Historisch Archief 1877-1940
1419
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
fe'
William Morris. Kunst en
Maatschappij.*)
e titel van dit boek
ia «en samenvoeging
van woorden, die op
elkander passen, zou
men zeggen. Welke
bestemming kan kunst
anders hebben dan on
der 't hereik te komen van het menschdom,
aantastbaar getuigenis. Maatschappelijke
regelingen kunnen door verontachtzaming
van het leidend beginsel in
blindelingsche toepassing, of erger nog, door zelf
zuchtige overheersching van eene klasse,
verdwalen van het doel. De eene macht
is de regelrechte openbaring van het zijn,
de tweede is, ja toch secondair als uit
de vermogens van de levenswelling ont
staan, een uiterlijke, een menschelijk
aangepaste, die, hoe wijs dan ook in haar
beleid, een roerlooze is, een waan die in
zelfmisleiding verzanden kan.
dat is: de gezamenlijkheid van individuen,
die bjj de vele verhoudingen van hun
onderlinge levensaanraking voorwaarde
lijke wetten zich hebben gemaakt tot
mogelqke en vreedzame samenleving
het maatschappelijk belang. Maatschappij.
ia dttfc organisatie gevoaden en geregeld
door menschen. Ze is noodwendig tot be
houd van orde, ter bevordering van
wederkeerige aanvulling in het bestaan
derjtallooze verscheidenheden van het
Enkelleven. Maar het Enkelleven brengt in
zich zelf zijne wetten mee, tot uitzetting
van aangeboren eigenlijkheden, door de
Alle schokken in het wereldverloop en
ook in den dagelijkschen levensgang ge
schieden door botsing van deze twee ele
menten en waar ingrijpende hervormingen
kwamen in de regelingen der
geineen.Bchap, of in heersehende moraal en
boven"zinnelijke opvattingen, gingen zij uit van
het dikwijls langdurig vruchteloos zich
verzettend maar eindelijk allen tegenstand
overweldigend Enkelleven, dat zich in
zyn behoud bedreigd zag. En nieuwe
stelsels worden gezocht tot mogelijkheid
van den maatschappelijken samenhang,
tot gelukkige onderlinge uitwisseling van
WHEN ADAM DELVED
AND EVE SPAN
HOWASTHENT
GENTIEMA
natuur geschonken, die in hare bestiering
niet falen kan. De natuur blijft in haar
beschikking zich zelf altijd gelijk; de
eeuwige levenshernieuwing is haar
on
*) Vertaald door M. Hugenholtz?Zeeven
van een levensschets voorzien door Henri
Polak. Uitg. A. B. Soep. Amsterdam.
wat ieder individu van zijne geboorte mee
brengt; de regelen worden herzien der
discipline, die geen tiranny kan zijn zoo zij
in welbegrepen toepassing van haar roe
ping algemeene instemming mag ver
wachten. Zoo beschouwd kan de keuze
van het woord maatschappij duidelijk
maken wat de leidende gedachte was van
Morris bij het houden zijner lezingen,
die hij in boekvorm deed uitkomen. Het
zijn . geen abstracte beschouwingen om
trent het wezen van kunst, geen ethische
verhandelingen over het menschelijk be
vattingsvermogen van het schoone, geen
deftige esthetica de heele strekking
is: betoogen het goed recht van de kunst
om haar heilzamen invloed op het leven
der menschen, vervolgens het opeischen
van haren zegen voor alle maatschappe
lijke klassen. En de groote hiaten dan op
gemerkt in den socialenwereldstaat, gezien
van af dit standpunt, geven den
geestdriftigen artiest-socialist aanleiding het vuur
terpenen op den grooten vijand: het ka
pitalisme dat alles overheerscht, waar
door de kunst in degeneratie kwam, en
ook van dit geestelijk voedsel, voor allen
bestemd, er zooveel misdeelden zijn.
De band die ordening moet brengen in
menschelijke samenleving, schijnt niet
meer gelegd door wijs en altruïstisch
overleg, de verhoudingen der groepen
zijn scheef geworden door coöperatie van
listige ? enkelingen, die eigenlijk geen
waardig deel der menschelijkheid kunnen
heeten. Want hun drijven is gericht in
een richting, die wel genot voor de
maatschappelijkbevoorrechten aanbrengt, maar
juist hierom reeds afsluit de mogelijkheid
tot waarachtige levensvreugde. Deze, rein
in zich zelf, tracht zich te veralgemeenen
en juicht niet in binnenkamers van de
wereld, waar zooveel broeders zijn bui
tengesloten.
Het begrip kunst als kwalificatie van
schoonheidsuiting wordt bij Morris zeer
ruim opgenomen. Hij onderscheidt wel
nijvere kunsten en hoogere kunsten, maar
vereenigt toch alle vormen om ze terug
te brengen tot iedre manifestatie van
schoonheidszin, die den levensduur van
menschen zoo weldadig steunen kan, in
aanschouwing zoowel als in daad. Wan
neer, ik nadenk, zegt hij over de
doeleinden der kunst, dat wil zeggen,
waarom de menschen met moeite de
kunst aankweeken en beoefenen, dan zie
ik mij genoodzaakt te generaliseeren naar
het eenige voorbeeld der menschheid waar
van ik iets weet, dat is: mijzelf. Wan
neer ik nu naga, wat het is dat ik verlang,
dan kan ik dat geen anderen naam geven
dan geluk. Ik heb behoefte gelukkig te
zijn zoolang ik leef."
Deze behoefte is, kan men vrijelijk
zeggen, allen stervelingen eigen, maar het
bewustzijn van die natuurlijke behoefte
is velen ontzonken. Ook wel is het begrip
Geluk verward met het ondergaan van
inferieure aandoeningen, die de
gevoelszenuwen slechts kortstondig vermogen te
prikkelen en bij weerkeeren tot den
nuchteren levensstaat een zekere gewaar
wording van malaise doen ondervinden.
Het geluk is slecht dan, wanneer de
mensch in een zoodanigen staat van
zielsblijmoedigheid verkeert, dat hij in
zich zelf overtuigd is het leven waard te
zijn, van af een kalme
geestesopgeruimdheid tot aan de opperste zielsverrukking.
Aandoeningen waarin hij durend zal
herkennen ontplooiing van zijn energie en
den uitbloei van zijn innerlijkste
levensbestanddeelen. Naast de bemachtiging
van de middelen ter voldoening van zijn
stoffelijke behoeften, en ter vergemakke
lijking van . de uiterlijke lichaamsbewe
gingen, heeft hij een instinctmatig
begeeren naar ontroeringen, die hèin den
lust van te leven zullen doen gevoelen.
, Hij streeft naar ontdekking van schoon
heid, hij bemint kunstwerken. En in alle
dagelijksche handelingen van zijn leven
zal die aandrift zich openbaren, zoo hij
slechts buiten knelling van materieele
omstandigheden zijn arbeid met vrijheid
en toewijding verrichten kan, ze hem
niet tot een last is geworden, noodzake
lijk om het bestaan voort te slepen.
We nemen hier natuurlijk den norm
van de menscheid en in normale levens
omstandigheden.
Het boek is verdeeld in vijf hoofd
stukken 't zijn lezingen, zooals ik
reeds zei ?: Bouwkunst en Geschie
denis, De nijvere Kunsten, Kunst, Ver
mogen en Rijkdom, Kunst en Socia
lisme, De doeleinden der Kunst. In een
artikeltje volledig mee te deelen al wat
daarbij ter sprake komt gaat niet aan,
nog minder er nabetrachtingen over te
houden, 't Laatste lokt echter zeer aan,
want tal van in dit boek neergelegde
beschouwingen en uitspraken raken erns
tige vraagstukken, tevens zeer gecompli
ceerd, daar zij een mengeling zijn van
sociale en artistieke. Er is op terug te ko
men, er zij n veel kanten aan het onderwerp.
Zooals al gezegd werd is kunst geno
men in zijn meest uitgebreide verschij
ning, en dat is in het kader van deze
besprekingen zér passend. Aan alle
werken die bedoelen het schoone te
brengen, wordt nog te veel een voorna
men rang aangewezen, niet zoozeer naar
gehalte als wel naar aard. Een
onbeteekenend schilderij, bestemd om met zijn
gouden omlijsting te pronken in de
huizen des weigegoeden, is toch minder
een genotaanbrenger in het leven dan
een eenvoudige, deugdelijk samengestelde
en zonder wansmaak gevormde stoel.
Het eerste hoofdstuk geeft een histo
risch overzicht der
bestaansomstandigheden en arbeidsregeling van den man,
die vertegenwoordigt het nuttigste ele
ment in de samenleving: de werkman
(hier speciaal genomen als de beoefenaar
van een ambacht.) Het soort en de kwa
liteit van zijn werk verhoudt zich naar
den socialen kring waarin hij leeft, naar
de voorwaarden van de toestanden waarin
hij zijn vak beoefenen kan dat is het
leidend motief door het geheele boek
heen. Een deugdelijk stuk werk kan
slechts verwacht worden [wanneer de
maker het in nen lust tot arbeiden
verricht heeft; dat wil zeggen wanneer
hij allereerst het eigen initiatief op zijn
werk kan toepassen, wanneer hij het niet
moet uitvoeren onder druk van zorgvolle
levensomstandigheden, als hem voldoende
tijd tot ontspanning van zijn bedrijvige
gedachten, tot rust van zijn vermoeide
ledematen gegeven blijft. Onder zulke
conditie's zal hij van zelf bij hervatting
van den arbeid aan de redelijke constructie
en de soliditeit van het voorwerp, dat
hij onderhanden heeft, trachten iets toe
te voegen van zijn voldoening bij het
aanschouwen, zal hij het, na aan alle
eischen der doelmatigheid voldaan te
hebben het ook graag mooi willen zien,
aangeraakt als dooreen teedere koestering
van zijn liefde voor wat hij heeft voort
gebracht, zal hij van ervaren werkman
overgaan tot versierder, dat is kunstenaar.
In zulke gunstige omstandigheden arbeidde
de ambachtsman uit de middeleeuwen, en
met zulke gelukkige uitkomsten, de
veneratie waarmee het nageslacht hun
arbeid bewaart geeft er getuigenis van.
Hij werkte voor geen anderen mees
ter dan het publiek, hij maakte zijn waren
zelf van het begin tot het eind en ver
kocht ze zelf aan den man die ze moest
gebruiken". Het laatste door mij gecursi
veerde zinnetje was voor den bloei van
het ambacht van groot belang. Bij syste
matische afwezigheid van dezen toestand
zou een andere drijfkracht tot mensche
lijk handelen de overmacht nemen uit
louter zelfzucht: de handel. De handel
die gaandeweg trad uit de nederigheid
van zijn inferieure functie als over
drager van goederen en, alleen geleid
door zijn brute zucht naar winstbejag, zijn
stelsels ging uitbreiden in steeds vaster
organisatie, voor wie alle ideaal, alle
waarachtig levensgeluk, een waan is
kunst hoogstens een overtollig
aanhangseltje in het praktische leven ??? met zijn
alle wetten van naastenliefde bespottend
motto wat ik win moet gij verliezen".
Het winstbejag gepersonifieerd door den
Handel zooals die staat in de economi
sche verhoudingen van de samenleving,
en (hoewel in zijn ware bestemming
een onderdanige) een tyrannieke over
macht uitoefenend op alle
menschen-handelingen, die waarachtige uitwellingen
van het leven zijn, dat is de groote ver
oorzaker van het verval der kunsten (de
gemeenschappelijke kunstuiting) volgens
Morris. En wij allen wij weten het ook
wel, maar het kwaad heeft zoo vast op
alle plannen der menschen-gemeenschap
stand gevat, oefent zoo onbeschaamd
ziju demoraliseerende werking uit op alle
ontplooiïng van zuiverst menschelijk
streven, dat we er ons .haast niet meer
over verwonderen, nog min der ons er tegen
verzetten. In het dagelijksch leven wordt
de zwartlakensche jas van een makelaar
met meer veneratie bejegend dan de blauwe
kiel van een ambachtsman en wie van
de twee is het ouontbeerlijkste voor de
gemeenschap ? In enkele oogenblikken
moge ons gezond verstand in opstand
aan de geheele menschheid, slaafsch
onderdanig moet zijn aan den ander die
hetzij te lui of te onmachtig tot voort
brengen is, daar al zijn levensenergie
zich concentreert op het ne verlangen:
eigen profijt, winstbejag, dat leiden moet
tot afsnijden van alle banden der men
schelijke broederschap. Beide partijen zijn
er ongelukkig aan toe. De laatste omge
ven met een korst van grof egoïsme, wordt
ongevoelig voor alle weldadige aanraking
van het leven, stille vreugden kunnen
niet meer tot zijn ziel doordringen;
de eerste, voorbeschikt het werktuig
te zijn van de winstzucht der anderen,
die zich zijn evenmensch noemen,
heeft, nu de liefde voor zijn hand
werk hem onmogelijk is, daar hij
immer arbeidt onder jachting van het
concurreerende streven der werkgevers,
niets meer om zijn leven mee te vullen,
degenereert eveneens. Zijn idealen, zoo zij
nog een enkelen keer in zijn arbeid sporen
van uittieren vertoonen, worden dra als
nuttelooze en overdadige neigingen ge
smoord. Hij staat als een tot arbeiden
gedoemde voor zijn werkbank; te Ie veren
voor de markt zoo veel en zoo vlug
mogelijk, daartoe zijn zijn handen be
stemd. Onder zoodanige maatschappelijke
verhoudingen moet de kunst in verval
raken, betoogt Morris, en dit staat gelijk
met verdwijning van levensgeluk.
In globale trekken heb ik hiermee den
inhoud van dit boek aangegeven. Het
brengt zoo men wil,geen nieuwe waarheden
maar ze worden hier verkondigd met de
geestdriftvolle stem van een overtuigd
strijder voor een verongelijkte klasse en
voor de redding van het bedreigde element,
dat de menschheid in 't algemeen hoogste
genieting in zijn leven kan aanbrengen,
de kunst. Al zijn ook al zijn uitspraken
en gevolgtrekkingen niet zonder voorbe
houd te aanvaarden, al zou ook veel van
wat hij zegt in critische omzetting naar af
wijkende bedenkingen kunnen leiden, zijn
hoofdbewering van onwaarheid, onrecht
vaardigheid en zelfzucht bij menschelijke
arbeid en exploitatie van dien, moet als
rechtmatig worden erkend.
En dat de zaak, waarvoor hij zich als
voorvechter had gesteld, waarachtig en
diep hem ter harte ging, getuigt dat hij
ook tot de daad wou overgaan. Hij zelf,
een meester in vele ambachten en be
oefenaar van verschillende kunsten,
litterator bovendien, (leerrijk zijn in het
tweede hoofdstuk zijn beschouwingen
en uitzettingen over de techniek van
enkele nijvere kunsten) ondernam het
een inrichting te stichten tot vervaar
diging van geschilderd glas, behangsel
papier, wollen, katoenen en zijden stoffen,
tapijten, borduurwerk, meubelen en voor
werpen tot huishoudelijk gebruik. De
fabriek was gebouwd in het open veld
en de arbeiders werkten er onder zoo
danige voorwaarden fen omstandigheden,
dat de gunstige tijden van vroeger eeuwen
in herinnering werden gebracht.
Enkele versieringen uit het boek, hier
gereproduceerd, werden ontworpen door
Burne-Jones en in hout gesneden door
William Morris zelf.J De vertaling in
?v
"K/I
_j___ _ ^j
jSFTHIS IS THE PICTURE OF THE OLD
HOUSE BY THE THAMES TO WHICH
THE PEOPLE OF THIS STORYWENT^
HEREAFTER FOLLOWS THE BOOK ITx
SELF WHICH IS CALLED NEWS FROM
NOWHERE OR AN EPOCH OF REST &
lS WRITTEN BY WILLIAM MORRIS^/I»
komen tegen de monsterlijke wanver
houding, dat de voortbrenger in absolute
afhankelijkheid is van dengene, die toch,
zoover zijn minderwaardige is gelijk de
kruier, dien wij opdragen een pak tot zijn
bestemming te dragen; dat hij die kan
voortbrengen, die de roeping vervult
leeftocht, gemak en genot te verschaffen
het hollandsch moge er toe bijdragen de
denkbeelden van dezen begaafden,
ernstigmeenenden en vooral leef-begeerigen man
over sociale toestanden en hare verhouding
tot de kunst, bij ons meer te verbreiden.
W. STEENHOEF.