Historisch Archief 1877-1940
i* *& * v*1- ' ? -'*** ?**??? ? ' ^"z *&*
DE AMS
A". 1904
p* *
: VOOE NEDERLAID
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS. VAN MAURIK Jr.
Dit irammer berat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
YoöT Indiëper jaar . . . . . . . . . . . . mail, 10-?'-'
A&onderlüke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/t
?t khd fa wkrggbaar Kioak 10 Boulevard d« Capncin» tegenover fcet Grand Café, U Parga,
Zondag 7 Augustus.
Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer. ... . .-'i 0.20
Reclames per regel " 0.40
Annonces uit Dnitaehland, Oottenrijk en Zwitierland worden nitalnitend aangenomen door de firma
EÜDOLF MOSSE U Keulen u door all* filialen d«z»r firma. De prijg per regel U 35 Pfennig.
I IT H O UB:
VAK TERBE EN VAN NABIJ: Eeu keerpunt,
Bo-jr C. van der PoJ Eennieuw gedeeltelyk
nitjbraidingsplun voor Amsterdam. III. (slot), door L
firtMchallt. KUNST EN LETTEKEN: Verging
?_/lean eenige proeven, verricht op een séance der
-«nnftale clatrvojante Mlle Nvdia, dooi- dr. Ch. M
' Jfin Deventer. Tentoonstelling van Franscbe
? jjrtanitieven te Parijs, door W. Bteeohoff.
BUILLBTON: De predikaöts-doehter, II, (slot),
»an Karin MiohaelU. VOOB DAMES: De taak
4»r lage e school, door W A. W. Moll. Koperen
j'ibilévan handguhoeoloosbeid, door F. J. van
Uildriko. Allerlei, door Caprice. UIT DE
KATODB: door B. Heimans Aan Overtoom en
Schinkel, II, (met afb ) (slot),door J. H Bössing
Po nieuwe wandschilderingen in het K(jksmaseum,
door Plasschaert Münehener Festspiele, door
. Ant Avcrkamp L H. Wagenaar, Het leren van
graaf Willem Lodewyt, een vader des vaderlands,
beoordeeld door H. C. Bogge. FINANCIEELE
PM OECONOMISCHE KEONIEK door D. Stigter.
Een Amerikaansoh dichter, door Dr. Edward
B* Koster. Allerlei, DAM RUBRIEK
SCHAAKSPEL PEN- EN POTLOODKBA83EN.
ADVEBTENTIEN.
Een keerpunt?
Het koninklijk besluit waarbij de
luitenant-generaal -J, B. van Heutsz, civiel
en militair gouverneur van Atjeh en
Onderhoorigheden, werd benoemd tot
gouverneur-generaal van
NederlandschJndië, was een passende bekroning van
de feestdruktc, welke de komst van dien
beroemden generaal in Nederland heeft
veroorzaakt. Zooals uit het onderstaande
zal blijken, wenschea wij hier het
epitheet passende" in eenigszins minder
gebruikelijke beteekenis te zien genomen,
omdat wij de hulde op zoo
humbugachtige wijze aan den generaal gebracht,
als alles behalve gepast beschouwen.
Eerstens had men hier rekening dienen
te houden met de appreciaties van Van
Heutsz-zelf. Diens aard en karakter, doch
vooral zijn levenservaringen, konden niet
anders gedoogen, dan de hem gebrachte
hulde" lijdelijk, slechts welstaanshalve,
te aanvaarden. Na de huldigingsrun toch
in 1895 naar aanleiding van de alles
behalve eervolle Lombokgeschiedenis van
1894, zÜQ zulke opschroeveryen vrij
wel zonder erstige beteekenis geworden ;
- aangenomen, dat ze ooit eenige betee
kenis gehad hebben.
Tweedons was het verregaand smake
loos, ja wij meenen hier gerust lieder
lijk" te mogen zeggen, juist thans te
jubelen, gedurende de excursies in de
Gajoe- en Alaslanden, waartoe de ijzeren
consequentie van de Atjehpolitiek van
de laatste zes jaar dwong. De bloede
rige balans van die excursies is nog
niet opgemaakt, doch met zekerheid
ataat thans vast, dat nagenoeg de helft
van démannen, die onder den overste Van
Daalen en kapitein Creutz-Lechleitner
ztjn uitgerukt, dood en verwond zijn.
Geen enkel der talrijke officieren is on
gedeerd gebleven. Maar wat veel erger
is: men mag gerust het aantal gesneuvel
den en gewonden aan de zijde der Gajoes
en Alassers op meer dan 10 duizend stellen.
Nóg op 5 Juli dus juist toen men
ijverig in de weer was, de huldiging van
generaal Van Heutsz voor te bereiden!
kwam in Nederland een telegrafisch
oericht, meldend het sneuvelen van 1086
menschen in de Alaslanden, waarvan
niet minder dan 310 vrouwen en 218
kindertjes. Een bereids van den
gewestelijken militairen commandant van
Sumatra's Oostkust ontvangen nadere spe
cificatie over het tijdvak van 4?24 Juni
:- dus slechts 21 dagen! vult deze
droevige cijfers aan tot 1646 gesneuvel
den, waarvan 507 vrouwen en 277 kin
deren, plus 117 gewonden.
Het is dus wel een slachting in
grooten stijl" geweest. En daarbij viert Neder
land feest Hetzelfde Nederland, dat
zoo brayelrjk te keer gaat tegen het
Britscae jingoisme!
JJetzij verr&, dat wij voor die betreurens
waardige gebeurtenissen generaal Van
Heutsz aansprakelijk stellen, of den co
lonne-commandant in de Alas of een enkele
van diens ondergeschikten. Wat betreft
den persoon des generaals, wij
wenschen voor niemand onder te doen in
achting en bewondering voor zijn be
kwaamheid en beleid. Het bloed van
de-,vele tienduizenden sinds 1896 ge
vallen kome op het hoofd van de licht
zinnige politieke en militaire knoeiers van
1829 of, die dit alles hebben voorbereid.
Ook dezen zijn soms rijkelijk behuldigd!
Dit had allen, die voor deze afschu
welijke geschiedenis de domme massa
warm maakten, moeten weerhouden.
Onder hen zijn er, die beter dan iemand
Atjeh-historie kennen. Welke ethische
appreciaties houden die menschea er toch
op na? En hoe streng moet ons oordeel
wel luiden over de paedagogen, die er
zich toe hebben geleend, reine, onschul
dige kinderzielen te vergiftigeu door te
prijzen wat inderdaad zoo lakenswaardig
is; die zich zelfs niet hebben ge
schaamd, drommen kinderen-aan te voeren
als hulpbenden, bij de huldigingsrun."
Dit alles is wat de meeloopende
massa betreft te verklaren uit de on
wetendheid betreffende Atjeh-bistorie.
Maar het is er niet minder afschuwelijk
om en beschamend voor onze natie. Hoe
laai men zich in beweging zetten tot
iets, dat men niet begrijpt, waarvan men
het abc niet kent. Want het is zoo
juist hetgeen de gepensionneerde overste
jhr. G. Graafland in De Telegraaf van
19 Juli j.l. schreef: De naam Atjeh
toch zegt ons volk niets, roept hoogstens
een zekeren wrevel, een onbestemd ge
voel van machteloos tobben en eindeloos
ploeteren te voorschijn, dan wel de spot
tende vraag: is het daar nog niet uit ?....
Maar den naam Van Heutsz, dien kent
het volk".... Ongetwijfeld een bewijs van
de werking der reclame zonder meer.
Het is Van Heutss gelukt, ondanks
alles, zijn inzichten te verwezenlijken.
Nu prijst men hem groot, vergetend hoe
veel van dezelfde grootheden" men in
den modder heeft laten trnppen. Niemand
die dit beter weet dan Van Heutsz zelf
en daarom had men hem grooter dienst
bewezen en ook zichzelf! met hem
stil zijns weegs te laten gaan. Met deze
aanbidding van de rijzende zon prijst
men, wat anders zoo hartgrondig ver
foeid wordt: het betoonen van een krachtig
initiatief in 's lands dienst.
' Dit onwaardig bedrijf is dan zooals
gezegd bekroond door de
gouverneurgeneraalsbenoeming.; een fout, veel
ernstiger nog dan het huldigingskabaal.
Door enthusiasme verdwaasde
krantenschrijvers hebben gekrjjscht, dat heel
Nederland en Indie die benoeming
eischte." Zulk gebral weerlegt zichzelf.
En tegenover dien baren onzin kunnen
wij verzekeren, dat velen van de
verknochtste vrienden van Van Heutsz met
bezorgdheid vervuld waren over de moge
lijkheid, dat zoo'n benoeming ooit zou
afkomen. Dat zou een nekslag worden
voor de_ zeldzaam schoone reputatie van
den bekwaamste onder de Indische
landsdienaars en Indiëzou er niet door worden
gebaat. En erger: de kans zou er niet
gering door worden, dat Atjeh een tweede
Sumatra's Westkust zou blijken: een
"gewest waar volk en bestuur ten laatste
indommelen.
In de Indische en Nederlandsche
cancanfabrieken, wist men te vertellen dat
Van Heutsz op 13 Juni jl. te Sabang scheep
ging om als gouverneur-generaal terug
te keeren. Dat was toen puur verzinsel;
want Van Heutsz dacht er toen nog niet
aan zich een benoeming tot Indisch
landvoogd te laten welgevallen. En toen
te Genua de Willem III" voor anker
ging, werd hem een lijvig ministerieel
betoog overhandigd, waarin werd aan
gedrongen op de aanvaarding van den
Buitenzorgschen troon. De zaak waarom
de dienstreis naar Nederland werd ge
daan, geraakte hier vrij wel op den achter
grond.
Ik doe het niet, tenzij men mij in staat
stelle, inderdaad gouverneur-generaal
te zijn" dat was de eerste ontboeze
ming naar aanleiding van het
ministerieele aanzoek. En iedereen, die Van
Heutsz kent, en hetgeen hij tot uu toe
praesteerde begrijpt en waardeert, kon
f een ander antwoord verwachten. Daarom
wam voor velen zijner vrienden de pu
blicatie van het benoemingsbesluit op
20 Juli als een zeer onaangename ver
rassing.
_ Want het stellen van de voorwaarde
inderdaad gouverneur-generaal te zijn"
hetgeen in dit geval beteekent, dat er
gelegenheid moest komen om door te zetten
wat gezond inzicht en goede bedoelingen
voorschrijven dat stond immers gelijk
met een bepaalde afwijzing. Wie toch zal
een gouverneur-generaal in staat kunnen
stellen, krachtig in te grijpen? Niet een
minister, evenmin de Souyereine; want
dezen zijn evenals de titularis zelf
met handen en voeten gebonden aan de
wet. Slechts de wetgevende macht in
haar geheel genomen, en dan zeker
een zeer voortvarende een ultra-radi
cale vermag hier verandering te
brengen. Waar zal men deze zoeken in
den zwarten nacht van reactie, waarin
wij thans leven?
Dit alles moet Van Heutsz duidelijk
geweest zijn. Terwijl zijn
gelegenheidsftanbidders slechts te rade gingen met
hun feeststemming, moet hij nuchter en
koel overwogen hebben, hoe het oneindig
gemakkelijker is een oproerig Atjeh te
ed*iagen, dan om vliegwiel te zijn van
een Indische staatsmachine, waarop tal
van remmen onbeweeglijk vastgedraaid
zitten. In Atjeh was plaats voor een
-s e ch1; despoot. Geen wet, zelfs geen
bindende instructies legden
daarhetinitiatief meer aan banden. Doch een
gouvernear-generaal, die zou willen regeeren
zonder te letten op het
regejsringsreglement, die eigener initiajjfef de algemeen
bestuurlijke invloeden zou willen breken,
zou spoedig "aan het verstand gebracht
worden, dat staatsgrepen uit den booae zijn.
Honderd Van Heutszen vermogen niet
in dezen toestand iet» te veranderen. Op
hét Indische onderkooingschap rust het
odium der machteloosheid. Ot' zou men
durven meenen dat tot dusver geen
enkele gouverneur-generaal op den troon
te Buitenzorg heeft plaats genomen met
het plan iets tot stand te brengen ?
Welnu, welke titularis zal ooit afge
treden zijn tevreden met de poovere
resultaten van zijn bewind?
Tot dat bewind is dan generaal Van
Heutsz geroepen. Hij heeft er in toege
stemd zich te laten benoemen tot het
hoogste ambt dat een Nederlander
bekleeden kan. Doch het is slechts een
bloot decoratief ambt, een gestadige
marteling voor een man van de daad.
Slechts een fainéaut kan zich te Buiten
zorg thuis gevoelen.
Welke motieven Van Heutsz ertoe
geleid hebben te zwichten voor de pressie
op hem uitgeoefend, is een geheim, slechts
hemzelf en zijn onmiddellijke lastgevers
bekend. Tenzij het anders blijke, moeten
wij aannemen dat het zeer hooge mo
tieven zijn geweest. Toch zijn wij innig
overtuigd dat hier een kostbare kracht
is verspild aan eea hopelooze zaak.
Zeker, wanneer mei liet
nderkonihgschap slechts neemt als een belooning
voor verdienstelijkheid, dan is er fr»llicht
nimmer een betere benoeming gedaan
dan thans. Doch op zulk standpunt mag
men zich niet plaatsen. Indiëis daarbij
weinig gediend. Da.t kan vrij wel on
verschillig toezien bij de benoeming van
zijn landvoogden."
Maar het heeft tenminste iets aan ge
westelijke bestuurders met initiatief. En
onder dezen blonk Van Heutsz tot dusver
uit als de primus. Men had hem dus in
Atjeh moeten laten, nu het schoone van
zijn taak pas begon. Want hij heeft daar
ongetwijfeld wel een school van eminente
mannen gevormd ; doch de tijd zal moeten
leeren, of die school zonder den
bezielenden invloed van den meester niet
verloopen zal. Zoo iets is meermalen gezien.
En in ieder geval ging van Atjeh een
machtiger zij 't dan niet formeel
erkende invloed uit op verschillend
gebied dan van Buitenzorg.
Doch dit zal nu anders worden, meent
men; want in den nieuwen
gouverneurgeneraal wordt zooveel als de vermenig
vuldigde gouverneur van Atjeh gezien, den
gouverneur met zijn meesterlijk talent
van te doen coöpereeren", met zijn kunst
om uit iedereen te halen wat er in
zit" " zegt de overste G. Graanand
in reeds genoemd artikel; maar die
tot het uitoefenen van die kunst dan ook
omstandigheden vond, zoo gunstig als er
te Buitenzorg niet gevonden worden.
En de overste vraagt of de daarmee
gegeven wijze les verloren zal gaan, nu
(in Atjeh) het doel bereikt, de spanning
geweken is." Neen zegt hij zoo
lang Van Heutsz nog deel zal uitmaken
van de regeering in Indië, wellicht zelf
die regeering zal worden.
Uit is 't nu zoo jubelen anderen
met het schrikbewind der bureaucratie.
Het zal nu niet meer zijn commissies
en nog eens commissies, maar er zal iets
gedaan worden. En een aarts-conservatief
blad juichte in revolutionair enthusiasme,
dat het schip, waarmee Van Heutsz
naar Indie zal terugkeeren, een bezem
in de mast mag voeren."
Slechts de Nieuwe Botterdamsche Ct.
bracht ons wat betreft het breidelen
der bureaucratie weer terug op den
beganen grond. Eu mr. Van Deventer
sprak zeer nuchter de hoop uit in
het S'oc. Weekblad van 27 Juli ? dat,
indien de minister van koloniën over
eenigen tijd hun" de partijmannen
in wier geest de groote bladen dan zou
den hebben geschreven ? de begrooting
der kosten van de door den heer Van
Heutsz tot stand te brengen hervormingen
voorlegt, zij blijmoedig de offers zullen
brengen, die deze door hen zoozeer be
geerde hervormingen onvermij delijk zullen
eischen."
Wij maken ons dienaangaande niet
veel illusies. In de vigeerende omstan
digheden bestaande wetgeving, ver
houding van koloniën tot het moeder
land en staatsregeling is men, ook
rriet den besten wil ter wereld, spoedig
au bout de son latin" "; zelfs al is
men een Van Heutsz.
Wij vinden dus geen reden om in te
stemmen met het gejubel over de be
noeming van Van Heutsz tot
gouverneurgeneraal ; omdat wij overtuigd zijn, dat
Indiës redding niet kan komen van een
onderkoning, hoe bekwaam en sympathiek
hij overigens moge wezen.
Dat vreugdegekrijsch overstemt thans
een wijle de sombere toonen van de doods
klok die Nederlands gezag in Indi
uitluidt.
Straks, na een vijftal jaren of zeer
mogelijk eerder! zal men klagen bij
het aftreden van den titularis; wij hebben
zooveel v«,n u verwacht en ge hebt zoo
weinig tot stand gebracht! Zelfs zal 't
dan niet ontbreken aan bitteren spot
zeer ten genoege van de mediocriteiten,
wien een schlagend" gouverneur van
Atjeh reeds te lang een doorn in de
oogen was.
Dan zal de moedeloosheid weer te
grooter zijn.
Daartegen te waarschuwen is het doel
van dit schrijven. Men verwachte Indiës
opleving toch niet van een man, die
daartoe uiteraard niets vermag. De be
noeming van den bekwaamste onder
onze landsdienaars tot gouverneur-gene
raal kan niet het zoo begeerde keerpunt
in de Indische geschiedenis vormen.
Want Indiëheeft eerst noodig kapi
taal en autonomie. Kapitaal om in zijn
lang verwaarloosde oeconomische en
intellectueele nooden te voorzien ; auto
nomie om dit zoo te doen als alleen de
kinderen des lands kunnen beoordeelen.
Eerst dan is er plaats en werk voor
een landvoogd die kan en wil werken.
Den Haag, 29 Juli.
C. VAN DER JPOÖ.
Een nieuw gedeeltelijk uitbrei
dingsplan voor Amsterdam.
III. (Slot).
Hij die tot de gewichtige, ja grootsche
taak geroepen wordt, een nieuw stads
deel te ontwerpen, dat de toekomst eeuwen
lang vastlegt, waaronder het nageslacht
gebukt zal gaan of er genoegen van heb
ben, moet zich diep rekenschap geven van
zijn verantwoordelijkheid. Hij heeft zich
vooral op een historisch en oekonomisch
terrein te stellen en zich af te vragen,
hoe de stad, waarbij hij zich moet aan
sluiten, ontstaan is, hoe zij groeide en
zich ontwikkelde.
Daarbij moet hij zich niet teveel met
knuffige en nuffige details inlaten, althans
niet verder als hij de toekomst vermag
te overzien: de mogelijkheid van uit
voering, de eischen der praktijk dienen
hem voortdurend voor oogen te staan.
Het voorliggend plan aan bovenstaand
axioma van stadsuitbreiding toetsend,
vergunne men mij de bewering, dat de
ontwerper ver beneden zijn taak ge
bleven is.
Hoe schoon ware Amsterdams uitleg
niet geworden, als de ontwerpers der
Jordaan in 't laatst der 18e eeuw en die
van de pijp" in 't laatst der 19de, het
voortreffelijke voorbeeld der vergroeiing
van Amsterdam in 1658 gevolgd hadden,
en nieuwe veelhoekige ringen om de be
staande stad getrokken, metstraalvormige
verbindingen naar de oude stad!
De" ontwerper heeft er absoluut iets
nieuws voor in de plaats willen geven,
iets woc// nicht dagewesenes". De horror
lineae rectae, een afschuw der rechte lijn,
bezielde hem als de natuur volgens de
ouden de horror vacui! Daarom werd een
engelsche tuinaanleg door hem tot type
gebezigd. De vaarten kronkelen als slan
gen, die op de staart getrapt zijn: de
tusschenliggende stadkwartieren, hebben
(bijv, ten zuiden der middenvaart) de vorm
van labyrintj es. Men zal er aangenaam
in kunnen verdwalen, ontmoetertje en
verstoppertje spelen! Ofschoon de recht
hoekige bouwblokken in lengte niet onder
doen voor die bij het Sarphatipark bij
voorbeeld, heeft men ze (op ingenieuse
manier) ineens doen stuiten op een paar
huizenrijen, waarachter zich de straat
voortzet enz.!
Ik mag voor een weekblad als De
Amsterdammer niet te lang van stof zijn:
niet te zeer in bijzonderheden afdalen, die
zonder teekeningen bovendien ternauwer
nood duidelijk zijn te maken. Men boude
mij daarom den aphoristischen en daardoor
korten vorm van het volgende ten goede.
a. De twee pagina's druks, bij het plan
uitgegeven, kunnen niet als toelichting
gelden. Zij is, volgens hot moderne kunst
begrip, zelfs nog te sober! Moet men hier
donken aan een methode om niet te vee)
te zeggen, zoodat men aan kritiek geea
vat geeft? of is de zaak niet genoeg
voorbereid? ? » ' /:
Voorbeelden te over! 't-Is de bedoe
ling om, evenals tot nu toe bij stads
uitbreiding plaats heeft gehad, de aan
te leggen terreinen aan het polderverband
te ontrekken." Waartoe dient nu déf
keersluis" met inrichting voor door
vaart voor kleine vaartuigen nog in da
Boeren wetering bij de Stadhouderskade?
De keersluis -had alsdan dienen te staan
bij de grens der gemeente t Heeft men
niet, dit neesschrijvende, alle kruisingen
met de vaarten, die met don Amstel en
den Schinkel gemeen liggen overzien?
b. De woningwet laat wél verbod toe
tot bouwen op grond bestemd voor straten
en grachten (amendement Pijnappel) en
pleinen maar niet tot parken (amendement
Mackay). Het terrein voor het park kan
dus niet door onteigening worden ver
kregen en moet in der minne aan
gekocht. Zal dit over een oppervlak van
80 Hectaren mogelijk zijn, die vroeger
wellicht voor den prijs van weiland te
verkrijgen waren, doch na de publicatie
van het uitbreidingsplan allicht reeds
bouwterreinprijzen bereikt zullen hebben ?
c. Zullen de eigenaars berusten in de
onteigening zonder schadevergoeding, die
de menigte kleine plantsoentjes (waar
onder verschillende van 2x/4 Hectaren)
medebrengt.
d. Is er niet te weinig rekening ge
houden met de noodzakelijkheid van goede
verbindingen met de stad ? De hoofd
verbindingen, die allen door minder
goed bewoonde buurten loopen, zullen
de waarde der achtergelegen gronden
depreciëeren.
Een vrij goede verbinding kan echter
verkregen^ worden, door -demping der
Boeren wetering. Aan dedaardoor ontstane
straat kan men groote breedte geven,
zoodat de op dit oogenblik nog povere
bebouwing minaer in het oog valt, en
wellicht spoedig voor wat beters plaats
zal maken. (De waskaarsenfabriek is
verder op het plan verdwenen. Zal zij dat
in werkelijkheid ook?) Door demping
der Spiegelgracht en doortrekking der
Spiegelstraat tot de Kalverstraat, zal
(im verband met de gedempte Wetering)
een vrij goede parallelweg met de
Leidschestraat ontstaan. (Plan de Flines en von
Glabn.)
e. Wat wil men doen met de stukjes
Noord-Zuid loopende gracht, die tegen
de gemeentegrens eindigen. De
puntstippellijn mag op een plan een genoeg
zame afscheiding zijn: stilstaand vuil
water zal zij niet verhelderen!
f. Er zijn pleintjes van allerlei vormpjes
geprojecteerd. Gelooft men in gemoede
dat men de aangrenzende eigenaars er
toe zal kunnen brengen hun eigendommen
op zoo zonderlinge manier te verknippen?
Hen die het plan in handen hebben,
door het Handelsblad gepubliceerd, wijs
ik op het pleintje ten oosten van het
Park, en nog erger op dat no2 oostelijker
gelegen, aan de andere zijde der
Boerenwetering, en zoovele meer.
g. De pleintjes zijn er om te ver
dwijnen; j,er is-oiaar gestreefd deze aan
te leggen... als bouwplaats voor open
bare gebouwen". Primo zij opgemerkt, dat.
er dan te weinig zijn. Een moderne stad
vraagt ruimte voor politie en
brandweerposten, voor scholen van verschillenden
aard; voor badhuizen; zelfs daaraan zal
de stad Amsterdam zich op den duur
toch niet kunnen onttrekken. Het ware
niet moeielijk voor ieder der behoeften be
paalde plaatsen aan te wijzen, en open
te houden, al mag dan ook al eens een
ruiling tusschen verschillende bestem
mingen noodig worden bevonden. In
welke moeielijkheden stort de stad zich
anders. Ondersteld dat men een terrein
koopt aan een plein, met uitzicht op een
gracht, een plantsoen. Te avond of te
morgen komt op dat plein een school
Ie klasse voor 600 kinderen, met annexe
speelplaats. Zal men dan recht op schade
vergoeding hebben? of als de gemeente
zich het recht van bebouwing van het
plein voorbehouden heeft, wat blijft er
dan van de waarde ?
h. Er is aan niet aaneengesloten be
bouwing ('tleelijke open bebouwing van
den zich niet altijd «ven juist
uitdrukkenden heer Stübben overgenomen, wil
mij niet uit de pen!); er is aan niet aan
eengesloten bebouwing een frontlengte
van 21,500 meter. Stel dat huizen worden
gebouwd van 7 meter breedte, met vrije
ruimten aan weerszijden van 2 meter
(de huizen komen derhalve 4 meter van
elkaar te staan), dus geeft dit 11 meter