskamer, in het Torentje
van het oude stadhuis te Amsterdam
getuigt er van. In 1567 kwamen daar
Reinier Kant, Jan Janszoon in 't Hert,
Frank de Waal en Laurens Jacobszoon
Reael, van het Damrak, al te gader
treflijke mannen, uit naam der Gerefor
meerden een verzoekschrift aan burge
meesters overhandigen. Burgemeesters
hielden supplianten wel twee uur in
het Torentje, daer er veel gespreks
viel over 't stuk van den godsdienst".
Onder anderen liet burgemeester Kops
zich, tegen Reael, in deze woorden
uit": Laurena Jacobs,- u had ik niet
toevertrouwd, dat gij u zo ver in dit
werk zoudt verloopen hebben, hoewel
ik, eer gij trouwde, wel wist dat gij
Luitherdet. Doch 't verwondert mij, dat uw
schoonmoeder u zulks toelaat; want wij
zijn lange jaeren goede buuren geweest."
Waarop Reael antwoordde: Mijn schoon
moeder handelt als eene wijze vrouw,
dat zij mij, in 't zoeken mijner zaligheid,
niet hinderlijk is. En zo uw zoon Jan Kops
zijn loopen naar den OVERTOOM OM DELFTS
BIER TE DRINKEN NALIET, zig ter preeke
voegde, en een eerlijk en tugtig leven zogt
te leiden, gelijk zijnen staat wel betaa
men zou, en zo ijverde om zijne eeuwige
zaligheid, ik meen niet dat mijnheer de
liever aan den Overtoom zich zag ver
loopen en zijn geld verdrinken en
verbrassen, dan dat hij bij de Gereformeerden
ter kerke ging.
Bredero gewaagt inde 17e eeuw meer
malen van het vrooljjke leven en het zich
dronken drinken aan den Overtoom, en
van het eigenaardig taaltje dat daar ge
sproken werd, verschillend van 't
Amstérveens, 't Slotens en 't Sloterdijcx".
O, kon den Overtoom, of de Kathuysers
spreken
Of Sloterdyck: wat souwer een bommel
uytbreken!
. . . Wel, men Heer, je moet' me
verekskeseeren;
Ik bin met ons Korperaalschop, as je weet,
are den Overtoom wezen teeren,
En 'k heb in 't partekelier, zo een glaasje
edronken mit de Luitenant.
Of hij vechten kan, weet ik niet, maar van
drinken het hij ekselent verstand!
Den kapitein stelde dit antwoord te
vrede. An den Overtoom" waren en
werden allen gelijk. Visch en drank in
den man, een palinkje of baarsje en een
flinke roemer wijns brachten er ieder
burg op de Keizersgracht bezat het pri
vilegie vreemde troepen te weren binnen
der stede, omdat zij het bezoek schaden
en hierdoor vermindering brengen zouden
in de gelden, door haar uit te keeren
aan de godshuizen. In 1707 was den
schouwburg dit monopolie geschonken.
In het handschrift van Bicker Raye
(18e eeuw), berustend op het stedelijk
archief, staat opgeteekend, dat die schouw
burg was een considerabel gebou van
binnen net even als de Amsterdamsche
schouwburg waarvoor het in groote en
Aen die Overtoemse weg te Amsterdam, Anno 1601.
Teekening door Cornelisz Claesz van Weringen, in Teyler's Museum te Haarlent.
Nog geen eeuw later rijmt de prul
dichter: Jan de Regt, (gestorven 1712)
over de uitspattingen aan den Overtoom
ook allerlei rijm te saam in een vers,
getiteld: Slegte tyd, in 't welk hij de
brooddronkenbeid der Amsterdammers
beschrijft, zoowel der kwasi-schamele ge
meente op het Fransenpad als uit de def
tige buurten. Het gerij mei over het
gezwabber der wittebroodskinderen is aan
het slot te vuil om te vermelden.
Nogmeenende, dat eertij ds de O vertoorn
een Paradijs was, voert hij, om de tegen
stelling, de Amsterdammers uit deftige
buurt er heen.
Het is al lang genoeg alhier de straat
gesleepen :
Nu eens naar buiten, om de kleppers te zien
zweepen
En draaven, langs den weg der smullende
Overtoom
Alwaar men eertijds met een kom vol melk
of room,
Zich vrooUjk maakte, of, als men uit den
treuren braste,
Wat lunne leb-aal kloof, waarop een biertje
paste.
Nu valt men keuriger wanneer men vrolijk is
En zet' er spanbaars op, voor enkel watervi j,
Voetbaarzen tot den doop, en brasems om
te braaden,
All' hommers, om het lijf wellustig af te laaden.
Men plengt' er nu den wijn, dien lekkren
godendrank,
In zulk een overmaat, dat veele van den
bank
Geraakt, of in den dut, wanneer ze willen
stappen,
Staan knikkebeenen tot ze rollen fan de
trappen.
De oude schutters, die een stevigen
dronk konden verdragen, vonden aan den
Overtoom al mede hun geneucht. Zij
leegden er kannen en veegden" er glazen
Rijnschen wijn als nobele bazen. Een
oud kluchtspel weet er van te verhalen:
Steven" een smid, tevens lid van het
Huis aan den Sloterweg, Anno 1G43.
Burgemeester het zou willen verhinderen."
Doch de Burgemeester zeide: Ik stond
veel liever ten halze toe, in 't water",
waarop Reael hernam: Al zagt, heer
Burgemeester, de zaaken zullen, hoop ik,
zulk een keer nemen, dat al de Burge
meesters nog bij ons ter preeke zullen
komen." Welk zeggen den Burgemeester
in deeze woorden deedt uitbersten: Ifc
sat liever in 't bordeel tusschen zeven
h..../" Zóó gehaat waren toen ter tijd
de predikatiën der gereformeerden, dat
een burgemeester er gaan de o ver gemaakt,
zijn waardigheid vergat, en zijn zoon
edele schuttersgilde werd 's avonds te
Amsterdam in een huis geroepen om er
een slot van een kist open te steken
(er was een vrijer in verstoken!) Hij,
een weinig beschonken, komt daar toe
vallig voor zijn kapitein te staan en voegt
hem vrij en vroolijk toe: Genaevend
men Heer kappitein, wie zou droomen
jou hier te vinden." De kapitein beduidt
hem, dat die gemeenzaamheid niet te
pas komt, en hij het respect voor zijn
meerdere niet uit het oog mag verliezen.
Als verontschuldiging merkt dan
Steven op:
in een stemming van vrijheid, gelijkheid
en broederschap.
De Paling en de Palingmarkt aan den
Overtoom heeft heel wat uitgericht!
Zondags werd die markt er gehouden,
heel in de vroegte, een echte
Zondagochtendkermis. Die markt schrijft
Van Ollefen in zijn Nederlandsch stad
en dorpbeschrijver" trekt vele duizende
stedelingen, en de marktgang is een
uitspanning, en verklaart het onbegrij
pelijk aantal herbergen."
Niet lang nadat Van Ollefen dit schreef
kreeg de palingmarkt zelfs een historische
vermaardheid. Jan ter Gouw, de historie
schrijver van Amsterdam heeft de ge
beurtenis in zijne verbeelding gezien als
voorloopster van het Palingoproer" aan
de Lindegracht.
Op den 8en Mei 1790». zijnde een Zon
dag, trok een heele troep Amsterdamsche
burgerkanonniers de Leidsche poort uit
en naar de Palingmarkt, ? niet
om paling te koopen, maar om den
palingboeren een pak slaag te geven.
Immers de boeren waren meest bekend
voor Oranje-factionisten", en de kanon
niers waren heethoofdige Bataven en
handlangers der Klubbisten. De kanon
niers trokken den sabel en de boeren
het mes; er werd duchtig gehouwen en
gesneden, en al de Overtoomers beefden
van anffst.
De Raad van Amsterdam was van
oordeel, dat men geen kanonniers be
hoefde te bezoldigen, om met
palingboeren te vechten, en wilde deze gelegen
heid nu meteen te baat nemen om zich
van die lastige kerels te onslaan. En zoo
maakte de Raad bij publicatie aan Het
Volk van Amsterdam" bekend, dat het
corps Artilleristen was afgedankt". Maar
de brutale kanonniers plakten een publi
catie aan, waarin zij klaagden, dat zij
ontwapend werden, omdat zij het Vader
land wilden redden". De Klubbisten zaten
er achter; en dezen was het eigenlijk
om de remotie van alle Oranje-ambte
naren" te doen, welke de kanonniers
in hun domheid met Oranje-palingboeren
verward hadden. Dinsdags hielden de
kanonniers een optocht van het Funen
naar' den Dam, schaarden zich voor het
stadhuis, staken hunne sabels in de
hoogte en zwoeren ? zooals de Klub
bisten hun hadden voorgezegd aan
de order van ontwapening niet te zullen
gehoorzamen". De Klubbisten kwamen
toen ook voor den dag en verklaarden
dat zij in de capitaale zaak het eens
waren met de brave Canonniers". De
helden van de palingmarkt drongen met
geweld de Raadzaal binnen, en de Raad
gaf toe, en herstelde de burgerkanonniers.
Dit voorval werd tot zulk een voorname
gebeurtenis opgeschroefd, dat er zelfs op
de verjaring van die herstelling een lied
werd gemaakt in den Vrolijken
Sansculot", op de wijs VandeCarmignole":
Triumf! die zich als Brutus kwijt,
En voor de diorbre vrijheid strijd;
Een rijken oogst van lijken maait,
Daar hij den blanken sabel zwaait!
Heil zij den kanonnierenl
Vive Ie son du canon!
De Overtoom was en bleef een echt
Vastelavondland; het was er alle dagen
kermis. Niet alleen vertoonde er een Jan
Potage zijne kunsten; er was zelfs in de
18e eeuw eene hechte, wel doortimmerde"
houten schouwburg, en wél een Pransche
schouwburg. Hoe een Fransche schouw
burg op den Overtoom, en omstreeks den
zelfden tijd, een Duitsche Opera van Abt
en Schröder in de Watergraafsmeer of
in Buiksloot voorstellingen gaf en niet
te Amsterdam", zal men vragen. De reden
is eenvoudig. De Amsterdamsche
schouwnetheyt niet behoefde te weyken, dog
was aïte gaar van hout." Den 12en Augus
tus 1754 te 11 uur geraakte deze schouw
burg in brand. Tot den grond toe brandde
hij af. Alle tooneelschermen, boeken,
requisieten, enz. gingen bij dezen brand
verloren. Bicker Raye noemde het in
zijne aanteekeningen van dagelijksche
gebeurtenissen: een ijselijke brant, waar
door de ganse stat als verligt, in vuur
en vlam scheen te staan."
Deze Fransche schouwburg stond on
geveer aan de overzijde van de Pestbrug,
in het gebouw bekend als: Fort de Een
dracht, ook wel als: Blankenburg," dus
genoemd naar den eigenaar, den zeilma
ker Aug. Blankert; gist men. Het
lag even buiten de gebiedpalen van Am
sterdam. Toen het tot schouwburg was
vertimmerd, gingen de Amsterdammers
er met wagen, eigen jacht, volksschuit
of te voet heen. De voorstellingen vingen
vroeg aan, omdat zij tijdig moesten ein
digen, wilden de bezoekers vóór het lui
den van de boeveklok" van de Leidsche
poort, weder binnen der stede zijn. Al
schijnen de Fransche voorstellingen niet
veel toeloop te hebben gehad, toch kwam
eenige jaren na den brand een andere
Fransche troep in dezelfde buurt repre
sentaties geven. Deze troup" ? zegt een
oude schouwburgalmanak was talrijk
en bekwaam genoeg om er eene gegronde
hoop van in stand blijving op te vestigen;
zij speelde onder directie van de kunstige
heeren Dalainville, die zelfs boven
den beroemden Lekain gesteld werd
en Brochard; bij deze troup bevond zich
ook de zonderlinge actrice Carolina
Frederik, die altoos mannenrollen ver
vulde; zelfs hadden zij een goede
Opera-troup, en men werd er op
uitmuntend dansen, waarvoor de
FranTer plaatse waar de Pransche Schouw
burg had gestaan, verrees een nieuw
gebouw, waarin een porceleinbakkerQ
werd gedreven. Het porcelein voldeed
den 'keurigen kenners niet, zoodat deze
porceleinbakkery weldra 'tot de geschie
denis behoorde,en gemetamorfoseerd werd
in *en groote behangselfabriék. Ook
deze hield geen stand. Het gebouw leeg
komende, werd gehuurd door Amster
damsche boekyerkoopers en ingericht
tot een magazijn om er hunne
boekverkpopingen van eopijen" te houden.
Dit ondernemen beantwoordde almede
niet aan de verwachting. Een einde
aan alle wisselvalligheid maakte Jan
van Mekeren. Hij liet het gebouw
in 1795 vertimmeren tot een hofje.
Het huis De Eendracht" bestaat
nog, het herinnert met nog enkele
huizen en twee gebouwen aan den
ouden'tijd. Na de demping van den
Overtoom is bijna al het oude ver
dwenen. Enkele oude, l*ge huisjes zyn
overgebleven, n met een gevel
steentje, uitbeeldende de spreuk :Leef
op hoop, denk op sterven. Dit huisje
is aan de stille zijde. Aan de leven
dige zijde" heeft men twee eenigszins
grootere, en nieuwere huizen met
gevelsteenen; n met een gulden
stralen uitschietende zon, met inschrift:
Doorzicht; het ander met de voor
stelling van een winterdorp, in de
zeventiende eeuw. Want al staat er
het jaartal 1834 bij; beeldhouwwerk
en kleederdracht wijzen duidelijk de
zeventiende eeuw aan. Het jaartal
1834 zal op de verbouwing slaan.
De oude gebouwen, herinnerend
aan het verleden, zijn:.Het hof van
Holland, in de vroegere Dubbele
Buurt", en hét van ouds bekende
Pesthuis, aan de stille zijde van den
Overtoom. De brug en laan er voor
worden genoemd Pesthuislaan en
Pesthuisbrug. Dit huis heeft Amster
dam tot weldaad verstrekt.
In vroegere eeuw heerschte in de stad
meermalen en hevig de pestziekte, ver
goelijkend genoemd : gave Gods". Tot
beperking dezer bezoeking liet het stads
bestuur Pestillentie huysen" bouwen,
om de lijders af te zonderen; vóór 1578
aan het Sint Pieters Gasthuis in de Nes
en aan het Lieve Vrouwe Gasthuis, ge
legen aan den Nieuwendijk, waaraan de
Vrouwensteeg" tussohen Nieuwendijk
en het Water officieel: het Damrak
haar naam heeft ontleend.
Stierf iemand aan de pest, dan moesten
de overblijvenden een groot bos stroo uit
hangen, ter waarschuwinge, dat niemand
zou binnengaan. Had de overledene een
winkelnering gedreven, dan mocht er
binnen zes weken geen waarin de vensters
te koop gezet worden. Zoo werd op den
Ssten Mei 1469 van der Stede huis
gewilkoirt ende gecondicht, soe waer yemant
sterft an pestilébcy, dair sal men uithangen
een groeit bossche stroei, voir dat huys
int openbair: ende so en sal .men geen
wair uut dien huyse te coep setten,
binnen sess weken. Ende dat men geen
bedden noch enige clederen, linden ofte
wollen, buten den huyse hangen sal
binnen die sess weken. Ende so en sal
nyemant dat stroe uut den huyse dragen
tot genen tijden; mer eeu ygelijc mach
dat stroe barnen binnen sijn selves huyse,
alst hem believet. Elcx up een boet van
111 S te verbueren" (Keurboek A. Rechts
bronnen der Stad Amsterdam, uitgegeven
door dr. Joh. C. Breen, adjunct-archivaris.')
In den aanvang en het midden der
17e eeuw woedde te Amsterdam de pest
heviger dan ooit. Honderden bij honderden
menschen stierven aan de schrikkelijke
ziekte. Samuel Coster, de dokter van het
gasthuis, heeft zich bij de epidemiën
bizonder verdienstelijk gemaakt, zoodat
't Hof van Holland, Anno 1648, einde Overtoom.
schen zoo bijzonderlijk bekend zijn,
onthaald; echter heeft ook dezen troup
geenen stand kunnen houden: op dit
tooneel heeft de beroemde Duguai, eerste
zanger bij de Fransche troup ? waar
schijnlijk die van den Prins van Oranje
welke men ten dien tijde in
's-Gravenhage vond, gespeeld; ook hebben zij de
kunstige kinderen van den heeren Frede
rik, (die van alle kundigen zoo aan
houdend bewonderd zijn geworden!) met
deze troup vereenigd, doch dat alles was
nog niet toerijkende, om gelijk gezegd
is, stand te houden".
Burgemeesteren hem, den wonderlijk
ervaren" arts, eene vereeringe toeleidden
voor zijne extra-ordinaire diensten.
De telkens wederkeerende
pest-epidemiën deden het bestuur van Amsterdam
in 1616 besluiten een pesthuis buiten de
stad te bouwen, buiten de
Heiligenwegspoort, ten zuiden van den Heiligen- of
Overtopmschenweg in het open veld. Dit'
gasthuis te klein en te slecht wordend,
werd vervangen door een grooter, nög^
verder buiten de stad, op een stuk gronds^
genaamd: De blauwe Zok, eigendom.v,aa
het Binnen-gasthuis.