Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gebtraw, vrij staand aan alle kanten, met
den wel bekenden haagscben oijevaar als
wapen in de nok.
Ik vergat nog te vermelden, dat hier ook
een openbare middelbare school voor meisjes
ia gevestigd, ?waarbij zich als overal het zon
derling verschijnsel voor doet, dat meisjes,
die werkelijk iets willen leeren of zich
wenachen voor te bereiden tot een werkkring,
niet naar deze school worden gezonden, maar
op het gymnasium of op een der middelbare
scholen voor jongens zijn te vinden. Van
waar toch dit zonderlinge verschijnsel? De
cursus duurt op de meisjesschool even lang
als op de jongensschool; de bevoegdheid voor
het geven van onderwijs moet volgens de wet
voor beide soorten van scholen dezelfde zijn.
Kan het waar zijn, wat een inspecteur M. O.
mij eens meedeelde, dat op de meisjesscholen
slechts een zeer verdund grogje van middel
baar onderwijs wordt geschonken ? Dat zij bij
de autoriteiten weinig in aanzien staan, blijkt
?wel hieruit, dat het rijkssubsidie voor deze
scholen onder een conservatief ministerie
werd .ingetrokken, doch het daarop volgend
liberaal ministerie geen moed had het weer
op de begrooting te brengen.
Om tot de haagsche toestanden terug te
keeren, moet ik op enkele verschijnselen wijzen
die specifiek voor de residentie gelden. Van
overlading, die zooveel agitatie veroorzaakt,
behoeft hier geen sprake te zijn. Korte school
tijden, lange vacantieS; verhooging van
tractement zijn hier de eischen van het doceerend
personeel, zoo.als uit menig adres aan den
gesaeentenraad kan worden afgeleid. En wat
de leerlingen betreft, zij stellen heel wat
meer prijs op de vermelding in de dagbladen,
dat zij in sportwedstrijden prijzen behalen,
dan dat zy tot de eersten van de schoolklas
behooren. Wat kan men ook anders verwach
ten van dochters van burgerfamilies, die zich
met den titel van freule" laten aanspreken,
iets wat te Amsterdam zelfs bij de hoogstaande
ala onbehoorlijk wordt afgewezen.
Nog onlangs las ik in De Hollandsche Lelie
Van freule (ditmaal een heusche !) de Savornin
Lohman een ingezonden stuk, waarin moeders
gewaarschuwd worden om haar dochters niet
naar een school voor jongens te zenden ;
blijkbaar is het stuk afkomstig van een
oude juffrouw, die meespreekt over zaken,
die zij niet kan beoordeelen. Want indien
eenig gevaar in de coëducatie mocht gelegen
zijn, bestaat het veeleer voor de jongens, dan
voor de meisjes. Waar zij in hoogst zeldzame
gevallen tot moeilijkheden aanleiding gaf,
lag de oorzaak niet bij de jor gens doch bij
meisjes, die door minder goede eigenschap
pen den geregelden gang van het onderwijs
verstoorden. Dit blijkt uit alle hierover uit
gebrachte rapporten, en werd mij door ver
schillende autoriteiten bevestigd. Doch hun
eenparig oordeel luidde, dat wegens die uit
zonderingen de goede zijde niet over het hoofd
moest worden gezien, en de coëducatie van
jongens en meisjes voortreffelijke gevolgen
heeft zoowel ten opzichte van goede manieren
en zeden, als tot emulatie in de studie.
Welke zonderlinge sociale denkbeelden
onder het jeugdig vrouwelijk geslacht
heerschen, bleek mij nog onlangs op de volgende
wijze. Ik trof de dochter van een bekend
kapitalist aan, verdiept in de lectuur van
Het Volk. Verbaasd vroeg ik haar of zij
voor de daarin verkondigde denkbeelden
sympathie koesterde. O! ja" was het ant
woord, ik lees het blad geregeld met volle
instemming'". Maar" hernam ik, hoe is
daarmee uw levenswijze in overeenstemming
te brengen? immers ge geniet van alle ge
noegens van het leven ; gaat uit naar diners,
cotnedie, opera, bal en bekommert u niet
over de kosten van dit leven ; papa is er goed
voor, hij laat zijn dochter in alles begaan."
Ja, dat is heel wat anders, daarover
bekommer ik mij niet, maar die gewone dag
bladen vervelen rnü, vee' nieer voel ik mij
aangetrokken door Het Volk, dat de kapita
listische maatschappij hekelt en een nieuwen,
beteren toestand voorbereidt. Doch verlaat
mjj nu, want ik moet mij gaan kleeden voor
het diner, wij wachten twintig gasten." Met
dag freule" nam ik afscheid; doch de ironie
begreep zjj niet.
Een andermaal ontmoette ik een jonge
dame, die er zich niet weinig op verhief, dat
zij bij het eindexamen der hoogere burger
school voor meisjes de hoogste cijfers voor
de vreemde talen en hare litteratuur had
behaald. Maar toen ik haar met een aanhaling
uit Goéthe's Faust geluk wenschte, begreep
zij mij niet. Wel wist zij nog precies in
welke jaren de dichter was geboren en ge
storven, welke werken hij had geschreven,
maar Faust" had zij nooit gelezen. Evenmin
Nathan der Weise" van Lessing, wiens ge
boorte- en sterftejaar weer accuraat werden
opgezegd, en toen ik zinspeelde op het
dignug, dignus est intraré" bleek dat zij
ook van Molière~hooit iets had gelezen. Ik
raadde haar aan, nu zij meer tijd had, met
de genoemde werken als een onuitputtelijke
bron van ontwikkeling des geestes kennis te
maken, doch met minachting wees zij dit af,
veel liever toch las zij de romans uit de
feuilletons der dagbladen ! Daarbij had zij
weinig tijd voor lectuur over, want zij was
lid geworden eener tennisclub aan de Bataaf,
en moest er nu dagelijks eenige uren heen.
Waarlijk, indien men hier een vereeniging
tegen overlading wil vestigen, behoeft zij niet
gericht te zijn tegen de studie; veeleer kan
zij nuttig werken, door zich te wenden tegen
de sport!
SEXIOR.
?MiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiimiHiiiiH ..... iiiiiiniiiiniii
Sociale,
Geflwongen wi
Reeds sedert lange jaren hebben de
Inspecteurs van den Arbeid gewezen op het
steeds voortwoekerend kwaad van den
gedwongen winkelnering en meer dan eens
is de wensch uitgesproken, dat de wetgever
toch eindelijk eens ingrijpe. Ook in de
.-Tweede Kamer is dit vraagstuk ter sprake
geweest, ja, zelfs is er een wetvoorstel om
het kwaad te beteugelen in behandeling ge
komen. Edoch om redenen voor een groot
deel buiten het wetsvoorstel zelf gelegen,
maar gelegen in den persoon van den voor
stellen, den heer Domela Nieuwenhuis, is
dit voorstel naar de snippermand verwezen.
Dit is te betreuren, daar het truck-systeeui
verderfelijk voor den arbeider moet genoemd
worden.
Aan het stelsel kleven voornamelijk twee
nadeelen, die in het oog springen. In de
eerste plaats heeft het stelsel ten gevolge,
een directe inkorting van het loon, daar de
patroon-winkelier zijne waren in den regel
hooger geprijsd heeft dan elders. Hetzij
het loon geheel in winkel waren wordt uit
gekeerd, hetzij gedeeltelijk of de arbeiders
direct of'indirect gedwongen werden hunne
inkoopen bij den patroon-winkelier te doen,
in alle gevallen boeten de arbeiders een
deel van hun loon in ten voordeele van de
patroons.
In de tweede plaats is het stelsel van de
gedwongen winkelnering in flagranten strijd
met den tegenwoordigen tijdgeest. Terwijl
het onder de arbeiders overal gist om zich
te organiseeren en hunne zelfstandigheid te
verhoogen, werkt het bedoelde stelsel als
een domper, daar de zelfstandigheid daarbij
te loor gaat. Immers hoe kan het ook
anders ? Wij zien toch geschieden, dat de
patroons-winkeliers in tijden van slapte en
werkeloosheid aan hunne arbeiders-klanten
borgen en men weet het, een schuldenaar
is niet meer een onaf hankelijk mensch. Op
deze wijze worden de arbeiders met handen
en voeten aan de patroons gebonden. Zoo
vertelt de Inspecteur van den Arbeid in
de 9de inspectie, dat in de venen het loon
nimmer wordt uitbetaald, doch alles wat
men noodig heeft, gekocht moet worden bij
den werkgever. Zelfs goederen, welke de
werkgever niet in zijn winkel voorradig
had, mocht de arbeider niet koop: n in
een anderen winkel. Dergelijke goederen
als kachels, kleedingstukken enz.,
werdenden arbeider eveneens door zijn werkgever
geleverd. Eens in 't jaar werd dan uitge
rekend of en zoo ja hoeveel er over
bleef dan wol of er te kort was. Door het
verspreid liggen der venen kwam het voor,
dat eerie vrouw meer dan een uur moest
loopen om datgene te halen, wat zij bijna
naast de deur had kunnen koopen, als zij
geld in huis had gehad en vrij ware ge
weest om te koopen, waar zij wilde".
In het jongste nummer van het tijdschrift
van het Centraal Bureau voor de Htatistiek
komen belangrijke gegevens betreffende de
gedwongen winkelnering voor. Daaruit
blijkt, dat hot stelsel in de confectiebedrij
ven te Amsterdam en te Groningen in zoo
verre voorkomt, dat de werklieden bij
sommige patroons hunne fournituren moe
ten koopen. Gelukkig is het nadeel hierbij
niet groot. In Tilburg wordt een enkele
maal geklaagd in de wolindustrie, dat de
meesterknecht een winkel houdt en dat hij
de arbeiders, die in zijn winkel koopen,
ook in de fabriek begunstigt.
Geheel anders en in erge mate ongezond
zijn de toestanden in de katoen- en tapijt
industrie te Laren en in het
schoonmakersbedrijf in \Vaalwijk e. a. In de/e plaatsen
bloeit het stelsel welig. De Kamer van
Arbeid te Hilversum wijst dan ook met
nadruk op het stelsel, hoe verderttijk dit
niet alleen is voor de arbeiders zelf', maar
hoe het ook een nadeeligen invloed uit
oefent pp de Hilversumsthe tapijtindustrie,
aangezien de fabrikanten te Laren hunne
producten altijd iets goedkooper kunnen
aanbieden dan die te Hilversum, daar zij
een groote bijverdienste bezitten in hunne
winkels.
Zeer verdienstelijk heeft zich gemaakt
de Kamer van Arbeid voor liet
schoonmakersbedrijf te Waalwijk waar zij een
uitgebreid onderzoek heeft ingesteld naar
de in haar gebied voorkomende winkel
nering waartoe zij inlichtingen inwon bij
1280 werklieden in dienst van 210 patroons.
De Kamer stelde bij haar onderzoek aan
alle werklieden de volgende vier vragen :
1. Is winkelnering rechtstreeks verplicht?
2. Zoo niet, wordt dan geen zijdelingsche
dwang uitgeoefend 'i
3. Welk gedeelte van het loon wordt
besteed ?
4. Zijn de prijzen concurreerend, vooral
wat de eerste levensbehoeften betreft?
Uit den door de Kamer opgemaakten staat
blijkt, dat voor 89 werklieden de winkel
nering rechtstreeks verplicht was, voor 1092
echter werd er zijdelings dwang uitgeoe
fend. Als men nu weet, dat onder
zijdelingschen dwang verstaan wordt, dat de
werkman in naam vrij is zijne waren te
koopen waar hij wil, maar dat hij inderdaad
genoodzaakt is dit bij zijn patroon te doen,
daar anders zeer spoedig ontslag uit zijn
betrekking zou volgen, dan begrijpt men,
dat zijdelingsche dwang voor den arbeider
even erg is als rechtstreeksche.
Op vraag 3 luidt het antwoord, dat door
324 werklieden 1/8?1/3 gedeelte van het
loon, door 764 werklieden 1/2?4,5 en door
93 werklieden al het loon besteed werd voor
aankoop van benoodigdheden in de aan
gewezen winkels.
Uit deze cijfers behoeft nog volstrekt niet
het verderflijke van het stelsel te blijken,
indien maar d e voor de winkel waren besteede
prijzen concurreerend genoemd kunnen
worden. Dit is echter lang niet het geval,
integendeel. Slechts in 143 gevallen waren
de prijzen gelijk aan die van vrije winkels,
in 202 gevallen beliepen de prijzen 5?10
pCt., in C62 gevallen 10?25 pCt. en in 176
gevallen 25?50 pCt. boven den gewonen
wirtkelprijs. Van eenige artikelen waren de
prijzen somtijds nog hooger. Dit geldt vooral
schoenmakersbenoodigdheden; zoo kwamen
ter kennis van de Kamer meerdere geval
len, dat bij den verkoop van teks" een
winst werd genomen van bijna 200 pCt.
In Kaatsheuvel betalen de werklieden
bijna algemeen 13?20 pCt. meer voor het
brood bij den patroon clan bij den bakker,
in sommige gevallen 5 pCt. meer. De patroon
geniet bovendien dikwijls nog ongeveer 2
pCt. korting en betaalt in den regel met
wissels. Hierdoor ontstaat het gevaar, dat
de verdienste voor den bakker zoo gering
wordt, dat hij voor de knechts brood van
onvoldoend gewicht en slechte kwaliteit
bakt.
De Kamer verklaart met volle overtui
ging, dat het kwaail als een parasiet op
op de industrie voortwoekert" en acht het
zeer wenschelijk het kwaad niet alleen in
zijn voortgang te stuiten, maar zoo mogelijk
geheel uit te roeien.
Het schijnt evenwel, dat van particuliere
zijde niet veel vermag. Blijkens het jongste
verslag van den inspecteur van den arbeid
in de eerste inspectie zijn in de Langstraat
pogingen aangewend om door het stichten
van een coöperatieve verbruiksvereoniging
de gedwongen winkelnering te koeren;
deze pogingen evenwel stuitten af ten deelo
op gebrek aan samenwerking van de be
langhebbenden, ten deele op den invloed
van hen, die direct of indirect uit de ge
dwongen winkelnering voordeel trekken.
Het wil mij voorkomen, dat deze beide
redenen ook een beletsel zullen zijn voor
.de toepassing van een in het verslag van
den inspecteur in de 4e inspectie genoemd
middel, n.l. dat men te Laren een
goedkoopen kruidenierswinkel zou openen waar
tegen de patroons niet zouden kunnen
concurreeren. Ik geloof evenwel, dat de pa
troons honderd en een middelen zullen
weten te bedenken om hunno arbeiders af
te houden van hetkoopenin de goedkoopen
winkel, desnoods zullen zij met ontslag
dreigen. De inspecteur zelf gevoelt dat,
daar hij aandringt op ingrijpen van den
wetgever.
Nu dient billijkheidshalve hier gezegd
te worden, dat op de patroons niet altijd
rust do verantwoordelijkheid voor het voort
bestaan van het stelsel. Immers dikwijls is
de winkelnering de kurk waarop de
industrie drijft. Zoo althans is het in Waal
wijk c. a. waar de winkel voor den patroon
een bron van grootere inkomsten is dan
het sehoeumakersbedrijf. De patroons zijn
dus gedwongen den winkel aan te houden,
willen zij zelf niet te gronde gaan. Deze
omstandigheid maakt een regeling moeilijk.
De Kamer van Arbeid voor het
schoenmakorsbedrijf te Waalwijk is dan ook hui
verig voor een ruw ingrijpen in den be
ginne en daarom stelt zij voor eerst alles
te beproeven, alvorens wordt overgegaan
tot den uitersten maatregel, het absoluut
verbod. Behalve dat zij den broodverkoop
onmiddellijk geheel wil verbieden en wil
bepaald zien, dat het door den werkman
verdiend loon hem in contanten wordt uit
gekeerd, wenscht zij controle uit te oefenen
op de prijzen der winkel waren door het bij
algemeenen maatregel vaststellen van een
lijst waarop de prijzen van sommige arti
kelen vermeld staan. De betrokken Kamer
of met hare medewerking een hoogere
autoriteit moeten dan om de drie maanden
de prijslijsten herzien of zoo dikwijls als
daartoe aanleiding mocht bestaan.
Deze oflk'iecle prijszetting lacht mij even
wel nog niet toe. Ik geloof dat daaruit tal
van moeilijkheden zullen rijzen. Vrij spoedg
zal blijken, dat een offi ,-ioele taxatie der
winkelwaren een onmogelijkheid is, dat men
in verband met de ifiialiteit der waren, hier
den prijs te hoog daar te laag heeft irosteld.
De klachten zullen niet weinig talrijk zijn.
Daarbij komt het gevaar, dat er naast
deze officieole prijszettingen zullen ontstaan
niet ofh'cieele noteeringen, die in de practijk
gangbaar zullen zijn. De werklieden toch
zijn niet tegelijk met het invoeren dor
prijslijsten zelfstandig geworden en goed
georganiseerd. Do patroons zullen dus nog
volkomen vat op hen hebben en hen ge
makkelijk er toe brengen of de waren inder
daad voor hongeren prijs te ontvangen clan
genoteerd staat, of bij aanneming van de
officieelc prijzen, het loon te laten inkorten.
Dan zal de vaststelling van den prijs geen
effect sorteeren. In tegenstelling met de
Kamer meen ik, dat er geen betere ver
houding tusschen patroons en werklieden
zal ontstaan.
De Kamer evenwel schijnt zelf
eenigermate te twijfelen aan de deugdelijkheid van
den door haar aanbevolen maatregel. Immers
wij lezen: Mocht na de invoering van maat
regelen als boven door do kamer aangegeven,
na verloop van eenige tijd blijken, dat
daardoor geen afdoende verbetering van
den toestand kan worden verkregen, dan
diende in overweging te worden genomen,
de winkelnoering geheel te verbieden, zij
het ook, dat een zoodanig verbod aanvan
kelijk wellicht ernstige gevolgen zou heb
ben". Waar ik van meening ben, dat de
voorgestane maatregel geen afdoende ver
betering zal brengen en de bron zal worden
van tal van moeilijkheden, wil ik den proef
niet nemen, maar onmiddellijk overgaan
tot het nemen van den radicale maatregel:
aiijeliecl rcrl/od van ij&hconqen wiitkelnerimj.
Met de Kamer geloof ik, dat de daaraan
verbonden nadeelen langzamerhand zullen
verdwijnen en voor zoover de werkloosheid
betreft, misschien betrekkelijk spoedig.
Halve maatregelen zullen in deze niets
geven; men moet het kwaad in den wortel
aantasten.
Kampen. Mr. dr. H. R. YKI.DMAX.
Be bewepg.
7> Bcirpying, algemeou tijdschrift
voor letteren, kunst, wetenschap
en staatkunde, onder redactie van
Ar.itKKT VERWET.''
Te beginnen met l Januari 1905 zal
bij "\V. Vcrsluys een Maandschrift ver
schijnen onder bovenstaanden titel.
Dool en streven van dit tijdschrift wor
den in oen prospectus, waarin het aan
staand einde van de Ticiiifit/xtt' Eeittr
wordt aangekondigd, door den redacteur
uiteengezet.
Wij laten deze inleiding- van het nieuwe
maandschrift hier in hoofdzaak volgen:
Tien jaar lang heb ik het geluk gehad in
een wenschelijk bondgenootschap het ver
schijnen vereerd te zien van een tijdschrift
dat, in werkelijk breeden zin, het orgaan was
van een geestelijke beweging.
Nu door de ne partij gemeend wordt dat
die beweging geëindigd is en zij den tijd ge
komen acht om door deelneming aan andere
tijdschriften te toonen dat er, naar hare mee
ning, tusschen die tijdschriften en het tijd
schrift van de beweging geen onderscheid
meer bestaat, nu is het voor de andere partij,
de onveranderd geblevene, oen droevige maar
noodzakelijke plicht geworden het eens zoo
schoone bondgenoodschap te doen eindigen,
en het zoo nadrukkelijk mogelijk uit te spre
ken dat de beweging nog leeft.
Dit is de reden waarom de overeenkomst,
tengevolge waarvan eerst het
T-wennaandelijkxch Tijdschrift en daarna J)f. A'-Vc Eeuv:
werden uitgegeven, tegen het volgende jaar
ontbonden is, en tegelijk met het ophouden
van de gezamenlijke uitgaaf een nieuwe onder
den naam De Beweging door mij begonnen
wordt."
Na uiteengezet te hebben, wat wij onder
geestelijke beweging hebben te verstaan, nl.
levensbeweging, beschouwd niet in haar
lichamelijk voorkomen, maar in haar gees
telijken aard," wordt als volgt de geestelijke
beweging geschetst van onzen tijd.
Geestelijke beweging is levensbeweging.
En de heele geschiedenis van de menschheid
zou kunnen beschreven worden als de wer
kingen van n geest die in alle gebeurte
nissen, daden en woorden tot uiting komt.
Maar du kan niet het doel van een tijd
schrift zijn.
Niet de geschiedenis van de menschheid
maar die van eigen tijd tracht het in zijn
bladen vast te houden; niet de geestelijke
beweging in het algemeen, maar de ne
bizondere geestelijke beweging die van dien
tijd het wezen is.
Terwille van ne Geestelijke Beweging
wordt dit Tijdschrift door mij opgericht en
over deze beweging, die het wezen van onzen
tijd is, loopt dit ons onderhoud.
Tueii het in 1815 begonnen tijdperk, dat
er een van nationale idealen geweest was,
omstreeks 1800 ten einde liep, vertoonden
zich al spoedig algemeener bedoelingen. De
geestdrift voor een vaderlandsch verleden,
die in bijna alle staten van Europa had
doorgewerkt en als laatste daad nog iu 1870
het Duitsche Kijk zou stichten, begon ver
vangen te worden door droomen en uit
zichten waaruit het vaderlandse hèverdwenen
was. Het is niet noodig dat ik hier de
geschiedenis van Europa schrijf: er zou uit blij
ken dat in die jaren niet het leven in het land,
maar het verkeer met het buitenland
hoofdzaai weid, en dat dit overal viel op te mer
ken, stoffelijk zoowel als geestelijk.
Ook bij ons ziet men in die jaren, in poëzie
eu proza, in gedachte en kunst, iii nijverheid
en arbeidersbeweging dien overgang plaats
hebben ....
In de nieuwere eeuwen zijn dit de twee
bebeerscbende machten: het Vaderland eii
de Menschheid. Eike op haar beurt is mid
delpunt en bewaart een tijd haar meester
schap over alle verschijnselen. Dan draagt
zij het over aan de andere. Als Jacques Perk
zijn Mathilde schrijft, geïnspireerd op Dante,
zooals ook reeds Potgieters Florence, zoo
als ook reeds si n t s '(10 Kossetti's Prae-rafa
litisme, dan is in de Natuur-idee die hij
belichaamde, zoowel als in het navolgen van
dien dertiende-eeuwer, een treden uit de
vaderlandsche sfeer, eu in een algemeenere,
een grijpen naar dat wat buiten en boven
nationaliteiten een rnenscheiijkc verstand
houding schonk. De beweging van
vaderkmdluo/.e menschclijkhe^d, die stoit'elijk en gees
telijk, de volken van Europa heeft aangegrepen,
is ook in Nederland, en is als Geestelijke
Beweging aan het woord gekomen in Jacques
Perk.
Dit is de beweging waarvan ik spreken
wou. Een ideaal van mensclielijklieid verving
het ideaal van den vaderlander. Zoodra de
beweging in De Xieuwe Gids haar orgaan had,
bleek het, dat niet alleen dichters, maar ver
schillende soorten van schrijvers dit ideaal
in zich droegen. Ook turistenaars, ook mannen
van wetenschap, wijsbegeerte eu staatkunde
uitten nieuwe ver Dichtingen, denkbeelden
en meeningen. Hierdoor werd bevestigd dat
de nieuwe Ie ven ?be»e;;ing, die naar het inter
nationale, welke sints geruimeu tijd ook stof
felijk waarneembaar werd, haar geestelijk
karakter ging bewurt maken ; dat er dus
inderdaad van een Geestelijke Beweging
sprake mocht zijn.
Van het begin af heeft De Nieuwe Gids
alle verwante elementen aangetrokken, en
het duidelijk gemaakt, dat niet de eigenschap
van dezen of genen schrijver, maar dat wat
zij allen gemeen hadden, het krachtige en
blijvende van het tijdschrift was. Te grooter
de tegenslag toen do leiders zelf van
bet tijdschrift die waarheid vergaten en
in zelfvereering de gemeenschappelijke schep
ping verwoestten en vernietigden. Dat was
voor de Beweging het gevaarlijkste oogenblik,
toen de bindende kracht van haar orgaan
een afstootende geworden was, en er gevaar
bestond dat alle meewerkende machten, uit
elkair geslagen, den weg tot elkaar verliezen
zouden.
In dat oogenblik werd het Ticeemaandel:jksch
Tijdfclrijt opgericht.
Langzamerhand is een schaar van schrijvers
samengekomen, die in JJe XXe Kauw haar
maandschrift heeft. En tot behoud en uit
breiding van hun gemeenschap is het dat
ik in een nieuwe uitgaaf de oude samen
werking wensch voort te zetten, nu het blijkt
dat een van de leiders hun zaak verlaat.
ledere beweging heeft haar hoogten en
laagten, en de boog van haar aanloop is
anders dan de rustige breedte van "haar
uitdeining. In de jaren 18U4 tot 1U04 is schijn
baar niets te bespeuren van die eenheid die
in de eerste A'tittfre-G'tds-jaren zoo doorslaand
merkbaar was; integendeel schijnen de mede
werkers van Twet'maandelijksch Tijdschrift en
Twintigste Eeuw ongewoon uiteenloopend : het
bij elkander brengen van de meest verschil
lende persoonlijkheden fvordt nagestreefd, het
tegenover elkaar plaatsen van afwijkende
meeuingen wordt haast een systeem. Maar
let eens op het volgende: Er is in Noord
en Zuid-Nederland geen enkel dichter dien
wij begeeren die zich niet bij ons heeft ge
schaard ; er is geen schakeering van proza
waarop wij prijs stelden of we gaven er
proeven van. Dit is een eenheid, die daarin
bestaat dat die hoogste geestelijke krachten
die de poëzie en het proza zijn hun richting
naar ons toenamen, ons tijdschrift zochten
als hun middelpunt. Arerder: rondom deze
reeks van ouderen en jongeren want zelfs
de beste schrijvers van het voorbereidend
tijdschrift De Manier verschenen, eu zelfs de
jongsten van de jongeren komen opdagen
bewegen zich de verdedigers van denk
beelden en meeningen, de moest verschil
lende, maar zie hoe ze tot een vrijheid,
zelfs van strijd met elkander geraken,
en toch niet het tijdschrift verlaten waarin
ze allen welkom zijn. Een band van een
heid is dit, dien zo dulden omdat ze hem
liefhebben, eu liefhebben omdat elk er de
sterkende kracht van voelt. Dit voor de
medewerking; ? en het gevolg ? Het gevolg
is, dat hoe langer hoe meer en door de meest
verschillende pennen, alle belangrijke vragen
behandeld worden, en elke gedachtcii-groep
zich aflijnt tegen een andere. Geen enkele
die ertoe komt tyran te zijn, geen enkele ook
die zich niet in vollen vrijen weerstand ont
wikkelen kan. In verkeer en verweer open
baart zich het leven van onzen tijd. in gees
telijke verschijning, en inderdaad als een
beweging, maar als de beweging die ie is:
een in voortgang strijdende.
Zóó is de beweging van die tien jaren, die
door de verscheidenheid van haar samen
stellende krachten haar eenheid niet zoo
duidelijk toonde als de enkelvoudige van
het voorafgegane tijdperk, maar die daarom
toch niet minder wezenlijk een eenheid was.
Heeft de Beweging deze eenhtid van
strijdende krachten tot stand gebracht opdat
nu verder die krachten haar weer zouden
loslaten en elk voor zich opgaan in den
breeden poel van tijdgenootelijke meeningen,
waarin geen strooming, geeii beweging is?
Ik geloof het niet. -.
Integendeel wil het mij voorkomen dat de
Geestelijke Beweging, in onze jeugd onbewust
aan het licht gekomen, en die daarna in
weerstrijd en voortgang tot bewust/.ijn van
zichzelf geraakt is, in de nu komende jaren
welbewust en doel-verzekerd een taak te
vervullen heeft.
Wanneer men, de laatste vijfentwintig jaar,
heeft waargenomen in welk een bedrijvigheid,
in welk een koorts gaandeweg ons volk, zoo
goed als de bevolking van omliggende landen
geraakt is, dan vindt ineii het begrijpelijk
dat een krachtig geestelijk leven, evenzeer
als een daaraan overeenkomstig stoffelijk,
tegenwoordig orde en leiding noodig heeft.
De uitingen van geestesleven zijn niet ver
eenzaamd, zijn niet verwilderd: altijd nog
heeft de Beweging ze bij elkander gehouden;
maar vergeet niet dat de mogelijkheid van
vereenzaming en verwildering nu, meer dan
ooit-bestaat.
En wat staat tegenover deze mogelijke
ontbinding?
De Beweging, het besef dat wij allen
in eenzelfde beweging begrepen zijn, de
mogelijkheid om ondanks den ouderlingen
strijd van alle dagen zich vereenigd te VIL den
in gevoelens en voorstellingen die de ge
meenschappelijke uiting zijn van den groeien
den tij 1.
Maar die gevoelens en voorstellingen, uiting
van het gemeenschappelijke leven, die zijn
immers wat wij de Geestelijke Beweging v in
onzen tijd noemen, die z'jn immers de orde
en de leiding waaraan de verwarrende veel
vuldigheid van dim tijd zich gaarne bindt?
Hoe verwarrend schijnbaar is bet
beeld dat ons land geeft, alleen al in zijn
politieken strijd. De twee groepen die elk
voor zich een vaderlindsch ideaal na-treefden,
eu iu \vkr strijd do voortgang bestond van
de jaren vóór 1870 Liberalen en Calvi
nisten, meen ik bestaan nóg. Zij hebben
geen groot dichter meer, geen groot geschied
schrijver, geen groot staatsman, alleen een
enkel talentvol journalist en -chrijvtr nog,
laa'ste van het geslacht dat na Huet kwam.
Hun machtsorde is omgekeerd De Liberalen
die in alles de meerderen waren hebben zich
uitgeleefd de geestelijk-mindoren, maar
die meer hou-vast hadden aan de
behoudzucht van de bevolking, konden nu opkomen
en door zwaarte een evenwicht handhaven
dat door spankraeht bezwijken zou. Maar
meer dan een voortgaiigloos plankpewip. poel
in poel uit, kan bun schommelspel niet te
weeg brengen. Tegenover hen beide evenwel,
waartegenover zij beide vereenigd zijn, de
groep die met bewustzijn van do richting
waarin de groei van ons leven gaat, en wan
hopend aan de gezeten bevolkingen, nieuwe
scharen van belanghebbenden in den strijd
brengt, wien ze hun ideaal in de toekomst
wijst. Zonder twijfel is deze laatste in de
politiek wat anderen in de wijsbegeerte,
anderen iii de kunstf anderen in de poëzie.
wetenschap of studie zijn: de onmiddellijke
vertegenwoordigster van deze onze Geeste
lijke Beweging, de bewuste Geest die orde
en leiding geeft. Maar ga eens na in hoevee!
schakeeriugen de Beweging die in hen bewust
werd tot zelfs de geesten doorspeelt vaii
degenen die hun het meest vijandig zijn. Ga
eens na hoe deze onze Geestelijke Beweging
die slechts volkomen schijnt te leven in
weinig personen, nu al de heele maatschappij
van ons land doortrokken heeft.
Dit is de macht van de Geestelijke Bewe
ging ook over het meest verscheidene: het
feit dat wij allen gelijk-levenden zijn maakt
ons gevoelig voor wat de bewuste onder ons
over dat leven uit.
Ja, ik ga verder: meer dan de voorstel
lingen, die verscheiden zijn, is ons die
levensgelijkheid.
Tegelijk leven wij een leven dat in velen
deele hetzelfde is. De richting van dat leven
wordt door ons meegemaakt. De richting
van dat leven in onzen geest bewust geworden
en uitgesproken, dat is de Geestelijke Be
weging zooals ze in ons werkzaam is. Ondanks
alle verschil déze gemeenschap: dat de Gees
telijke Beweging die de richting van onzen
tijd is, aan al onze gedachten orde en leiding
geeft.
Deze orde, deze leiding wensch ik dat dit
tijdschrift geven zal.
Elk voor zich moge toezien dat hij, voor
zoover de Geest van onzen tijd in hem
beweegt, dien dienstbaar stelle aan de be
weging die hemzelf en ons allen sterken
moet. Mijn plicht is het te zorgen dat de
gelegenheid daartoe aanwezig is.
Overzien wij de tijdschriften in het land,
dan zien wij er die de traditie van vroeger
met geenszins de vroegere krachten trachten
voort te zetten; anderen die een gemiddelde
van behoud zoeken tusschen de weerzijdsche
strijdenden. Weer anderen van alleen weten
schappelijke of leerstellige beteekenis. Van
de tijdschriften zonder doel dan afleiding
spreek ik niet. Naast deze is er alle reden
dat een tijdschrift voortbestaat dat boven
gedeeltelijke en tijdelijke bedoelingen aan de
Geestelijke Beweging vau onzen tijd uiting
geeft.
Als men de voorreden voor dichtbundels
onder onze Kepubliek doorleest, dan ia het
haast regel den lof te lezen van de Dichtkunst.
die hoogste uiting van geestelijk leven is.
Na dien tijd is de bewondering afgenomen.
Kunst en gedachte werden voor een
verfrisschende toespijs aangezien bij den steviger
maaltijd van meer baat gevende bedrijvigheid.
Doch, om billijk te zijn, bij ons leven zagen
we verbetering. Gedachte en kunst worden
door sommigen werkelijk erkend in de groot
heid en waarde die ze hebben voor de houding
van het leven. Het besef daarvan hoe langer
hoe meer te doen doordringen kan het gevolg
van het verschijnen van ons tijdschrift zijn.
Het zal dan voor zijn deel ertoe hebben bij
gedragen bet eindige streven van onze
tij.'igenooten een richting te geven naar het
oneindige.