De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 11 september pagina 4

11 september 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DEAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ho. t l* c Het Tweede Deel Verzen" Tan f illei Kloos door Dr. H. J. BOEKEN. Wat zoude ik in deze vacantie, in deze schoone zomer-dagen, nu ik eindelijk eens voor korten tijd vrij ben van de dagelijks dringende bezigheden, beter kunnen doen dan iets te schrijven over%at er heden ten dage en van nu aan voor altijd, aller schoonst in ons land te vindan is, over het werk van een zeer groot dichter?" Terwijl auderen nu langs bruisende stroo men of aan de grenjen der eeuwige sneeuw, onze algemeWe ZOT, de zon van Homerus en de zon van ons eenvoudig vlak Holland, eens gansch andere diepten en hoogten, af gronden en dalen zien beschijnen, dan ze in Tiün dagelijksch leven gewoon zijn haar te zien doen, \fil ik ntjLeens vermeien in de" diepten en hoogten, de afgronden en de dalen van dit ne on tzachelijke Hollandsche gemoed; want tot mijn en tot ons al er geneucht ligt het daar nu voor ons allen open, ? dit rijke schathuis, bergend den schat, die gewonnen is op het lijden en de verrukkingen van dezen nen sterveling. Een kritiek is het niet, wat ik wil geven. De kritiek, zij kan wel zwijgen over dit boek. Zy heeft er niet over gezwegen : och had zjj het maar gedaan. Want de kritikus, die de dichter zelf is, hij heeft het immers goed gekeurd. HU vond het goed, dus heeft hij het 't licht doen zien. Maar toch vind ik het wel goed om in dezen schoonen vrijen ty'd mij er eens toe te zetten om over dit werk wat te zeggen. Ik vind, ik mag er wel over mee-praten. Ik wil het gaarne even in herinnering brengen, dat ik spreek, niet als recensent of als bent-genoot van den dichter, dat ik er mij wel degelijk op beroep kunstgenoot te zijn van dezen grootsten zanger; en dat ik juist daarom vind, dat mijn woord wel eenig gewicht in de schaal mag werpen, omdat ik meen ook zelf iet goeds, want echts, wel iet durigs want puur-moois te hebben gegeven en toch gaarne er voor uit kom dat al het werk van ons allen, de andere dichters van Holland, zelfs het werk van de besten onder ons, in het niet verdwijnt bij dezen berg, bg dezen hemel van poëzie. Waartoe, zal men zeggen, dezen forschen inzet, dit meten van eigen en anderer kracht ? bepaal u liever tot het werk, dat gij gaat bespreken. Anders moge dat ook de beste en de een voudigste weg zijn. Hier vond ik het bepaald noodig om eens zóó te beginnen en wel hierom. De mensch, wanneer hy nu eenmaal vol wassen is geworden, wanneer hij den middel baren leeftijd heeft bereikt, hij houdt er niet van, hij kan er niet toe komen om in won deren te gelooven, allerminst om als zoodanig te beschouwen iets wat in zijn eigen tijd, iets wat in zijn eigen land gebeurt of voorhanden is. Wonderen, ja, er zijn wel menschen, die in de wonderen van den. Bijbel gelooven maar die staan dan ook in den Bijbel; ei z\jn ook wel menschen die in wonderen van tegenwoordig gelooven, als ze maar heel ver weg zij 11 en als het maar heel veel geld kost om ze te bereiken b.v., bergen, zóó hoog dat er zelfs bij deze zomerhitte de eeuwige sneeuw niet op smelt het moet toch wel heerlijk zijn over deze zelfde dingen te praten of te schrijven dicht bij die eeuwige sneeuw, in het verfrisschend gehoor van de klaterende bergstroomen, die er van naaf beneden storten op de groene valeien of menschen die gelooven in di watervallen van de Niagara, of ook wel in de wonderen van de geschiedenis, in Alexander, die van koning van een klein landje overwinnaar werd van het gansche Oosten tot in Indië; in den zoon van een advocaat, die Keizer werd van alle Franschen en den Europee^chen vorsten de wetten stelde; zelfs wel menschen, die gelooven in de won deren der wereldliteratuur, in Homerus en Dante, dichters zooals nooit weer terugkomen. Maar te gelooven dat er nu in ons land een wonder van dichtkunst zou bestaan ? 'Nu ja, dat er .'n 20 jaar geleden, in den tijd toen we zelf jong waren, eene revolutie in de Hollandsche letteren heeft plaats gehad, voltrokken door eenige veelbeloovende, ja zelfs geniale jonge lui, onder leiding vooral van nen van hen, van Willem Kloos, dat door dezen Willem Kloos toen en ook nog eenige jaren daarna maar toch nog in de vage der jeugd" zooals Potgieter zou zeggen verzen zijn gemaakt van grooten hartstocht, van donkeren gloed of mystiesche innigheid nu ja dit alles behoort tot de schoone herinneringen van onze jeugd. Maar dat die zelfde man, toen hij van de dertig tot de veertig kwam en nu hij van de veertig tot de vijftig komend is, voortging en voortgaat niet slechts op de zelfde, niet slechts op niet verminderde, maar op zich steeds volmakende en steeds rijker wordende wijze weer te geven wat er omgaat in zijn gemoed dut vermoedt men zoo niet, aan die mogelijkheid denkt men eigenlijk liever maar niet eens. Men heeft ze wel zien verschijnen in de afleveringen van de Nieuwe Gids, bij twee of drie, of scms bij meer, bij tien en twintig tallen tegelijk; maar nu eerst kan men ze overzien als een ontzaggelijk geheel van muziek. Daar hebben we ze nu allen bijeen die wreed-booze of droef-huilerige verzen" zooals de dichter zelf ze genoemd heeft, die verzen als klachten, maar dan in eens ook weer als juich-tonen, als rondedansen met muziek en zang, dan weer berustende verzen, of ook weer verzen met moeielijk en door zwaar lijden verworven levens-wijsheid, luch tige glimlachjes soms over vroeger onoverkoombaar dunkend verdriet of over reeds lang ijdel gebleken droomen, maar daartusschen de verzen van adoratie, verzen waarin de Dichter knielende zijne adoreereiide woor den laat opgaan tot het al hooger en hooger stijgende beeld zijner droomen, de in steeds hemelscher verengeling geziene Geliefde, tot ook deze heerlijkheid vergaat maar niet dan om, zooals men later zien zal, plaats te maken voor nieuwe zaligheden. II. Het eigenlijke karakter der nieuwe periode," zegt Kloos zélf in zijn eeerste literaire kroniek : is onkerkelijk en kosmopolitisch." Over het kosmopolitische liever een ander maal meer dan ns toch geeft de dichter met pié'teit zijne vreugde te kennen dat het hem gegeven is juist voor onze schoone Hollandsche taal levenslang 'werkzaam te zijn vruchtbaar der dunkt het mij even te wijzen op het onkerkelijke karakter ook van Kloos' kunst. Onkerkelijk, dat wil zeggen, ondogmatisch, want revolutionair." Revolutionair ondanks alle reactie is nu eenmaal de hoofdtrek geweest van de negentiende eeuw. Revolutio nair, dat wil zeggen, op het gebied des geestes, terugkeerend tot het wezen des geestes zelf. Eri daarom niet afbrekend, niet onvrucht baar, verre van dien. Want die revolutie deed terngkeeren tot den vruchtbaren bodem des geestee zelf, tot die algemeene moederaardejelve, die alleen alle leven geeft. Vrucht baar JUS de revolutie des geestes voor alles, maar vruchtbaarst voor de Kunst. DéRede immers werd door de Revolutie niet verder geleid, kon niet verder worden geleid dan tot de 'erkenning des Gevoels als oppersten rechter voor 's menschen doen en laten. Door die erkenning begint dus de heerschappij des Gevoels, vooral in den kring van zijn eigen lijke werkzaamheid: de Kunst. De Kunst krijgt, aldus door de Rede als souvereine macht erkend, de onbelemmerde vrijheid om op te bouwen zelf, wat zij kan, de vrijheid ook om de erfenissen van alle vroegere eeuwen en geslachten af te wijzen en te aanvaarden, ze toetsend aan haar eigen nu voortaan als oppermachtig erkende wet. III. Men zegt wel: de Revolutie breekt af. Maar ziet wat deze Revolutionair heeft opgebouwd. Opgebouwd waarvan ? Eensdeels van zy'n eigen onzichtbare Zelf, dat Zelf, waarin hij zich voelt een god of, door liefde's almacht bevangen, dan eens een zwaar geslagen, dan weer een tot de hoogste hemelen opgetogen sterveling; anderdeels van hetgeen hij zag van de zichtbare wereld. Nu heb ik wel ergens gelezen, dat Kloos de natuur nooit heeft gezien. Dit oordeel is meer dan waar ik het eerst voor hield; een recensentendomheid. Het is de bekentenis van een misschien wel geletterd, maar toch nuchter mensch. En dan nog altijd nuchter in overgelijking met Kloos. Ik herinner mij levendig de grenzenlooze verbazing van onzen meest phantastischen hollandschen schilder, toenmaals den buurman van den heer Kloos over het sonnet CLXXI V. 2) Hij herkende in De donk're duiventonn vóór de maan", die Blijft spokig als druïtleDtempel staan En heft, 't uiUliiigreud in den nacht, zijn krullend Kanteelgekartel, torschend vaan bij vaan, Dat vreemd droomt, 't zwerk met heeroglyphtn vullend. het onaanzienlijk houten duiventilletje, dat hu daaglijks met zijn scherpziende schildersoogen in den naburigen tuin had zien staan en stond versteld over de phantasie van zijn kunstbroeder, maar trok uit dat verschil van visie niet de conclusie, dat de dichter de natuur niet zag. Ik haal dit voorbeeld aan, omdat het, dunkt me, goed karakteriseert het groote verschil tusschen de phantastische visie des dichters met den gewonen blik van andere menschen, ook schilders daar onder begrepen. Nooit geeft Kloos eene schildering der zichtbare werkelijkheid om haarzelfs wille, zooals Perk bijvoorbeeld dat zoo dikwijls heeft gedaan. Geeft hij een enkele maal een landschap (vooral 175, 192 en 206) dan is dat zoo ge heel ondergeschikt* aan zijn stemming, dat men zien kan, dat het landschap niet de stemming heeft gewekt, maar als eene ge lukkige aanleiding zich heeft voorgedaan om de stemming, die reeds in den dichter be stond, tot uitdrukking te brengen. En toch zijn die landschappen zoo forsch, met zóó hetzij hoekige, hetzij zwierige, maar altijd karakteristieke lijnen geteekend, dat ik, alleen om een banaliteit te vermijden, aarzel ze met de landschappen van Rembrandt te verge lijken (zie vooral CLXXIII pag. 193.) Dit dan van de gedichten, voornamelijk opgebouwd door den dichter uit stukken der zichtbare, ons allen omringende natuur. In de anderen staat de dichter als de schep pende goden-zoon. God alleen schept uit 't niet, zegt het oude woord. Maar de goden zoon, nu en dan eens bij de menschen ge boren, een van hen die als dichters het leven den anderen menschen dragelijk maken, hij staat midden in den ziele-stroom van licht en geluid, dien hij zich van zijnen Vader voelt toegestuwd; de ook voor anderen zicht bare wereld is voor hem de stof, door den Vader hem toevertrouwd, om haar tot zijne nieuwe wereld te herscheppen dat xij drijve en bewege naar de maten en bewegingen van dien elders zijn oorsprong hebbenden stroom. Dat scheppen is zijn levenslange dagtaak. Hij vraagt niet naar wijsheid hem van andere menschen overgeleverd en al ontviel hem ook alle troost, die andere men schen opbeurt en steunt, hij heeft het geloof en de liefde, hern onontrukbaar door den God in het binnenst geplant. Ik kan" niet beter besluiten dan met het opschrijven van deze geloofsbelijdenis: belij denis vau eenen man, die elke, ook de wreedste waarheid onder de oogen heeft durven zien en toch de puurste essentie des Christendoms onverzwakt in zijn binnenst blijft bewaren. CCXV1I. Is dau dit leven, ^vaar we allen op ^vielen, Als vnnke scheepjes op een woeste zee, Niets dau beiroochling, en de eenisfe ree Op 't laatst de dood voor de onircdderde kielen? Lijven zijn wij, maar hebben wij uok zit-leu, Of is alles schijn maar, wat laufjs ons glee, En gaat er geen heiirhnis dier dingen mee, Als wij ten slotte weer in de' afgrond \ielen? Den a'groüd des Doods, wie peilt hem? Onnoojig, Als toch daara'liter niets meer schuilt clan 't Niet! Waarlijk dat maakt al gepeins overbodig...! Maat heerlijk blijft steeds toch de litfcie en 't Lied ! Houdt dan maar over 't Mysterie dcu mond dicht. . . Doen we nis de vliegen, die dartlen ia 't zonlicht. . . ! CCXVilI. Al zon liet waar zijn, wat ik zei, toch willen Wij trouw volhnrden, tut 01 s stervensuur, Om, boordevol imveiulig loutrings-vmir, Dat uit ons zelf opvlamt, te gaan met stillen, Gestnailgen voetslap, maar met heerlijk trillen Van ons fijnst ziels-zijn, opwaarts naar liet p'inr Hoog-glanzend Cods-rijk, hoe wij ook door 't guur Cezwicr van 's levens ko de winden rillen . . . ! Dat is toch 't si-lioonstc, en ... mocht het ij!el blijken, Wat zou 't? Niet ijdel is het, om in 'i kil Oneindig Niets de hand naar 't /ijn te reiken, Schoon dat niet zijn zou. . . . Want die heil'ge Wil Zal ons op onze borst als wijding prijken Tot held, die, schoon vergeefs, toch groot-sterk strijden wil. 1) Verzen II van Willem Kloos te Am sterdam bij W. Versluijs. 2) Op pag. 191. Op pag. 19:> begint abusie velijk de nummering weer met CLXXIII. Het Taal-conpNe Demter. Kolommen verslag zijn er te schrijven over dit congres en de dagbladen hebben dit ook trouw gedaan maar aanteekeningen, heusche aauteekeuingen, hiermee is 't eenigszins spaarzamer gesteld. Alwat over de congressen, vóór en tegen, kan worden gezegd, werd in den loop der tijden wel te berde gebracht. Na meer dan vjjftig jaren van congressen, raakt het onderwerp, d. w. z. de bespreking van 't congres zelf, wel uitgeput, ook al lieten zich daar nog zooveel sprekers hooren, dit te meer, als het elke keer zoo wat dezelfde schotel blijft, die wordt opgedischt. Gewoonlijk hecht men aan congressen te groote en te geringe waarde. Een congres is niet anders dan een bijeenkomst tot open baar wisselen van gedachten. Verwacht men er praktische resultaten van, gaat men dit bijeenkomen tot een gebeurtenis maken, dan eischt men te veel, en die te veel eischt, zal allicht in den waan geraken, dat hij te weinig heeft ontvangen. Men onderschat een congres als men alleen naar de dadelijke, de tastbare resultaten schouwt. Ook zonder dit, kan van dergelijke bijeenkomsten een na-werking uitgaan. Het kurieuse van de taal- en letterkundige congressen is, dat hoewel allang dood, mors dood verklaard, ze toch blijven voortleven. De meeste congresgangers nemen zich elk jaar voor niet terug te komen en toch ziet men z£ gemeenlijk weer opdagen. Er blijkt dus, zonder dat men 't zich wil bekennen, een aantrekkingskracht te bestaan, al is 't voor velen misschien het gezamenlijk eten, het pretje, dat trekt. * * 3£ Sedert Dordrecht, waar 't Algemeen Neder landsen Verbond werd opgericht, is er zelfs een opbloei waar te nemen en de Deventenaren gewagen nu al van een nieuwe aëra, omdat Van Deyssêl is gekomen om z'n Ik houd van 't proza" voor te dragen, en Van Hulzen eindelijk de ban gebroken heeft, die de jongere schrijvers weerhield, en daar ge sproken heeft over 't moderne begrip in de literatuur. Of die nieuwe aëra hiermee werkelijk is begonnen, zal later blijken. Eén of twee zwaluwen geven nog geen zomer, al staat er tegenover het andere spreekwoord, dat n schaap over de brug er meerderen volgen. Dat Van Hulzen hier nu juist het zoete schaapje is geweest, kan moeielijk worden aangevoerd. Zijn inzichten van literatuur, het wegblijven der jongeren, het beginselverschil, het nuttelooze over kunst te debatteeren, hij heeft dit alles meer demonstreerend dan liefelijk aanpassend gezegd. Het Congresbestuur, de heeren die zich zooveel jaren als de officieelen rekenden, moeten wel hebben zitten popelen, en dat er van te voren nog heel wat gespookt heeft voor ze 't eens werden de jongeren uit te noodigen, bleek toen een der toosters, die in een oogenblik van zich gelukkig voelen, kwam verraden wat onder de roos was bespro ken. Maar aan den anderen kant moet men erkennen, dat Van Hulzen zichzelf blijvend bij wat men zou kunnen noemen de intree-rede der jongeren, toch tegelijk bruggetjes ging leggen, door geen voorstel ter tafel te brengen, geen debat uit te lokken en elk begrip van overrompeling uit te sluiten, zoodat de oude richting, hoewel vermoedelijk niet met het gesprokene geheel eens, toch kon meegaan. Het applaus, dat v. Hulzen ten deel viel, gold niet alleen zijn rede, maar nog meer het feit, dat nu eindelijk een der jongeren is gekomen, en dat kwam wel 't sterkste uit bij de taktvolle repliek der voorzitter, prof. Jan te Winkel, die alle wenschen vereenigde. De jongeren weten nu, dat ze niet alleen kunnen komen, maar dat ze gewenscht zijn ook. 't Kan dus gebeuren, dat er werkelijk een nieuwe aëra zich opent, 't Werd hoogste tijd. De ouden sterven en de opvolgers, de jongeren kwamen niet; 't gehalte der sprekers moest dus wel minderen. Xu de congressen zich langzamerhand gaan vervormen tot bijeen komsten om middelen te beramen tot in standhouding van den algemeenen stam, mag cle eene helft, door kunstinzichten gescheiden, niet van verre blijven. Een klein volk als 't onze, mag zijn krachten niet versnipperen, en neemt men aan, dat de taal het krachtigste wapen is, dan is versterking vau het taalgevoel een eerste eisch. Dat het zich niet langer om 't begrip letter kunde beweegt, bewees de belangrijkheid van de pas opgerichte vierde afdeeling van 't Algemeen Xederlandsch Verbond. De besprekingen van Dr. X. Mansvelt, van Dr. Leyds, van Mr. J. A. Levy en prof. van der Vlugt, waren als 't ware uit het hart der toehoorders gesneden. Deze vierde afdeeling is de kern van 't congres, en wat Van Hulzen over literatuur beweerde en L. Si mons over de klove die er bestaat tusschen de volksklassen en de letterkunde, behoorde daar eigenlijk evengoed thuis. Het stambelang, en niet de letterkunde op zichzelf, is de spil waarom nu alles gaat draaien, vooral mi eindelijk aan het Nederl. Verbond is opgedragen in't vervolg de voor bereiding der congressen ter hand te nemen. Laten /e nu beginnen, die vierde afdeeling tot de hoofdafdeeling te maken, d. w. z. de algemeene vergadering. Die afdeelingsvergaderingen blijven alijd een vermoeiende, verwarrende bijliang. Her haaldelijk heeft men er over gedacht en ge sproken die afdeelingen te laten vervallen en nu zijn er, door bijvoeging van 't Al gemeen Xederlandsch Verbond, inplaats van drie, vier gekomen. Een gewoon mensch kan niet op drie, vier plaatsen tegelijk zijn, zoodat men, hoe ook, een deel misloopt. Men troost zich wel, dat niet alles belangrijk is wat daar wordt besproken, maar dat is een zeer schrale troost eigenlijk meer een bespotting dan een verdediging. Kan een groot deel van 't werk wat die afdee lingen voortbrengen niet worden overgebracht naar de algemeene vergadering? Kan een ander deel, zooals b.v. een voordracht over de Shakespeare-vertaling van Edw. Koster niet 's avonds gebeuren, bij wijze van inleiding voor de gezellige bijeenkomsten, en kunnen eindelijk die afdeelingen niet vooraf vergaderen, waar door allén het werkelijk belangrijke op 't con gres zelf komt. Zooals nu, werkt het storend, bovenmate vermoeiend : 's morgens afdeelingsvergadering, 'smiddagsalgemeene vergadering, 's avonds feestelijkheden eu dan nog de gezel lige bijeenkomsten, 't Wordt nog erger dan een corvée. Onbegrijpelijk hoe de congressisten dat uithouden, en hoe de verslaggevers al die kolommen ter perse krijgen ; men mag dit uu wel eens beter wordt regelen. Drie kwart van de congressisten loopt de helft mis. Een moeielijkheid blijft altijd het vereeni gen van taal-lievenden en leeken, van belang stellenden en pretmakers. De leeken en pretmakers moet men er wel bij hebben tot dekking van de kosten, en ook als zoogenaamd propagandamiddel, vooral nu de congressen worden uitingsmiddel tot bevordering der stambelangen. Men kan de deuren nu niet te wijd open zetten. Volkomen juist, wat de eigenlijke congressen, de vergaderingen betreft, maar een weinig meer beperking van algemeene feestelijkheden kan geen kwaad. Een bloemencorso, hoe smaakvol ook zooals te Deventer, een vuurwerk hoe prachtig en vonkend ook, behooren tot die alledags of allejaars feeste lijkheden, waarvoor men niet naar een congres komt. Het laten samenvallen van Koningin's verjaardag, als de geheele stad in rep en roer, in feestgloed is, werkt niet mee om 't gezellig bijeenkomen der congressisten te be vorderen. Al slagen die festiviteiten op zich zelf nog zoo goed, ze bevredigen niet, en gewoonlijk allerminst de leeken, de bewoners van de stad waar men bijeenkomt. Men gaat nu eenmaal naar een congres ooi sprekers te hooren en nu ja, die pretjes heeft men er dan bij. Nemen de feestelijkheden een te groote plaats in dan werken ze vermoeiend en des-illusie blijft niet uit. Gezellig bijeenkomen op de soos-lokalen, feestelijk samen eten, toosten en drinken, dat zijn van die dingen, waarvoor een rechtgeaard Nederlander allicht is te vinden, waarmee men ook volkomen bereikt het doel achter de hoog-klinkende benaming van congres verscholen, maar feestelijkheden waaraan een geheele stad deelneemt, late men achterwege, en dan, de gezellige bijeenkomsten 's avonds beperke men zooveel mogelijk tot de congresleden onderling, 't Is geen genot meer tusschen een volte van stampende, zingende schreeu wende menschen te zitten. Ook de gezellige bijeenkomsten dienen eenigszins verfijnd, althans beschaafd te wezen, en dit kan moeilijk, als bijna ieder bewoner van de stad toegang heeft. Men zoeke meer kracht in goede sprekers dan in openbare feestelijkheden. Voor eiken dag twee of drie kranige woordvoerders, mannen die de hoorders weten te boeien, iets hebben te zeggen, ontroering weten te wekken, en die zijn in ons land van intellectuels toch nog wel te vinden zal aan 't eind meer doel treffen, beter bevredigen dan vuurwerk of bloemencorso, al behoeven de feestelijkheden niet geheel achterwege te blijven. Vatten wij onze meening nog even samen dan zouden we zeggen: De afdeelingen komen te voren te zamen. Dan volgt het eigenlijk congres, met's avonds zoo men wil, gezellige bijeenkomst en daarna denke men aan de feestelijkheden. Zooals nu loopt alles doorelkaar en komt er van 't een en ander maar bedroefd weinig terecht. Rekent men werkelijk op een nieuw tijdperk voor de congressen, dan geve men voortaan weinig maar van 't beste, wat de natie in zich heeft. JUXIOR. lllllltlllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIHMIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllllllMIIIIIIH Verti api Tan Moei door toepassiog fier konie, De productie van planten in bloei en van afgesneden bloemen in een tijd, wanneer ze buiten niet bloeien, is in de laatste jaren sterk vooruitgegaan. Reeksen van proeven zijn genomen met het gevolg, dat in het forceeren allerlei verbeteringen zijn gevonden, zoodat men het er nu werkelijk tot groote hoogte in heeft gebracht. De etherisatie en de chloroformisatie van zekere groepen planten hebben het mogelijk gemaakt, de rustperiode van herfst en winter, vooral bij sommige heesters, aanmerkelijk te verkorten, en ze dan in bloei te brengen na een be perkten tijd van voorbereiding, zoodat men over een veel grooter deel van het jaar dan anders bloemen te zijner beschikking heeftMaar het ideaal, waarbij men ten allen tijde enkele soorten van bloemen kan krijgen, was toch nog niet volkomen bereikt. Door forceeren vervroegt men den tijd van de productie, maar dat vervroegen laat, tusschen het einde van de normale periode van den bloei en den tijd van de vervroegde bloemen, een zeker tijdsverloop over, dat men tever geefs beproefde aan te vullen. Toch was het geen onoplosbaar probleem. Als 't mogelijk was, de periode van rust bij sommige planten te verkorten en een ver vroegden bloei in 't leven te roepen, dan moest het, meende men, voor diezelfde planten of bij andere mogelijk wezen, die periode van inactiviteit te verlengen, door hun een nieuwe periode van aauvullenden rust op te leggen. Dat alles is volkomen in vervulling gegaan, doordien men niet de toepassing van koude den beginneuden groei tegenhield. Hier heeft men dus geen geforceerde cultuur, maar een vertraagde ontwikkeling. De voor waarden, die in den winter vervuld zijn en die alle uitingen van leven in de planten tegenhouden, laat men daartoe voortduren en zorgt ervoor, dat de planten op geen enkele manier iets bespeuren van de komst der lente of van de kracht der zomerzon. Door 't aanwenden van de koude heeft men zich volkomen onafhankelijk gemaakt van de seizoenen. Voor Mietjes van dalen is men die behandeling met koude in Duitschland al sinds verscheiden jaren gewoon toe te passen, maar bij heesters zoowel als bij bol- en knolgewassen dateert de koudekuur nog van betrekkelijk kort geleden. In Engeland werd in 1892 een eerste poging' gedaan, oui voor den handel planten met koude tot vertraging van hun bloei te brengen. Het stadje Cheshunt in Hertfordshire, een paar uren ten noorden van Londen, is bekend als de geboorteplaats der mooie, liohtroode, bijzonder lekker ruikende roos, de Cheshunt Hybride. Daar was het, dat Thomas Rochefort in zijn groote kweekerij Turnfordhall, in 't groot de koudekuur ging toepassen. liet is nu een prachtige installatie, een groot steenon gebouw met vele ruime vertrekken, die volkomen van elkander afgezonderd zijn, geïsoleerd door dubbele wanden, waartusschen slecht geleidende stollen. Door middel van een motor van veertig paardeukrachtcn kan men een constante temperatuur teweegbrengen van verscheiden graden beneden nul. Dékoude lucht wordt in de vertrekken gebracht, waar de planten zijn, en de teruggedrongen warmere lucht wordt jweer gevoerd naar de afkoelingsmachine. Elk van de ruimten is voor be paalde planten bestemd, welker bewaring een eigen warmtegraad of liever koudegraad vereischt. In de Japansche" kamer liggen de bollen van Lelime longiflorum en auratum en andere Japannertjes; de Duitsche" her bergt bloeineuzen van lelietjesder dalen ; de Hollandsche" veel soorten van Spiraea's, Azalea mollis en andere heesterachtige plan ten, en de Engelsche" afdeeling is het rijkst voorzien. In den rusttoestand nemen natuurlijk die planten in den vorm van bollen, knollen, wortelstokken e d. weinig plaats in, zoodat in een betrekkelijk kleine ruimte zeer vele plaats kunnen vinden. Bollen zijn in kisten verpakt met open ruimte er tusschen voor de circulatie van de lucht. A-'alea's en andere houtige planten, die wat meer plaats behoeven, liggen op planken in de koelkamers, en overal kan men tusschen door loopen voor de inspectie van de planten, die geconserveerd worden, en voor de temperatuuropnemingen. Voor de leliën moet die blijven tusschen 0 en l" C, voor de andere planten moet z$ onder het vriespunt zijn gedaald. In de inrichting te Cheshunt werkt men veel voor het buitenland en verzendt de planten nog in den staat van rust, terwijl voor de Londensche markt ook tot bloei gebrachte planten op den geschiktsten tijd worden afge leverd. Fransche kweekers krijgen in wekelijksche, veertiendaagsche of maandelyksche zendingen of op bepaalde datums massa's van die vertraagde planten en verkoelde bollen en wortelstokken, om die op de plaats zelve of in de buurt der groote steden, waar de consumptie groot is, tot bloei te brengen. Als de planten en de bollen uit de koel kamers komen, moet er groote zorg worden gedragen, dat de overgang uit de koude lucht niet te snel plaats hebbe en dat ze gelei delijk komen in de zooveel warmere ruimte van de kassen, waar ze in bloei zullen wor den getrokken. Alleen voor 't in bloei trekken van lelietjes der dalen heeft de engelsche inrichting tien warme kassen, waar na 20 22 dagen de lelietjes vol in bloei st'aan en waar men nu het heele jaar door bloeiende planten kan leveren. Andere geslachten hebben wat langer tijd noodig om te gaan bloeien, vooral omdat zij zich bij een meer gematigde temperatuur ontwikkelen; voor Spiraea's moet men op zes of zeven weken rekenen ; voor de mooie, groote, witte Lilium longiflorum op 13 i 15, voor Lilium auratum met de tijgerstippen 16 il 18 en voor Azalea mollis op 5 a 6 weken. Xa de verkoeling worden zulke planten meestal eerst buiten in den grond ingegraven en met stroo gedekt, om den overgang tot de warme kaj gelei lelijk te doen zijn. La Nature. F. J. v. U. «iMiiHimimiMMiiittiiiiHiMiiittiiiiimiiiiiii iMIllllllllllIUlllllllltlllMWf 40 c 8 n t a per regel. ?MIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIinillllllllllllUII KufekësKimte meel. Bovenal een nig middel tegen Darmcatarrh, Diarrhee, Braakloop, enz. ECHT VICTORIAWATER. Oberlahnstein. Verschenen bij den Uitgever G. H. VA.X ECK, te 's-Gravenhage: Vier L.IEDER DEK LIEBE, gecomponeerd door F. R. FONTEIN TVINHOUT, Opus XV, voor Itooge of middenstem. (E. Rittershaus en Hückert). Deze liederen werden gunstig beoordeeld door: Dr. Schüz (Stuttgart) in Die Muiik l.S.'CM, H. Xol t h en i u s in 't Weekblad roor Muziek 12.2.'03, door dezen vooral Eine Hand" no. 3. Ze werden warm geprezen door : J. A. Kwast in d-3 Deutsche \\ochmzeitung in den Niederlanden S.11'03 en door F. Lu r a se o in De Tijd van lo.5.'04. Door Philip Loots en Henri l'ielage werd het enorme succes vermeld in het Haurlemseh Dagblad en in de Oprechte Haarlemmer Courant van 12.11.'03, hetwelk deze liederen in een Concert te Haarlem hadden mogen verwerven. Dit succes hadden ze ook te Hilversum. Zie De Gooi- en Eemlander van 12.1.'04. Fouraifteur-f de la Cour. CHOCOLA.T-VEEN ARTISTIQUE" LE PLUS DELICIEÜX CHOCOLAT PODE CKOQUER. tJsine* a Sneek (Uollande). Normaal-Onderkleeding ProOrG. Fabrikanten W.Benger Söhne Stuff g a rf Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 K. F. DEUSCHLE-BENGER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl