Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NETOER L Aff IX
No. 1418
3
Lin de Jdeorharmonieën der: oude huizen
in de .veelal roode daken, j ook onder
ling stemmen deze gewoonlijk niet goed
samen. Maar dit zijn min of meer
strengpicturale opmerkingen. Als men gewoon
weg loopt, gebruikt men dezen maatstaf
niet steeds.
Ik vind ze wel mooi, de oude grachten,
op bepaalde -momenten, in bepaalde
situiaties heel mooi zelfs en in haar eigen
tqd en omgeying vooral zijn ze
ongetwijfeld voortreffelijk geweest, maar het is
niet meer van dezen, onzen tijd.
? Neen, al dat gezanik van menschen
die in de sleur leven en vasthouden aan
liet oude en die het verleden prijzen en
den vooruitgang van de wereld tegen
willen houden en het mooi van het
nieuwe, dat toch ook noodzakelijk is en
van hun eigen tjjd niet kunnen begrijpen,
omdat ze drie eeuwen ten achteren zijn,
moest nu uit wezen. .Het is ook maar
een gewoonte, het mooi vinden van het
nieuwe. Het ontstaat door den tijd. Over
een eeuw of zoo zullen er zijn die bij
electrische treinen zullen zweren als de
luchtscheepvaart moet worden ingevoerd.
Eet is een eisch des tijds de oude
grachten te dempen en te moderniseeren.
Ik acht een levend en onvolmaakt heden
beter dan een groot maar verjaard ver
leden.
Dit zijn voor een groot deel mijn zeer
persoonlijke meeningen en gevoelens;
en ik zeg natuurlijk niets van hen, wier
voorkeur of liefde voor het verleden wer
kelijk en zeer gevoeld mocht zijn. B(jj
eminente geesten en zeer groote artiesten
soms komen anachronismen voor; zelfs
interesseeren ze mij ongewoon, eigenaar
digheden en excentriciteit van het genie.
Maar ik betwist dat het oude ten koste
van den vooruitgang moet blijven bestaan
en dat het nieuwe noodzakelijk leelijker
moet zijn dan het oude. Van het oude
zou ik alleen het mooiste willen behouden,
in een enkel geval ook tot schade van
den vooruitgang.
In het algemeen zullen schilders, zoo
ze meer tot de klassieken behooren van
een kunstperiode (ik geloof dat de kunst
de strekking heeft steeds verfijnder te
worden in den loop der beschaving), zich
niet zooveel om nieuwere dingen bekom
meren. Het ligt in den aard van het
klassicisme bij schilders om de breedte
en kalmte van het land en van de natuur
of de eenvoud en de stilte der kleine
steden te verkiezen boven het nerveuze
en rumoerige van den vooruitgang en
het samengestelde, en geraffineerde der
wereldsteden; dat is het eigenlijke gebied
der verfijners.
Het groote op elk gebied van het ge
dachte- en vooral van het gevoelsleven
gaat boven de bevatting der menschen.
Nadat de grqote idee van het infpressior
nisme in de. schilderkunst ontstaan was,
is ze eeuwenlang schuil gegaan. Maar
tet niéuwe, ook zooals het zich openbaart
in zaken van kleiner belang, zal niet
dadelijk algemeen gewaardeerd worden.
Het is niet mathematisch te bewijzen
dat iets ,goed is ofschoon. En de
behoudzucht is een enorme traagheidskracht;
de wereld is vol versteening en traditie,
eenigszins een steenklomp, waartegen
heel wat talent misschien zich te pletter
heeft geloopen.
Het is een kenmerk van kleine en
middelmatige geesten om bij het oude
te blijven staan en dat te imiteeren. Ze
bezitten niet in zich zelf. Ze Jeven onder
de macht en suggestie van het oude en
zijn van nature de vijanden van het
nieuwe, waarin ze niets zien dan ge
breken en onmogelijkheden.
Er is geen stilstand. Er is evolutie.
ledere tijd heeft zijn ideeën en zijn mooi.
Het nieuwe is niet alleen niet tegen te
houden, het is beter en sympathiek«r dan
het mooi van vroegere eeuwen en van
vroegere beschavingen, omdat het van
onzen eigen tijd is, van den tijd waarin
wij leven, waaraan wij ons het meest
verwant gevoelen en dien we dus het
best kunnen begrijpen.
Ik ben voor het nieuwe en daarom
verafschuw ik ze en haat ik ze als een
spot voor den vooruitgang en met een
gloeienden haat de ouderwetsche
grachten met haar oude huizen met
stoepen en hekjes en oude gevels, met
spitsen en trapjes en kleine raampjes
en in de stinkende en bochtige grachtjes
de oude kromme bruggen en bruggetjes,
aan al welke dingen niets modems, niets
levends te herkennen is. Ze zijn dood,
uit een tijd die dood is. Het zijn anti
quiteiten en alleen als zoodanig te dulden.
O, ik wilde dat het leven ze stuk reed
of dat ze werden afgebroken in n
nacht, die oude bruggetjes. Ik haat ze
zooals ik den draagstoel zou haten
of de vetkaars. Ze moeten weg uit de
steden die vooruit willen en de menschen
die ze willen behouden met hen. Want
ik houd van het leven, van dit leven,
dit levende leven van het oogenblik met
zijn spoorwegen en wereldsteden met
breede boulevards, met prachtige pleinen,
met rechte, ja juist, met onafzienbare
straten, met horizongrootsche straten met
breede trottoirs en lange rijen gelijkvor
mige huizen in rechte lijnen, *) met
heerlijke boogbruggen, met parken, met
ruimte en met licht. Ik houd van het
moderne en ik heb het land aan het oude.
Ik heb het moderne gezien en het moderne
leven en het gevoeld en het beluisterd
in zijn zachtste hartslagen en ik zweer,
bij Grod, dat het schoon is. Het heeft
me overweldigd door zijn schoonheid en
door zijn ontzaglijkheid en geslagen met
verrukking. Ik houd van de steden, van
de wereldsteden, het opperste leven, het
resultaat der eeuwen, van het onmetelijke
leven der wereldsteden, die werelden van
kunstmatigheid en beschaving, van baar
koortsige beweging, van haar chaossen
van hooge huizen en kleine menschen,
van haar wirwar van lange en breede
wegen, van haar rijtuigen, haar spoor
wegstations en donderende en stampende
en onderaardsche treinen, van haar brug
gen, haar gebouwen en haar menschen,
oneindig verscheiden, van haar fabrieken,
haar zwarte fabrieken, dreunend en bon
zend en licht in den nacht, van haar
schepen, haar theaters en haar koffie
huizen, van haar rook, haar gas, haar
regen, haar avond en haar stof en van
haar levendige uitroepen en van haar
geluiden, o ja haar geluiden, haar ge
luiden in de verte, haar allesomvattende,
haar ontzettende geluiden, haar
nooitophoudende geluiden, bij dag noch bij
nacht. Ik bemin ze, de grijze, mistige en
donkere, lichte, vroolijke, zonnige, uit
gelaten, gedistingeerde, jubelende,
wereldsche, verkwistende, drukke, verdervende,
verslindende, monsterachtige,
levenwekkende, inspireerende, groot- en
energiekmakende, stille, groote, ruime, oneindige,
ongekende, gecompliceerde en niet te
ontwarren, geheimzinnige, onkenbare en
rustelooze wereldsteden; ik bemin ze om
haar groote ideeën, haar cosmopolitisme
en haar luxe en ik haat ze, de kleine
steden, de eenzame, stille, trieste kleine
steden met haar kleine en doode leven
en bekrompen menschen, die het leven
niet kennen en het nieuwe en het groote
niet weten, want het is er niet.
J. A. I. G.
*), Als een huis mooi is, vind ik in het
algemeen een aantal van die huizen op een
ry ook mooi en goed als geheel.
Een ongeveer rechte geveldaklijn lijkt me
meer af dan een door ongelijken bouw in
hoogte zeer gebrokene. Deze, veelal een
kenmerk van buitenwijken, is als zoodanig
passend en kan aangenaam aandoen, maar
elders lijkt zeer onregelmatige bouw in hoogte,
zooals in Amerika bij de zeer hooge huizen
bijvoorbeeld, om genoemde redenen af te
keuren.
Hoezeer ik ook van goede toepassing van
rechte lijnen houd in den modernen
grootestedenbouw, omdat ik ze zoo bijzonder grootsch
vind, ik houd op andere wijzen natuurlijk
evenveel en meer dan iemand van alle moge
lijke gebogen en gebroken lijnen, zoo ze mooi
zyn en zou slechten en eenzijdig
doorgevoerden aanleg in rechte lijnen afkeuren. Van
het Amerikanisme heb ik anders soms schoone
verbeeldingen.
UIT DB NATUUR.
LXXIII.
Nachtelijke Wandelingen.
(Slot.)
Ook op een stikdonkeren nacht zijn wij
verleden week uit geweest, met de
fietslantaarn. De dag was smoorheet en tegen den
avond kwamen over de bergen zware wolken
aanglijden, die de Sterren bedekten met een
zwart gordijn ; daarin flitste het van tijd tot
ook andere koeien-oogen lichten; en ook onze
eigene oogen bleken de eigenschap te bezit
ten, die wij alleen katten hadden toegedacht.
Nog viel er geen droppel en geen gerommel
kondige onweer aan, maar ieder voelde dat
het komen moest. De lucht was vol
electriciteit, de boomen, de struiken, ook wjj zelf,
tot in onze haren toe hadden wij het eigen
aardig gevoel van iemand die op het isoleer
bankje staat; iets blauwigs, als een weer
schijn, gaf de grenslijnen aan van de hekken
en het ijzerdraad langs 't bouwland.
Langs onzen weg in de hooge heuvelweide
lagen poelen, half vol kleiig water, het
eenige dat de koeien hier te drinken krijgen ;
en uit een van die uitgestoken kuilen nu be
gon plotseling een klokje te luiden, eerst zacht,
dan helderder; teer heldere, lage en hooge
tonen door elkaar, mooi en angstig in den
zwarten nacht. We stonden versteld, wat kon
't zijn ? Koeien dragen hier geen belletjes,
anders zouden we dadelijk daaraan hebben
gedacht. Het moeten toch koeien met
schelletjes zijn, meende een van 't gezelschap; maar
zoover 't acyteleengas licht verspreidde, was
geen koe te zien.
Wij klommen tegen den hoogen kant van
't weiland op en keken in den koepoel; het
water rimpelde, van de kleikluiten en uit de
pootprenten der koeien die hier komen drin
ken, doken plonsend kleine diertjes in 't
water, en de-klokjes zwegen. Ik had nog maar
eens, kort te voren in den Eifel, de klokjes
gehoord en stond nog even in twijfel, maar na
ons een poos onbeweeglijk gehouden te hebben,
begon 't luiden opnieuw. En: ting, tang, tong,
weer gingen de Eifelklokjes aan 't klinken.
Het was prachtig, dat geheimzinnig nach
telijk feeëengeluid, dat uit het water opkomt.
Lang waren wij er stil van. 't Is eigenlijk
verkeerd, het nader te onderzoeken en te
ontleden, door te vertellen dat het geen
nimfen of nixen zijn die daar wonen in 't gele
water, maar padjes, grijze vuurpadden met
geel gevlekten buik; klungelskes zeggen de
menschen hier, heel aardig. Het klokkengeluid
ontstaat, ofschoon ieder beestje maar n
eigen toon heeft. Die toon is evenwel ver
schillend voor vele dieren. Het geluid lijkt dan
ook alleen op klokjes, als er vele tegelijk
instemmen.
Maar mooi en lief blijft het toch; dat bleek,
toen aan een onzer plotseling die Zauberflöte
te binnen schoot en zij vol overtuiging luid
ophaalde van:
Das klingel so herrlich,
Das klingel so schön,
Nie hab ich so elwas
Gehort und gesehn ...
En in den pas met Mozart en Papageno
stapten wij achter de lantaarn in elkaar's
voetsporen.
In 't dorp vielen de
eerste droppels en het
rommelde in de verte.
's Morgens vroeg was
al het stof van de wegen
in de beken gespoeld;
het water van de volle,
woelige Geul bruischte
hevig en zag zoo bruin
als dorre beukebladeren;
maar de hemel was weer
zuiver en zoo blauw als
eiken dag in dezen
opvergetelijk mooie en
zonnige zomervaeantie.
Vuurpadjes of Klungelskes. (111. uit De Lerende Natuur).
tijd ; en dan kwanfen er groote vurige scheu
ren in met hakige en rafelige kanten. Geen
donder was er te hooren, alleen met
tusschenpoozen een zwaar zuchten of steunen, hoog
in de lucht; dan bogen de lange populieren
den top naar het oosten, waar de zon nog
een ovalen rand om de heuveltoppen zoomde;
toch was er geen koelte te merken.
Tegen elf uur was de nacht zoo /wart
als roet, geen hand voor oogen te zien, ook
de witte muren niet. Maar alles wat leefde,
vooral witte bloemen en nachtvlinders, had
een vreemden glans. Als wij 't licht van de
lantaarns bedekten, konden wij geen voet ver
zetten ; maar met tusschenpoozen helderde de
wegrand eventjes op en lichtte phosphoriek.
Heel kleine vurige slangetjes kronkelden
over den weg, dat waren duizendpooten die
licht geven, en die hun bijnaam electricus daar
aan danken. Groene en roode vonkjes
flonkerden eensklaps hier en daar tusschen de
struiken en doofden langzaam; dat waren
glimwormpjes; enkele vingen wij bij hun
eigen licht, en door het hout van het lucifer
doosje heen, dat hun even tot gevangenis
diende, waren de drukletters er bovenop goed
te lezen.
Eén oogenblik schrokken wij hevig; de
acetyleenlantaarn verlichtte ons pad door een
diep ravijn, waarin wij nauwelijks twee aan
twee konden staan. Op eens keken twee
groote vurige kolen ons aan uit de schim
van een groot beest. Een ontzettend gebrul.
Gegil, toen een groot gelach ; 't was een koe,
die uit de weide was verdwaald en in't ravijn
stokstijf stond van angst, verbluft en verblind
door ons licht. Uit moedwil liet de voorman
Het testcel Malmaison.
II. (Slot).
Den zestienden December 1809, op een
stormachtigen avond, bereikte de Keizerin haar
kasteel, na het vreeslijkste uur van haar
leven te hebben doorleefd, geschokt en ge
broken door de smartelijke plechtigheid
deischeiding, waarbij zij voortdurend ten prooi
was geweest aan de hevigste aandoeningen.
Het scheen dat de natuur in overeenstem
ming met haar gemoedstoestand wilde zijn,
vele volgende «lagen Weef het weder somber
en regenachtig. Ook Napoleon verkeerde
geheel onder den indruk van het gebeurde,
hij had zich teruggetrokken op Trianon en
zond d'Audenarde naar Joséphine om naar
haar toestand te informeeren. Il me dit",
schreef hij haar, que tu n'as plus de courage
depuis gue tu es il Malmaison. Ce lieu est
cependant tont plein de nos sentiments qui
ne peuvent ni ne doivent changer, du moins
de mon cóté. J'ai bien envie de te voir,
mais il faut que je sois sur que tu es forte
et non faible. Je Ie suis aussi un peu, et
cela me fait un mal affreux." De Keizer
zelf kon het ten slotte niet langer uithouden,
hij zoekt de gescheidene weder op, spreekt
haar woorden van troost toe en schrijft haar
herhaaldelijk. Mevrouw de Bémusat, die bij
Joséphine verblijf houdt, moet haren man
opdragen den Keizer te verzoeken geene
brieven tegen den nacht te zenden, daar dit
het zenuwgestel der Keizerin te zeer aantast
en slapelooze nachten veroorzaakt. Treffend
heeft Masson. deze gebeurtenissen in zijn
bovengenoemd werk Joséphine répudiée"
geschilderd.
Had Napoleon over de eenzaamheid der
Tuilerieën geklaagd, spoedig werdejule.zalen..
van het groote paleis weder verlevendigd
na de komst der nieuwe Keizerin. Het huwe
lijk van den Keizer met de jeugdige
aartshertogin Marie-Louise was een voldongen
feit geworden, de dochter der
trotscheHabsburgers had hare hand gereikt -aan d£n
Corsicaanschen overweldiger en betradfifen'
Franschen bodem. Nu achtte men het't^d,
Joséphine op een afstand te houden; zij
kreeg bevel het Elysée, waar zij zich korten
tijd ophield, te verlaten en zich naar het
Zuiden van Frankrijk te begeven. Toen de
eerste roes der feestelijkheden voorbij was,
kreeg zij verlof terug te kèeren en in Mei
1810 bevond zij zich weder op Malmaison,
verheugd over het terugzien van haar kasteel
en hare tuinen, die in de prachtige lente
een beerlijken aanblik boden. In ,den loop,
der volgende maand ontving zij een bezoek
van den Keizer en opgetogen schreef zij aan
hare dochter Hortense hoe gelukkig haar
dit bezoek gemaakt had. Merkwaardig is
het, hoe populair de gescheidene Keizerin
bleef; vele ouders verzochten haar het peet
schap over hunne kinderen te aanvaarden,
waaronder ook de ouders van den bekenden
romanschrijver Eugène Sue. Ook als gevallen
grootheid behield Josëphine de beminnelijk
heid, waarmede zij in gelukkiger dagen de
menigte voor zich wist te winnen.
Toen het officieel bekend was dat
MarieLouise moeder zou worden, bevond Joséphine
zich op reis in Zwitserland en daar kreeg
zij een wenk dat het den Keizer aangenaam
zou zijn, indien zij niet naar Malmaison
terugkeerde, doch weder naar het Zuiden
van Frankrijk, naar Navarre, ging. Napoleon
wilde zijne jonge vrouw, die nu en dan een
vlaag van jaloerschheid had, in haar toestand
tegen elke aandoening van dien aard vrij
waren. Joséphine echter was koppig; zij
stond er op enkele dagen op haar landgoed
door te brengen en zij bleef er eenige weken
om de hulde te ontvangen van hen, die
geërgerd over de koele hoogheid der nieuwe
Keizerin, het heengaan der altijd vriendelijke
ex-souvereine betreurden. Napoleon moest
zijn kanselier Cambacérès zenden om pressie
uit te oefenen, zoodat Joséphine eindelijk
den 22en November 1810 afreisde.
Den 20en Maart 1811 aanschouwde de
Koning van Rome het levenslicht; het rijk
der Bonaparte's scheen bestendigd en Na
poleon had het toppunt van zijn macht
bereikt. De geboorte van l'aiglon" vermeer
derde nog het zelfvertrouwen van
denheerscher, die in zijne vreugde de eerste deelgenoote
van zijne grootheid niet vergat. Jotéphine
kreeg aanstonds verlof weder naar Malmaison
terug te kèeren, waar zij groote wanorde
aantrof door de nalatigheid van een inten
dant, die zijne plichten had verzaakt. Er
waren vele schulden, die betaald moesten
worden-. De Keizer werd verwittigd van den
toestand, hij maakte zich een korten tijd
boos, drong aan op zuinigheid, doch betaalde
ten slotte, toen hij van Joséphine's; tranen
hoorde. Toutefois," schreef hij haar, ne
doute jamais de mon amitiépour toi, et ne
te fais auciin chagrin lil-dessus."
Rustig gleed Josëphine's leven nog enkele
jaren voort; voor eene vorstin en retraite"
voerde zij een grooten staat en mocht zij zich
verheugen in de vriendschap van vele getrou
wen. Hare musicale soirée's, hare diners
werden, zeer geprezen en de -gastvrije
bewoongter van Malmaisan stelde hare zalen
gaarne beschikbaar voor hare vrienden;
huwelijksfeesten werden gevierd en
doopplechtigheden hadden er eveneens meermalen
plaats. Hare dochter Hortense, die haar
koninkrijk ' Holland slechts vluchtig had
leeren kennen, zoodat zij het verlies weinig
betreurde, verscheen dikwijls op Malmaison
en ook haar zoon Eugène, Onderkoning van
Italië, die met de edele Beiersche prinses
Augusta getrouwd was, kwam, door zijne
gemalin vergezeld, zijne moeder bezoeken.
In 1812 was zij geruimen tijd de gast van
Eugène te Milaan, de toenmalige hoofdstad
van het Napoleontische koninkrijk Italië.
De groote genegenheid, die de gescheidene
vrouw den Keizer bleef toedragen, openbaarde
zich door het hartstochtelijk verlangen den
jeugdigen Koning van Rome te mogen zien
en liefkoozen. Eenmaal is dit gebeurd, met
goedvinden van Napoleon, doch buiten weten
Van Marie-Louise, die, toen zij het later ver
nam, zich zeer verontwaardigd toonde. Meer
gemakkelijk ging zulks met den bekenden
bastaard Alexander Walewski, die later
minister is geweest onder de regeering van
Napoleon III. Hij was de zoon van den
Keizer en van de schoone Poolsche gravin
Walewska, en de moeder vond er geen be
zwaar in zelye naar Malmaison te komen
om den kleinen Alexander te laten strelen
door Joséphine, die hem verwende alsof hij
haar eigen kind was. Het grootste genoegen
echter smaakte de ex-Keizerin, toen zij tijdens
eene afwezigheid van Hortense met de zorg
voor hare beide kleinzonen belast werd. De
jongste, die eenmaal Napoleon III zou heeten,
herinnerde zich nog dikwijls de heerlijke
onbezorgde dagen bij de vriendelijke
groot'moeder op Malmaison, waar hij en zijn
broeder alles mochten doen, wat jeugdige
overmoed hun ingaf.
Met stille smart en innig medelijden zal
Joséphine de gebeurtenissen van 1813 hebben
gevolgd, toen de tijdingen van de rampen,
die den Keizer troffen, Malmaison bereikten.
Zij zag den man, dien zij nog steeds beminde,
doch die thans als verblind was door
almachtswaanzin, zijn ondergang tegemoet
snellen. De treurige afloop van den tocht
naar Rusland had de groote coalitie van 1813
in het leven geroepen; na den slag bij Leipzig
naderden de vijanden de grenzen van Frank
rijk. In Maart 1814 verliet Joséphine Mal
maison en vluchtte naar Navarre, waar zij
de capitulatie van Parijs en den troonsafstand
van Napoleon vernam. Weder zoekt zij, en
nu voor 't laatst, haar landgoed op, in af
wachting van hetgeen de toekomst bren
gen zal.
Terwijl de Keizer in ballingschap naar het
kleine Elba gebracht werd en de Bourbons,
gesteund door de wapenen der geallieerden,
zich op den ouden koningstroon hersteld
zagen, bejegende men de ex-Keizerin, de
gescheiden vrouw van den grooten over
wonnene met de meeste voorkomendheid.
Zoodra de ridderlijke Czaar Alexander ver
nomen had dat Joséphine op Malmaison
teruggekeerd was, bracht hij haar een bezoek
en sprak de zwaar beproefde vrouw hoffeïijke
woorden vaii troost toe. Maar haar einde
J. J. BIESING,
Kunsthandel.
'8-GRA.VENHAGE,
Molenstraat 65,65A en 61.
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
,
PRIJS ?7
MEUBEL-BAZAR
Singel 263-283,
t>{j de Falelsstraat.
Kantoor-Meubelen enz.
J. MEIJEIÏINK MEIJER.
Telefoon 8988.
FAIENCE
EN TEGEL
FABRIEK
MOLLAND
NAAML-VENN-cev-TS
UTRECHT
AmSTERPAm
AARDEWERK
EM TEGELS
12 Etsen van
WILM STEELINK.
Met Tekst van J. F. VAN SOMEREN,
Bibliothecaris te Utrecht
Gedrukt op zeer fraai papier, de tekst
in rood kader met vele vignetten en
handteekeningen, kost dit prachtwerk
(groot folio form.) gebonden slechts
/-12.AO.
i BINNEN-!
INRICHTINGTOT
MEUBELEERING
EN -VERSIERING
DER- WONING
I2O ? ROKIN ? 12O