Historisch Archief 1877-1940
. jl?TvuW-.-.^Lt'aL.g:
wpiiiwiwwwfc^ /t \ssïr.
&B AMfeTÏRBiAMMER WEEKBLAD YOOR * E B E Br~L A ff A
volbwetende poging we*d ged*an om de diepte
?van dit brokje werk eens te peilen, geen
«nkele meeUiaie analyse om tot de zekerheid
te komen d*t .de biedoeïing van zijjn werk
even wankel wel was, als hij haar
ea enaeker nog, uitzeide.
«i w. Boor de technische fouten in
a' gehinderd, heeft de critiek zich
vergenoegd met alleen het taaischooa, dat dit
werk bezat, aan te -wijzen en kalmpjes te
vaardeeren.
En toch . . . glrf ia dit werk de proletarische
dichter zteh reeds geheel en al.
Bfr jonge kunstenaar heeft in Primivera"
wei ~*ér bewust wülë» symbolieeereu den
overgang )rte de moderne maatsehappjj de
krachteloóze, blinde, ia-Windheid-wijfelende,
in die-der toekomst : de socialistische blijde
wereld : de sterke, de doel- en wi '«-zekere !
# *
Ontbonden nu van de, voor een jong
werker zeker wel knellende banden van
het drama" de personen-actie in 't ge
dicht geeft, in anderen en zekerlijk
gelaMdger vorm, Nico Van Such telen in dit
nieuw* brok wei k Epanatolion heet liet
«ene gewijzigde herhaling van dit vroeger
behandeld motief, thans echter, wijl hij
waweeh^nlyfc zeer mis-begrip zijner bedoeling
vreesde ond«r een den inhoud-verk'arend
? Het geheele gedicht draagt in conceptie
een zeer -Groethè'iaansch cachet. Dit blijkt
uit d» soms zoo bekoorlijke betrrt e-zang van
Hymne- & Kwor, van Stem" en Intermezzo",
ui*' het s^ejk<- vooruitspringend gebruik van 't
?wfcórdeke wvsTJnn«h en ookliit d'e rhythrnische
g&ng der /iorgri. Maar wat uiterlijke
overeenfcouist San aan de persoonlijkheid van dit
werk geenszins tornen.
. De Stem", zijode de alleenige, zoekende,
indrvidueete nwnsch der maatschappij,
kfaagt uit z\jtt eenzaamheid, zijn smart om
't verlies van zy'n ziels-rust en liefde. Inden
WoMM-nacht dwaalt hjj oin en zijn
klago?roep breekt door de duisternis.
lfaw?l«6* Koor" (= de droomen) zingt
d*n Verlaten», den zoeker toe, en vindt
Hoof ik muziek
Br wuift een gewiek
Vian vloeiend gefluister,
Sproeiende niteeht er,
(Jit zilt» ftmtetaen
? ' -Korting v«B ktenfeen ate
[wkterisstallijne
Maneglans door den nacht.
En terwijl de Hymae, statige,
klaakpaarlende zang, zich verheft, meent de
mensch dat hij zyn Geluk, zyne Liefde in den
Droom herwennen heeft.
En hij juicht het uit, zij het dan ook met
de vibratie van «achten weemoed om het
vergangene! (meii lette slectrtB op d«
wieg'leadtreurende hobo-klanken in 't midden van
dit vers) :
Breotaetu, o» droomen.
Nu «il ik .droüBien mijn lev-eu lang,
EndröonsBendesangeninijnrouwgezang;
' Mjjn liefde is dood,
H«t avoadrood
Nam mijne "ItefSe mee,
Maar dtep in myn zelf
In een scheem'reiid gewelf
Loeft de heog'Bi» duc Liefde die vlood.
Maat Tiet Intermezzo" valt in. Met
kort- klshkeitde zangen. .
Hbpt is nu de. dichter zelf, die spreekt.
. bÏCT *p***H
.
te'veef. ^ Hij" zingt niBtjhu oreert !
De didactiek heeft zich niat in- de lyriek
kunnenkristalliBeej'eD, en koud, koelljjuig blijft
des dichters'bedoeling ons voor d'oogen staan :
Van-het gemeenzame, sterke bedoelen zoo
innmiiiHluuiulMUmmummi
laidt het dwaalt tot vereenzaamd en
machteloos voelen, 't zelf zich verloochenend
verstand. Maar zoo de niensch d'eenzamen
waan heeft voldragen, dan zal hem 't gemeen
zame weten Aagfn, van den geweldigen brand,
waarmee de reid'/ijkheid 't al houdt omgeven,
<hier wankelt de dichter helaas weer juUt
op 't al-beslissende hoogtepunt van zijne
schepping. C.)
Wat liet verleden schiep
Eent zijn gedachte,
Met wat in 't heden riep
Tot de gewetene machten,
Waardoor der toekomst
[schoonheid bestaat.
Ziehier de geconcentreerde meening van
dit vers.
En voor den Mensch breekt nu 't helle licht
van 't Nieuwe Leven uit, (?de morgenstond).
Een Hymne zingtin goudene klank-val aan
den nieuwen morgen haar foreche groete-zang,
en de mensch jubelt uit de blijheid over zijne
ontwaking, .over zijn herboorne, gelouterde
kracht:
Droomen, o, droomen,
De dag is gekomen
Die mij mijn waan heeft genomen,
En het bewuste,
Sterke geruste,
Scheppende leven bracht;
De klinkende klaarheid
Der werkende Waarheid,
Ontwaakte der Wereld nacht".
Dézelf-bevrediging als schepper het
Geluk" dus zal door den
in-zich-zelfgescholen mensch nooit gevonden worden!
De zelf-aanbidding, de schuwe afzondering,
hetis alleseen Waan, waarin de Levens-stroom
verzandt en, de Scheppings-kra'cht verlamt.
Keel het tcerten van uin burgerlijken modernen
kunstenaar is een droef-niachtelooze poging,
om niet zwakke handen een zwakke naglans
van des Verleden's stralende, sterke Schoon
heid vast te grijpen.
Dit is, naar ons voorkomt, de beduidenis
van Van Suelitelea's Epanatolion.
* *
,W«*en we reeds op da Goeihe'iaKnsehe
behandeling van dit gedicht, het moet hier
nog even worcteaJtajigeïtipt,<iat Van Saehtelen
9tók zijjn w*rk nog «iet zeex gezuimxl heeft
«u» vage iadrukk<<£n w» Halïtndsehe werkers.
800 b. v. ia:
Lengen' is, leugen is
ledere beagenis,
Van wat ik liefde in den dag
en
En overal springen
Er wemelingen,
Van vreugden als zingende
Kinderen dansend te voren.
mia of meer Gorter-gelijk (Mei) terwijl:
Ik ben een niensch, en mijn eenige wensch,
Is een liefde die koestert en lacht"
eene vage weemoeds-verlang toon is uit
Perk's Iris".
* *
Rijk aan sentiment, aan fijne plastische
zeggingen, rijk aan-lyrische kracht en
klankweeld'rige aaelodiën vooral; is dit brokje
werk zeer zeker !
In de steeds aangroeiende rijen van socia
listische werkers, neemt van Suohtelen dan
ook eene eigene, tot-nog-toe vrij wel geïsoleerde
plaats in.
Als lyricus is hij niet de zoeker van eene
nieuwe Verskuust, diezuiverer zou neeten
te behooren bij eene nieuwe, komende maat
schappij, neen, beraden en in stadige
ontwildteling tracht hij met de sterke mid
delen, hem door de burgerlijke ? en met
name de Nieuwe Gidskunst in de hand
gegeven, te komen tot eene zuiver-sodalische
l/riek.
Laat hij daarbij slechts nauwlettend zórgen
niet dl te lang rond te fladderen om een
enkel groot levens-probleem, zoolang
althans hij nog onmachtig blijkt dit opeens,
in 'n groot-gehouwen kunst-schepping, in 't
leef-innigste hart te treffen. ?
Want dan is er een gevaar.: dat zijne al
te trouwe verknochtheid aan de theoretische
zijde van 't Leven ook ziju
ontroeringsstroom doet verzanden !!
Delft, Aug. '04. DIRK COSTER.
iMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiitiiiiiuinMiiiiiMHtintnHilHriMuiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiitttiiMiiiiini
Van strijd en vrede, door GUSTAV FRENSSEÏT,
vertaling van DR. 3. HEEDBHBCHEE.
Nieuwe reeks. Auaeterdaui. Van
Holkema en Warendorf.
Dat een bloemlezing jwt Frenssen's
Dorfpredigten, in 't Nederlarflfech vertaald, er zoo
goed is, ingegaan dat vertaler en uitgevers't
hebben aange iurfd een nieuwe reeks in 't licht
te zenden, verwondert mij hoegenaamd niet.
Waut deze preeken voldoen aan den
tweeledigen eisch dien de leekedichter aan den
echten preektraut stelde: zy geven natuur
en waarheid" weer. Zij zij a eenvoudig en
gewoon, doch zoo gewoon als ik mij zelf zou
wenschen." Van de offlcieele kansellfaal, van
dt-n gezwollen preektoon is hier schijn noch
schaduw overgebleven. Frenssen spreekt tot
zijn boeren over de gewone dingen van het
dagelijksch leven, over het weer en den landbouw,
over regen en zonneschijn, over liet huisgezin
en het dagelijksch bedrijf, maar om in al die
dood-gewone dingen symbolen en dragers te
zien van hoogere gedachten en eeuwige waar
heden.
Menigmaal begint hij, even als wij onze
dagelijksclie gesprekken beginnen, met een
praatje over 't weer. Hij weet hoeveel, belang
zijn boertjes daarbij hebben' en hoe zij er
voortdurend mee vervuld zjjn. Daarom al
aanstonds in de eerste preek van den bundel
een winteriudruk: Nu is natuur gehec4 te
ruste gegaan. ledere boom, elk uitspruitsel
op de velden en weilanden is stil en stijf
geworden, alsof zy gestorven waren. De koude
oostenwind waait dag en nacht. Weldra zal
hij met zijn harde, kotrde vingeren op onze
vensters ijsbk>enaen schilderen, en uit het
noord-oosten de witte lovers aanvoeren, waar
mee hij deze wereld toedekt. Dan zullen wij,
zoo geheel anders dan zom«rs, gescheiden
van de bekoorlijke natuur, in stille eenzaam
heid, gedurende korte donkere dagen en
lange nachten, voortleven in onzen
eenvoudigen, beperkten kring."
De winter doet zich in zijn volte kracht
gevoelen en-Frenesen spreekt: Een gesreldige
sneeuwstorm raasde in de afgeloopen week
uit^het noorden en noord-oosten over onze
velden en ons dorp. In zijn woeste vaart
wierp hij onregelmatige, langu witte schansen
tegen de lente op, die uit hut zuiden in aan
tocht is, vervulde hy de lucht met zijn witte
vlokken en joeg hij de mensehen binnen
hunne huizen, de vogels onder het be
schuttend dak".
Maar de lente, met vurig verlangen tegemoet,
gezien, keert eindelyk terug en elders heet
het: De wind is gekeerd, in plaats vanden
kouden oostenwind hebben wij er, een uit
het zuiden gekregen, die ons koelte en voch
tigheid heeft gebracht. Do vogels zijn beladen
mot halmen voor hun nestje*, de boomen
doen schuchter hun bloemoogvu open, het
gras komt langzaam overeind, nndat het
gcruimen tijd sluimerend ineen was gedoken.
Jubelend gaat alles de lente tegemoet en wij
gaan mede."
Zoo leeft Frenssen in zijn godsdienstige toe
spraken mémet het leven der natuur. Zoo
hangt er, naar gelang van het seizoen, een
kille winternevel, zoo ademt er een frisïcho
voorjaarskoe'te of koestert ons een warme
zonneschijn in zijn prediking.
En omdat hij de natuur zoo liefheeft, heeft
hij ook de kinderen lief, bekoort hem de
eenvoud, de frischhefd, het vertronwen van
het kinderlijk gemoed. Vt-len onzer", zegt
hij, hebben eene dikke hnid rondom hun
hart. Zij kunnen geen vertrouwen meer-stel
len in, geen liefde koesteren voor het goede;
zij kunnen niet meer yerblyd en vriendelijk
zijn, niet meer vroolyk lachen. Zy' kunnen
ook niet meer hopen, omdat zjj vreezen, dat
alle licht en alte bly'dschap een eind neemt,
wanneer de dood is gekomen....
Laat hen omkeeren naar hunne kindsheid.
Wanneer gij wordt als de kinderen, hebt
gij deel aan liet godsrijk. Men vreest tot God
te gaan, a!s kinderen tot hun vader. Kinderen
zijn zorgeloos en voelen zich veilig onder
de hoede hunner ouders. Zij werpen zich in
vaders armen en vreezen niet. Vertrouwt ook
gij van uwen heroelschen Vader alles goeds...
Kinderen zy'n onschuldigen. Ziet, hoe ont
steld het kiml is, hoe op zijn gezicht te lezen
staat als het iets leelijks ziet. Vreest en ver
mijdt gij evenfens het slechte. Het is te erg,
dat gij met het kwaad zoo vertrouwd zijtge
worden. ... Kinderen kunnen bidden. Bidt
weder, gelijk gij .hebt kunnen bidden, toen
gij klein waart... Ziet, als gy' dat doet, als
gij zoo weder kinderen wordt, dan, dat
gevoelt gij, nadert uw ziel dicht tot God."
Of elders: ik geloof niet, dat wy' volwassen
kinderen ?an God zijn. Dwaas denkbeeld,
wij volwassen? Veeleer houd ik ons voor
jonge kinderen. Wij zijn Gods jonge kinderen.
Wanneer gij uw geheele leven u ho,udt aan
deze overtuiging, dan hebt gij veel voor boven
hen, die dit geloof missen. Hebben uwe kin
deren iets boven u voor? Zeker, zy bezitten
niet uwe zonden en zorgen. Zijn. zij niet als
duiven op de til, voor wie trouw wordt
gezorgd? Bouwen zij geen huizen op hetgeen
gij zegt? Of meent ge van niet, want zij
hebbun niet onze kennis, ons inzicht. Mij dunkt,
velen onzer weten niet;, wat zij met hun in
zicht moeten beginnen en onze geringe kennis
baat aan weinigen onder ons. Blijf maar God J
kind. Verwijder u niet ver van Hem. Stel al
uw vertrouwen op God. Dan zijt gy goed af.
Des menschen weg t >eh is te onzeker en te
omgelijk om dien alleen te vinden en het
Eoeaischelijk lot is te veelomvattend om het
alleen-te dra .'en. Maar met God galakt hét.
N-abij God blijft men rein, onbezorgd, blij.
Men gaat met zekerheid zijns weegs. Naar
myn meening moet een inenseh bij God blij
ven niet het gebed en liet vertrouwen v*m
een kind, met het gevoel van veiligheid,-dat
een kind heeft op moeders schoot Zoo brengt
meia het best zijn leven door."
Zoo eenvoudig, natuurlijk en, 'k zou haast
zegaen, naïef is de toon die in deze preeken
aangeslagen wordt. Wie evenwel meenen
mocht dat hier een kinderachtige, onnoozele
geest gevonden wordt, zou zich schromelijk
bedriegen. Frenssen, die de kinderwereld kent
en liefheeft, voelt zich tegelijk in de groote
menschen wereld thuis. Hij heeft in die wereld
met open oogen rondgezicn. Hij spreekt van
literatuur en kunst, van handel en bedrijf,
maar dat alles in de eenvoudige taal van
zijne boeren, zoodat zij 't begrijpen kunnen.
Hij spreekt van Goethe's Faust en van de
schoone slaapster in 't bosch, van volksge
bruik in Thuringen, en van den ambtenaar in
de koloniën, van Siesfried en Parsifal, maar
om aan dat alles vast te knoopen religieuze
gedachten en practisrhe ervaringen.
Daarom acht ik Frens«en's preeken een
"weldadige lectuur voor allerlei geblazeerde
en zenuwachtige menschen. Laat hen zich
dompelen ir: dit krachtig staalbad. 'k Heb
alle hoop, dat zij ecnigszins moediger en op
gewekter daaruit te voorschijn zullen komen.
P. U. HUGESIIOLTZ JR.
(Inyezemdai).
Alvorens mijn artikel Mllttriro taaT* *e
schrijven, geachte heer BIriwg, t>cn ik er T*H
overtuigd: geweest, dat uwe oemi beter- saai
Nederlandse" klanken geerend zijn, dun n^n
arme, (ife bea helaas iemand, wiw h«t
Nederlandse bloed" nfet gèfawl vnn vrtyeonie
smetten vrij, doer de aderen rldert).
Zoozeer -was- ik dawrvan overtuigd, dat «lire
vreemde kltmk u eene ergerat», een sfeeu
xles aaostoots non wezen, dat ik mijn naam,
hoewel minder-vteiéd Ttior m« zelf, inzuirer
onvervalecht Neder-Diets, heb omgezet.
Echter ter zake: heasch geachte heer Vati
Elring, ik wil me werkelijk niet met een
grapje ervan af raafen, ai heb ik, oek een
verarakelik" stukje geschreven.
Ik ben er van overtuigd, dat enfcele mili
taire woorden en uitdrukkingen gezuiverd
kunnen worden, doch dat eene algeheete
gezuiverde militaire taal", voor de praktijk"
onmogelijk zal blijken.
Ik schreef u reeds, dat in liet Ned.-Ind.
leger een streven bestaat, tot het vereen
voudigen van taal en tot zuivering van ver
schillende militaire woorden
Foei, nu stelt u me tpeh te leur; u schrijft
daar, dat de militairen in het algemeen niet
veel belangstelling toonen voor onze Neder
landse" taal en de w-einigen die zulks doen,
dit nooit uiten.
Gij, geachte heer Van Elring, gij die zoo '
belangstelt in de tale der krijgslieden", moet
maar eens een spraakkunst samenstellen,
uitsluitend voor dearme taallooze militairen."
Werkelijk, u zoudt de dankbaarheid
inoógsten van het geheele leger.
Geachte heer Van Elring, toekomstig red
der van het Ned. en Indische (lieverIndiese
niet waar?) leger in zake taal, ik wil u een
raad geven. Neem dien aan al wordt die ook
gjegeven door iemand wiens ooren niet gewend
zijn aan Nederlandse" klanken Die raad is een
zuiver Nederlands" spreekwoord: Schoen
maker, houd je bij je leest".
A. na BRACONNIBR.
JMEUWfc UITGAVEN.
J)e verlegging van den Haagmand. (Een
concert van triomf?) Een opwekkend woord
gericht tot de beide kamers on«er volks
vertegenwoordiging, en aan heii, wier belan
gen betrokken zijn bij de opening der nieuwe
rivier, door den voormaligen adjunct-ingenieur
bg -de werken tot verlegging van dun
Maasmond O. J. VAN DER ELRT. Dordrecht, J. P.
Revers.
Jaarboekje van de vereeniging Ons Belang".
Vereeniging van actief dienende Onder
officieren en militaire geëmplooijeerden in
den graad van Onderofficier, behoorende tot
de Nederlandsche Landmacht. Maart 1902
Maart 1904.
A Grammar of late modern English, for the
use of continenlal, especially Dutch, students,
bij H. POUTSMA. Part I. The sentence. Section
I. The elementsof thesentence. P. Noordhoff,
Groningen.
A n Englwh reader, for commercial schools
& colleges selected frona Hooper & Graham,
modern business methods" and annotated bij.
A DB FIJOE. P. Noordhoff, Groningen.
Huid m Haren, naar Hygiënische Vlug
schriften" uitgegeven door de redactie van
het tijdschrift Deutsche Praxis", vrij gevolgd
door Dr. H. PINKIIOF. Amsterdam, F. van
Bossen.
Eerste aflevering van llomoeopath'te in de
Pratijk door Dr. J. VOORHOEVE. (Compleet in
acht afl.). fcwolle, La Rivière & Voorhoeve.
Geschiedenis van liet Herstel der Hiërarchie in
de Nederlanden, door P. ALBERTS S. J. 2e deel.
Nijmegen, L. C. G. Malmberg.
OH! t 6 K mi Q 6 11 is ecu eenlg beproefd ra I d d «l
oin gerechten, groenten, vleezen, soepen, sausen, ragout?, oogenblikkelijk een krachtigen aangenatnen
geur en smaak te geven. Keu Itleine hoeveelheid druppels z|jii voldoeade.
Verkrijgbaar bij alle soliede kruideniers en comestiblesaandelaren.
MAGGI's onderscheidingen: 5 groote Prijzen, 30 Goudei Medailles, 6 Eere-Diploma's, 7 Eere-Prijzen, zesmaal buiten mededinging, o. a. 1691 en 1901 Werddtentowstelling Parijs.
Waar niet verkrijgbaar wende men zich tot het Generaal-Agentuur voor Nederland en Koloniën PAUL HÜRV, AmstertLira.
liiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiniiiiiiiitiuiiiiiiiHiMiiiiiiniiiii
lINIItMIIIIllllllllllllUIIIIIIlll 1IIMIMIIUIMMII IM 1 1IMMIII1I IIHHIItnilllM 111 1 IIIIIIII
Of 1 1-^
V^>/ -1?t
tiiiiiiiiiMiiiniMiiiiiiiMiHiiiiiiiiMittiiiiiiMiiiiiinMiiiiiniMiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiniiiiiiMiiiiiiiitiui iiitiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiinii
Ml-^ . ^^ < | .......... *-<<«
1 m f^J ? 1 " ^ " ~*t)
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiriiiiiiniKiiiiiiiii
?
iiirnuiniM
Moreiti.
Wij allen kennen ze, ze hebben ons genot ge
geven, die kleine, waarachtige kunstwerkjes,
komend allen uit de hand van hem, wiens
naam hierboven staat.
En hebt ge nmaal genoten, van wat hij u
biedt,biedt in die grijze bustetjes vanpijpaarde,
zoo vol goedmoedigen humor soms, vol satyre
'n ander maal, maar toonend onder allen
vorm, 't fijn, 't gezond-voelen van den
naaker, dan zijt ge voor uw leven gekomen
onder den indruk van zijn werk, en zult ge
't nooit verwisselen met dat van anderen.
Moreiti ... Zeker, wij allen kennen z'n
arbeid ... Niets echter, niets weten we van
d«n man die 't wrocht...
Toch is Moretti's geschiedenis een, die u
brengt tot grooter bew-ondèring voor den
kunstenaar, een, die, zoo ge daarbij, gelijk
ik, 't voorrecht hebt gehad van een persoon
lijke kennismaking, u een
Hoe-is-'t-mogelijk" afdwingt. En deze uitroep, te meer
natuurlijk ia hij, waar Moretti-zelf 't een
wonder acht, gen werk der voorzienigheid",
dat hij niet is ten onder gegaan, niet ver
komen is, als zoovele duizenden, gelijk hij
verwekt in atmosfeer van diepste, m
eestafschuwelijke armoe en van al wat daarmee
onvermijdelijk samen gaat. Een kunstenaar
is gegroeid uit 't kind, geboren van een reeds
oudere, door mishandeling krachtelooze moe
der, en een bruut-vader, die óók 't. zwakke,
bloedarme wicht van hegin-af, maakte tot
mikpunt van woedekoeling.
Nauw vermochten de z-wakke beentjes 't
gaan, nauw verstond de mond 't staamlen,
of geld moest worden ingebracht door 't nog
geen vier jaar oude knaapje, en kwam hij
thuis met lêege hand dan ... al, weten de
meesten »kchtt uit boeken wat dat leven is"
alzoo onze Italiaan hieromtrent blijv' elk
détail bespaard.
?»-Met vijf jaar stierf de vader, en Alessandro
moest verder geld verdienen. Nu was 't niet,
de stok, nu was 't honger, die 'hem de stad
ia joeg, honger en... gebrek aan 'n bed,
wat beschermend dak voor zijn zwakke moe
der, voor hem zelf.
Van school gaan geen sprake; maar.. .
evenmin van 'n samenspannen in 't kwaad
met de andere proletariërskinderen . .. Ales
sandro Moretti heeft geen spoor van jeugd
gekend, maar is dan ook onbesuiet gebleven
van den kanker, waarmee schier elk wezen
behebt is dat 't leven ontvangt uit dien poel,
ontstaan door eeuwenoude sociale misstanden.
Dat hij vrij bleef van dien verpestenden
invloed, dat dankt hij aan twee karakter
eigenschappen. Ten eerste was 't zijn
onltsbare wetens- en werkensdorst, die hem by
nacht met kaarsstoinpjes geheel alleen 't
lezen en schrijven zich deed eigen maken, om
dildma met twaalf, dertien jaar, Dante, Schil
ler, Göthe, Shakespeare, zij 't dan ook in
vertaling, voor zoorer 't do vreemdelingen
betreft in zich op te nemen. De tweede
goede engel heette : trots. Trotsch is Moretti;
hem leidt die trots, die, maar <U IK velen
onder de bezittenden vreemd, tóch de nige
hooge is. Alessandro ziet er geen schande
in, veeleer 'n eer, dat hij, de uit ellende
geborene, zich geheel door eigen-kunnen heeft
opgewerkt tot mensch, tot kunstenaar . . .
n ... dat hij noch nooit gebedeld, noch . . .
geslolen heeft".
Geslapen heeft hij en heeft zijn
moederin 't hooi, geslapen op kastanjebolsters, als
in den oogsttijd, daar ginds in de ruwe
Apenijen, alles, klein en groot, werk kan
vinden, werk tegen minimum loon, by' 't
inhalen van den kastanjeoogst. Geslapen
heeft Moretti onder 'n afdakje, met als
hoofdkussen t mandje met beeldjes, waar van
den volgenden dag verkocht moest worden,
wilde wér niet de nacht onder blooten
hemel worden doorgebracht . . . Van alles
deed 't wakkre kereltje, om aan den kost
te komen; van daag hoog in de bergen bij
een boer, dan weer in de steden, lucifers,
zeep, beeldjes verkoopend ... en tóch . . .
al van hél klein kind af, zoodra hij'n stukje
klei in handen kon krijgen, boetseerend,
zoekend weer-te-geveri de trekken van hen,
die hem op zijn zwerftochten trollen. Zelfs
vóór den dood zijns vaders was hij reeds
begonnen uiting te geven aan zijn aangeboren
talent en... had er menigen houw voor
opgedaan.
Of niemand zich dan ernstig interesseeren
wilde voor den begaafden jongen?
Hij leefde niet in den kring waarin men
maecenassen ontmoet. Kerst later werd hem
nu en dan aangeboden als academie-leerling
zijn groot talent systematisch Ie ontwikko
len . . . maar tóen, tóen was in hem te veel
ontwikkeld de, Bohémien, toen zag hij te zeer
er tegen op, om een jaar lang en mér, iri
dezelfde stad op dezelfde plek te werken, te
studeeren ... 't Kustelooze had hem gegre
pen ... 't rustelooze zal hem nooit weer
loslaten.
Toen zijn moeder, na smartelijk lijden was
heengegaan en Moretti, a's zeer jonge jongen
totaal alleen in de wereld stond, toen verliet
hij Italië, trok naar Spanje, naar Frankrijk,
naar Duitschland, naar Holland en... hij
had succes met de plaatsing van zijn
kunstwerkjes. Men zag, voelde 't typische van zijn
werk. Yin zoo bleef hij hier, daar, zocht z'n
klei te bemachtigen en werkte voor meestal
niet meer dan n lirma in elke stad. Zijn
vroegrijpe levenservaring deed hem steeds
dengene uitzoeken, die 't best zijn werk zou
apprccieeren en do beste clientèle er voor had.
In Amsterdam is 't de firma Focke en
Meltzer, die hij tot heden voor Holland den
al leen verkoop van zijn beeldjes afstond.
Maar ook in Keulen en andere plaatsen kan
men ze maar in n magazijn vinden.
-<ip 't oogeriblik maakt Moretti hier in
Londen portretten naar de natuur, d. w. z.
voor een betrekkelijk zér laag bedrag maakt
liij uw buste, mits... ge in EaiTs Court in
zijn miniatuur-werkplaatsje wilt poseeren.
Verlangt ge, dat hij bij u aan huis arbeide
zooals b.v. graaf zu Eulenberg in Berlijn
hem zulks verzocht of wilt ge een grooter
formaat, dan wat hij gewoonlijk maakt, dan
wordt als kunstwerk de zaak vél vél duur
der betaald. Ook in 't Noorden had Moretti
veel succes en koning Oscar van Zweden
heeft zijn werkplaats opgezocht om voor den
Italiaan te poseeren.
En nu meent ge, dat wat ik daar mede
deelde, zoo een, twee, drie, bij wijze van zelf
verheerlijking of van reclame mij door den
nu vijf-en-dertig-jarigenMoretti is opgedreund?
Niets ligt minder in zijn aard ... hij ver
foeit elke reclame, en 't is zijn groote
jovialiteit, zijn naïve goedhartigheid, die hem er
toe bracht, mij toe te staan om, wat ik te
hooi en to grus van hem vernam," bijeen te
garen en ... 't den volke te verkonden.
Naïef eenvoudig en goedhartig, dut is
Moretti; hij kan geen lijden zien zonder m
te lijden. Hij, die aan den lijve gevoeld heeft,
wat armoe is, hij helpt waar hij kan . . . Ik
geloof 't is een te groote gevoeligheid der
zenuwen" zei hij, toen dit diep treurige onder
werp : sociale ellende eens ter sprake kwam
en hij verklaarde, dat 't lijden van mensch
en van dier hem physieke pijn gaf. Te wen
schen waren 't, dat recht recht velen, die
nu van deze .. . kwaal" zoo bitter weinig
speuren, eens duchtig onder haar invloed
kwamen !
Ik hoop met dezen schets den mensch en
den kunstenaar Moretti, nader tot den bewon
deraar van diens arbeid te hebben gebracht,
en al" zal de zoozeer sympathieke Italiaan,
mij verwijten, dat ik te veel hem ophemelde,
ik weet, dat ik niets gaf dan zijn waarheids
getrouw, zij 't dan ook maar vluchtig beeld.
Londen. VKOU\VKE.
TMpflacliteiiis TI meir, Elisuyanüaluar.
(Ingezonden).
Met weemoedigen eerbied breng ik hier
mede mijne hulde aan de onvergetelijke vrouw,
die ik meer dan twaalf jaren het voorrecht
lieb gehad van nabij te kennen, die mij in
moeilijke omstandigheden tot steun en be
moediging is geweest on ten allen tijde tot
een ideëele opvatting van dit leven en een
vast geloof aan eeue hoogere wereld heeft
opgewekt.
Wanneer ik er over nadenk, hoe weinig
de goede wil, het groote talent, de
ontzachelijke werkkracht van Elise van Calcar waar
deering hebben gevonden en hoe weinig
notitie men over 't geheel van hare geschriften
neemt, terwijl zoovele litteraire prullaria
worden opgehemeld, kan ik een gevoel van
wrevel niet onderdrukken en zou^ aan de
tijdgenooten het woord van den dichter
Fred. van Eeden willen toeroepen
(Ge) trapt een diamant in 't zand, en
blikkert met wat glas!" en dan moet ik
onwillekeurig de vraagstellen en trachten te
beantwoorden:
»Wat is toch de reden, dat zulk een
eminente persoonlijkheid niet meer invloed
heeft uitgeoefend?
Draagt haar mtellekt de schuld ? Haar
karakter ?
Men .heeft aan Elise van Calcar
inkonsequenties, vooral wat theologische opvattingen
betreft, verweten. ? Voor de rechtzinnigen
ging zij te ver, voor de vrijzinnigen niet ver
genoeg.
Het zij zoo. Maar weet men wel, hoeveel
moeite het kost, zich aan de suggestie van
eeuwenoude denkbeelden ook maar eerii^szins
te ontworstelen? En zouden die
k'onsequente geesten het ooit zoo Ver hebben ge
bracht, wanneer niet mindtr konsequente
voor hen de baan hadden gebroken?
Elise van Calcar had eene enorme wils
kracht en is van de fouten, die daarmee
bijna onafscheidelijk gepaard gaan, niet vrij
gebleven. Zij had een ontsachelijke werkkracht
(meer dan honderd geschriften zijn door haar
uitgegeven), maar de opmerking schijnt ons
gegrond toe, dat zy te veel heeft willen doen
en vaak ook de uitwerking van datgene over
nam, waarvan zij niet dan de leiding had
moeten op zich nemen.
Wij durven de kritiek onder de oogen te
zien, inde vaste overtuiging, dat eene eminente
persoonlijkheid er door wint. Zoo ooit, dan
geldt het schoone Turksche spreekwoord :
De sultan is rijk genoeg om nu en dan een
slag te verliezen."
Het zijn trouwens ook niet de gebreken,
waardoor Elise van Calcar- den afkeer van
zoo velen heeft opgeivekt. Met meer gebreken
en minder gaven wordt men nog algemeen
bewonderd. De reden va-n de schromelijke
verguizing dier groote vrouw ligt wij weten
het maar al te goed in hare bemoeiingen
op spiritistisch gebied. Eri daarom juist treft
ons die verguizing zoo smartelijk. Want al
verwerpt men het principe, waarvan zij uit
ging, of al oppert men bezwaren tegen hare
wijze van uitwerking, dit ontslaat niemand
van de plicht, om voor de geestkracht,
.