De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 21 augustus pagina 2

21 augustus 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1417 Waarlijk, het getuigt niet van vereering voor den bemïnnelijken en bescheiden geleerde, dat men hier in een achterbuurt zijn beeld tentoonstelt. Immers, hy kwam hierheen, niet om zich in het publiek te vertoonen, maar oin zijne diepzinnige onderzoekingen in rust en vrede voort te zetten en te Tpltooien. Wel mocht hij dit doel niet be reiken, want hij stierf hier eenzaam en ver laten op nog geen vijf-en-veertig jarigen leeftijd. Geboren te Amsterdam als zoon eeuer Portugeesob-joodsche familie, werd h\j wegens afwjjkende gevoelens uit zyn kring verdreven, ?woonde korten tijd te Eijnsburg, waareen betere waardeering zijn bescheiden huisje in ee*e houdt, daarna te Voorburg, om ein delijk hier de lang gezochte rust te vinden. Niemand viel hij lastig, eenzaam en ver laten giug hij zijn weg, en versmaadde zelfs, in het buitenland een met zg'n verdienste overeenkomende betrekking te aanvaarden. Al zijn tijd wilde hij .besteden aan zijne wetenschappelijke onderzoekingen en moest daarbij een uiterst matig levensonderhoud vinden door het slijpen van brilleglazen. Waarom heeft men die rust, welke hij «ocht en eerst in den dood vond, daarna njet geëerbiedigd? Zulke mannen toch hebbi-n geen standbeeld van noode, om in dankbare herinnering voort te leven, bij allen die het streven naar kennis en waarheid op den rechten prijs stellen. Wilde men hem vol strekt door een uiterlyk teeken vereeuwigen, TKaarom dat dan niet geplaatst te Amsterdam, zijn geboorteplaats, waar steeds mannen ge leefd en gewerkt hebben die zijn verdienste weien te beoordeelen en z^jn leer blijven Teikondigen ? .Zoaals het hier staat is het gedeakieekec een eeuwigdurende herinnering aan de onverdraagzaamheid, die aan elk geloof, tetzüjoodsch, katholiek of protestandsch is verbonden, en den vredelievende daarvan afkeerig maakt. Yeor de haagsche wereld is het beeld even onbekend als stond het in het kafferland; men moet het zoeken in deze achterbuurt en wendt zich dan af, omdat het niet i s een teeken van vareering, maar «en voorwerp Tan bespotting. Moet ik weer naar mijn schoenmaker, dan zal ik hem niet meer met dien naam van Hans Sachs betitelen, maar evenmin ?een schrede verder gaan in de richting van het beeld. De bezoedeling van een feoog staaaden naam wil ik niet meer aanschouwen; veel liever houd ik '« mans naam in «ere door de herinnering aan zijn en werken. SENIOE. Pot, DB MOKT'S Lente Sotternyen en Twee eerste Idyllen. Uitgare van Homburg, Utrecht. 2de druk. 2tieuwqgierig eloeg & Kloos' 'eert'en Jaar litierajMifgescliiiedem», dat eritisehe bolwerk," Óp om me te laten beorak-el eu over Pol de Mont. Wat een verrassingen.' Een halfdicbter", zoo las ik (Jste dèt-1 blü. 154 e. v.) die ia de 178 bladzijden zijns loden verzen boek* want dat behandelde Kloos juist 22 goed-e regels had gepend en het aan die eafcele geslaagd* brokstuk j-es zeker te danken had gehad, dat de groote criticus hem aan 't einde nog met .een paar welwillende wenken ?voor zijn verbetering had beschonken. En na zooveel, ik zou willen zeggen mathema tische, zekerheid in critiek moest ik het nog eens dunnetjes overdoen! Droevig over de stugge afbreking die ik om den wille mijner eigen reputatie me nu wel genoodzaakt zag 6e sehryvon, vatte ik althans even, schoon reeds wanhopend, Kloos' oordeel in al zijn verbazingwekkend paeeeterschap geheel te doorgronden of ten minste gelaten over die verwachte onleesbaarheid iu te sluimeren, de Lentesotternijeii op. En ? ... Wel, daar hebben we uit beleefdheid teken ik mezelf maar mee twintig jaar tang in het bedompte vertrek dat de Nieuwe Gids de groote kunst" noemde zitten soezen, praten, schreeuwen, schuimbekken zelfs over naturalistische theorieën, Gortersche School" verzen en van Deijsselsche Menschen en Bergen" en nog veel meer, «n al schreeuwende hebben we Shakespeare en Göthe, deu in tellect-kunstenaar" (v. Deijssel), Byroii, Moore en Scott, de dichters van minderen rang" (Kloos) onder de tafel gegooid, en ter ont spanning ons brein uitgeput over de wijze waarop men verzen" van meerderen rang natuurlijk! moest zeggen" tot de poëzie die er in zou, moest, behoorde te zitten, er ?MHIIIIUIIIIUIIlUMItllMUUUIIUlUUUlllUIMIItlUMUllllMNluUUIIIUUIIIII TANTE RHABARBER. Vertelling van GEETKUD FRANKE SCHIEVELBEIX. II. Eindelijk wij waren reeds zoo vertrouwelijk met elkaar geworden, dat hij mij af en toe in den hals kriebelde en ik hem aan den neus trok eindelijk kon ik het niet Janger uithouden. Ik bracht mijn mond tot vlak bij zijn oor, (waaruit ik tot mijn groote verba zing een klein doije grijs haar zag steken), en fluisterde haastig: Oom, wat doet u niet die dingetjes aan uw ketting?" Hij vewtond mij niet en nu moest ik mijn vraag nog eens weer luider herhalen. Die dingetjes aan mijn ketting'!" riep hij eindelijk, zoo hartelijk lachend, dat de tranen hem over de wangen liepen. Wel, wel! Wou je dat zoo graag weten? Dat vraag j e zeker, omdat ik vrijmetselaar ben ? Hè-è-e!" En daarbij liet h^j mij aan zjjn horlogeketting een paar alleraardigste kleine stukjes metse laars, gereedschap zien van prachtig glim mend go ad. Ik bekeek het kleine troffeltje, den winkelhaak en den hamer, inwendig hopende, dat aom het mij cadeau geven zou. Maar ik schudde ontkennend mijn hoofd als antwoord op zijn vraag en voegde er onmiddellijk aan toe: Neen, oom, daarom niet, alleen maar, omdat u toch te groot bent en te oud voor zulke poppendingetjes." uit gelispeld zou zijn; en zoo zitten we nu zelf samen niet het half onnoozel gezeurde publiek eigenlijk te wachten op het nood lottige maar bevrijdende, onverwachts loskrakend buldergelach over onze eigen innige komiekheid. Ik reken op uwegroothartigheid met te toasten: een driewerf lang zal ie leven" voor hem die het aandurft tot dat homerisch gelach den eersten uitnoodigenden kuch geloosd te hebben! Aan grooter-grappigen dien overlatende, meen ik me thans te kunnen veroorloven wat waardeerender over Pol de Mont te schrijven. Pol de Mont is geen groot dichter, doch behoort tot dat soort gelukkige mindere, zich wrekend over het gebrek aan grootheid bij hun léven door een prettige populariteit, na hun dood door juist nog een paar meester stukken onder hun verzamelde gedichten te verbergen, ook hun een tevreden onsterflijk heid verzekerend. Als mensch blijkt de dichter dezer Sotternijen een der beminnelijkste te wezen, alles behalve een natype van den achttiendeeuwschen Jan Gat, treurig vermaard door Troost zijn teekeningen, een vroolijke kwast die, eerder dan do verborgen eerbare en jofferlijke deugden de blocende wangen en kusgrage mondjes zijner schoenen ziet, zich niet schaamt een geroofden kus op aan stekelijke melodie te zetten; die bovendien thuis is in woud en weide, tusjchen het wuivende koren en onder de brandende zon. En als dichter? Zeker, hij heeft dan om vangrijke gebreken. Beeds zijn visie lijkt ons soms al te eenzijdig uitbundig een volkstrek, Eubens, Jordaens, Verbaeren, Eekhoud, ze hebben het allen gemeen zelfs een schoone lente- en zomertijd verandert de aarde nog niet in een lustigen liefdetuin met altijd blauwen hemel en kwinkeleerende vogels, waarin de eenige meu^chelijke wezens gloeiwangige, minnende paren, hun geluiden slechts modulaties tusschen zachte en klap pende zoenen zijn. Ook zijn techniek ver toont daarvan de sporen. Eerste Krans III b.v. begint zeer mooi: Wachter op den hoogen toren, Steek den horen, haal de lentevlag omhoog! Ziet gij geene bronnen stroomen ? Hebt gij geen gezang vernomen ? Span het oor en open 't oog! Dcch na een kleinen overgang waarin de dichter met gezocht vernuft watten" wolken constateert, iiUppeU het erg libretto-achtig voort: Koelende windekens, bottende blaren, Woelende kindeken.s, minnende paren, enz. De geheele Lentenachts-fantasie, blz. 68, heeft dit gebrek. Dan, bij het vorig gelaakte aansluitend, klinken zijn strofen souis wat gemakkelijk, goedkoop door hun zeer los met er" aan 't .golven gebrachte dactylen b. v.: Voordeun : Lazuren kwam er de Lent weer aan, Thans de deugden, niet minder omvangrijk laat on« dat allereerst vaststellen. De eigen schappen een populairen liederend Lchter noodig, bezit Pol de Mont ten volle: geest toonen zijn vlugge overgangen, lieve natuur lijkheid sommige regels. Voorbeelden: hij had den eersten kus gegeven, (het zij my veroorloofd dit zoo critisch-weg t e melden!), slechts de Zenne liad het gezien en een kleine ster daarboven, wat een mooie regel is. En geest, ziehier: Daar zat Lest maal een kikkertje te droomen in den vliet; dat maakte wel garen een flikkert) e, maar dansen kon het niet! Het stak zijn kopken boven 't nat, een' pootje erbij, nog een' totdat het in de baan kon kijken, alwaar het in de zon zag staan mijnheer de Haan, Koekelekoere ! Kokkelekaan ! Laten we a!s verstandige, gemoedelijke raenschen nu maar eerlijk zeggen dat we dit kwesties van leeftijd eu daarmee ge paard gaande smaak nu daargelaten leuke poëzie vinden. Want als ik u wijs op het gedicht blz. 98 waarvan het bovenstaande eeu couplet uitmaakt en op de gelijksoortige VI blz. 20, Xll bh. 2S, V blz. 01, en nog enkele, dan wét ik vooruit dat ze veront waardigd zullen mopperen en koiuen aan dragen met b.v, Epipsychidion van Shelley die eeuwig vloeiende wel van aandoening en zaligheid" (Kloos over Perk). Ze hebben ongelijk. Onze soort is een andere, toegegeven; doch ertoe behooreu o. a. heel veel volks liederen, noem maar op: Er waren twee Koninkskindereu; Es zogen drei Burschen 'n Luid gelach, dat mij hooren en zien deed vergaan, was voor mij het bewijs, dat ik weer iets mals" had gezegd. Een oogenblik trachtte ik heldhaftig mijn tranen, die al gereed waren, in te houden, doch vergeefs. Na als inleiding 'n paar maal mijn neus te hebben opgehaald, barstte ik los in een vloed van tranen en toen men mij tot beda ren zocht te brengen, ging mijn verdriet over tot razernij. Ik sloeg, schopte, en zou in een luid gebrul uitgebarsten zijn, als mij niet plotseling een vrouwenhand vriendelijk had aangegrepen. Het was niet de zachte, blanke hand van mama, maar een stevige, eenigszins ruwe, doch vertrouwen inboezemende, hand, die mij eensklaps een gevoel van geborgenzijn" gaf. Ik keek bedeesd op, zag een vrien delijk, bleek gezicht, dat me bemoedigend toeknikte en hoorde een zachte stem zeggen: Ga maar met mij mee, dan zal ik je de mooie bloemen eens laten zien " Met kinderlijk vertrouwen gaf ik mij aan haar over en ging gewillig mee. ? Zij lachte immers niet zooals al die anderen gedaan hadden. Zij vond me dus zeker niet mal. Zonder ook nog maar nmaal om te kijken, volgde ik mijn vriendelijke geleidster naar de kamer naast die, waar we ontvangen waren. Ziezoo, Barbara zal haar wel weer tot bedaren brengen, die heeft verstand van kinderen en bloemen", zei nu een van de twee nog binnengebleven dames, die ik in stilte de tante met de worstjes" betiteld had, want zij had heur haar langs de slapen tot een lang werpig kuoestje ineengedraaid, dat mij onmid dellijk aan deze vleeschspijs had doen denken. En nu stond ik als verblind in dit tweede vertrek. Het lag op het westen en de namidzum Thore hinein enz., en die vormen altijd goed gezelschap in poëzie. Nu wil ik mijn bewering in 't begin over die enkele meesterstukken een weinig motiveeren. Behalve guitige, leuke, lieve liedjes die zooals we zagen als zoodanig niets minder zijn dan de gewichtiger doende son netten vol zielemuziek", bevat d>z3 bundel twee gedichten van grooter draagkracht, Tusschenspel uit vroeger Jaargetijde blz. 45 en Aan een Brabantschen Leeuwerik blz. 51. Het eerste heeft genoeg aan den lof, dat iets van den stevigen woordenpraal eens Vondels door de strofen klinkt. Het tweede doet u dadelijk ter vergelijking te binnen schieten het wereldberoemde To a Skylark van Shelley. En dan, z ker de Engelsclfe dichter zingt fijner, kunstvoller, met nogverrukkender en bekorender muziek en beelden, daar kan geen kwestie over bestaan; doch wie in het eenvoudiger ieluid van Pol de Mont niet i jts werkelijk innigs voelt, mag naar huis gaan het is een eenzijdige kwast! Na de twee idyllen als in de figuren wat stijfharkerig en als geheel te gekleurdeprent-achtig tot het minderwaardige geschikt te hebben, meen ik besluitend te kunnen zeggen: de VUamsche taal ginj sedert het schrijven dezer sotternijen vooruit Victor de Mey'ere dicht soepeler, fijnere rythmen doch, om in den geest van 't boek te blijven, we kunnen gerust een eere-patertje-langs-den kant om Pol do Mont dansen. Koui patertje geef jou non een zoen, En Mont was in de Mei. April 1904. ALBERT m in Me. De Verindisching van ons Nedtrlandsch, door F. H. PJÜCK, leeraar aan de afd. H. B. S. v. h. Gymnasium WillemlH" 1903. Batavia. G. Kolft' & Co., Den Haag Joh. Ykeuaa. Het Algemeen Nederlansch Verbond" mag de heer Prick wel dankbaar zijn. Hand having en verbreidiug van de Nederlandsche taal", stelt het Verbond zich, blijkens art. '2 van de Statuten ten doel ; welnu, deze mede strijder in Indiëtoont in dit werkje aan, dat, zo er iets te handhaven valt, het dan in de eerste plaats wel mag zijn de zuiverheid van het Hollands in onze jAziatiese kolonieën. De moeite die wij doen om gallicismen en germanismen te weren, haalt nog niet} bij de strijd die TVÜzullen hebben te voeren tegen de Oosterlingen die in Indiëhet .Nederlands bedreigen. Wat bedenkelik is, wij hebben er heel wat minder weerstandsvermogen dan hier in 't va Ierland. Hier woont een compacte bevolking binnen afgeronde grenzen; daar liggen sporadvies verspreide kolonieën Euro peanen in een geheel Oosterse wereld mot haar eigen beschaving. De overheersend Aziatiese kultiiur eist in elk opzicht onze acclimatieatie ; vergt op elk gebied haar tol. Ongemerkt gingen reeds Maleise woorden in ons beschaafdste Nederlands over ; wij spreken en lezen zonder wroeging van moesson, bamboe, sago en kapok ; van prauwen en rottingen ; van brani, baadje, kras, amper en bakkeleien. Deze woorden, oorspronkelik uit Indiö, hebben daar nog hun eigen betekenis. Maar veel meer Indiese woorden dan wij in Europa gebruiken, wennen zich de Europeanen aan die in Indiëgaan wonen. Endieïnliese woorden zijn niet alleen van oorsprong Maleis, maar er lopen ook Chinese, Portugese, Engelse en Arabiese onder. De" hooggeplaatste Malcier spreekt er zelfs gaarne wat Arabies tussen, omdat dit de taal is van z'n heilig land. Deze gemengde bestanddelen iiu dringen in het Hollands, dat onder de Europeanen in Indiëgesproken wordt. Voor een Hollander, die zelf uit het moederland is gekomen, is dit veelvuldig gebruik van allerlei Indiosu namen voor ambten, diereu en planten, bloemen en vruchten, spijzen eii dranken, munten en maten, gereedschap, meubels en wapens, nog zo erg niet. Hij heeft, desnoods, in zijn spreken en schrijven voor z'n omgangswoorden wel Hollandse equivalenten, en onderhoudt altans door z'n lectuur en kennis z'n llolland-e woorden-chat. Maar groter dan voor de tutok is 't gevaar voor de Indo zelf', die er uit Europees bloed geboren is. Van jongs af aan hoort hij, niet alleen in z'n dagelikse .omgeving, maar ook inde gewone gezelschap.-taal, allerlei ila!eise woorden voor de gewoonste dtiüeii ter wereld, terwijl de bestaande Hollandse wootdon niet gehoord of gesproken worden 1) Z'n zaakkennis staat niet iu evenwicht met zijn taalkennis. Als Indo volmaakt, komt hij als Hollander te: kort. Duidelik komt deze disharmonie in jonge Indo-Europeaan uit in de schoolopvoeding. Vooreerst is de woordenkennis te beperkt. Bij 't aanvangsonderwijs staat hij ver achter bij de leerlingen op de scholen in 't moederland. En was het de lecmto iu aiKJimliimiiMmiiimjimiiiiiiiijimiimiuimiumiiiiiiifjiiiijfiiiifMMMI dagzon scheen juist naar binnen, terwijl in de eersto kamer de schaduwen der oude iioteuboomen en eschdooms een donkergroene schemering daarover uitbreidden. Vergeten was eensklaps al mijn verdriet bij liet zien van dat heerlijke licht, die prachtige bloe men, een waru tuin. Niet alleen voor het venster, ook op den grond op kleine stellages en op een groote bloemtafel iu het midden van de kamer stonden bhulplanteii en allerlei fraaie bloemen. Nooit nog had ik zulke welige palmen, zulke zwellende leliënkuoppeii, zoo veel verscheidenheid van bloemen gezien. En heerlijk dat het er rook ! -Tante Khabarber'' ik dacht heusch, dat ze zoo heette, hield nog altijd mijn hand vast. liet deed haar goed, mij zoo in ver rukking te zien. Vindt je het hier prettig " vroeg ze met haar zachte stem. Ik knikte tot eenig antwoord levendig met het hoofd. Die bloemen zijn uou mijn kinderen," ging ze voort met de hand over deu heelen tuin" wijzend. Ik nam dat gezegde woordelijk op. Omdat ik veel sprookjes gehoord had, kwam het me niets vreemd voor en daarom vroeg ik in vol vertrouwen : En brengt u ze dan 's avonds naar bed ook :>'' Ik had hiermee zeker echter weer een domme vraag" gedaan, want tante gaf me geen antwoord. Ze begon van haar bloemen kinderen te vertellen. Ken was laatst heel ziek geweest, een ander was door den wind uit de vensterbank geworpen en had zich overal bezeerd; nog een ander had zooveel van den regen te lijden gehad, maar door de woordvoorraad alleen, het gebrek zou op den duur te verhelpen zijn. Maar de verindisching van het Hollands in Indiëheeft zich ook uitgestrekt to* het inwendige van de taal. Sommige woorden hebben hun betekenis gewijzigd; nieuwe betekenissen hebben er zich naast ontwikkeld; men maakt er naar de behoefte der omstandigheden andere samenstellingen ; oudere betekenissen worden langer bewaard en somm'ge weer sterven geheel af. 2) Naast deze gewijzigde woordvorrneu welke nog altijd de" woorden zelf betreffen, doen er zich bij 't onderwijs geheel andere moeielikheden op ; deze n.L, dat, ondanks de groote overeenkomst tussen de Hollandse en Maleise klanken op zichzelf, het voor de meeste Indo's moeiliker schijnt hun spraakorganen aan te passen aan 't Nederlands, dan voor ons, om de onze te zetten naar 't Maleis, De zesjarigen, die in ludiëop school komen, moeten meer aderen dan aanleren; bij hen zijn onuitroeibare spraakgewoonten te bestrijden ; de g, die bij hen dikwels 'n h is; de ? en n, de s en z, die worden verwisseld; de slotletters die worden weggelaten; de eu en ui, die daar hun klank veranderen; de slappe articulatie; zijn zo veel invloeden van de inlands gekleurde op voeding, tiie opgeheven moeten worden, vojraleer bij het onderwijs in 't Hollands en vooral in de modarne talen, een beroep kan worden gedaan op 't taaigehoor van de leerling. Heeft het gebrekkig spreken reeds invloed op het gebrekkig schrijven, nog meer moeite heeft de Indiese knaap, wanneer hij de bij het schrijven gebruikelike buigingsvormen heeft te lezen. De veranderingen van de werk woorden, maar meer nog de verschillende uitgangen van de lid woorden en de bij voeg^like naamwoorden, kosleu hem veel hoofdbrekens en nog meer tijd. De afstand lusseu de beschaafde spreektaal en de gedrukte schrijf taal is daar dan ook nog veel groter dan hier. Van huis uit komen de kinderen met 'n bedorven taal op school, en wat binnen de ^choolmuron ook gedaan wordt, er is niets gewonnen, zolang de jongens, als de school deur dichtgevallen is, weer als van ouds vervallen in hun Maleis koeterwaals. Zolang 't Nederlands niet is de taal waarin men ademt en leeft, zullen de fouten steeds blijven vertaalfouten uit het Maleis, zal de Indo zich houden aan n vorm voor enkel- en meervoud; zal hij noch tijd, noch wijze, noch personen aanduiden; noch lidwoorden, noch buigingsvormen en geglachteonderscheidingen laten horen ; daarentegen zal hij z'n woorufn meèr Frans of Engels dan Hollands schikken, n bdtrokkeiik voornaamwoord gebruiken, z'n klemtoon zwakjes leggen en z'n klinkers in tweeklanken nivelleren. Toenadering kan komen, van do ene kant, door 'n betere grondslag te leggen door middel van 'n meer Hollandse opvoeding; aan de andere kant, door de deftigheid en stijfheid te laten vallen van de Hollandse boeketaal. De leesboeken zijn te on-eenvoudig. Zo ze 't hier te lande zijn in de laatste tijd wordt het gelukkig beter zoveel te meer zijn ze 't in ludië. Verder is de spelling te on-eigenlik, vooral wanneer men de heer Prick toont zich er ook 'n voorstander van door 't leren lezen van phonetiese transscripties van beschaafd Nederlands, de kritiese weg op wil. 't Is daarom, dat de heer Prick in z'n pleidooi voor 't zuiver houden van 't Nederlands in Indië, zich wendt tot 't A. N. V. Het Verbond" is de taal-politie, do wegverkenner voor de Nederlandse belangen. Aan 't verbond is de taak, voor te lichten in al wat strekken kan om de Nederlandse stam, die valt en staat met z'n taal, te handhaven" tegen ontaarding en verval. Welnu, in Indiëeist 't behoud van 't Nederlands 'n beter begrip en 'n vaar diger gebraik van de taal. Waarom, vraagt de auteur, heeft de Regering de enige weg, die hierin voor 't onderwijs openstond, afge sneden door 't onderdrukken van de Kollewijnse beweging ; en waarom moet er nu wetr opzette]]k zóveel tijd uitgetrokken worden om de tans op geen f'eitelike waarneming berustende oudere theorie met haar grillige onderscheidingen om te zetten in'n ten slotte onjuiste praktijk ? En ligt 't nu niet op de weg van 't A. X. V. om daar, waar t Nederlands als 'n vreemde taal geleerd wordt, eu waai er zoveel aan vastzit, ze spoedig en vaardig te kennen, met de 7.0 nodige en zo gewenste vereenvoudiging van de verbuiging, zoals iedere spreker ze toepast, mee te gaan en mee te helpen 'n einde te maken aan 't kunstmatig aanhouden van dode vormen en dode onderscheidingen'.' Lang, waarschuwt de schrijver, zijn we de Chinezen van Europa geweest, laat 0113 toch in 's Hemels naam niet de mandarijnen van Indiëworden tot schade van onze lieve, levende moedertaal ! 't Is te hopen, dat de pleiter niet voor dovemans-oreu preekt! Of liever, niet voor Indiese dovemans-oren. Want hoe Nederlands HIMHUtHHUIIIHittlltlltUltlMHtlHtMillUtllUUtHlllHUtNUttltlltmitt tante Rhabarber's trouwe verpleging waren ze weder allen gezond geworden. En die mij de meeste zorgen en moeiten veroorzaakt hebben, daarvan houd ik het meest," zeide z'n', terwijl zij voorzichtig met haar wang langs de bladen van een geheel door haar opgekweekte plant streek. En ze weten ook wel, dat ik dat doe," ging ze voort. Ze zijn dankbaar, veel dankbaarder dan de menschen. Als ik ze zoo lekker in de zou heb gezet, ze geregeld water geef, ze afwasch en rein houd, dan rekken ze zich uit en groeien en bloeien louter om mij pleizier te doen. Kijk die roos maar eens. Die zou nog wel een beetje van de avondzon willen genieten. Let nu eens goed op, ik zal haar nog even van het zonnetje laten proliteeren kijk zie je wel, hoe te nu lacht'!" Ja, waarlijk, het aardig rozeknopje, waarin zich snel een zonnestraal scheen te willen verstoppen, zag er op eens uit alsof het leefde, en even later, daar knikte het mij en tante vriendelijk toe. Ik hield het er nu stellig voor, dat tante Barbara een echte fee was. Naast de roos stond een kleine niirteboom geheel met witte bloesems bezaaid. Ik klapte van verrukking in de handen. Tante Barbara zag mij met een geheimzinnig lachje aan, nam mij op haar schoot en fluisterde mij toe: Dit boompje is afkomstig van een klein takje, dat ik halfvertrapt van den grond heb geraapt. Het was uit een bruidskrans gevallen en die bruidskrans hoorde aan jou moeder." Van Mama? Is Mama dan ook vroeger zoo'n mooie bruid geweest'!" Ik was als geëlectriseerd. Had Mama dan ook een witte japon aan, en ook zoo'u langen sluier 't Verbond" ook wezen mag bij name, z'n gehoor heeft Oosterse nukken. Angstvallig heeft het : 't z\j tot z'n eer gezegd alle tonen van het lijdende Zuid- Afrikaanse volk opgevangen, ze vertolkt, met pen en mond voor 't broedervolk gestreden, maar met dat volk meegaan in z'n inricht en en z'n wensen, naar 'n eenvoudiger geschreven Hollands, dat vermocht het A. N. V. niet, en het blijkt, dat het niet alleen in Zuid-Afrika is geweest, waar de teleurstelling over dit gebrek aan inzicht of aan zelf verloohening is gevoeld. In Indiëdreigt 'n nieuw gevaar : wat zal het nu gaan doen? Dordrecht. J. KOOPMANS. 1) De Gids, 1876 III. pag. 29». 2) Blz. 24?25; verg. F. P. H. Prick, Indische Woorden, etc. De man met het houweel. *) Gebogen door het wicht van eeuwen leunt Hij op 't houweel, al starend op den grond, De ledigheid der tijden in z\jn blik, Den last der wereld torsend op zijn rug. Wie maakte hem voor lust en wanhoop dood, Een ding voor droefheid doof en zonder ho9p, Verstompt en dof, een broeder van het vee? Wie trok deez' brute kaak aemechtig neer? Wiens hand «treek zóó dit glooiend voorhoofd schuin ? "Wiens adem blies bet licht uit in dit brein ? Was dit het Ding dat God schiep en het gaf Om macht te hebben over zee en land; 't Gesterat te volgen in zijn wisselgang, De heem'len te doorspeuren om hun macht, Den hartstocht te ondergaan voor de Eeuwigheid? Was dit de Droom van Mem dieaotmen cluep En vestte 't blauwe firmament op 'f jicht ?f) D« gansehe Hel langs tot haar laatete kloof Is geen gestalte vrees'lijker dan d«ez' Meer haat uitgillend over blinde roof ? Meer overlaan van voorboon voor dezLel En meer bevracht met dreiging voor 't heelal. Wat kloven tusschen hem en 't eng'lenkoor! Slaaf van het rad des arbeids, wat zijn hém Plato en der Pleiaden hemelzwaai:1 Wat hém de bveede sierra's van den zang, Des daagraads breken, 't rooden van de roos? Der eeuwen leed blikt uit dit gruwbaar beeld, Der tijden treurnis klaagt in dit gebuk, Het raensch-zün, door dit gruwzaam beeld verraan, Geplunderd en ontheiligd en onterfd, Schreeuwt al derWereldRochters ?.ijn verwijt, Verwijt dat tevens klinkt als profetie, O meesters, vorsten, heerschers dezer aard, Is dit het werkstuk dat gij geeft aan God, Dit monsterding, verdraaid, gedoofd van ziel? Hoe heft gij deez' gestalte ooit rechtop, Beroert het weder met onsterflijkheid; Hergeeft het opwaarts-blikken en het licht, Herbouwt het in muziek en in den droom ; Herstelt gij den onheuchelijken smaad, Het trouw'loos onrecht, 't ongeneeslijk wee? *) Zie Weekblad de Amsterdammer van 7 Augustus 1904. t) Of Hun wegen teek'nend op 't aloude diep?" 40 eeét* per r«g«l. ?llllllllltllllllllllMllmilllllltlllttMIIIIIUIIIIIIIIIIIIItlllülHIHMIIKIUMM _^ , ---------- .. ------ * --- ^ Voor kinderen, die lijden aan lv»ijjel«<elie ziekte en klieren, zoodat spier- en beenderenvorming beneden het normale blijven, is KI FKKir* Kifidernieel een uit stekend voedingsmiddel, omdat het rijk is aan phosphaten. Zijn groot gehalte aan mineraalstoilën heeft een bijzonder gun-itigen invloed op de vorming der beenderen, terwijl zijn rijk gehalte aan licht verteerbare eiwitstollen den groei van het spiervleesch kracht dadig te hulp komt. Bovendien bevordert de voeding van zulke kinderen met KFFKKE'S KIXDKKMKKL den bijna altijd ongeregeldeu stoelgang. Fonrnisteurs ft e la Cour. CHOCOL A.T-VEEN JWTISTIQUE" LE PLUS DELICIEUX CHOCOLAT POUR CROQÜEB. l's i net a Sneeu (Hollande). om?" vroeg ik ademloos. Doch, en dit kwam mij zoo vreemd voor, tante gaf alweer geen antwoord. Ze bleef nadenkend voor zich uitstarer. Ik maakte van die gelegenheid gebruik, om haar eens wat nauwkeuriger op te nemen. Wat een rijn gezicht had zij ! En wat heldere blauwe oogen ! Aan de slapen was haar huid bijna doorschijnend, men zag daar een heel net iijne, blauwe aartjes en haar lippen waren rood als bloed. Het vreemdste van alles' echter was haar goudblond, prachtig glanzend en uit de natuur golvend haar, dat in dikke vlechten rondom heur hoofd was gelegen, en als een kroon op den schedel rustte. Zij had een gezicht, waarbij men zich iets moest denken. De twee andere tantes zagen er uit als gewone menschen, alleen was de eene met die worstjes" vreeselijk lang en mager en de andere buitengewoon klein en tamelijk dik. Tante Rliabarber," vroeg ik, mij vertrou welijk tegen haar aanvleiend, want ik vond het oogenblik eeer gunstig, om eens op de hoogte te komen van veel, wat mij raadsel achtig en vreemd toescheen, waarom heeft die kleine tante my zoo lang bekeken, en mijn gezicht zoo vlak bij 't hare gehouden ?" Verlangend wachtte ik, op hetgeen ik te hooren zou krijgen. Maar ik hoorde niets, tante bleef me strak aanstaren. Precies Alfred's oogen," fluisterde ze ein delijk en kuste me op de oogleden. Waarom is tante nog zoo klein en ze is toch al zoo oud, en oom en u," vroeg ik ongeduldig? (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl