De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 7 augustus pagina 1

7 augustus 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

i* *& * v*1- ' ? -'*** ?**??? ? ' ^"z *&* DE AMS A". 1904 p* * : VOOE NEDERLAID Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS. VAN MAURIK Jr. Dit irammer berat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 YoöT Indiëper jaar . . . . . . . . . . . . mail, 10-?'-' A&onderlüke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/t ?t khd fa wkrggbaar Kioak 10 Boulevard d« Capncin» tegenover fcet Grand Café, U Parga, Zondag 7 Augustus. Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer. ... . .-'i 0.20 Reclames per regel " 0.40 Annonces uit Dnitaehland, Oottenrijk en Zwitierland worden nitalnitend aangenomen door de firma EÜDOLF MOSSE U Keulen u door all* filialen d«z»r firma. De prijg per regel U 35 Pfennig. I IT H O UB: VAK TERBE EN VAN NABIJ: Eeu keerpunt, Bo-jr C. van der PoJ Eennieuw gedeeltelyk nitjbraidingsplun voor Amsterdam. III. (slot), door L firtMchallt. KUNST EN LETTEKEN: Verging ?_/lean eenige proeven, verricht op een séance der -«nnftale clatrvojante Mlle Nvdia, dooi- dr. Ch. M ' Jfin Deventer. Tentoonstelling van Franscbe ? jjrtanitieven te Parijs, door W. Bteeohoff. BUILLBTON: De predikaöts-doehter, II, (slot), »an Karin MiohaelU. VOOB DAMES: De taak 4»r lage e school, door W A. W. Moll. Koperen j'ibilévan handguhoeoloosbeid, door F. J. van Uildriko. Allerlei, door Caprice. UIT DE KATODB: door B. Heimans Aan Overtoom en Schinkel, II, (met afb ) (slot),door J. H Bössing Po nieuwe wandschilderingen in het K(jksmaseum, door Plasschaert Münehener Festspiele, door . Ant Avcrkamp L H. Wagenaar, Het leren van graaf Willem Lodewyt, een vader des vaderlands, beoordeeld door H. C. Bogge. FINANCIEELE PM OECONOMISCHE KEONIEK door D. Stigter. Een Amerikaansoh dichter, door Dr. Edward B* Koster. Allerlei, DAM RUBRIEK SCHAAKSPEL PEN- EN POTLOODKBA83EN. ADVEBTENTIEN. Een keerpunt? Het koninklijk besluit waarbij de luitenant-generaal -J, B. van Heutsz, civiel en militair gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden, werd benoemd tot gouverneur-generaal van NederlandschJndië, was een passende bekroning van de feestdruktc, welke de komst van dien beroemden generaal in Nederland heeft veroorzaakt. Zooals uit het onderstaande zal blijken, wenschea wij hier het epitheet passende" in eenigszins minder gebruikelijke beteekenis te zien genomen, omdat wij de hulde op zoo humbugachtige wijze aan den generaal gebracht, als alles behalve gepast beschouwen. Eerstens had men hier rekening dienen te houden met de appreciaties van Van Heutsz-zelf. Diens aard en karakter, doch vooral zijn levenservaringen, konden niet anders gedoogen, dan de hem gebrachte hulde" lijdelijk, slechts welstaanshalve, te aanvaarden. Na de huldigingsrun toch in 1895 naar aanleiding van de alles behalve eervolle Lombokgeschiedenis van 1894, zÜQ zulke opschroeveryen vrij wel zonder erstige beteekenis geworden ; - aangenomen, dat ze ooit eenige betee kenis gehad hebben. Tweedons was het verregaand smake loos, ja wij meenen hier gerust lieder lijk" te mogen zeggen, juist thans te jubelen, gedurende de excursies in de Gajoe- en Alaslanden, waartoe de ijzeren consequentie van de Atjehpolitiek van de laatste zes jaar dwong. De bloede rige balans van die excursies is nog niet opgemaakt, doch met zekerheid ataat thans vast, dat nagenoeg de helft van démannen, die onder den overste Van Daalen en kapitein Creutz-Lechleitner ztjn uitgerukt, dood en verwond zijn. Geen enkel der talrijke officieren is on gedeerd gebleven. Maar wat veel erger is: men mag gerust het aantal gesneuvel den en gewonden aan de zijde der Gajoes en Alassers op meer dan 10 duizend stellen. Nóg op 5 Juli dus juist toen men ijverig in de weer was, de huldiging van generaal Van Heutsz voor te bereiden! kwam in Nederland een telegrafisch oericht, meldend het sneuvelen van 1086 menschen in de Alaslanden, waarvan niet minder dan 310 vrouwen en 218 kindertjes. Een bereids van den gewestelijken militairen commandant van Sumatra's Oostkust ontvangen nadere spe cificatie over het tijdvak van 4?24 Juni :- dus slechts 21 dagen! vult deze droevige cijfers aan tot 1646 gesneuvel den, waarvan 507 vrouwen en 277 kin deren, plus 117 gewonden. Het is dus wel een slachting in grooten stijl" geweest. En daarbij viert Neder land feest Hetzelfde Nederland, dat zoo brayelrjk te keer gaat tegen het Britscae jingoisme! JJetzij verr&, dat wij voor die betreurens waardige gebeurtenissen generaal Van Heutsz aansprakelijk stellen, of den co lonne-commandant in de Alas of een enkele van diens ondergeschikten. Wat betreft den persoon des generaals, wij wenschen voor niemand onder te doen in achting en bewondering voor zijn be kwaamheid en beleid. Het bloed van de-,vele tienduizenden sinds 1896 ge vallen kome op het hoofd van de licht zinnige politieke en militaire knoeiers van 1829 of, die dit alles hebben voorbereid. Ook dezen zijn soms rijkelijk behuldigd! Dit had allen, die voor deze afschu welijke geschiedenis de domme massa warm maakten, moeten weerhouden. Onder hen zijn er, die beter dan iemand Atjeh-historie kennen. Welke ethische appreciaties houden die menschea er toch op na? En hoe streng moet ons oordeel wel luiden over de paedagogen, die er zich toe hebben geleend, reine, onschul dige kinderzielen te vergiftigeu door te prijzen wat inderdaad zoo lakenswaardig is; die zich zelfs niet hebben ge schaamd, drommen kinderen-aan te voeren als hulpbenden, bij de huldigingsrun." Dit alles is wat de meeloopende massa betreft te verklaren uit de on wetendheid betreffende Atjeh-bistorie. Maar het is er niet minder afschuwelijk om en beschamend voor onze natie. Hoe laai men zich in beweging zetten tot iets, dat men niet begrijpt, waarvan men het abc niet kent. Want het is zoo juist hetgeen de gepensionneerde overste jhr. G. Graafland in De Telegraaf van 19 Juli j.l. schreef: De naam Atjeh toch zegt ons volk niets, roept hoogstens een zekeren wrevel, een onbestemd ge voel van machteloos tobben en eindeloos ploeteren te voorschijn, dan wel de spot tende vraag: is het daar nog niet uit ?.... Maar den naam Van Heutsz, dien kent het volk".... Ongetwijfeld een bewijs van de werking der reclame zonder meer. Het is Van Heutss gelukt, ondanks alles, zijn inzichten te verwezenlijken. Nu prijst men hem groot, vergetend hoe veel van dezelfde grootheden" men in den modder heeft laten trnppen. Niemand die dit beter weet dan Van Heutsz zelf en daarom had men hem grooter dienst bewezen en ook zichzelf! met hem stil zijns weegs te laten gaan. Met deze aanbidding van de rijzende zon prijst men, wat anders zoo hartgrondig ver foeid wordt: het betoonen van een krachtig initiatief in 's lands dienst. ' Dit onwaardig bedrijf is dan zooals gezegd bekroond door de gouverneurgeneraalsbenoeming.; een fout, veel ernstiger nog dan het huldigingskabaal. Door enthusiasme verdwaasde krantenschrijvers hebben gekrjjscht, dat heel Nederland en Indie die benoeming eischte." Zulk gebral weerlegt zichzelf. En tegenover dien baren onzin kunnen wij verzekeren, dat velen van de verknochtste vrienden van Van Heutsz met bezorgdheid vervuld waren over de moge lijkheid, dat zoo'n benoeming ooit zou afkomen. Dat zou een nekslag worden voor de_ zeldzaam schoone reputatie van den bekwaamste onder de Indische landsdienaars en Indiëzou er niet door worden gebaat. En erger: de kans zou er niet gering door worden, dat Atjeh een tweede Sumatra's Westkust zou blijken: een "gewest waar volk en bestuur ten laatste indommelen. In de Indische en Nederlandsche cancanfabrieken, wist men te vertellen dat Van Heutsz op 13 Juni jl. te Sabang scheep ging om als gouverneur-generaal terug te keeren. Dat was toen puur verzinsel; want Van Heutsz dacht er toen nog niet aan zich een benoeming tot Indisch landvoogd te laten welgevallen. En toen te Genua de Willem III" voor anker ging, werd hem een lijvig ministerieel betoog overhandigd, waarin werd aan gedrongen op de aanvaarding van den Buitenzorgschen troon. De zaak waarom de dienstreis naar Nederland werd ge daan, geraakte hier vrij wel op den achter grond. Ik doe het niet, tenzij men mij in staat stelle, inderdaad gouverneur-generaal te zijn" dat was de eerste ontboeze ming naar aanleiding van het ministerieele aanzoek. En iedereen, die Van Heutsz kent, en hetgeen hij tot uu toe praesteerde begrijpt en waardeert, kon f een ander antwoord verwachten. Daarom wam voor velen zijner vrienden de pu blicatie van het benoemingsbesluit op 20 Juli als een zeer onaangename ver rassing. _ Want het stellen van de voorwaarde inderdaad gouverneur-generaal te zijn" hetgeen in dit geval beteekent, dat er gelegenheid moest komen om door te zetten wat gezond inzicht en goede bedoelingen voorschrijven dat stond immers gelijk met een bepaalde afwijzing. Wie toch zal een gouverneur-generaal in staat kunnen stellen, krachtig in te grijpen? Niet een minister, evenmin de Souyereine; want dezen zijn evenals de titularis zelf met handen en voeten gebonden aan de wet. Slechts de wetgevende macht in haar geheel genomen, en dan zeker een zeer voortvarende een ultra-radi cale vermag hier verandering te brengen. Waar zal men deze zoeken in den zwarten nacht van reactie, waarin wij thans leven? Dit alles moet Van Heutsz duidelijk geweest zijn. Terwijl zijn gelegenheidsftanbidders slechts te rade gingen met hun feeststemming, moet hij nuchter en koel overwogen hebben, hoe het oneindig gemakkelijker is een oproerig Atjeh te ed*iagen, dan om vliegwiel te zijn van een Indische staatsmachine, waarop tal van remmen onbeweeglijk vastgedraaid zitten. In Atjeh was plaats voor een -s e ch1; despoot. Geen wet, zelfs geen bindende instructies legden daarhetinitiatief meer aan banden. Doch een gouvernear-generaal, die zou willen regeeren zonder te letten op het regejsringsreglement, die eigener initiajjfef de algemeen bestuurlijke invloeden zou willen breken, zou spoedig "aan het verstand gebracht worden, dat staatsgrepen uit den booae zijn. Honderd Van Heutszen vermogen niet in dezen toestand iet» te veranderen. Op hét Indische onderkooingschap rust het odium der machteloosheid. Ot' zou men durven meenen dat tot dusver geen enkele gouverneur-generaal op den troon te Buitenzorg heeft plaats genomen met het plan iets tot stand te brengen ? Welnu, welke titularis zal ooit afge treden zijn tevreden met de poovere resultaten van zijn bewind? Tot dat bewind is dan generaal Van Heutsz geroepen. Hij heeft er in toege stemd zich te laten benoemen tot het hoogste ambt dat een Nederlander bekleeden kan. Doch het is slechts een bloot decoratief ambt, een gestadige marteling voor een man van de daad. Slechts een fainéaut kan zich te Buiten zorg thuis gevoelen. Welke motieven Van Heutsz ertoe geleid hebben te zwichten voor de pressie op hem uitgeoefend, is een geheim, slechts hemzelf en zijn onmiddellijke lastgevers bekend. Tenzij het anders blijke, moeten wij aannemen dat het zeer hooge mo tieven zijn geweest. Toch zijn wij innig overtuigd dat hier een kostbare kracht is verspild aan eea hopelooze zaak. Zeker, wanneer mei liet nderkonihgschap slechts neemt als een belooning voor verdienstelijkheid, dan is er fr»llicht nimmer een betere benoeming gedaan dan thans. Doch op zulk standpunt mag men zich niet plaatsen. Indiëis daarbij weinig gediend. Da.t kan vrij wel on verschillig toezien bij de benoeming van zijn landvoogden." Maar het heeft tenminste iets aan ge westelijke bestuurders met initiatief. En onder dezen blonk Van Heutsz tot dusver uit als de primus. Men had hem dus in Atjeh moeten laten, nu het schoone van zijn taak pas begon. Want hij heeft daar ongetwijfeld wel een school van eminente mannen gevormd ; doch de tijd zal moeten leeren, of die school zonder den bezielenden invloed van den meester niet verloopen zal. Zoo iets is meermalen gezien. En in ieder geval ging van Atjeh een machtiger zij 't dan niet formeel erkende invloed uit op verschillend gebied dan van Buitenzorg. Doch dit zal nu anders worden, meent men; want in den nieuwen gouverneurgeneraal wordt zooveel als de vermenig vuldigde gouverneur van Atjeh gezien, den gouverneur met zijn meesterlijk talent van te doen coöpereeren", met zijn kunst om uit iedereen te halen wat er in zit" " zegt de overste G. Graanand in reeds genoemd artikel; maar die tot het uitoefenen van die kunst dan ook omstandigheden vond, zoo gunstig als er te Buitenzorg niet gevonden worden. En de overste vraagt of de daarmee gegeven wijze les verloren zal gaan, nu (in Atjeh) het doel bereikt, de spanning geweken is." Neen zegt hij zoo lang Van Heutsz nog deel zal uitmaken van de regeering in Indië, wellicht zelf die regeering zal worden. Uit is 't nu zoo jubelen anderen met het schrikbewind der bureaucratie. Het zal nu niet meer zijn commissies en nog eens commissies, maar er zal iets gedaan worden. En een aarts-conservatief blad juichte in revolutionair enthusiasme, dat het schip, waarmee Van Heutsz naar Indie zal terugkeeren, een bezem in de mast mag voeren." Slechts de Nieuwe Botterdamsche Ct. bracht ons wat betreft het breidelen der bureaucratie weer terug op den beganen grond. Eu mr. Van Deventer sprak zeer nuchter de hoop uit in het S'oc. Weekblad van 27 Juli ? dat, indien de minister van koloniën over eenigen tijd hun" de partijmannen in wier geest de groote bladen dan zou den hebben geschreven ? de begrooting der kosten van de door den heer Van Heutsz tot stand te brengen hervormingen voorlegt, zij blijmoedig de offers zullen brengen, die deze door hen zoozeer be geerde hervormingen onvermij delijk zullen eischen." Wij maken ons dienaangaande niet veel illusies. In de vigeerende omstan digheden bestaande wetgeving, ver houding van koloniën tot het moeder land en staatsregeling is men, ook rriet den besten wil ter wereld, spoedig au bout de son latin" "; zelfs al is men een Van Heutsz. Wij vinden dus geen reden om in te stemmen met het gejubel over de be noeming van Van Heutsz tot gouverneurgeneraal ; omdat wij overtuigd zijn, dat Indiës redding niet kan komen van een onderkoning, hoe bekwaam en sympathiek hij overigens moge wezen. Dat vreugdegekrijsch overstemt thans een wijle de sombere toonen van de doods klok die Nederlands gezag in Indi uitluidt. Straks, na een vijftal jaren of zeer mogelijk eerder! zal men klagen bij het aftreden van den titularis; wij hebben zooveel v«,n u verwacht en ge hebt zoo weinig tot stand gebracht! Zelfs zal 't dan niet ontbreken aan bitteren spot zeer ten genoege van de mediocriteiten, wien een schlagend" gouverneur van Atjeh reeds te lang een doorn in de oogen was. Dan zal de moedeloosheid weer te grooter zijn. Daartegen te waarschuwen is het doel van dit schrijven. Men verwachte Indiës opleving toch niet van een man, die daartoe uiteraard niets vermag. De be noeming van den bekwaamste onder onze landsdienaars tot gouverneur-gene raal kan niet het zoo begeerde keerpunt in de Indische geschiedenis vormen. Want Indiëheeft eerst noodig kapi taal en autonomie. Kapitaal om in zijn lang verwaarloosde oeconomische en intellectueele nooden te voorzien ; auto nomie om dit zoo te doen als alleen de kinderen des lands kunnen beoordeelen. Eerst dan is er plaats en werk voor een landvoogd die kan en wil werken. Den Haag, 29 Juli. C. VAN DER JPOÖ. Een nieuw gedeeltelijk uitbrei dingsplan voor Amsterdam. III. (Slot). Hij die tot de gewichtige, ja grootsche taak geroepen wordt, een nieuw stads deel te ontwerpen, dat de toekomst eeuwen lang vastlegt, waaronder het nageslacht gebukt zal gaan of er genoegen van heb ben, moet zich diep rekenschap geven van zijn verantwoordelijkheid. Hij heeft zich vooral op een historisch en oekonomisch terrein te stellen en zich af te vragen, hoe de stad, waarbij hij zich moet aan sluiten, ontstaan is, hoe zij groeide en zich ontwikkelde. Daarbij moet hij zich niet teveel met knuffige en nuffige details inlaten, althans niet verder als hij de toekomst vermag te overzien: de mogelijkheid van uit voering, de eischen der praktijk dienen hem voortdurend voor oogen te staan. Het voorliggend plan aan bovenstaand axioma van stadsuitbreiding toetsend, vergunne men mij de bewering, dat de ontwerper ver beneden zijn taak ge bleven is. Hoe schoon ware Amsterdams uitleg niet geworden, als de ontwerpers der Jordaan in 't laatst der 18e eeuw en die van de pijp" in 't laatst der 19de, het voortreffelijke voorbeeld der vergroeiing van Amsterdam in 1658 gevolgd hadden, en nieuwe veelhoekige ringen om de be staande stad getrokken, metstraalvormige verbindingen naar de oude stad! De" ontwerper heeft er absoluut iets nieuws voor in de plaats willen geven, iets woc// nicht dagewesenes". De horror lineae rectae, een afschuw der rechte lijn, bezielde hem als de natuur volgens de ouden de horror vacui! Daarom werd een engelsche tuinaanleg door hem tot type gebezigd. De vaarten kronkelen als slan gen, die op de staart getrapt zijn: de tusschenliggende stadkwartieren, hebben (bijv, ten zuiden der middenvaart) de vorm van labyrintj es. Men zal er aangenaam in kunnen verdwalen, ontmoetertje en verstoppertje spelen! Ofschoon de recht hoekige bouwblokken in lengte niet onder doen voor die bij het Sarphatipark bij voorbeeld, heeft men ze (op ingenieuse manier) ineens doen stuiten op een paar huizenrijen, waarachter zich de straat voortzet enz.! Ik mag voor een weekblad als De Amsterdammer niet te lang van stof zijn: niet te zeer in bijzonderheden afdalen, die zonder teekeningen bovendien ternauwer nood duidelijk zijn te maken. Men boude mij daarom den aphoristischen en daardoor korten vorm van het volgende ten goede. a. De twee pagina's druks, bij het plan uitgegeven, kunnen niet als toelichting gelden. Zij is, volgens hot moderne kunst begrip, zelfs nog te sober! Moet men hier donken aan een methode om niet te vee) te zeggen, zoodat men aan kritiek geea vat geeft? of is de zaak niet genoeg voorbereid? ? » ' /: Voorbeelden te over! 't-Is de bedoe ling om, evenals tot nu toe bij stads uitbreiding plaats heeft gehad, de aan te leggen terreinen aan het polderverband te ontrekken." Waartoe dient nu déf keersluis" met inrichting voor door vaart voor kleine vaartuigen nog in da Boeren wetering bij de Stadhouderskade? De keersluis -had alsdan dienen te staan bij de grens der gemeente t Heeft men niet, dit neesschrijvende, alle kruisingen met de vaarten, die met don Amstel en den Schinkel gemeen liggen overzien? b. De woningwet laat wél verbod toe tot bouwen op grond bestemd voor straten en grachten (amendement Pijnappel) en pleinen maar niet tot parken (amendement Mackay). Het terrein voor het park kan dus niet door onteigening worden ver kregen en moet in der minne aan gekocht. Zal dit over een oppervlak van 80 Hectaren mogelijk zijn, die vroeger wellicht voor den prijs van weiland te verkrijgen waren, doch na de publicatie van het uitbreidingsplan allicht reeds bouwterreinprijzen bereikt zullen hebben ? c. Zullen de eigenaars berusten in de onteigening zonder schadevergoeding, die de menigte kleine plantsoentjes (waar onder verschillende van 2x/4 Hectaren) medebrengt. d. Is er niet te weinig rekening ge houden met de noodzakelijkheid van goede verbindingen met de stad ? De hoofd verbindingen, die allen door minder goed bewoonde buurten loopen, zullen de waarde der achtergelegen gronden depreciëeren. Een vrij goede verbinding kan echter verkregen^ worden, door -demping der Boeren wetering. Aan dedaardoor ontstane straat kan men groote breedte geven, zoodat de op dit oogenblik nog povere bebouwing minaer in het oog valt, en wellicht spoedig voor wat beters plaats zal maken. (De waskaarsenfabriek is verder op het plan verdwenen. Zal zij dat in werkelijkheid ook?) Door demping der Spiegelgracht en doortrekking der Spiegelstraat tot de Kalverstraat, zal (im verband met de gedempte Wetering) een vrij goede parallelweg met de Leidschestraat ontstaan. (Plan de Flines en von Glabn.) e. Wat wil men doen met de stukjes Noord-Zuid loopende gracht, die tegen de gemeentegrens eindigen. De puntstippellijn mag op een plan een genoeg zame afscheiding zijn: stilstaand vuil water zal zij niet verhelderen! f. Er zijn pleintjes van allerlei vormpjes geprojecteerd. Gelooft men in gemoede dat men de aangrenzende eigenaars er toe zal kunnen brengen hun eigendommen op zoo zonderlinge manier te verknippen? Hen die het plan in handen hebben, door het Handelsblad gepubliceerd, wijs ik op het pleintje ten oosten van het Park, en nog erger op dat no2 oostelijker gelegen, aan de andere zijde der Boerenwetering, en zoovele meer. g. De pleintjes zijn er om te ver dwijnen; j,er is-oiaar gestreefd deze aan te leggen... als bouwplaats voor open bare gebouwen". Primo zij opgemerkt, dat. er dan te weinig zijn. Een moderne stad vraagt ruimte voor politie en brandweerposten, voor scholen van verschillenden aard; voor badhuizen; zelfs daaraan zal de stad Amsterdam zich op den duur toch niet kunnen onttrekken. Het ware niet moeielijk voor ieder der behoeften be paalde plaatsen aan te wijzen, en open te houden, al mag dan ook al eens een ruiling tusschen verschillende bestem mingen noodig worden bevonden. In welke moeielijkheden stort de stad zich anders. Ondersteld dat men een terrein koopt aan een plein, met uitzicht op een gracht, een plantsoen. Te avond of te morgen komt op dat plein een school Ie klasse voor 600 kinderen, met annexe speelplaats. Zal men dan recht op schade vergoeding hebben? of als de gemeente zich het recht van bebouwing van het plein voorbehouden heeft, wat blijft er dan van de waarde ? h. Er is aan niet aaneengesloten be bouwing ('tleelijke open bebouwing van den zich niet altijd «ven juist uitdrukkenden heer Stübben overgenomen, wil mij niet uit de pen!); er is aan niet aan eengesloten bebouwing een frontlengte van 21,500 meter. Stel dat huizen worden gebouwd van 7 meter breedte, met vrije ruimten aan weerszijden van 2 meter (de huizen komen derhalve 4 meter van elkaar te staan), dus geeft dit 11 meter

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl