De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 28 augustus pagina 6

28 augustus 1904 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NETOER L Aff IX No. 1418 3 Lin de Jdeorharmonieën der: oude huizen in de .veelal roode daken, j ook onder ling stemmen deze gewoonlijk niet goed samen. Maar dit zijn min of meer strengpicturale opmerkingen. Als men gewoon weg loopt, gebruikt men dezen maatstaf niet steeds. Ik vind ze wel mooi, de oude grachten, op bepaalde -momenten, in bepaalde situiaties heel mooi zelfs en in haar eigen tqd en omgeying vooral zijn ze ongetwijfeld voortreffelijk geweest, maar het is niet meer van dezen, onzen tijd. ? Neen, al dat gezanik van menschen die in de sleur leven en vasthouden aan liet oude en die het verleden prijzen en den vooruitgang van de wereld tegen willen houden en het mooi van het nieuwe, dat toch ook noodzakelijk is en van hun eigen tjjd niet kunnen begrijpen, omdat ze drie eeuwen ten achteren zijn, moest nu uit wezen. .Het is ook maar een gewoonte, het mooi vinden van het nieuwe. Het ontstaat door den tijd. Over een eeuw of zoo zullen er zijn die bij electrische treinen zullen zweren als de luchtscheepvaart moet worden ingevoerd. Eet is een eisch des tijds de oude grachten te dempen en te moderniseeren. Ik acht een levend en onvolmaakt heden beter dan een groot maar verjaard ver leden. Dit zijn voor een groot deel mijn zeer persoonlijke meeningen en gevoelens; en ik zeg natuurlijk niets van hen, wier voorkeur of liefde voor het verleden wer kelijk en zeer gevoeld mocht zijn. B(jj eminente geesten en zeer groote artiesten soms komen anachronismen voor; zelfs interesseeren ze mij ongewoon, eigenaar digheden en excentriciteit van het genie. Maar ik betwist dat het oude ten koste van den vooruitgang moet blijven bestaan en dat het nieuwe noodzakelijk leelijker moet zijn dan het oude. Van het oude zou ik alleen het mooiste willen behouden, in een enkel geval ook tot schade van den vooruitgang. In het algemeen zullen schilders, zoo ze meer tot de klassieken behooren van een kunstperiode (ik geloof dat de kunst de strekking heeft steeds verfijnder te worden in den loop der beschaving), zich niet zooveel om nieuwere dingen bekom meren. Het ligt in den aard van het klassicisme bij schilders om de breedte en kalmte van het land en van de natuur of de eenvoud en de stilte der kleine steden te verkiezen boven het nerveuze en rumoerige van den vooruitgang en het samengestelde, en geraffineerde der wereldsteden; dat is het eigenlijke gebied der verfijners. Het groote op elk gebied van het ge dachte- en vooral van het gevoelsleven gaat boven de bevatting der menschen. Nadat de grqote idee van het infpressior nisme in de. schilderkunst ontstaan was, is ze eeuwenlang schuil gegaan. Maar tet niéuwe, ook zooals het zich openbaart in zaken van kleiner belang, zal niet dadelijk algemeen gewaardeerd worden. Het is niet mathematisch te bewijzen dat iets ,goed is ofschoon. En de behoudzucht is een enorme traagheidskracht; de wereld is vol versteening en traditie, eenigszins een steenklomp, waartegen heel wat talent misschien zich te pletter heeft geloopen. Het is een kenmerk van kleine en middelmatige geesten om bij het oude te blijven staan en dat te imiteeren. Ze bezitten niet in zich zelf. Ze Jeven onder de macht en suggestie van het oude en zijn van nature de vijanden van het nieuwe, waarin ze niets zien dan ge breken en onmogelijkheden. Er is geen stilstand. Er is evolutie. ledere tijd heeft zijn ideeën en zijn mooi. Het nieuwe is niet alleen niet tegen te houden, het is beter en sympathiek«r dan het mooi van vroegere eeuwen en van vroegere beschavingen, omdat het van onzen eigen tijd is, van den tijd waarin wij leven, waaraan wij ons het meest verwant gevoelen en dien we dus het best kunnen begrijpen. Ik ben voor het nieuwe en daarom verafschuw ik ze en haat ik ze als een spot voor den vooruitgang en met een gloeienden haat de ouderwetsche grachten met haar oude huizen met stoepen en hekjes en oude gevels, met spitsen en trapjes en kleine raampjes en in de stinkende en bochtige grachtjes de oude kromme bruggen en bruggetjes, aan al welke dingen niets modems, niets levends te herkennen is. Ze zijn dood, uit een tijd die dood is. Het zijn anti quiteiten en alleen als zoodanig te dulden. O, ik wilde dat het leven ze stuk reed of dat ze werden afgebroken in n nacht, die oude bruggetjes. Ik haat ze zooals ik den draagstoel zou haten of de vetkaars. Ze moeten weg uit de steden die vooruit willen en de menschen die ze willen behouden met hen. Want ik houd van het leven, van dit leven, dit levende leven van het oogenblik met zijn spoorwegen en wereldsteden met breede boulevards, met prachtige pleinen, met rechte, ja juist, met onafzienbare straten, met horizongrootsche straten met breede trottoirs en lange rijen gelijkvor mige huizen in rechte lijnen, *) met heerlijke boogbruggen, met parken, met ruimte en met licht. Ik houd van het moderne en ik heb het land aan het oude. Ik heb het moderne gezien en het moderne leven en het gevoeld en het beluisterd in zijn zachtste hartslagen en ik zweer, bij Grod, dat het schoon is. Het heeft me overweldigd door zijn schoonheid en door zijn ontzaglijkheid en geslagen met verrukking. Ik houd van de steden, van de wereldsteden, het opperste leven, het resultaat der eeuwen, van het onmetelijke leven der wereldsteden, die werelden van kunstmatigheid en beschaving, van baar koortsige beweging, van haar chaossen van hooge huizen en kleine menschen, van haar wirwar van lange en breede wegen, van haar rijtuigen, haar spoor wegstations en donderende en stampende en onderaardsche treinen, van haar brug gen, haar gebouwen en haar menschen, oneindig verscheiden, van haar fabrieken, haar zwarte fabrieken, dreunend en bon zend en licht in den nacht, van haar schepen, haar theaters en haar koffie huizen, van haar rook, haar gas, haar regen, haar avond en haar stof en van haar levendige uitroepen en van haar geluiden, o ja haar geluiden, haar ge luiden in de verte, haar allesomvattende, haar ontzettende geluiden, haar nooitophoudende geluiden, bij dag noch bij nacht. Ik bemin ze, de grijze, mistige en donkere, lichte, vroolijke, zonnige, uit gelaten, gedistingeerde, jubelende, wereldsche, verkwistende, drukke, verdervende, verslindende, monsterachtige, levenwekkende, inspireerende, groot- en energiekmakende, stille, groote, ruime, oneindige, ongekende, gecompliceerde en niet te ontwarren, geheimzinnige, onkenbare en rustelooze wereldsteden; ik bemin ze om haar groote ideeën, haar cosmopolitisme en haar luxe en ik haat ze, de kleine steden, de eenzame, stille, trieste kleine steden met haar kleine en doode leven en bekrompen menschen, die het leven niet kennen en het nieuwe en het groote niet weten, want het is er niet. J. A. I. G. *), Als een huis mooi is, vind ik in het algemeen een aantal van die huizen op een ry ook mooi en goed als geheel. Een ongeveer rechte geveldaklijn lijkt me meer af dan een door ongelijken bouw in hoogte zeer gebrokene. Deze, veelal een kenmerk van buitenwijken, is als zoodanig passend en kan aangenaam aandoen, maar elders lijkt zeer onregelmatige bouw in hoogte, zooals in Amerika bij de zeer hooge huizen bijvoorbeeld, om genoemde redenen af te keuren. Hoezeer ik ook van goede toepassing van rechte lijnen houd in den modernen grootestedenbouw, omdat ik ze zoo bijzonder grootsch vind, ik houd op andere wijzen natuurlijk evenveel en meer dan iemand van alle moge lijke gebogen en gebroken lijnen, zoo ze mooi zyn en zou slechten en eenzijdig doorgevoerden aanleg in rechte lijnen afkeuren. Van het Amerikanisme heb ik anders soms schoone verbeeldingen. UIT DB NATUUR. LXXIII. Nachtelijke Wandelingen. (Slot.) Ook op een stikdonkeren nacht zijn wij verleden week uit geweest, met de fietslantaarn. De dag was smoorheet en tegen den avond kwamen over de bergen zware wolken aanglijden, die de Sterren bedekten met een zwart gordijn ; daarin flitste het van tijd tot ook andere koeien-oogen lichten; en ook onze eigene oogen bleken de eigenschap te bezit ten, die wij alleen katten hadden toegedacht. Nog viel er geen droppel en geen gerommel kondige onweer aan, maar ieder voelde dat het komen moest. De lucht was vol electriciteit, de boomen, de struiken, ook wjj zelf, tot in onze haren toe hadden wij het eigen aardig gevoel van iemand die op het isoleer bankje staat; iets blauwigs, als een weer schijn, gaf de grenslijnen aan van de hekken en het ijzerdraad langs 't bouwland. Langs onzen weg in de hooge heuvelweide lagen poelen, half vol kleiig water, het eenige dat de koeien hier te drinken krijgen ; en uit een van die uitgestoken kuilen nu be gon plotseling een klokje te luiden, eerst zacht, dan helderder; teer heldere, lage en hooge tonen door elkaar, mooi en angstig in den zwarten nacht. We stonden versteld, wat kon 't zijn ? Koeien dragen hier geen belletjes, anders zouden we dadelijk daaraan hebben gedacht. Het moeten toch koeien met schelletjes zijn, meende een van 't gezelschap; maar zoover 't acyteleengas licht verspreidde, was geen koe te zien. Wij klommen tegen den hoogen kant van 't weiland op en keken in den koepoel; het water rimpelde, van de kleikluiten en uit de pootprenten der koeien die hier komen drin ken, doken plonsend kleine diertjes in 't water, en de-klokjes zwegen. Ik had nog maar eens, kort te voren in den Eifel, de klokjes gehoord en stond nog even in twijfel, maar na ons een poos onbeweeglijk gehouden te hebben, begon 't luiden opnieuw. En: ting, tang, tong, weer gingen de Eifelklokjes aan 't klinken. Het was prachtig, dat geheimzinnig nach telijk feeëengeluid, dat uit het water opkomt. Lang waren wij er stil van. 't Is eigenlijk verkeerd, het nader te onderzoeken en te ontleden, door te vertellen dat het geen nimfen of nixen zijn die daar wonen in 't gele water, maar padjes, grijze vuurpadden met geel gevlekten buik; klungelskes zeggen de menschen hier, heel aardig. Het klokkengeluid ontstaat, ofschoon ieder beestje maar n eigen toon heeft. Die toon is evenwel ver schillend voor vele dieren. Het geluid lijkt dan ook alleen op klokjes, als er vele tegelijk instemmen. Maar mooi en lief blijft het toch; dat bleek, toen aan een onzer plotseling die Zauberflöte te binnen schoot en zij vol overtuiging luid ophaalde van: Das klingel so herrlich, Das klingel so schön, Nie hab ich so elwas Gehort und gesehn ... En in den pas met Mozart en Papageno stapten wij achter de lantaarn in elkaar's voetsporen. In 't dorp vielen de eerste droppels en het rommelde in de verte. 's Morgens vroeg was al het stof van de wegen in de beken gespoeld; het water van de volle, woelige Geul bruischte hevig en zag zoo bruin als dorre beukebladeren; maar de hemel was weer zuiver en zoo blauw als eiken dag in dezen opvergetelijk mooie en zonnige zomervaeantie. Vuurpadjes of Klungelskes. (111. uit De Lerende Natuur). tijd ; en dan kwanfen er groote vurige scheu ren in met hakige en rafelige kanten. Geen donder was er te hooren, alleen met tusschenpoozen een zwaar zuchten of steunen, hoog in de lucht; dan bogen de lange populieren den top naar het oosten, waar de zon nog een ovalen rand om de heuveltoppen zoomde; toch was er geen koelte te merken. Tegen elf uur was de nacht zoo /wart als roet, geen hand voor oogen te zien, ook de witte muren niet. Maar alles wat leefde, vooral witte bloemen en nachtvlinders, had een vreemden glans. Als wij 't licht van de lantaarns bedekten, konden wij geen voet ver zetten ; maar met tusschenpoozen helderde de wegrand eventjes op en lichtte phosphoriek. Heel kleine vurige slangetjes kronkelden over den weg, dat waren duizendpooten die licht geven, en die hun bijnaam electricus daar aan danken. Groene en roode vonkjes flonkerden eensklaps hier en daar tusschen de struiken en doofden langzaam; dat waren glimwormpjes; enkele vingen wij bij hun eigen licht, en door het hout van het lucifer doosje heen, dat hun even tot gevangenis diende, waren de drukletters er bovenop goed te lezen. Eén oogenblik schrokken wij hevig; de acetyleenlantaarn verlichtte ons pad door een diep ravijn, waarin wij nauwelijks twee aan twee konden staan. Op eens keken twee groote vurige kolen ons aan uit de schim van een groot beest. Een ontzettend gebrul. Gegil, toen een groot gelach ; 't was een koe, die uit de weide was verdwaald en in't ravijn stokstijf stond van angst, verbluft en verblind door ons licht. Uit moedwil liet de voorman Het testcel Malmaison. II. (Slot). Den zestienden December 1809, op een stormachtigen avond, bereikte de Keizerin haar kasteel, na het vreeslijkste uur van haar leven te hebben doorleefd, geschokt en ge broken door de smartelijke plechtigheid deischeiding, waarbij zij voortdurend ten prooi was geweest aan de hevigste aandoeningen. Het scheen dat de natuur in overeenstem ming met haar gemoedstoestand wilde zijn, vele volgende «lagen Weef het weder somber en regenachtig. Ook Napoleon verkeerde geheel onder den indruk van het gebeurde, hij had zich teruggetrokken op Trianon en zond d'Audenarde naar Joséphine om naar haar toestand te informeeren. Il me dit", schreef hij haar, que tu n'as plus de courage depuis gue tu es il Malmaison. Ce lieu est cependant tont plein de nos sentiments qui ne peuvent ni ne doivent changer, du moins de mon cóté. J'ai bien envie de te voir, mais il faut que je sois sur que tu es forte et non faible. Je Ie suis aussi un peu, et cela me fait un mal affreux." De Keizer zelf kon het ten slotte niet langer uithouden, hij zoekt de gescheidene weder op, spreekt haar woorden van troost toe en schrijft haar herhaaldelijk. Mevrouw de Bémusat, die bij Joséphine verblijf houdt, moet haren man opdragen den Keizer te verzoeken geene brieven tegen den nacht te zenden, daar dit het zenuwgestel der Keizerin te zeer aantast en slapelooze nachten veroorzaakt. Treffend heeft Masson. deze gebeurtenissen in zijn bovengenoemd werk Joséphine répudiée" geschilderd. Had Napoleon over de eenzaamheid der Tuilerieën geklaagd, spoedig werdejule.zalen.. van het groote paleis weder verlevendigd na de komst der nieuwe Keizerin. Het huwe lijk van den Keizer met de jeugdige aartshertogin Marie-Louise was een voldongen feit geworden, de dochter der trotscheHabsburgers had hare hand gereikt -aan d£n Corsicaanschen overweldiger en betradfifen' Franschen bodem. Nu achtte men het't^d, Joséphine op een afstand te houden; zij kreeg bevel het Elysée, waar zij zich korten tijd ophield, te verlaten en zich naar het Zuiden van Frankrijk te begeven. Toen de eerste roes der feestelijkheden voorbij was, kreeg zij verlof terug te kèeren en in Mei 1810 bevond zij zich weder op Malmaison, verheugd over het terugzien van haar kasteel en hare tuinen, die in de prachtige lente een beerlijken aanblik boden. In ,den loop, der volgende maand ontving zij een bezoek van den Keizer en opgetogen schreef zij aan hare dochter Hortense hoe gelukkig haar dit bezoek gemaakt had. Merkwaardig is het, hoe populair de gescheidene Keizerin bleef; vele ouders verzochten haar het peet schap over hunne kinderen te aanvaarden, waaronder ook de ouders van den bekenden romanschrijver Eugène Sue. Ook als gevallen grootheid behield Josëphine de beminnelijk heid, waarmede zij in gelukkiger dagen de menigte voor zich wist te winnen. Toen het officieel bekend was dat MarieLouise moeder zou worden, bevond Joséphine zich op reis in Zwitserland en daar kreeg zij een wenk dat het den Keizer aangenaam zou zijn, indien zij niet naar Malmaison terugkeerde, doch weder naar het Zuiden van Frankrijk, naar Navarre, ging. Napoleon wilde zijne jonge vrouw, die nu en dan een vlaag van jaloerschheid had, in haar toestand tegen elke aandoening van dien aard vrij waren. Joséphine echter was koppig; zij stond er op enkele dagen op haar landgoed door te brengen en zij bleef er eenige weken om de hulde te ontvangen van hen, die geërgerd over de koele hoogheid der nieuwe Keizerin, het heengaan der altijd vriendelijke ex-souvereine betreurden. Napoleon moest zijn kanselier Cambacérès zenden om pressie uit te oefenen, zoodat Joséphine eindelijk den 22en November 1810 afreisde. Den 20en Maart 1811 aanschouwde de Koning van Rome het levenslicht; het rijk der Bonaparte's scheen bestendigd en Na poleon had het toppunt van zijn macht bereikt. De geboorte van l'aiglon" vermeer derde nog het zelfvertrouwen van denheerscher, die in zijne vreugde de eerste deelgenoote van zijne grootheid niet vergat. Jotéphine kreeg aanstonds verlof weder naar Malmaison terug te kèeren, waar zij groote wanorde aantrof door de nalatigheid van een inten dant, die zijne plichten had verzaakt. Er waren vele schulden, die betaald moesten worden-. De Keizer werd verwittigd van den toestand, hij maakte zich een korten tijd boos, drong aan op zuinigheid, doch betaalde ten slotte, toen hij van Joséphine's; tranen hoorde. Toutefois," schreef hij haar, ne doute jamais de mon amitiépour toi, et ne te fais auciin chagrin lil-dessus." Rustig gleed Josëphine's leven nog enkele jaren voort; voor eene vorstin en retraite" voerde zij een grooten staat en mocht zij zich verheugen in de vriendschap van vele getrou wen. Hare musicale soirée's, hare diners werden, zeer geprezen en de -gastvrije bewoongter van Malmaisan stelde hare zalen gaarne beschikbaar voor hare vrienden; huwelijksfeesten werden gevierd en doopplechtigheden hadden er eveneens meermalen plaats. Hare dochter Hortense, die haar koninkrijk ' Holland slechts vluchtig had leeren kennen, zoodat zij het verlies weinig betreurde, verscheen dikwijls op Malmaison en ook haar zoon Eugène, Onderkoning van Italië, die met de edele Beiersche prinses Augusta getrouwd was, kwam, door zijne gemalin vergezeld, zijne moeder bezoeken. In 1812 was zij geruimen tijd de gast van Eugène te Milaan, de toenmalige hoofdstad van het Napoleontische koninkrijk Italië. De groote genegenheid, die de gescheidene vrouw den Keizer bleef toedragen, openbaarde zich door het hartstochtelijk verlangen den jeugdigen Koning van Rome te mogen zien en liefkoozen. Eenmaal is dit gebeurd, met goedvinden van Napoleon, doch buiten weten Van Marie-Louise, die, toen zij het later ver nam, zich zeer verontwaardigd toonde. Meer gemakkelijk ging zulks met den bekenden bastaard Alexander Walewski, die later minister is geweest onder de regeering van Napoleon III. Hij was de zoon van den Keizer en van de schoone Poolsche gravin Walewska, en de moeder vond er geen be zwaar in zelye naar Malmaison te komen om den kleinen Alexander te laten strelen door Joséphine, die hem verwende alsof hij haar eigen kind was. Het grootste genoegen echter smaakte de ex-Keizerin, toen zij tijdens eene afwezigheid van Hortense met de zorg voor hare beide kleinzonen belast werd. De jongste, die eenmaal Napoleon III zou heeten, herinnerde zich nog dikwijls de heerlijke onbezorgde dagen bij de vriendelijke groot'moeder op Malmaison, waar hij en zijn broeder alles mochten doen, wat jeugdige overmoed hun ingaf. Met stille smart en innig medelijden zal Joséphine de gebeurtenissen van 1813 hebben gevolgd, toen de tijdingen van de rampen, die den Keizer troffen, Malmaison bereikten. Zij zag den man, dien zij nog steeds beminde, doch die thans als verblind was door almachtswaanzin, zijn ondergang tegemoet snellen. De treurige afloop van den tocht naar Rusland had de groote coalitie van 1813 in het leven geroepen; na den slag bij Leipzig naderden de vijanden de grenzen van Frank rijk. In Maart 1814 verliet Joséphine Mal maison en vluchtte naar Navarre, waar zij de capitulatie van Parijs en den troonsafstand van Napoleon vernam. Weder zoekt zij, en nu voor 't laatst, haar landgoed op, in af wachting van hetgeen de toekomst bren gen zal. Terwijl de Keizer in ballingschap naar het kleine Elba gebracht werd en de Bourbons, gesteund door de wapenen der geallieerden, zich op den ouden koningstroon hersteld zagen, bejegende men de ex-Keizerin, de gescheiden vrouw van den grooten over wonnene met de meeste voorkomendheid. Zoodra de ridderlijke Czaar Alexander ver nomen had dat Joséphine op Malmaison teruggekeerd was, bracht hij haar een bezoek en sprak de zwaar beproefde vrouw hoffeïijke woorden vaii troost toe. Maar haar einde J. J. BIESING, Kunsthandel. '8-GRA.VENHAGE, Molenstraat 65,65A en 61. Moderne Schilderijen, Aquarellen en Gravures. , PRIJS ?7 MEUBEL-BAZAR Singel 263-283, t>{j de Falelsstraat. Kantoor-Meubelen enz. J. MEIJEIÏINK MEIJER. Telefoon 8988. FAIENCE EN TEGEL FABRIEK MOLLAND NAAML-VENN-cev-TS UTRECHT AmSTERPAm AARDEWERK EM TEGELS 12 Etsen van WILM STEELINK. Met Tekst van J. F. VAN SOMEREN, Bibliothecaris te Utrecht Gedrukt op zeer fraai papier, de tekst in rood kader met vele vignetten en handteekeningen, kost dit prachtwerk (groot folio form.) gebonden slechts /-12.AO. i BINNEN-! INRICHTINGTOT MEUBELEERING EN -VERSIERING DER- WONING I2O ? ROKIN ? 12O

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl