De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 11 september pagina 3

11 september 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. gebtraw, vrij staand aan alle kanten, met den wel bekenden haagscben oijevaar als wapen in de nok. Ik vergat nog te vermelden, dat hier ook een openbare middelbare school voor meisjes ia gevestigd, ?waarbij zich als overal het zon derling verschijnsel voor doet, dat meisjes, die werkelijk iets willen leeren of zich wenachen voor te bereiden tot een werkkring, niet naar deze school worden gezonden, maar op het gymnasium of op een der middelbare scholen voor jongens zijn te vinden. Van waar toch dit zonderlinge verschijnsel? De cursus duurt op de meisjesschool even lang als op de jongensschool; de bevoegdheid voor het geven van onderwijs moet volgens de wet voor beide soorten van scholen dezelfde zijn. Kan het waar zijn, wat een inspecteur M. O. mij eens meedeelde, dat op de meisjesscholen slechts een zeer verdund grogje van middel baar onderwijs wordt geschonken ? Dat zij bij de autoriteiten weinig in aanzien staan, blijkt ?wel hieruit, dat het rijkssubsidie voor deze scholen onder een conservatief ministerie werd .ingetrokken, doch het daarop volgend liberaal ministerie geen moed had het weer op de begrooting te brengen. Om tot de haagsche toestanden terug te keeren, moet ik op enkele verschijnselen wijzen die specifiek voor de residentie gelden. Van overlading, die zooveel agitatie veroorzaakt, behoeft hier geen sprake te zijn. Korte school tijden, lange vacantieS; verhooging van tractement zijn hier de eischen van het doceerend personeel, zoo.als uit menig adres aan den gesaeentenraad kan worden afgeleid. En wat de leerlingen betreft, zij stellen heel wat meer prijs op de vermelding in de dagbladen, dat zij in sportwedstrijden prijzen behalen, dan dat zy tot de eersten van de schoolklas behooren. Wat kan men ook anders verwach ten van dochters van burgerfamilies, die zich met den titel van freule" laten aanspreken, iets wat te Amsterdam zelfs bij de hoogstaande ala onbehoorlijk wordt afgewezen. Nog onlangs las ik in De Hollandsche Lelie Van freule (ditmaal een heusche !) de Savornin Lohman een ingezonden stuk, waarin moeders gewaarschuwd worden om haar dochters niet naar een school voor jongens te zenden ; blijkbaar is het stuk afkomstig van een oude juffrouw, die meespreekt over zaken, die zij niet kan beoordeelen. Want indien eenig gevaar in de coëducatie mocht gelegen zijn, bestaat het veeleer voor de jongens, dan voor de meisjes. Waar zij in hoogst zeldzame gevallen tot moeilijkheden aanleiding gaf, lag de oorzaak niet bij de jor gens doch bij meisjes, die door minder goede eigenschap pen den geregelden gang van het onderwijs verstoorden. Dit blijkt uit alle hierover uit gebrachte rapporten, en werd mij door ver schillende autoriteiten bevestigd. Doch hun eenparig oordeel luidde, dat wegens die uit zonderingen de goede zijde niet over het hoofd moest worden gezien, en de coëducatie van jongens en meisjes voortreffelijke gevolgen heeft zoowel ten opzichte van goede manieren en zeden, als tot emulatie in de studie. Welke zonderlinge sociale denkbeelden onder het jeugdig vrouwelijk geslacht heerschen, bleek mij nog onlangs op de volgende wijze. Ik trof de dochter van een bekend kapitalist aan, verdiept in de lectuur van Het Volk. Verbaasd vroeg ik haar of zij voor de daarin verkondigde denkbeelden sympathie koesterde. O! ja" was het ant woord, ik lees het blad geregeld met volle instemming'". Maar" hernam ik, hoe is daarmee uw levenswijze in overeenstemming te brengen? immers ge geniet van alle ge noegens van het leven ; gaat uit naar diners, cotnedie, opera, bal en bekommert u niet over de kosten van dit leven ; papa is er goed voor, hij laat zijn dochter in alles begaan." Ja, dat is heel wat anders, daarover bekommer ik mij niet, maar die gewone dag bladen vervelen rnü, vee' nieer voel ik mij aangetrokken door Het Volk, dat de kapita listische maatschappij hekelt en een nieuwen, beteren toestand voorbereidt. Doch verlaat mjj nu, want ik moet mij gaan kleeden voor het diner, wij wachten twintig gasten." Met dag freule" nam ik afscheid; doch de ironie begreep zjj niet. Een andermaal ontmoette ik een jonge dame, die er zich niet weinig op verhief, dat zij bij het eindexamen der hoogere burger school voor meisjes de hoogste cijfers voor de vreemde talen en hare litteratuur had behaald. Maar toen ik haar met een aanhaling uit Goéthe's Faust geluk wenschte, begreep zij mij niet. Wel wist zij nog precies in welke jaren de dichter was geboren en ge storven, welke werken hij had geschreven, maar Faust" had zij nooit gelezen. Evenmin Nathan der Weise" van Lessing, wiens ge boorte- en sterftejaar weer accuraat werden opgezegd, en toen ik zinspeelde op het dignug, dignus est intraré" bleek dat zij ook van Molière~hooit iets had gelezen. Ik raadde haar aan, nu zij meer tijd had, met de genoemde werken als een onuitputtelijke bron van ontwikkeling des geestes kennis te maken, doch met minachting wees zij dit af, veel liever toch las zij de romans uit de feuilletons der dagbladen ! Daarbij had zij weinig tijd voor lectuur over, want zij was lid geworden eener tennisclub aan de Bataaf, en moest er nu dagelijks eenige uren heen. Waarlijk, indien men hier een vereeniging tegen overlading wil vestigen, behoeft zij niet gericht te zijn tegen de studie; veeleer kan zij nuttig werken, door zich te wenden tegen de sport! SEXIOR. ?MiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiimiHiiiiH ..... iiiiiiniiiiniii Sociale, Geflwongen wi Reeds sedert lange jaren hebben de Inspecteurs van den Arbeid gewezen op het steeds voortwoekerend kwaad van den gedwongen winkelnering en meer dan eens is de wensch uitgesproken, dat de wetgever toch eindelijk eens ingrijpe. Ook in de .-Tweede Kamer is dit vraagstuk ter sprake geweest, ja, zelfs is er een wetvoorstel om het kwaad te beteugelen in behandeling ge komen. Edoch om redenen voor een groot deel buiten het wetsvoorstel zelf gelegen, maar gelegen in den persoon van den voor stellen, den heer Domela Nieuwenhuis, is dit voorstel naar de snippermand verwezen. Dit is te betreuren, daar het truck-systeeui verderfelijk voor den arbeider moet genoemd worden. Aan het stelsel kleven voornamelijk twee nadeelen, die in het oog springen. In de eerste plaats heeft het stelsel ten gevolge, een directe inkorting van het loon, daar de patroon-winkelier zijne waren in den regel hooger geprijsd heeft dan elders. Hetzij het loon geheel in winkel waren wordt uit gekeerd, hetzij gedeeltelijk of de arbeiders direct of'indirect gedwongen werden hunne inkoopen bij den patroon-winkelier te doen, in alle gevallen boeten de arbeiders een deel van hun loon in ten voordeele van de patroons. In de tweede plaats is het stelsel van de gedwongen winkelnering in flagranten strijd met den tegenwoordigen tijdgeest. Terwijl het onder de arbeiders overal gist om zich te organiseeren en hunne zelfstandigheid te verhoogen, werkt het bedoelde stelsel als een domper, daar de zelfstandigheid daarbij te loor gaat. Immers hoe kan het ook anders ? Wij zien toch geschieden, dat de patroons-winkeliers in tijden van slapte en werkeloosheid aan hunne arbeiders-klanten borgen en men weet het, een schuldenaar is niet meer een onaf hankelijk mensch. Op deze wijze worden de arbeiders met handen en voeten aan de patroons gebonden. Zoo vertelt de Inspecteur van den Arbeid in de 9de inspectie, dat in de venen het loon nimmer wordt uitbetaald, doch alles wat men noodig heeft, gekocht moet worden bij den werkgever. Zelfs goederen, welke de werkgever niet in zijn winkel voorradig had, mocht de arbeider niet koop: n in een anderen winkel. Dergelijke goederen als kachels, kleedingstukken enz., werdenden arbeider eveneens door zijn werkgever geleverd. Eens in 't jaar werd dan uitge rekend of en zoo ja hoeveel er over bleef dan wol of er te kort was. Door het verspreid liggen der venen kwam het voor, dat eerie vrouw meer dan een uur moest loopen om datgene te halen, wat zij bijna naast de deur had kunnen koopen, als zij geld in huis had gehad en vrij ware ge weest om te koopen, waar zij wilde". In het jongste nummer van het tijdschrift van het Centraal Bureau voor de Htatistiek komen belangrijke gegevens betreffende de gedwongen winkelnering voor. Daaruit blijkt, dat hot stelsel in de confectiebedrij ven te Amsterdam en te Groningen in zoo verre voorkomt, dat de werklieden bij sommige patroons hunne fournituren moe ten koopen. Gelukkig is het nadeel hierbij niet groot. In Tilburg wordt een enkele maal geklaagd in de wolindustrie, dat de meesterknecht een winkel houdt en dat hij de arbeiders, die in zijn winkel koopen, ook in de fabriek begunstigt. Geheel anders en in erge mate ongezond zijn de toestanden in de katoen- en tapijt industrie te Laren en in het schoonmakersbedrijf in \Vaalwijk e. a. In de/e plaatsen bloeit het stelsel welig. De Kamer van Arbeid te Hilversum wijst dan ook met nadruk op het stelsel, hoe verderttijk dit niet alleen is voor de arbeiders zelf', maar hoe het ook een nadeeligen invloed uit oefent pp de Hilversumsthe tapijtindustrie, aangezien de fabrikanten te Laren hunne producten altijd iets goedkooper kunnen aanbieden dan die te Hilversum, daar zij een groote bijverdienste bezitten in hunne winkels. Zeer verdienstelijk heeft zich gemaakt de Kamer van Arbeid voor liet schoonmakersbedrijf te Waalwijk waar zij een uitgebreid onderzoek heeft ingesteld naar de in haar gebied voorkomende winkel nering waartoe zij inlichtingen inwon bij 1280 werklieden in dienst van 210 patroons. De Kamer stelde bij haar onderzoek aan alle werklieden de volgende vier vragen : 1. Is winkelnering rechtstreeks verplicht? 2. Zoo niet, wordt dan geen zijdelingsche dwang uitgeoefend 'i 3. Welk gedeelte van het loon wordt besteed ? 4. Zijn de prijzen concurreerend, vooral wat de eerste levensbehoeften betreft? Uit den door de Kamer opgemaakten staat blijkt, dat voor 89 werklieden de winkel nering rechtstreeks verplicht was, voor 1092 echter werd er zijdelings dwang uitgeoe fend. Als men nu weet, dat onder zijdelingschen dwang verstaan wordt, dat de werkman in naam vrij is zijne waren te koopen waar hij wil, maar dat hij inderdaad genoodzaakt is dit bij zijn patroon te doen, daar anders zeer spoedig ontslag uit zijn betrekking zou volgen, dan begrijpt men, dat zijdelingsche dwang voor den arbeider even erg is als rechtstreeksche. Op vraag 3 luidt het antwoord, dat door 324 werklieden 1/8?1/3 gedeelte van het loon, door 764 werklieden 1/2?4,5 en door 93 werklieden al het loon besteed werd voor aankoop van benoodigdheden in de aan gewezen winkels. Uit deze cijfers behoeft nog volstrekt niet het verderflijke van het stelsel te blijken, indien maar d e voor de winkel waren besteede prijzen concurreerend genoemd kunnen worden. Dit is echter lang niet het geval, integendeel. Slechts in 143 gevallen waren de prijzen gelijk aan die van vrije winkels, in 202 gevallen beliepen de prijzen 5?10 pCt., in C62 gevallen 10?25 pCt. en in 176 gevallen 25?50 pCt. boven den gewonen wirtkelprijs. Van eenige artikelen waren de prijzen somtijds nog hooger. Dit geldt vooral schoenmakersbenoodigdheden; zoo kwamen ter kennis van de Kamer meerdere geval len, dat bij den verkoop van teks" een winst werd genomen van bijna 200 pCt. In Kaatsheuvel betalen de werklieden bijna algemeen 13?20 pCt. meer voor het brood bij den patroon clan bij den bakker, in sommige gevallen 5 pCt. meer. De patroon geniet bovendien dikwijls nog ongeveer 2 pCt. korting en betaalt in den regel met wissels. Hierdoor ontstaat het gevaar, dat de verdienste voor den bakker zoo gering wordt, dat hij voor de knechts brood van onvoldoend gewicht en slechte kwaliteit bakt. De Kamer verklaart met volle overtui ging, dat het kwaail als een parasiet op op de industrie voortwoekert" en acht het zeer wenschelijk het kwaad niet alleen in zijn voortgang te stuiten, maar zoo mogelijk geheel uit te roeien. Het schijnt evenwel, dat van particuliere zijde niet veel vermag. Blijkens het jongste verslag van den inspecteur van den arbeid in de eerste inspectie zijn in de Langstraat pogingen aangewend om door het stichten van een coöperatieve verbruiksvereoniging de gedwongen winkelnering te koeren; deze pogingen evenwel stuitten af ten deelo op gebrek aan samenwerking van de be langhebbenden, ten deele op den invloed van hen, die direct of indirect uit de ge dwongen winkelnering voordeel trekken. Het wil mij voorkomen, dat deze beide redenen ook een beletsel zullen zijn voor .de toepassing van een in het verslag van den inspecteur in de 4e inspectie genoemd middel, n.l. dat men te Laren een goedkoopen kruidenierswinkel zou openen waar tegen de patroons niet zouden kunnen concurreeren. Ik geloof evenwel, dat de pa troons honderd en een middelen zullen weten te bedenken om hunno arbeiders af te houden van hetkoopenin de goedkoopen winkel, desnoods zullen zij met ontslag dreigen. De inspecteur zelf gevoelt dat, daar hij aandringt op ingrijpen van den wetgever. Nu dient billijkheidshalve hier gezegd te worden, dat op de patroons niet altijd rust do verantwoordelijkheid voor het voort bestaan van het stelsel. Immers dikwijls is de winkelnering de kurk waarop de industrie drijft. Zoo althans is het in Waal wijk c. a. waar de winkel voor den patroon een bron van grootere inkomsten is dan het sehoeumakersbedrijf. De patroons zijn dus gedwongen den winkel aan te houden, willen zij zelf niet te gronde gaan. Deze omstandigheid maakt een regeling moeilijk. De Kamer van Arbeid voor het schoenmakorsbedrijf te Waalwijk is dan ook hui verig voor een ruw ingrijpen in den be ginne en daarom stelt zij voor eerst alles te beproeven, alvorens wordt overgegaan tot den uitersten maatregel, het absoluut verbod. Behalve dat zij den broodverkoop onmiddellijk geheel wil verbieden en wil bepaald zien, dat het door den werkman verdiend loon hem in contanten wordt uit gekeerd, wenscht zij controle uit te oefenen op de prijzen der winkel waren door het bij algemeenen maatregel vaststellen van een lijst waarop de prijzen van sommige arti kelen vermeld staan. De betrokken Kamer of met hare medewerking een hoogere autoriteit moeten dan om de drie maanden de prijslijsten herzien of zoo dikwijls als daartoe aanleiding mocht bestaan. Deze oflk'iecle prijszetting lacht mij even wel nog niet toe. Ik geloof dat daaruit tal van moeilijkheden zullen rijzen. Vrij spoedg zal blijken, dat een offi ,-ioele taxatie der winkelwaren een onmogelijkheid is, dat men in verband met de ifiialiteit der waren, hier den prijs te hoog daar te laag heeft irosteld. De klachten zullen niet weinig talrijk zijn. Daarbij komt het gevaar, dat er naast deze officieole prijszettingen zullen ontstaan niet ofh'cieele noteeringen, die in de practijk gangbaar zullen zijn. De werklieden toch zijn niet tegelijk met het invoeren dor prijslijsten zelfstandig geworden en goed georganiseerd. Do patroons zullen dus nog volkomen vat op hen hebben en hen ge makkelijk er toe brengen of de waren inder daad voor hongeren prijs te ontvangen clan genoteerd staat, of bij aanneming van de officieelc prijzen, het loon te laten inkorten. Dan zal de vaststelling van den prijs geen effect sorteeren. In tegenstelling met de Kamer meen ik, dat er geen betere ver houding tusschen patroons en werklieden zal ontstaan. De Kamer evenwel schijnt zelf eenigermate te twijfelen aan de deugdelijkheid van den door haar aanbevolen maatregel. Immers wij lezen: Mocht na de invoering van maat regelen als boven door do kamer aangegeven, na verloop van eenige tijd blijken, dat daardoor geen afdoende verbetering van den toestand kan worden verkregen, dan diende in overweging te worden genomen, de winkelnoering geheel te verbieden, zij het ook, dat een zoodanig verbod aanvan kelijk wellicht ernstige gevolgen zou heb ben". Waar ik van meening ben, dat de voorgestane maatregel geen afdoende ver betering zal brengen en de bron zal worden van tal van moeilijkheden, wil ik den proef niet nemen, maar onmiddellijk overgaan tot het nemen van den radicale maatregel: aiijeliecl rcrl/od van ij&hconqen wiitkelnerimj. Met de Kamer geloof ik, dat de daaraan verbonden nadeelen langzamerhand zullen verdwijnen en voor zoover de werkloosheid betreft, misschien betrekkelijk spoedig. Halve maatregelen zullen in deze niets geven; men moet het kwaad in den wortel aantasten. Kampen. Mr. dr. H. R. YKI.DMAX. Be bewepg. 7> Bcirpying, algemeou tijdschrift voor letteren, kunst, wetenschap en staatkunde, onder redactie van Ar.itKKT VERWET.'' Te beginnen met l Januari 1905 zal bij "\V. Vcrsluys een Maandschrift ver schijnen onder bovenstaanden titel. Dool en streven van dit tijdschrift wor den in oen prospectus, waarin het aan staand einde van de Ticiiifit/xtt' Eeittr wordt aangekondigd, door den redacteur uiteengezet. Wij laten deze inleiding- van het nieuwe maandschrift hier in hoofdzaak volgen: Tien jaar lang heb ik het geluk gehad in een wenschelijk bondgenootschap het ver schijnen vereerd te zien van een tijdschrift dat, in werkelijk breeden zin, het orgaan was van een geestelijke beweging. Nu door de ne partij gemeend wordt dat die beweging geëindigd is en zij den tijd ge komen acht om door deelneming aan andere tijdschriften te toonen dat er, naar hare mee ning, tusschen die tijdschriften en het tijd schrift van de beweging geen onderscheid meer bestaat, nu is het voor de andere partij, de onveranderd geblevene, oen droevige maar noodzakelijke plicht geworden het eens zoo schoone bondgenoodschap te doen eindigen, en het zoo nadrukkelijk mogelijk uit te spre ken dat de beweging nog leeft. Dit is de reden waarom de overeenkomst, tengevolge waarvan eerst het T-wennaandelijkxch Tijdschrift en daarna J)f. A'-Vc Eeuv: werden uitgegeven, tegen het volgende jaar ontbonden is, en tegelijk met het ophouden van de gezamenlijke uitgaaf een nieuwe onder den naam De Beweging door mij begonnen wordt." Na uiteengezet te hebben, wat wij onder geestelijke beweging hebben te verstaan, nl. levensbeweging, beschouwd niet in haar lichamelijk voorkomen, maar in haar gees telijken aard," wordt als volgt de geestelijke beweging geschetst van onzen tijd. Geestelijke beweging is levensbeweging. En de heele geschiedenis van de menschheid zou kunnen beschreven worden als de wer kingen van n geest die in alle gebeurte nissen, daden en woorden tot uiting komt. Maar du kan niet het doel van een tijd schrift zijn. Niet de geschiedenis van de menschheid maar die van eigen tijd tracht het in zijn bladen vast te houden; niet de geestelijke beweging in het algemeen, maar de ne bizondere geestelijke beweging die van dien tijd het wezen is. Terwille van ne Geestelijke Beweging wordt dit Tijdschrift door mij opgericht en over deze beweging, die het wezen van onzen tijd is, loopt dit ons onderhoud. Tueii het in 1815 begonnen tijdperk, dat er een van nationale idealen geweest was, omstreeks 1800 ten einde liep, vertoonden zich al spoedig algemeener bedoelingen. De geestdrift voor een vaderlandsch verleden, die in bijna alle staten van Europa had doorgewerkt en als laatste daad nog iu 1870 het Duitsche Kijk zou stichten, begon ver vangen te worden door droomen en uit zichten waaruit het vaderlandse hèverdwenen was. Het is niet noodig dat ik hier de geschiedenis van Europa schrijf: er zou uit blij ken dat in die jaren niet het leven in het land, maar het verkeer met het buitenland hoofdzaai weid, en dat dit overal viel op te mer ken, stoffelijk zoowel als geestelijk. Ook bij ons ziet men in die jaren, in poëzie eu proza, in gedachte en kunst, iii nijverheid en arbeidersbeweging dien overgang plaats hebben .... In de nieuwere eeuwen zijn dit de twee bebeerscbende machten: het Vaderland eii de Menschheid. Eike op haar beurt is mid delpunt en bewaart een tijd haar meester schap over alle verschijnselen. Dan draagt zij het over aan de andere. Als Jacques Perk zijn Mathilde schrijft, geïnspireerd op Dante, zooals ook reeds Potgieters Florence, zoo als ook reeds si n t s '(10 Kossetti's Prae-rafa litisme, dan is in de Natuur-idee die hij belichaamde, zoowel als in het navolgen van dien dertiende-eeuwer, een treden uit de vaderlandsche sfeer, eu in een algemeenere, een grijpen naar dat wat buiten en boven nationaliteiten een rnenscheiijkc verstand houding schonk. De beweging van vaderkmdluo/.e menschclijkhe^d, die stoit'elijk en gees telijk, de volken van Europa heeft aangegrepen, is ook in Nederland, en is als Geestelijke Beweging aan het woord gekomen in Jacques Perk. Dit is de beweging waarvan ik spreken wou. Een ideaal van mensclielijklieid verving het ideaal van den vaderlander. Zoodra de beweging in De Xieuwe Gids haar orgaan had, bleek het, dat niet alleen dichters, maar ver schillende soorten van schrijvers dit ideaal in zich droegen. Ook turistenaars, ook mannen van wetenschap, wijsbegeerte eu staatkunde uitten nieuwe ver Dichtingen, denkbeelden en meeningen. Hierdoor werd bevestigd dat de nieuwe Ie ven ?be»e;;ing, die naar het inter nationale, welke sints geruimeu tijd ook stof felijk waarneembaar werd, haar geestelijk karakter ging bewurt maken ; dat er dus inderdaad van een Geestelijke Beweging sprake mocht zijn. Van het begin af heeft De Nieuwe Gids alle verwante elementen aangetrokken, en het duidelijk gemaakt, dat niet de eigenschap van dezen of genen schrijver, maar dat wat zij allen gemeen hadden, het krachtige en blijvende van het tijdschrift was. Te grooter de tegenslag toen do leiders zelf van bet tijdschrift die waarheid vergaten en in zelfvereering de gemeenschappelijke schep ping verwoestten en vernietigden. Dat was voor de Beweging het gevaarlijkste oogenblik, toen de bindende kracht van haar orgaan een afstootende geworden was, en er gevaar bestond dat alle meewerkende machten, uit elkair geslagen, den weg tot elkaar verliezen zouden. In dat oogenblik werd het Ticeemaandel:jksch Tijdfclrijt opgericht. Langzamerhand is een schaar van schrijvers samengekomen, die in JJe XXe Kauw haar maandschrift heeft. En tot behoud en uit breiding van hun gemeenschap is het dat ik in een nieuwe uitgaaf de oude samen werking wensch voort te zetten, nu het blijkt dat een van de leiders hun zaak verlaat. ledere beweging heeft haar hoogten en laagten, en de boog van haar aanloop is anders dan de rustige breedte van "haar uitdeining. In de jaren 18U4 tot 1U04 is schijn baar niets te bespeuren van die eenheid die in de eerste A'tittfre-G'tds-jaren zoo doorslaand merkbaar was; integendeel schijnen de mede werkers van Twet'maandelijksch Tijdschrift en Twintigste Eeuw ongewoon uiteenloopend : het bij elkander brengen van de meest verschil lende persoonlijkheden fvordt nagestreefd, het tegenover elkaar plaatsen van afwijkende meeuingen wordt haast een systeem. Maar let eens op het volgende: Er is in Noord en Zuid-Nederland geen enkel dichter dien wij begeeren die zich niet bij ons heeft ge schaard ; er is geen schakeering van proza waarop wij prijs stelden of we gaven er proeven van. Dit is een eenheid, die daarin bestaat dat die hoogste geestelijke krachten die de poëzie en het proza zijn hun richting naar ons toenamen, ons tijdschrift zochten als hun middelpunt. Arerder: rondom deze reeks van ouderen en jongeren want zelfs de beste schrijvers van het voorbereidend tijdschrift De Manier verschenen, eu zelfs de jongsten van de jongeren komen opdagen bewegen zich de verdedigers van denk beelden en meeningen, de moest verschil lende, maar zie hoe ze tot een vrijheid, zelfs van strijd met elkander geraken, en toch niet het tijdschrift verlaten waarin ze allen welkom zijn. Een band van een heid is dit, dien zo dulden omdat ze hem liefhebben, eu liefhebben omdat elk er de sterkende kracht van voelt. Dit voor de medewerking; ? en het gevolg ? Het gevolg is, dat hoe langer hoe meer en door de meest verschillende pennen, alle belangrijke vragen behandeld worden, en elke gedachtcii-groep zich aflijnt tegen een andere. Geen enkele die ertoe komt tyran te zijn, geen enkele ook die zich niet in vollen vrijen weerstand ont wikkelen kan. In verkeer en verweer open baart zich het leven van onzen tijd. in gees telijke verschijning, en inderdaad als een beweging, maar als de beweging die ie is: een in voortgang strijdende. Zóó is de beweging van die tien jaren, die door de verscheidenheid van haar samen stellende krachten haar eenheid niet zoo duidelijk toonde als de enkelvoudige van het voorafgegane tijdperk, maar die daarom toch niet minder wezenlijk een eenheid was. Heeft de Beweging deze eenhtid van strijdende krachten tot stand gebracht opdat nu verder die krachten haar weer zouden loslaten en elk voor zich opgaan in den breeden poel van tijdgenootelijke meeningen, waarin geen strooming, geeii beweging is? Ik geloof het niet. -. Integendeel wil het mij voorkomen dat de Geestelijke Beweging, in onze jeugd onbewust aan het licht gekomen, en die daarna in weerstrijd en voortgang tot bewust/.ijn van zichzelf geraakt is, in de nu komende jaren welbewust en doel-verzekerd een taak te vervullen heeft. Wanneer men, de laatste vijfentwintig jaar, heeft waargenomen in welk een bedrijvigheid, in welk een koorts gaandeweg ons volk, zoo goed als de bevolking van omliggende landen geraakt is, dan vindt ineii het begrijpelijk dat een krachtig geestelijk leven, evenzeer als een daaraan overeenkomstig stoffelijk, tegenwoordig orde en leiding noodig heeft. De uitingen van geestesleven zijn niet ver eenzaamd, zijn niet verwilderd: altijd nog heeft de Beweging ze bij elkander gehouden; maar vergeet niet dat de mogelijkheid van vereenzaming en verwildering nu, meer dan ooit-bestaat. En wat staat tegenover deze mogelijke ontbinding? De Beweging, het besef dat wij allen in eenzelfde beweging begrepen zijn, de mogelijkheid om ondanks den ouderlingen strijd van alle dagen zich vereenigd te VIL den in gevoelens en voorstellingen die de ge meenschappelijke uiting zijn van den groeien den tij 1. Maar die gevoelens en voorstellingen, uiting van het gemeenschappelijke leven, die zijn immers wat wij de Geestelijke Beweging v in onzen tijd noemen, die z'jn immers de orde en de leiding waaraan de verwarrende veel vuldigheid van dim tijd zich gaarne bindt? Hoe verwarrend schijnbaar is bet beeld dat ons land geeft, alleen al in zijn politieken strijd. De twee groepen die elk voor zich een vaderlindsch ideaal na-treefden, eu iu \vkr strijd do voortgang bestond van de jaren vóór 1870 Liberalen en Calvi nisten, meen ik bestaan nóg. Zij hebben geen groot dichter meer, geen groot geschied schrijver, geen groot staatsman, alleen een enkel talentvol journalist en -chrijvtr nog, laa'ste van het geslacht dat na Huet kwam. Hun machtsorde is omgekeerd De Liberalen die in alles de meerderen waren hebben zich uitgeleefd de geestelijk-mindoren, maar die meer hou-vast hadden aan de behoudzucht van de bevolking, konden nu opkomen en door zwaarte een evenwicht handhaven dat door spankraeht bezwijken zou. Maar meer dan een voortgaiigloos plankpewip. poel in poel uit, kan bun schommelspel niet te weeg brengen. Tegenover hen beide evenwel, waartegenover zij beide vereenigd zijn, de groep die met bewustzijn van do richting waarin de groei van ons leven gaat, en wan hopend aan de gezeten bevolkingen, nieuwe scharen van belanghebbenden in den strijd brengt, wien ze hun ideaal in de toekomst wijst. Zonder twijfel is deze laatste in de politiek wat anderen in de wijsbegeerte, anderen iii de kunstf anderen in de poëzie. wetenschap of studie zijn: de onmiddellijke vertegenwoordigster van deze onze Geeste lijke Beweging, de bewuste Geest die orde en leiding geeft. Maar ga eens na in hoevee! schakeeriugen de Beweging die in hen bewust werd tot zelfs de geesten doorspeelt vaii degenen die hun het meest vijandig zijn. Ga eens na hoe deze onze Geestelijke Beweging die slechts volkomen schijnt te leven in weinig personen, nu al de heele maatschappij van ons land doortrokken heeft. Dit is de macht van de Geestelijke Bewe ging ook over het meest verscheidene: het feit dat wij allen gelijk-levenden zijn maakt ons gevoelig voor wat de bewuste onder ons over dat leven uit. Ja, ik ga verder: meer dan de voorstel lingen, die verscheiden zijn, is ons die levensgelijkheid. Tegelijk leven wij een leven dat in velen deele hetzelfde is. De richting van dat leven wordt door ons meegemaakt. De richting van dat leven in onzen geest bewust geworden en uitgesproken, dat is de Geestelijke Be weging zooals ze in ons werkzaam is. Ondanks alle verschil déze gemeenschap: dat de Gees telijke Beweging die de richting van onzen tijd is, aan al onze gedachten orde en leiding geeft. Deze orde, deze leiding wensch ik dat dit tijdschrift geven zal. Elk voor zich moge toezien dat hij, voor zoover de Geest van onzen tijd in hem beweegt, dien dienstbaar stelle aan de be weging die hemzelf en ons allen sterken moet. Mijn plicht is het te zorgen dat de gelegenheid daartoe aanwezig is. Overzien wij de tijdschriften in het land, dan zien wij er die de traditie van vroeger met geenszins de vroegere krachten trachten voort te zetten; anderen die een gemiddelde van behoud zoeken tusschen de weerzijdsche strijdenden. Weer anderen van alleen weten schappelijke of leerstellige beteekenis. Van de tijdschriften zonder doel dan afleiding spreek ik niet. Naast deze is er alle reden dat een tijdschrift voortbestaat dat boven gedeeltelijke en tijdelijke bedoelingen aan de Geestelijke Beweging vau onzen tijd uiting geeft. Als men de voorreden voor dichtbundels onder onze Kepubliek doorleest, dan ia het haast regel den lof te lezen van de Dichtkunst. die hoogste uiting van geestelijk leven is. Na dien tijd is de bewondering afgenomen. Kunst en gedachte werden voor een verfrisschende toespijs aangezien bij den steviger maaltijd van meer baat gevende bedrijvigheid. Doch, om billijk te zijn, bij ons leven zagen we verbetering. Gedachte en kunst worden door sommigen werkelijk erkend in de groot heid en waarde die ze hebben voor de houding van het leven. Het besef daarvan hoe langer hoe meer te doen doordringen kan het gevolg van het verschijnen van ons tijdschrift zijn. Het zal dan voor zijn deel ertoe hebben bij gedragen bet eindige streven van onze tij.'igenooten een richting te geven naar het oneindige.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl