De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 4 september pagina 2

4 september 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1419 etemd, om -voor eene maatschappij op te i reden, die groetendeek in handen is van Britsche aandeelhouders. Om maar niet te. spreken van Haïti en San'-Domingo, Waarheen tevens oorlogs schepen zijn afgezonden, k het Turkije, dat thans met niet Minder wórdt bedreigd, dan de in beslagneming van Smyrna's rijke Ka-ven. Terwijl zelfs het nu oorlogvoerende Rusland niet eens nadrukkelijk aandringt by de Porte om afbetaling der achterstal lige i oorlogskosten, wil Uacle Sara aldus krachtig af vorderen, wat de Zieke Man den Yankees schuldig is.. Van verschillende zijden protesteert men en vraagt, waarom niet met scherpe diplomatieke vertoogen of desnoods door afbreking der diplomatieke betrekkingen, dat doel wordt nagestreefd. Niet alleen, dat zoovele vreemde poten taten, hei gouvernement- last veroorzaken, iBaar d« machtige Indianenstam der Sioux verzet zich tegen de ontneming hunner jacïfctgronden van de Zwarte Heuvelen. De ongelukkige roode mannen worden meer «n »eer beroofd van hunne gebieden (reservations), die voor blanke immigranten enz. gereedeljjk worden opengesteld. Op zulke ruwe wirjze wordt het Indianenvraagstuk niet opg*loet. ? (Slot volgt.) A. E. M. S. TE LAER. Tfljliffll ran ien arbeider Mr. P. Brooshooft geeft in De XXe Eeuw van Angustus eene beschouwing over de maatschappelijke vrijheid van den arbeider, in Indiëen in ons land, onder den titel: F» coarfws", (d. w. z. door geweld gedwon gen), zijnde het bekende kantschrift van Camel is de "Wit, bij de hem door het grauw afg«dwoagen onderteekening van het stuk, waarin bet eeuwig Edict herroepen werd. Nïei zoozeer voor de beschouwing over de» hoirgerdwang des Javaanschen arbei der», ' als wel voor het middel dat de heer Brooshooft aan de hand doet, om den ongelijken rechts-toestand van den arbeider te verbeteren vragen wij even de aandacht. Van 't tweede gedeelte van dit artikel daarom een kort overzicht: "Waar de verplichte .arbeid, gelijk bij de Inlanders in 't Westen niet meer bestaat, daar moet ook de vrijheid voor den arbeider wel een heerlijk bezit zij u", zoo zou men meenen. 't Jiijkt er echter niet naar. "Wel zou zeer zeker vrijheid" hier 'n heerlijk bezit zijn, als het maar vrijheid was. Wat de arbeider bezit is slechts haar scha duw. De motie der te Utrecht vergaderde vakvereenigingen, 5 Juni j.l. aangenomen, naar aanleiding van minister Loeff's arbeids contract, drukte het zoo juist mogelijk uit: -de vergadering overwegende dat de arbeiders eiken dag gedwongen worden door de economische verhoudingen, op straffe van gebrek, hun arbeidskracht te verkoopen, waardoor de overeenkomst tusschen hen en den kooper der arbeidskracht geen vrijwillig maar een gedwongen contra .-t is" enz. Want bekijkt men de zaken eens van dichtbij, dan is de algemeene toestand, enkele luie en onwillige individuen, zooals die trouwens in alle klasse der maatschappij gevonden worden, uitgezonderd dat de arbeidsman thuis een gezin heeft, 't geen hu moet voedea, kleeden, enz. Om 't geld daartoe te verdienen, biedt hij zijn arbeids kracht aan, de patroon stelt zijn voor waarden ; die soms goed, maar soms ook zwaar, onbillijk, slecht-arbeidsloonend zijn. Wil hij een fatsoenlijk man blijven, dan moet hij 't werk binnen enkele dagen aan nemen, zelfs al heeft hij zich neer te leggen bij allerlei machtsbepaïingen, of al levert het' loon hem en de zijnen geen menson waardig bestaan. Dat is dwang- niets anders dan dat! Er staat voor den fatsoenlijken arbeider geen andere weg open dan die... welke leidt tot de gevangenis. Dat is dwancj, dwang zóó straf, dat men onwillekeurig geneigd is om eens te onder zoeken in hoeverre onze wetten dergelijke onder-d wang-aangegane overeenkomsten wel geldig verklaren. Doet men dit, dan komt men tot eigen aardige resultaten. Want de art. 1356 vlg. B. W. verklaren; iiiiHHimiiliiimiiliniiiliiiiilliilitiiiiiiiimilimiiiiiiiiiiiimiMiMft HET OORDEEL, VAN MARIE THIERY. Het ? was omstreeks Paschen en Kobert Sivreux behoorde tot de meest trouwe en geregelde bezoekers van een café-concert op de Boulevards van het groote Parijs. Wat den jongen man daar deed heengaan'.' Dood eenvoudig de Ster", die op het podium der concertzaal was opgegaan. Eigenlijk was het maar een sterre- tje l Maar Kobert Sivreux schepte ontzachelijk veel behagen in Fraüleiu Elitta, bet katje" bijgenaamd. Elitta was zoo mager als een kat, tandaar ook haar bijnaam en haar stem had, zoowel als ze sprak, als wanneer ze zong, heel veel over eenkomst met het knarsende, zachtspiunende geluid van een kat, hetgeen ook niet weinig tot haar bijnaam had bijgedragen. Ze zag er dom uit, de kleine Elitta en zong ook altijd domme liedjes en hoe het nu eigenlijk gekomen was, bleef een raadsel, maar een feit was het zij had Kobert Sivreux het hoofd op hol gebracht eu hem bijna eren dom gemaakt, als zij zelve was. Robert v-erkeerde in de heilige veronder stelling, dat hij het katje" onuitsprekelijk liefhad en als zijn diensturen om waren was militair bewandelde hij met het grootste genoegen en zonder de minste wroe ging die paden des levens, welke nu niet tot de soliedste worden gerekend. Kortom, het katje" had hem heeiemaal van- streek gebracht en hij zegende dan ook het toeval dat hem op zekeren dag met een zijner vroegere kennissen, den dichter Bodier, samenbracht. Gekleed in licht-bruine paletots, den buit rellets" op het hoofd, ontmoetten zij. elkander in de vestibule van het caf dat een overeenkomst nietig is zoo aan den vrijen wil van een der partijen zoodanig geweld is aangedaan, dat het een redelijk mensch de vrees kan inboezemen, door te weigeren «ijn persoon of zijn vermogen bloot te stellen aan een aanmerkelijk of dadelijk-aanweziggevaar. Deze dwang kan ook uitgaan van een derde. Maar klaarblijkelijk is door de wet alleen bedoeld: dwang uitgeoefend door me»schelijk toedoen. ?X- -^ Welnu : volgens moreele begrippen, blijft het onomstootelijk vaststaan, dat hongerdwang even fel, even direct kan nijpen als pressie, uitgeoefend door eenig m,enschelijk toedoen, en even zeker is het dus dat straf bepalingen die men stelt voor contractbreuk des arbeiders, daarom op wankele basis rusten. Want de basis van dergelijke bepalin gen is, en moet zijn : dat zulke arbeids-o vereenkomsten zijn aangegaan in volkomen vrijheid. Het kabinet Kuyper heeft dit helaas maar niet willen begrijpen. Door allerlei spits vondigheden, zelfs door juridische ketterij, (om verbreking eener burgerlijke overeen komst door de strafwet te doen bedreigen) heeft het zich ingespannen om den nadeeligen contracts-toestand van den arbeider nog te verslimmeren, en om daarenboven den aldusgebondene nog débeschuldiging van contractbrsuk" naar 't hoofd te werpen. Dit alles noemt mr. rooshooft eene oneerlijke speculatie op een leugen" der vrijheid. En daardoor heeft dit kabinet bewezen, te staan beneden de regeertaak in haar schoonste beteekenis" Aldus de schrij ver. Wat valt er nu te doen om die voorloopig onontkombare rechts-ongelijkheid van den arbeider te verbeteren ? 't Eischen van een wettelijke ingrjjping is vooralsnog niet raadzaam. Want in dit geval kan de onwillige arbeider wel steeds het voorwendsel van dwingend broods-gebrek als reden tot contract-vernietiging in de hand houden als dreigend wapen jegens den werkgever, zoodat de laatste daar door alle rechts-zekerheid zou missen. Neen volgens den schrijver moet hjer de Staat door de Regeering verte^gmwoordigd ingrijpen. Hij moet zijn groote Macht in de schaal werpen ten bate van de menschen, die onder zulke met den-geest-derwet-strijdige onvrijheid moeten contrac teeren. Voor den Staat als bewaker der ethiek bij de toepassing der wetten mag de overweging niet gelden, dat de burgerlijke wet deze soort van dwang niet bedoelt, of althans niet... bepaalt. De actie van den Staat moet juist gaan in de richting, tegenovergesteld aan die van het kabinet-Kuyper. En wel al-dus: Dat hij voor den arbeider, die door nood druft de ware vrijheid mist, een fictieven arbeider in de plaats stelle, wien deze vrij heid volop wordt toegekend. Met andere woorden, een Hooyi' Hau'.l van Arbeid wordo in 't leven geroepen, samengesteld voor de helft uit arbeiders, voor de helft uit werk gevers, met een onaf hankelijken outsider als voorzitter, die voor den werknemer de voor waarden bepale, welke hij zelf niet in volle vrijheid kan bedingen. Voor ieder vak, voor iedere streek, stad of complex van industrie worden door dien Raad, of zijne plaatselijke gedelegeerde Raden, vastgesteld alle hoofd punten der arbeidsvoorwaarden, minimum en maximum loon en werktijd, boeten, opzeggingstermijnen, kinder- en vrouwen arbeid, verloven, inhoudingen van verze keringen, etc. etc., alles in overeenstemming met de noodige landswettcn op ongevalleninvaliditeits- en ouderdoms-vorzekering, veiligheids- en gezondheids-bepalingen en wat dies meer zij. Op deze voorwaarden heeft dan do arbeider recht. Een werkgever .die oen werkman in dienst noemt op ongun stiger voorwaarden bekome, boete". .... Men moet dan voor/eker breken zoo voegt de schrijver hieraan toe met de fictie, dat do staat zich niet zou mogen inlaton met particuliere arbeiils-regelingon, waarop trouwens reeds door allerlei arbeids wetten, en ten onzent weer door de ont werpen der huidige regeering, (schooit grootcndeels in slechte richting) meer en meer inbieak wordt en i-i gemaakt. Die doctrine heeft sinds lang have onschendbaarheid verloren. Men stoote haar dan zoo spoedig mogelijk geheel van den troon, door substitutie van een onafhan kelijk zedelijk lichaam, opiat onder geen concert", waar l'.odier kwam luisteren, hoe zijn Komance'' werd gezongen. Robe t volgte hem op den voet en het imponeerde hem, te zien, hoe liodier achteloos even aan den hoed tikte en aan de kas slechts even z'n visitekaartje behoef'de te vertoonen, om direkt te worden doorgelaten. Hè, het moest toch een aangenaam gevoel wezen, zoo beroemd to zijn ! Natuurlijk begon de gelukkige dichter til heel spoedig te spreken over de zangeres, ilio zijn werk had voor te dragen. Hij versierde baar niet met allerlei deugden, dacht juist niet alle eigenschappen die een uitvloeisel zijn van gemis aan deugd. Het kostte Bodier natuurlijk niet de min-te moeite, zijn vriend mede l-: nemen achter de coulissen en zoo mocht Kobert Sivreux dan het genoegen smaken aan liet lieve katje" te worden voorgesteld. Het katje" vond hem bizonder aardig en noodigde hem uit, haar eeu visite te komen maken ; een uitnoodiging, die natuurlijk met beide handen aan genomen weid. Elitta woonde in afwachting van een villa in het Buis de Boulogne, op de vierde ver dieping van een buurhuis. Maar jonge, ver liefde menschen zien niet op tegen trappen loopen en zoo beklom Kobert Sivrenx .lus niet zelden de trappen, waar zijn ster" hem met ongeduld (zooals hij dacht) zat af' te wachten . . . totdat op zekeren dag .. . Ja, tot het katje hem op zekeren dag op een /.waren proef steld.-. En dit kwam aldus. Toen Kobert Sivreux op zekeren dag een visite kwam maken bij de zangeres, lag deze in haar volle leugtu op een be.renhuid, en rondom het berenvel zaten op met rood rips bekleede leunstoelen de dichter Bodier en een paar andere bezoekers te babbelen niet Franlein Elitta die, op baar eeneii elleboog leunend en de kin in haar hand laten rustend in de houding van een sphin.x audiëntie verleende. Niemand had eigenlijk gelet op do komst van Robert en zelfs het katje had hem met arbeids-contract meer passéhet troostlooze : door geweld gedwongen". C. IlmlIIIIIIIIIIIMmlllltlMimillHflllllllHHMIMttmMlllllllllmlINIII Collectie Wisseling (Pulcliri Studio),Wat sprekende van schilderijen ik meesten tijds de gedachte noem is een andre naam voor innerlijke menschelijkheid'1. En zoo kan het gebeuren dat in een enkele appel, geschil derd, meer gedachte" is dan in nog zoo uitvoerig verhaal voorgesteld op een schilderij. De belangrijkheid van een werk is de resul tante van twee factoren: voorstelling op de tweede plaats en menschelijkheid van den kunstenaar op de eerste plaats. En dit maakt kritiek een zoo aangenaam en belangrijk werk: het wordt het zoeken van zielen, het trachten te vinden van geesten. Anders ware het een vak voor klerken een optelling van zoo- en zooveel kleuren, van dit glacis, van dat frottis nu is het een hartstochten bezig houdend, een geestdrift hijgen doend werk. -::x. ft Ik schreef reeds over eenige schilderijen dezer belangrijke collectie het is uiijn doel niet een geannoteerde katalogus te schrijven maar van enkele -werken,, uu en dan, wat trof, trachten te karakteriseeren. De Bauers. Het is een meeniug die ik sinds lang .al had, maar die geenszins verzwakt wierd door deze tentoonstelling: de grootheid in Bauers werk is niet zonder holheid. De oorspronkelijkheid van hem is een geliefkoosd gezegde van vele kritici, alleen wordt Rembrandt, het wonder, soms genoemd in verband met hem maar zijn in vroegst werk de Monlicelli's niet duidelijk, is hier in 't In Spanje" Daumier niet te zien, en is het groote wittige gezicht aan de ri/ier, met de prop pende volten van menschen, niet een com binatie van een Zièm en een Monl-iceUi ? Ziem in wolken en stad, Monticelli in de volten? Ge kunt zeegen dat Bauer niet zonder grootschheid is, maar een slappe grootschheid; de funtaisie dunkt me een eenvoudige nu ze eenmaal verworven is geworden maar een feit is dat de kleur van zijn schilderijen dof en als van decor is; in de meesten zijner moskeeën etc. is de lijn die de grootheid steunen moest door haar leven, flup. Er is iets illustratiefs aan sommig werk zooals het langwerpige In een oase" dat hier is; zijn vroegste etsen zijn in hun klein-heid, volheid en charme vuor mij zeker niet hut geringste wat hij maakte. -::- x * Het is mij moeilijk over een zoo dierbaar iets als mensehen-iri-schi'derijen schrijvend niet uit te weiden over wat zoo'n werk is, of niet is geest of niet. Het is mij moeilijk oin nu woorden te houden bij een tentoon stelling en niet te spreken tot u over de menschen er achter. Maar ik laat dit. Het mocht u verschrikken. Ge denkt dat de schilderijen verf zijn in schoone massaas, in schoone figuren gesteld op een doek, opeen paneel er zijn schilders, die zich schilder noemen en die dit danken en die geen. geest hebben buiten de tube en geen harts tocht buiten het hout van het penseel en die zich noemen kunstenaars, en zitten op stoelen waar andere moeten zitten en succes hebban en eer ontvangen zooals een ijdle zanger en toch, en dit is de glimlach, en toch, en dit is de pracht van het Keuwig : ze zijn niks en niks en niks van den eersten dag, en do stoelen waarop ze zitten zijn ijdel en de vlag die ze valscli dragen is ijdel. En er zijn andreu . .. Ik zou 't hebben over de tentoonstelling. 3>'i>. ':')7. Courbft. Onder eeu lucht met rosc wolken bedekt (aan den horizon voller van massa en ijler wordend naar boven; eer diep blauwe zee. Er voor strand en rots. Een stuk niet zonder grootscliheid maar de grootsch heid niet doorbeefd genoeg; liet beste gedeelte van dit natuurlijk wél geschilderd schilderij is het zand met de lijne, licht, lila schaduwen en het donkerder gedeelte dat schaduw ont vangt van de rotsen . . . Courbi't was een schilder van een gaaf heid buonder, van een harde vastheid, maar zonder ooit een grein van de diepe inelancholve die den weidscheii geesten eigen is en die voortkomt uit een meelij en een moe heid van veel doorschouwd. En toch in dit doorschouvren is een gevaar en in dit neer zitten en telkens hervatten van een gedachte, of een meening, of een verlangen; is een neiging die voor een vorm-kun-tenaar, als een schilder, gevaarlijker is dan iiog voor den musicus. Het kan zelfs een niet geringe gebeuren dat de jammer hem overvloeit en vorm vervaagt, dat de gedachte e*n schemer ronde-n doet om alles. En is zoo van de drie Marissen den intellectueelsten, den diepsten, niet ietwat gegaan? Is de schemer van het verlangen niet als een mist gaan hangen om zyn figuren en waren toch de gestalten van Matthijs niet even van gedachte en ver langen doordrongen als de vagere fantaisiën die nu zijn werk werden? -X -K -* Van Jacob Naris zijn (51) liggend figuur, (92) landschap en (93) kindje in de wieg (gesigneerd 1-o-a. J. Maris f 1868. Het liggend figuur, een zware schildering stelt voor een vrouw in zwart liggend op een sofa. Aan het hooSIeind ligt er een blauw etc. gekleurd doek over het meubel die zeer schoon ge schilderd is, zeer vol en waarvan bet blauw als email gedropen lijkt over den witten ondergrond. Links op het schilderij een tafeltje met een stilleven er op met rooie blommen van een fransche, zware, deftigheid die later bij hem 'veel ijler werd. (92) Het landschap: wat kleine boomen aan een water, grijzig; met iets van den weemoed van Matthijs er aan. Het kindje in de wieg uit '68 zal den naam van Dou doen noemen en toch in werklijkheid welk een andere man zit tr achter. I)e bekoring van dit kleine schilderijtje (met een bran lende kaars op tafel vooraan, een gemakkelijke stoel op den voorgrond en links een kijkje naar de diepte van het huis, met het voornaamste: 't kindje wakker in een teenen wieg) is immers een andere. Er is niet de nette, koele, zuiverheid van Dou maar het is al zinnelijker, hoewel vveeker, geschilderd. Het kleine kind heeft het gezicht recht naar den kijker mot heldre oogen wijd open ; half voor het gezicht hangt een waas van gaas. Als aquaiellen zijn hier de sneeuw (avond) met rosgrijze lucht, wat hutten, wat tronken een schoone waterverfteekening, en een stadsgezicht van een fijnheid die ijl is zonder zwak te zijn. Van Muhrmann, den vriend van M. Maris, een falaise en 'n Moonlight. De falaise met z'n vervoegde vorm eigentlij k beter dan de wat weeke maan nacht die evenwel niet zonder breedte en zekere nobelheid is, en voorstelt boomen aan een watertje, en aan beide zijde daarvan weiden. Poggenbeek's eenvoudige vaste studies vindt ge hier. Kasteel Radbout (111). het franschachtige," Muiderberg (een strandgezicht), de zwarte koe, en de bruine ko?, het varkenshok (uit '88). Deze schilderstukjes duiden niet op een grooten zwieri^en geest maar ze zijn zeer stellige uitingen van een fijnen, veulen, schilder. Wat bizonder treft is de reine simpelheid waarmee hij zich voor alles zette, en liet genoegen dat dit alles hem aan bracht. Een tegenstelling tot Poggenbeek, hoe wel altijd grooter, ruimer eerder, dunkt mij \\itsen. De eene aquarel No. 203 Een stadsge zicht in Amsterdam : vooraan de brug bedekt met sneeuw en dan naar de diepte de wij kende straat het voorste huis nog een muur latende zien langs de gracht, is. van een vaste opvulling vSn de ruimte en van een somber heid die niet tot levensloosheid wierd. Een schilderij gezicht op een brug over de AtrHterclainsche gracht (iu de richtingvan de gracht g'zien, en met de foutieve perspectief in de goKiijntjes die de boot rimpelt in het water) dunkt mij in zijn doodsche grootuchhcid een typeering van Witsen, iu wiens werk ,,1'ennui de pi'indre" soms zoo duidelijk is ; en wiens schilderij of aquarel alleen haar belangrijkheid 1104; verkrijgt- door door den stuggeii stand van hoogmoed, en ruimte, die er in te be speuren blijft. Van l'k RoufSfiiu een stilleven : visschen en andere voor\vurpjo.s, op tafel, een open teenen mand er bij niet op do rechtopstaande deksel een vogeltje, witte keel bij zwart lijf een aangenaam vast geschilderd werkje van Th. li<iu*.vau een studie Tronc d'Arbre 1X0. 121). Een stuk dooie boom, in zijn lengte liggend voor don kijker, met in het midden ongeveer een paar bladeren van een plant, liet schijnt of deze Kousseau ook | technisch een even machtig schilder was, als i ooit een vroegere, en het is zoo, zeker, in ' deze studie. Het is niet een ding van woiii derbaarlijke sch lonheid door een edelheid J van geest, maar het is een byzonder eerbiedl waardig ding door zijn applicatie, door zijn geen enkel vriendelijk lachje of welwillend j woord welkom gelieeten. j Onze prima-donna is vandaag een beetje j nerveus," zei Bodier, haar halt' en huif ver ontschuldigend. Wat!... nerveus... ik? Daar!" en niet i meer kracht, dan men van haar magere ge stalte zou hebben durven verwachten, vloog een sierlijk, hcoggehakt rood-leeren pantoffeltje ten eind weg door het vertrek, bijna terechtkomend op Kobert's neus. Ik ben niet zenuwachtig, maar il* verveel me gruwelijk ! Jullie denken allemaal, dat je zoo amusant bent. 't mocht wat, geen van jullie allen is amusant. God, God ! wat b*u jelui saai ! Ik hoor niets Jan oue moppen ! Geen spat nieuws. Weet niemand van jullie, nu eens iets nieuwste vertellen '.' Over een paar weken is het Pasehen, ik durf wedden, dat geen van allen er nog over gedacht heeft, wat hij mij geven zal bij die gelegenheid, 't Zal natuurlijk wel weer iets zijn, dat iedereen krijyv ; niets origineels, niets nieuws, allemaal dingen tausendmal dagewe.sen." Natuurlijk protesteerde de lieele kring van aanbidders tegen een dergelijke veronder stelling en . . . men zou wel eens bedenken . . . eens goed uit de oogen zien . . . ja, met een beetje moeite zou men wel slagen... enz. Niets was immers te veel, om liet lieve, katje" jilei/ier te doen!" Ik móet iets trachten te bedenken ... ik móet iets zien te vinden . . .," dacht Kobert Sivreux voort lureml, maar ondanks deze steeds bij hem voor den geest zwevende w-oorden, kon hij niets vinden. Eruüiein l litta had als laatste termijn paaschmaandag uitgeschreven; later inko[ mende liiildebewijzen zouden niet meer wor den aangenomen. En zoo verliepen de dagen en vergeefs kwelde Kobert zich met de vraag, wat hij tocli doen zou. Daarbij kwam nog, dat liet paasclifeest dit jaar toevallig zeer vroeg en wel einde Maart viel en dat Kobert's portomonn-üe op het eind van de maand altijd uiterst plat en schraal voorzien was. Hij zou dus, als g-een geniaal idee van iets nieuws hem mocht invallen, niet eens door een vorste lijk cadeau zijn gebrek aan vindingrijkheid kunnen goedmaken. Hot werd Paaschzondag en nog had Kobert niets bedacht. Een vaag idee van zelfmoord was bij hem opgekomen. Hoe zou het zijn, als hij een gewoon, groot chocohule-ei zond en daarin een briefje sloot van den volgenden inhoud ongeveer: . . . Mijn liefste schat. Als je deze woorden zult lezen, is hij, die ze geschreven heeft, niet meer iu het land der levenden want de wanhoop, je wen.scb niet in vervulling te hebben kunnen brengen, heeft hem den dood doen zoeken en vinden . ." Elitta zou natuurlijk diep bewogen en ontroostbaar zijn, als K dit las en hem na zijn dood pas naar waarde weten te schatten... maar, als ze nu eens niet zoo troosteloos zon zijn, als ze eens gewoonweg een beetje verdrietig... .Veen... zieli van kant maken, dat deed hij niet. Daartoe kon hij later altijd nog wel overgaan. Den eersten paaschda,' bracht Rnbert Sivreux in den huiselijken f.tinilikrirg door ; wel had hij liever bij Elitta gegeten, doch het was zulk een oude gewoonte, dat alle familieleden, klein en yrout, zich dien dag om den gemeenseliappelijken disclt ten huize van een of ander familielid idit jaar bij zijn ouders) schaarden, dat bij onmogelijk .aan deze ge woonte zich onttrekken kon. Hij was echter buitengewoon afgetrokken en zijn gelaat stond ernstig en be/.orgd, iets wat onmiddellijk de aandacht trok van zijn dame, een verre nicht, die van kind af aan met hem gespeeld en met wieii hij altijd op zeer intiemen voet omgegaan had. Ja, voor dat hij met Elitta in kennis was gekomen, had hij ha.ir wel eenigszins het hof gemaakt. Ze vroeg hem dus al heel spoedig wat hem scheelde. Niets, hoegenaamd niets, Verbeelding!'' klonk Kobert's antwoord. .,Zoo, nu je kijkt anders net als toen -we studie van ieder, détail en toch zonder scha voor liet gelieel; door de straöe, stellige manier waarop de bladeren geschilderd werden van de groene plant. Het heeft al de voornaamheid van eun oud werk, liet heeft iets van een boom van Kuysdael, maar toch voelt ge er reeds een ander eeuw in. En tot de voornaamheid van deze indruk werkt mee : het kleurgeheel dat donker is en wat bruinig, een haast zwarte achtergrond, en de grootschiieid er in; anders was de rest toch niets, niets dan ijdel werken. Bousseau (Th.) is een van de zeer weinigen die kunnen han gen naast een zeventiende eeuwer; die van even stugge geaardheid is, van zeer groote vastheid en toch met een oorspronkelijkheid. Van Jan Veth een nog al degelijk ge schilderd portret van Israëls maar in den kop niets van den schilder Israëls, Floris Verster Cineraria's (uit 91) een breed-impressionistisch werk met de rooie bloemen als eeu zware massa email van Tincelet (den, leerling van Vollon, meen ik) bloemen d ie in sommige opzichten zeer den invloed doen zien van den meester. C. H. Shannou. The Bathers 1903. Vrouwen figuren, naakt, een fond van een stuk water zich buigend als een b#ai waaraan op hun knieën eenige vrouwen zitten. Er is iets in dit werk iets, dat recht tegen ons Hol landers in gaat. En toch is het niet zonder verdienste. Het is te gebruiken als een decor maar is dan ook op z'n best. Het veronderstelt, het maken van zulke schilderijen, veel eruditie en niet alleen deze eruditie toch. Het veronderstelt een ouder cultuur dan de onze, een meer vertrouwd omgaan met de goden der Grieken, met de mythologie der Komeinen. En zulk eene die de Muze kan zien als een persoon levend, ia zeldzaam bij ons. Soms vermoedt ge dit in den dichter Boeken maar anders in wien, onder ons, tegenwoordig? En omdat naast een meeleven in onzen tijd, een anderen tijd te. kunnen voelen als reëel een soort uiting van macht is, is zulk een werk (met vele tekortkomingen) nooit kleingeestig, een beetje leeg soms en heeft in Shannon daardoor het niet te verwonderene dat het werk deco ratief wordt, niet als de vlakversiering maar als een schoorsteenstuk. Van van der Weele een studie uit vroegeren tijd, van Tholen een gezicht in den Haag, een aquarel: meisje met kraai (met fijne kleur in het kleed en de schort van 't kin 1). Van de Zwart naast een groot aantal onbelangrijker werk, eoms leelijke din gen zooals de grove koeien in de koestal, wier lichaam geen bouw meer vertoont, met enkele schilderijen waarin de ongare combi natie rood bruin-paars rood overheerscht, een schilderij als (136) koeien op don dijk en 149 (Boerenwoning) die beter zijn. Er is nog altijd het bezwaar tegen dat het zoo weinig voornaam is, dat de kracht meer in 't <mmutiiiHiMiHiM!ni!liiiii!iMmiiiii!iiuiiliiiiiimiiuiiifmiiilinutnvB 40 cents per regel. ?nnHIIIHIMMMIHIIIimHIInilMlillMIMIIHIIllllUIIIIIII Geen beter middel ter voorkoming van braakloop en Komerdiarrhee, dan de voeding van zuigelingen met KUFKKE's Kindermeel, dat bij koemelk gevoegd evenals bij de moedermelk doze in de maag tot fijnere vlokken stremt en daardoor ge makkelijker verteere wordt. De eiwitstoffen, die zich in het Kindermeel bevinden, vormen voor de ziekte- voortbrengende organismen juist een zeer onvruchtbareu voedingsbodem, zoodat zij' het kind voor braakloop vrijwaren. ECHT VICTORIAWATER. Oberlahnstein. Fourattteurs de Co ir, CHOCOLA.T-V3EN ARTIST1QUE" LE PLUS DELICIEUX CHOCOLAT POUR CROQUER. Utines a Snetk (HollanileJ. I nog op school waren en je iets doen moest, waartoe je volstrekt geen kans zag." Is het werkelijk waar ?" vroeg Kobert zich verbazend, dat zijn nichtje een zoo scherpen blik in zijn hart had weten te slaan. Xii,je slaat den spijker op den kop, en nu je het dan toch geraden hebt, misschien kun je me dan wel een raad ? ' Raad geven ? Ik jou ! en waarin dan ?'' Ik moet... ik heb... het betreft. . . het bewijzen van een beleefdheid. Ik moet iemand een paaschei zenden en nu heb ik beloofd, met iets origiueels, iets Tjizon Iers te zullen verschijnen, dat niet zoo alledaagsch is." Kii voor wie is dat d in ?" Juist kwam de knecht schoone borden geven en Robert was b'ij, dat de uitge strekte arm van den knecht hem een oogenblik onttrok aan de vragende blikken van l zijn nichtje; maar toon do bediende verder ge-gaan was, zag hij zich toch verplicht, te antwoorden. liet is voor een jonge dame, waar ik veel aan huis kom." Ah!..." Een oogenblik wierp het aardige jonge nichtje een veelzeggenden blik op hem, doch geen seconde later verdiepte ze zich in het bestndeeren van het voor haar liggend menu. Weet je niets ?" Ik bedoni al... Welke dame is het ?" Wat komt er dat nu op aan ?" O, heel veel ... Zeg me dan ten minste of ze bruin, blond of zwart, groot, klein of ! middelmatig is ?" | Kobert gaf zijn nichtje een oppervlakkige beschrijving van het katje" eu terwijl hij sprak, bleef ze onafgebroken de oogen op het menu houden. Ze keek zelfs niet eens op, toen ze zacht vroeg : Zingt ze ?" (Slot vol'jt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl