Historisch Archief 1877-1940
DEAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ho.
t
l*
c
Het Tweede Deel Verzen" Tan f illei Kloos
door Dr. H. J. BOEKEN.
Wat zoude ik in deze vacantie, in deze
schoone zomer-dagen, nu ik eindelijk eens
voor korten tijd vrij ben van de dagelijks
dringende bezigheden, beter kunnen doen
dan iets te schrijven over%at er heden ten
dage en van nu aan voor altijd, aller
schoonst in ons land te vindan is, over het
werk van een zeer groot dichter?"
Terwijl auderen nu langs bruisende stroo
men of aan de grenjen der eeuwige sneeuw,
onze algemeWe ZOT, de zon van Homerus
en de zon van ons eenvoudig vlak Holland,
eens gansch andere diepten en hoogten, af
gronden en dalen zien beschijnen, dan ze in
Tiün dagelijksch leven gewoon zijn haar te
zien doen, \fil ik ntjLeens vermeien in de"
diepten en hoogten, de afgronden en de
dalen van dit ne on tzachelijke Hollandsche
gemoed; want tot mijn en tot ons al er
geneucht ligt het daar nu voor ons allen open, ?
dit rijke schathuis, bergend den schat, die
gewonnen is op het lijden en de verrukkingen
van dezen nen sterveling.
Een kritiek is het niet, wat ik wil geven.
De kritiek, zij kan wel zwijgen over dit boek.
Zy heeft er niet over gezwegen : och had
zjj het maar gedaan. Want de kritikus, die
de dichter zelf is, hij heeft het immers goed
gekeurd. HU vond het goed, dus heeft hij
het 't licht doen zien.
Maar toch vind ik het wel goed om in dezen
schoonen vrijen ty'd mij er eens toe te zetten
om over dit werk wat te zeggen. Ik vind,
ik mag er wel over mee-praten. Ik wil het
gaarne even in herinnering brengen, dat ik
spreek, niet als recensent of als bent-genoot
van den dichter, dat ik er mij wel degelijk
op beroep kunstgenoot te zijn van dezen
grootsten zanger; en dat ik juist daarom
vind, dat mijn woord wel eenig gewicht in
de schaal mag werpen, omdat ik meen ook
zelf iet goeds, want echts, wel iet durigs
want puur-moois te hebben gegeven en toch
gaarne er voor uit kom dat al het werk van
ons allen, de andere dichters van Holland,
zelfs het werk van de besten onder ons, in
het niet verdwijnt bij dezen berg, bg dezen
hemel van poëzie.
Waartoe, zal men zeggen, dezen forschen
inzet, dit meten van eigen en anderer kracht ?
bepaal u liever tot het werk, dat gij gaat
bespreken.
Anders moge dat ook de beste en de een
voudigste weg zijn. Hier vond ik het bepaald
noodig om eens zóó te beginnen en wel
hierom.
De mensch, wanneer hy nu eenmaal vol
wassen is geworden, wanneer hij den middel
baren leeftijd heeft bereikt, hij houdt er niet
van, hij kan er niet toe komen om in won
deren te gelooven, allerminst om als zoodanig
te beschouwen iets wat in zijn eigen tijd, iets
wat in zijn eigen land gebeurt of voorhanden
is. Wonderen, ja, er zijn wel menschen, die
in de wonderen van den. Bijbel gelooven
maar die staan dan ook in den Bijbel; ei
z\jn ook wel menschen die in wonderen van
tegenwoordig gelooven, als ze maar heel ver
weg zij 11 en als het maar heel veel geld kost
om ze te bereiken b.v., bergen, zóó hoog dat
er zelfs bij deze zomerhitte de eeuwige sneeuw
niet op smelt het moet toch wel heerlijk
zijn over deze zelfde dingen te praten of te
schrijven dicht bij die eeuwige sneeuw, in
het verfrisschend gehoor van de klaterende
bergstroomen, die er van naaf beneden storten
op de groene valeien of menschen die
gelooven in di watervallen van de Niagara,
of ook wel in de wonderen van de geschiedenis,
in Alexander, die van koning van een klein
landje overwinnaar werd van het gansche
Oosten tot in Indië; in den zoon van een
advocaat, die Keizer werd van alle Franschen
en den Europee^chen vorsten de wetten stelde;
zelfs wel menschen, die gelooven in de won
deren der wereldliteratuur, in Homerus en
Dante, dichters zooals nooit weer terugkomen.
Maar te gelooven dat er nu in ons land een
wonder van dichtkunst zou bestaan ?
'Nu ja, dat er .'n 20 jaar geleden, in den
tijd toen we zelf jong waren, eene revolutie
in de Hollandsche letteren heeft plaats gehad,
voltrokken door eenige veelbeloovende, ja
zelfs geniale jonge lui, onder leiding vooral
van nen van hen, van Willem Kloos, dat
door dezen Willem Kloos toen en ook nog
eenige jaren daarna maar toch nog in de
vage der jeugd" zooals Potgieter zou zeggen
verzen zijn gemaakt van grooten hartstocht,
van donkeren gloed of mystiesche innigheid
nu ja dit alles behoort tot de schoone
herinneringen van onze jeugd. Maar dat die
zelfde man, toen hij van de dertig tot de
veertig kwam en nu hij van de veertig tot
de vijftig komend is, voortging en voortgaat
niet slechts op de zelfde, niet slechts op niet
verminderde, maar op zich steeds volmakende
en steeds rijker wordende wijze weer te geven
wat er omgaat in zijn gemoed dut vermoedt
men zoo niet, aan die mogelijkheid denkt
men eigenlijk liever maar niet eens.
Men heeft ze wel zien verschijnen in de
afleveringen van de Nieuwe Gids, bij twee of
drie, of scms bij meer, bij tien en twintig
tallen tegelijk; maar nu eerst kan men ze
overzien als een ontzaggelijk geheel van
muziek. Daar hebben we ze nu allen bijeen
die wreed-booze of droef-huilerige verzen"
zooals de dichter zelf ze genoemd heeft, die
verzen als klachten, maar dan in eens ook
weer als juich-tonen, als rondedansen met
muziek en zang, dan weer berustende verzen,
of ook weer verzen met moeielijk en door
zwaar lijden verworven levens-wijsheid, luch
tige glimlachjes soms over vroeger
onoverkoombaar dunkend verdriet of over reeds
lang ijdel gebleken droomen, maar
daartusschen de verzen van adoratie, verzen waarin
de Dichter knielende zijne adoreereiide woor
den laat opgaan tot het al hooger en hooger
stijgende beeld zijner droomen, de in steeds
hemelscher verengeling geziene Geliefde, tot
ook deze heerlijkheid vergaat maar niet dan
om, zooals men later zien zal, plaats te maken
voor nieuwe zaligheden.
II.
Het eigenlijke karakter der nieuwe periode,"
zegt Kloos zélf in zijn eeerste literaire kroniek :
is onkerkelijk en kosmopolitisch." Over het
kosmopolitische liever een ander maal meer
dan ns toch geeft de dichter met pié'teit
zijne vreugde te kennen dat het hem gegeven
is juist voor onze schoone Hollandsche taal
levenslang 'werkzaam te zijn vruchtbaar
der dunkt het mij even te wijzen op het
onkerkelijke karakter ook van Kloos' kunst.
Onkerkelijk, dat wil zeggen, ondogmatisch,
want revolutionair." Revolutionair ondanks
alle reactie is nu eenmaal de hoofdtrek
geweest van de negentiende eeuw. Revolutio
nair, dat wil zeggen, op het gebied des geestes,
terugkeerend tot het wezen des geestes zelf.
Eri daarom niet afbrekend, niet onvrucht
baar, verre van dien. Want die revolutie
deed terngkeeren tot den vruchtbaren bodem
des geestee zelf, tot die algemeene
moederaardejelve, die alleen alle leven geeft. Vrucht
baar JUS de revolutie des geestes voor alles,
maar vruchtbaarst voor de Kunst. DéRede
immers werd door de Revolutie niet verder
geleid, kon niet verder worden geleid dan
tot de 'erkenning des Gevoels als oppersten
rechter voor 's menschen doen en laten. Door
die erkenning begint dus de heerschappij des
Gevoels, vooral in den kring van zijn eigen
lijke werkzaamheid: de Kunst. De Kunst
krijgt, aldus door de Rede als souvereine
macht erkend, de onbelemmerde vrijheid om
op te bouwen zelf, wat zij kan, de vrijheid
ook om de erfenissen van alle vroegere eeuwen
en geslachten af te wijzen en te aanvaarden,
ze toetsend aan haar eigen nu voortaan als
oppermachtig erkende wet.
III.
Men zegt wel: de Revolutie breekt af. Maar
ziet wat deze Revolutionair heeft opgebouwd.
Opgebouwd waarvan ?
Eensdeels van zy'n eigen onzichtbare Zelf,
dat Zelf, waarin hij zich voelt een god of, door
liefde's almacht bevangen, dan eens een zwaar
geslagen, dan weer een tot de hoogste hemelen
opgetogen sterveling; anderdeels van hetgeen
hij zag van de zichtbare wereld.
Nu heb ik wel ergens gelezen, dat Kloos
de natuur nooit heeft gezien. Dit oordeel is
meer dan waar ik het eerst voor hield; een
recensentendomheid. Het is de bekentenis
van een misschien wel geletterd, maar toch
nuchter mensch. En dan nog altijd nuchter
in overgelijking met Kloos. Ik herinner mij
levendig de grenzenlooze verbazing van onzen
meest phantastischen hollandschen schilder,
toenmaals den buurman van den heer Kloos
over het sonnet CLXXI V. 2) Hij herkende in
De donk're duiventonn vóór de maan",
die
Blijft spokig als druïtleDtempel staan
En heft, 't uiUliiigreud in den nacht, zijn krullend
Kanteelgekartel, torschend vaan bij vaan,
Dat vreemd droomt, 't zwerk met heeroglyphtn vullend.
het onaanzienlijk houten duiventilletje, dat
hu daaglijks met zijn scherpziende
schildersoogen in den naburigen tuin had zien staan
en stond versteld over de phantasie van zijn
kunstbroeder, maar trok uit dat verschil
van visie niet de conclusie, dat de dichter
de natuur niet zag.
Ik haal dit voorbeeld aan, omdat het,
dunkt me, goed karakteriseert het groote
verschil tusschen de phantastische visie des
dichters met den gewonen blik van andere
menschen, ook schilders daar onder begrepen.
Nooit geeft Kloos eene schildering der
zichtbare werkelijkheid om haarzelfs wille,
zooals Perk bijvoorbeeld dat zoo dikwijls
heeft gedaan.
Geeft hij een enkele maal een landschap
(vooral 175, 192 en 206) dan is dat zoo ge
heel ondergeschikt* aan zijn stemming, dat
men zien kan, dat het landschap niet de
stemming heeft gewekt, maar als eene ge
lukkige aanleiding zich heeft voorgedaan om
de stemming, die reeds in den dichter be
stond, tot uitdrukking te brengen. En toch
zijn die landschappen zoo forsch, met zóó
hetzij hoekige, hetzij zwierige, maar altijd
karakteristieke lijnen geteekend, dat ik, alleen
om een banaliteit te vermijden, aarzel ze met
de landschappen van Rembrandt te verge
lijken (zie vooral CLXXIII pag. 193.)
Dit dan van de gedichten, voornamelijk
opgebouwd door den dichter uit stukken
der zichtbare, ons allen omringende natuur.
In de anderen staat de dichter als de schep
pende goden-zoon. God alleen schept uit
't niet, zegt het oude woord. Maar de goden
zoon, nu en dan eens bij de menschen ge
boren, een van hen die als dichters het leven
den anderen menschen dragelijk maken, hij
staat midden in den ziele-stroom van licht
en geluid, dien hij zich van zijnen Vader
voelt toegestuwd; de ook voor anderen zicht
bare wereld is voor hem de stof, door den
Vader hem toevertrouwd, om haar tot zijne
nieuwe wereld te herscheppen dat xij drijve
en bewege naar de maten en bewegingen
van dien elders zijn oorsprong hebbenden
stroom. Dat scheppen is zijn levenslange
dagtaak. Hij vraagt niet naar wijsheid hem
van andere menschen overgeleverd en al
ontviel hem ook alle troost, die andere men
schen opbeurt en steunt, hij heeft het geloof
en de liefde, hern onontrukbaar door den
God in het binnenst geplant.
Ik kan" niet beter besluiten dan met het
opschrijven van deze geloofsbelijdenis: belij
denis vau eenen man, die elke, ook de
wreedste waarheid onder de oogen heeft
durven zien en toch de puurste essentie des
Christendoms onverzwakt in zijn binnenst
blijft bewaren.
CCXV1I.
Is dau dit leven, ^vaar we allen op ^vielen,
Als vnnke scheepjes op een woeste zee,
Niets dau beiroochling, en de eenisfe ree
Op 't laatst de dood voor de onircdderde kielen?
Lijven zijn wij, maar hebben wij uok zit-leu,
Of is alles schijn maar, wat laufjs ons glee,
En gaat er geen heiirhnis dier dingen mee,
Als wij ten slotte weer in de' afgrond \ielen?
Den a'groüd des Doods, wie peilt hem? Onnoojig,
Als toch daara'liter niets meer schuilt clan 't Niet!
Waarlijk dat maakt al gepeins overbodig...!
Maat heerlijk blijft steeds toch de litfcie en 't Lied !
Houdt dan maar over 't Mysterie dcu mond dicht. . .
Doen we nis de vliegen, die dartlen ia 't zonlicht. . . !
CCXVilI.
Al zon liet waar zijn, wat ik zei, toch willen
Wij trouw volhnrden, tut 01 s stervensuur,
Om, boordevol imveiulig loutrings-vmir,
Dat uit ons zelf opvlamt, te gaan met stillen,
Gestnailgen voetslap, maar met heerlijk trillen
Van ons fijnst ziels-zijn, opwaarts naar liet p'inr
Hoog-glanzend Cods-rijk, hoe wij ook door 't guur
Cezwicr van 's levens ko de winden rillen . . . !
Dat is toch 't si-lioonstc, en ... mocht het ij!el blijken,
Wat zou 't? Niet ijdel is het, om in 'i kil
Oneindig Niets de hand naar 't /ijn te reiken,
Schoon dat niet zijn zou. . . . Want die heil'ge Wil
Zal ons op onze borst als wijding prijken
Tot held, die, schoon vergeefs, toch groot-sterk
strijden wil.
1) Verzen II van Willem Kloos te Am
sterdam bij W. Versluijs.
2) Op pag. 191. Op pag. 19:> begint abusie
velijk de nummering weer met CLXXIII.
Het Taal-conpNe Demter.
Kolommen verslag zijn er te schrijven over
dit congres en de dagbladen hebben dit
ook trouw gedaan maar aanteekeningen,
heusche aauteekeuingen, hiermee is 't
eenigszins spaarzamer gesteld.
Alwat over de congressen, vóór en tegen,
kan worden gezegd, werd in den loop
der tijden wel te berde gebracht. Na meer
dan vjjftig jaren van congressen, raakt het
onderwerp, d. w. z. de bespreking van 't
congres zelf, wel uitgeput, ook al lieten zich
daar nog zooveel sprekers hooren, dit te
meer, als het elke keer zoo wat dezelfde schotel
blijft, die wordt opgedischt.
Gewoonlijk hecht men aan congressen te
groote en te geringe waarde. Een congres is
niet anders dan een bijeenkomst tot open
baar wisselen van gedachten. Verwacht men
er praktische resultaten van, gaat men dit
bijeenkomen tot een gebeurtenis maken, dan
eischt men te veel, en die te veel eischt,
zal allicht in den waan geraken, dat hij te
weinig heeft ontvangen. Men onderschat een
congres als men alleen naar de dadelijke,
de tastbare resultaten schouwt. Ook zonder
dit, kan van dergelijke bijeenkomsten een
na-werking uitgaan.
Het kurieuse van de taal- en letterkundige
congressen is, dat hoewel allang dood, mors
dood verklaard, ze toch blijven voortleven.
De meeste congresgangers nemen zich elk
jaar voor niet terug te komen en toch ziet
men z£ gemeenlijk weer opdagen. Er blijkt
dus, zonder dat men 't zich wil bekennen,
een aantrekkingskracht te bestaan, al is 't
voor velen misschien het gezamenlijk eten,
het pretje, dat trekt.
* *
3£
Sedert Dordrecht, waar 't Algemeen Neder
landsen Verbond werd opgericht, is er zelfs
een opbloei waar te nemen en de
Deventenaren gewagen nu al van een nieuwe aëra,
omdat Van Deyssêl is gekomen om z'n Ik
houd van 't proza" voor te dragen, en Van
Hulzen eindelijk de ban gebroken heeft, die
de jongere schrijvers weerhield, en daar ge
sproken heeft over 't moderne begrip in de
literatuur.
Of die nieuwe aëra hiermee werkelijk is
begonnen, zal later blijken. Eén of twee
zwaluwen geven nog geen zomer, al staat er
tegenover het andere spreekwoord, dat n
schaap over de brug er meerderen volgen.
Dat Van Hulzen hier nu juist het zoete
schaapje is geweest, kan moeielijk worden
aangevoerd. Zijn inzichten van literatuur, het
wegblijven der jongeren, het beginselverschil,
het nuttelooze over kunst te debatteeren, hij
heeft dit alles meer demonstreerend dan
liefelijk aanpassend gezegd.
Het Congresbestuur, de heeren die zich
zooveel jaren als de officieelen rekenden,
moeten wel hebben zitten popelen, en dat
er van te voren nog heel wat gespookt heeft
voor ze 't eens werden de jongeren uit te
noodigen, bleek toen een der toosters, die in
een oogenblik van zich gelukkig voelen,
kwam verraden wat onder de roos was bespro
ken. Maar aan den anderen kant moet men
erkennen, dat Van Hulzen zichzelf blijvend bij
wat men zou kunnen noemen de intree-rede
der jongeren, toch tegelijk bruggetjes ging
leggen, door geen voorstel ter tafel te brengen,
geen debat uit te lokken en elk begrip van
overrompeling uit te sluiten, zoodat de oude
richting, hoewel vermoedelijk niet met het
gesprokene geheel eens, toch kon meegaan.
Het applaus, dat v. Hulzen ten deel viel,
gold niet alleen zijn rede, maar nog meer
het feit, dat nu eindelijk een der jongeren
is gekomen, en dat kwam wel 't sterkste
uit bij de taktvolle repliek der voorzitter,
prof. Jan te Winkel, die alle wenschen
vereenigde. De jongeren weten nu, dat ze niet
alleen kunnen komen, maar dat ze gewenscht
zijn ook.
't Kan dus gebeuren, dat er werkelijk een
nieuwe aëra zich opent, 't Werd hoogste tijd.
De ouden sterven en de opvolgers, de jongeren
kwamen niet; 't gehalte der sprekers moest
dus wel minderen. Xu de congressen zich
langzamerhand gaan vervormen tot bijeen
komsten om middelen te beramen tot in
standhouding van den algemeenen stam, mag
cle eene helft, door kunstinzichten gescheiden,
niet van verre blijven. Een klein volk als 't
onze, mag zijn krachten niet versnipperen,
en neemt men aan, dat de taal het krachtigste
wapen is, dan is versterking vau het
taalgevoel een eerste eisch.
Dat het zich niet langer om 't begrip letter
kunde beweegt, bewees de belangrijkheid van
de pas opgerichte vierde afdeeling van 't
Algemeen Xederlandsch Verbond.
De besprekingen van Dr. X. Mansvelt, van
Dr. Leyds, van Mr. J. A. Levy en prof. van
der Vlugt, waren als 't ware uit het hart der
toehoorders gesneden. Deze vierde afdeeling
is de kern van 't congres, en wat Van
Hulzen over literatuur beweerde en L. Si
mons over de klove die er bestaat tusschen
de volksklassen en de letterkunde, behoorde
daar eigenlijk evengoed thuis.
Het stambelang, en niet de letterkunde op
zichzelf, is de spil waarom nu alles gaat
draaien, vooral mi eindelijk aan het Nederl.
Verbond is opgedragen in't vervolg de voor
bereiding der congressen ter hand te nemen.
Laten /e nu beginnen, die vierde afdeeling
tot de hoofdafdeeling te maken, d. w. z.
de algemeene vergadering.
Die afdeelingsvergaderingen blijven alijd
een vermoeiende, verwarrende bijliang. Her
haaldelijk heeft men er over gedacht en ge
sproken die afdeelingen te laten vervallen
en nu zijn er, door bijvoeging van 't Al
gemeen Xederlandsch Verbond, inplaats van
drie, vier gekomen. Een gewoon mensch kan
niet op drie, vier plaatsen tegelijk zijn, zoodat
men, hoe ook, een deel misloopt. Men troost
zich wel, dat niet alles belangrijk is wat daar
wordt besproken, maar dat is een zeer schrale
troost eigenlijk meer een bespotting dan een
verdediging.
Kan een groot deel van 't werk wat die afdee
lingen voortbrengen niet worden overgebracht
naar de algemeene vergadering? Kan een
ander deel, zooals b.v. een voordracht over
de Shakespeare-vertaling van Edw. Koster niet
's avonds gebeuren, bij wijze van inleiding voor
de gezellige bijeenkomsten, en kunnen eindelijk
die afdeelingen niet vooraf vergaderen, waar
door allén het werkelijk belangrijke op 't con
gres zelf komt. Zooals nu, werkt het storend,
bovenmate vermoeiend : 's morgens
afdeelingsvergadering, 'smiddagsalgemeene vergadering,
's avonds feestelijkheden eu dan nog de gezel
lige bijeenkomsten, 't Wordt nog erger dan
een corvée. Onbegrijpelijk hoe de
congressisten dat uithouden, en hoe de verslaggevers
al die kolommen ter perse krijgen ; men mag
dit uu wel eens beter wordt regelen.
Drie kwart van de congressisten loopt de
helft mis.
Een moeielijkheid blijft altijd het vereeni
gen van taal-lievenden en leeken, van belang
stellenden en pretmakers.
De leeken en pretmakers moet men er wel
bij hebben tot dekking van de kosten, en
ook als zoogenaamd propagandamiddel, vooral
nu de congressen worden uitingsmiddel tot
bevordering der stambelangen.
Men kan de deuren nu niet te wijd open
zetten. Volkomen juist, wat de eigenlijke
congressen, de vergaderingen betreft, maar
een weinig meer beperking van algemeene
feestelijkheden kan geen kwaad. Een
bloemencorso, hoe smaakvol ook zooals te Deventer,
een vuurwerk hoe prachtig en vonkend ook,
behooren tot die alledags of allejaars feeste
lijkheden, waarvoor men niet naar een congres
komt. Het laten samenvallen van Koningin's
verjaardag, als de geheele stad in rep en
roer, in feestgloed is, werkt niet mee om 't
gezellig bijeenkomen der congressisten te be
vorderen. Al slagen die festiviteiten op zich
zelf nog zoo goed, ze bevredigen niet, en
gewoonlijk allerminst de leeken, de bewoners
van de stad waar men bijeenkomt. Men gaat
nu eenmaal naar een congres ooi sprekers
te hooren en nu ja, die pretjes heeft men er
dan bij.
Nemen de feestelijkheden een te groote
plaats in dan werken ze vermoeiend en
des-illusie blijft niet uit.
Gezellig bijeenkomen op de soos-lokalen,
feestelijk samen eten, toosten en drinken, dat
zijn van die dingen, waarvoor een rechtgeaard
Nederlander allicht is te vinden, waarmee
men ook volkomen bereikt het doel achter
de hoog-klinkende benaming van congres
verscholen, maar feestelijkheden waaraan een
geheele stad deelneemt, late men achterwege,
en dan, de gezellige bijeenkomsten 's avonds
beperke men zooveel mogelijk tot de
congresleden onderling, 't Is geen genot meer tusschen
een volte van stampende, zingende schreeu
wende menschen te zitten. Ook de gezellige
bijeenkomsten dienen eenigszins verfijnd,
althans beschaafd te wezen, en dit kan moeilijk,
als bijna ieder bewoner van de stad toegang
heeft.
Men zoeke meer kracht in goede sprekers
dan in openbare feestelijkheden. Voor eiken
dag twee of drie kranige woordvoerders,
mannen die de hoorders weten te boeien,
iets hebben te zeggen, ontroering weten te
wekken, en die zijn in ons land van
intellectuels toch nog wel te vinden zal aan 't
eind meer doel treffen, beter bevredigen dan
vuurwerk of bloemencorso, al behoeven de
feestelijkheden niet geheel achterwege te
blijven.
Vatten wij onze meening nog even samen
dan zouden we zeggen:
De afdeelingen komen te voren te zamen.
Dan volgt het eigenlijk congres, met's avonds
zoo men wil, gezellige bijeenkomst en daarna
denke men aan de feestelijkheden. Zooals
nu loopt alles doorelkaar en komt er van
't een en ander maar bedroefd weinig terecht.
Rekent men werkelijk op een nieuw tijdperk
voor de congressen, dan geve men voortaan
weinig maar van 't beste, wat de natie in
zich heeft.
JUXIOR.
lllllltlllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIHMIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllllllMIIIIIIH
Verti api Tan Moei door toepassiog fier konie,
De productie van planten in bloei en van
afgesneden bloemen in een tijd, wanneer ze
buiten niet bloeien, is in de laatste jaren
sterk vooruitgegaan. Reeksen van proeven
zijn genomen met het gevolg, dat in het
forceeren allerlei verbeteringen zijn gevonden,
zoodat men het er nu werkelijk tot groote
hoogte in heeft gebracht. De etherisatie en
de chloroformisatie van zekere groepen
planten hebben het mogelijk gemaakt, de
rustperiode van herfst en winter, vooral bij
sommige heesters, aanmerkelijk te verkorten,
en ze dan in bloei te brengen na een be
perkten tijd van voorbereiding, zoodat men
over een veel grooter deel van het jaar dan
anders bloemen te zijner beschikking
heeftMaar het ideaal, waarbij men ten allen
tijde enkele soorten van bloemen kan krijgen,
was toch nog niet volkomen bereikt. Door
forceeren vervroegt men den tijd van de
productie, maar dat vervroegen laat, tusschen
het einde van de normale periode van den
bloei en den tijd van de vervroegde bloemen,
een zeker tijdsverloop over, dat men tever
geefs beproefde aan te vullen.
Toch was het geen onoplosbaar probleem.
Als 't mogelijk was, de periode van rust bij
sommige planten te verkorten en een ver
vroegden bloei in 't leven te roepen, dan
moest het, meende men, voor diezelfde
planten of bij andere mogelijk wezen, die
periode van inactiviteit te verlengen, door
hun een nieuwe periode van aauvullenden
rust op te leggen.
Dat alles is volkomen in vervulling gegaan,
doordien men niet de toepassing van koude
den beginneuden groei tegenhield. Hier
heeft men dus geen geforceerde cultuur,
maar een vertraagde ontwikkeling. De voor
waarden, die in den winter vervuld zijn en
die alle uitingen van leven in de planten
tegenhouden, laat men daartoe voortduren
en zorgt ervoor, dat de planten op geen
enkele manier iets bespeuren van de komst
der lente of van de kracht der zomerzon.
Door 't aanwenden van de koude heeft
men zich volkomen onafhankelijk gemaakt
van de seizoenen. Voor Mietjes van dalen
is men die behandeling met koude in
Duitschland al sinds verscheiden jaren gewoon toe
te passen, maar bij heesters zoowel als
bij bol- en knolgewassen dateert de
koudekuur nog van betrekkelijk kort geleden. In
Engeland werd in 1892 een eerste poging'
gedaan, oui voor den handel planten met
koude tot vertraging van hun bloei te brengen.
Het stadje Cheshunt in Hertfordshire, een
paar uren ten noorden van Londen, is bekend
als de geboorteplaats der mooie, liohtroode,
bijzonder lekker ruikende roos, de Cheshunt
Hybride. Daar was het, dat Thomas
Rochefort in zijn groote kweekerij Turnfordhall,
in 't groot de koudekuur ging toepassen.
liet is nu een prachtige installatie, een groot
steenon gebouw met vele ruime vertrekken,
die volkomen van elkander afgezonderd zijn,
geïsoleerd door dubbele wanden, waartusschen
slecht geleidende stollen.
Door middel van een motor van veertig
paardeukrachtcn kan men een constante
temperatuur teweegbrengen van verscheiden
graden beneden nul. Dékoude lucht wordt
in de vertrekken gebracht, waar de planten
zijn, en de teruggedrongen warmere lucht
wordt jweer gevoerd naar de
afkoelingsmachine. Elk van de ruimten is voor be
paalde planten bestemd, welker bewaring
een eigen warmtegraad of liever koudegraad
vereischt. In de Japansche" kamer liggen
de bollen van Lelime longiflorum en auratum
en andere Japannertjes; de Duitsche" her
bergt bloeineuzen van lelietjesder dalen ; de
Hollandsche" veel soorten van Spiraea's,
Azalea mollis en andere heesterachtige plan
ten, en de Engelsche" afdeeling is het rijkst
voorzien.
In den rusttoestand nemen natuurlijk die
planten in den vorm van bollen, knollen,
wortelstokken e d. weinig plaats in, zoodat
in een betrekkelijk kleine ruimte zeer vele
plaats kunnen vinden. Bollen zijn in kisten
verpakt met open ruimte er tusschen voor
de circulatie van de lucht. A-'alea's en andere
houtige planten, die wat meer plaats behoeven,
liggen op planken in de koelkamers, en overal
kan men tusschen door loopen voor de
inspectie van de planten, die geconserveerd
worden, en voor de temperatuuropnemingen.
Voor de leliën moet die blijven tusschen 0
en l" C, voor de andere planten moet z$
onder het vriespunt zijn gedaald.
In de inrichting te Cheshunt werkt men
veel voor het buitenland en verzendt de
planten nog in den staat van rust, terwijl voor
de Londensche markt ook tot bloei gebrachte
planten op den geschiktsten tijd worden afge
leverd. Fransche kweekers krijgen in
wekelijksche, veertiendaagsche of maandelyksche
zendingen of op bepaalde datums massa's
van die vertraagde planten en verkoelde
bollen en wortelstokken, om die op de plaats
zelve of in de buurt der groote steden, waar
de consumptie groot is, tot bloei te brengen.
Als de planten en de bollen uit de koel
kamers komen, moet er groote zorg worden
gedragen, dat de overgang uit de koude lucht
niet te snel plaats hebbe en dat ze gelei
delijk komen in de zooveel warmere ruimte
van de kassen, waar ze in bloei zullen wor
den getrokken. Alleen voor 't in bloei
trekken van lelietjes der dalen heeft de
engelsche inrichting tien warme kassen, waar
na 20 22 dagen de lelietjes vol in bloei
st'aan en waar men nu het heele jaar door
bloeiende planten kan leveren.
Andere geslachten hebben wat langer tijd
noodig om te gaan bloeien, vooral omdat zij
zich bij een meer gematigde temperatuur
ontwikkelen; voor Spiraea's moet men op
zes of zeven weken rekenen ; voor de mooie,
groote, witte Lilium longiflorum op 13 i
15, voor Lilium auratum met de tijgerstippen
16 il 18 en voor Azalea mollis op 5 a 6
weken. Xa de verkoeling worden zulke
planten meestal eerst buiten in den grond
ingegraven en met stroo gedekt, om den
overgang tot de warme kaj gelei lelijk te
doen zijn.
La Nature.
F. J. v. U.
«iMiiHimimiMMiiittiiiiHiMiiittiiiiimiiiiiii
iMIllllllllllIUlllllllltlllMWf
40 c 8 n t a per regel.
?MIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIinillllllllllllUII
KufekësKimte
meel. Bovenal een
nig middel tegen
Darmcatarrh, Diarrhee,
Braakloop, enz.
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahnstein.
Verschenen bij den Uitgever G. H.
VA.X ECK, te 's-Gravenhage:
Vier L.IEDER DEK LIEBE,
gecomponeerd door F. R. FONTEIN
TVINHOUT, Opus XV, voor Itooge of
middenstem. (E. Rittershaus en Hückert).
Deze liederen werden gunstig beoordeeld
door: Dr. Schüz (Stuttgart) in Die
Muiik l.S.'CM, H. Xol t h en i u s in 't
Weekblad roor Muziek 12.2.'03, door dezen
vooral Eine Hand" no. 3.
Ze werden warm geprezen door :
J. A. Kwast in d-3 Deutsche
\\ochmzeitung in den Niederlanden S.11'03 en
door F. Lu r a se o in De Tijd van
lo.5.'04. Door Philip Loots en Henri
l'ielage werd het enorme succes
vermeld in het Haurlemseh Dagblad
en in de Oprechte Haarlemmer Courant
van 12.11.'03, hetwelk deze liederen in
een Concert te Haarlem hadden mogen
verwerven. Dit succes hadden ze ook
te Hilversum. Zie De Gooi- en
Eemlander van 12.1.'04.
Fouraifteur-f de la Cour.
CHOCOLA.T-VEEN
ARTISTIQUE"
LE PLUS DELICIEÜX
CHOCOLAT PODE CKOQUER.
tJsine* a Sneek (Uollande).
Normaal-Onderkleeding
ProOrG.
Fabrikanten
W.Benger Söhne
Stuff g a rf
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157
K. F. DEUSCHLE-BENGER.