Historisch Archief 1877-1940
Ne. 1421
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD Y O O R N E D E R L A N D.
gen4e aanblik van zijn eindelooze
bouleTfcrds, maar zij suggereeren ilaar een
schoonheidsaandoening als het bassin van een
roerige menschenzee. Zoo verseheiden ge
stalten doemen daaruit op, staan e ven scherp
oraljjnd voor uwe observatie, ze passeeren
en ge voelt ze daarna verloren in het
tumultaeuse leven. Hier verrast het u niet voor
e*n winkel in d« Leidschestraat een persoon
te herkennen, die verleden ergens anders,
B een caféof melkhuis uwe
opmerkzaatntot zich trok. Parijs is grootsch en
rend, Amsterdam intiem en
vertroumet al zijn drukte. De concentratie
measbhen, httn talloosheid en het ver
vloeien der menigten is onderscheiden. Het
gewoel in de Kalverstraat is groot, op de
voorname Parijsehe boulevards ook maar
anders; de nauwe Kalverstraat kan het
bevmtten, de boulevards lijken daartoe juist
breed genoeg. In een klein stadje hoort ge
i» de stille straatjes het toeslaan van een
deur, het klepperen van klompen over de
hobbelkeien, apart, de stem van pratende
menschen; in Amsterdam viert lustig te mid
den vau de drukte uit, draaiorgelmuziek of
klinkt schel de stem van een venter ; in Parijs
ewelten alle geluiden samen tot een chaos,
t<jtt het geweldig barnen van onafzienbare
en 0n verdeel bare stroomen van
menschenvwkeer. Er zn'n persoonlijke voorkeuren tot
hè* verblijven in deze of gene omgeving.
Aan de eene Kijde kan, de behoudg0.dnuafci<l
tot n manie worden, zeker ; aan don anderen
knot echter kan de wensen tot verdelging
vtffc al het oude en vervanging door het
nJöderne een nuk wezen van ditn voorkeur
of een tijdelijke ontitem Iheid. Van welken
k8nt 't meest, moet men zich voor schadelijker!
inbreuk op geleidelijke ontwikkeling hoeden ?
W. STEENIIOFF.
Hoilaiiósciie
Deze tentoonstelling, die vroeger een Van
de uitmuntendste was en waarvan leden als
Maris en Mau ve en de zwierige Bosboom, menig
fijn werk ten schouw hier hingen; is, als alle
tentoonstellingen, achteruitgaande; op zeer
enk'le leden na niet meer belangrijk. Het
eigenaardige is nog, dat een aantal leden,
?wier werk deze tentoonstelling eenige bloesem
van kunst kon geven, niet exposeeren ; uit de
dédain, Uit nalatigheid, omdat ze niets hebben,
omdat ze niets maken meer ? Er is hier
niets van Allebé, noch van Neubuys, noch
van Tholen, noch van Verster, Witsen, de
Zwart.
Wat deze tentoonstelling de moeite waard
maakt, zijn de twee Isrtiéls: Jozef en Isaac.
Ik ben niet een vau diegenen die uit ver
eering voor de schoonheid van Jozef Israëls'
werk alles roemen en prijzen wat deze
maakt ? er is altijd veel tweederangswerk
geweest tusschen uitmuntende dingen ? maar
toch zijn deze drie aquarellen verwonderlijk
voor iemand van dezen leeftijd, is de
Nettenboetster" een van zijn beste werken; voor
treffelijk. Bij Avond, stelt voor een vrouw
met kind op 'r arm, gaand door een al donker
wordend landschap, de vrouw op den voor
grond, daarachter een vlakte en dan een
horizon van huis en boomen waarboven de
lOcht misschien wat sentimenteel, eer dan
teer; Hoog Water (een veel maal geschilderd
onderwerp, haast een repliek van een van 't
vorig jaar) twee visschers te paard in een
stuivende zee, en rechts een bom. Er zijn
hier fouten op te merken die we nu nog
gemakkelijker nemen, omdat hij van onzen
tjjd is; die later zwaar zullen aangerekend
worden, wijl niet een ander gevoel de
nienachen kritischer nog tegenover deze dingen
zullen staan het zijn misteekende pooten,
weinig saalnhang in den bouw van het gansche
lichaftui van het paard, de bom wat plat en
toch is nog in deze schoonheid, leven, en
atmosfeer van over de zee. De Nettenboetster"
is het gauftte -van de drie. Het is een
belangrjjke aquarel. Een interieur, met een vrouw
bezig. Ze zit met haar rug naar het raam
de heele kamer is, misschien wat week, gevuld
inet een zachtgouden licht, dat dommelt.
Van de lihkerzij naar rechts hangt golvend
het net. Het rauwe wijf heeft de beweging
uitgedrukt in de handen waarmee ze bezig
is. De verdiensten van deze aquarel zijn
naast de menschelijkheid, minder sentimen
taliteit in de schoonheid, en het uitge
drukt zijn in een gynthetischen stand, van
de beweging, waar door kunst voor eeuwig
iets is neergezet op hét witte vlak van
Ia den trein,
door KABEL BLOCK.
III.
In 't land van de tering,
LANDQUART DAVOS.
't AVas in laat November.
't Land lag grauw en in de bosschen waar
n gedekt sombere lucht laag over heen beefde
grijze mistige regen en loome \volkzware
règenflarden kleurde 't geel en dor, met
daar tusschen zwart, zwart als gelakt in den
drensregén de schrale takken en stammen.
Ook groen vlekte er veel in 't roodbruin en
dorbruinder wachtende wouden. Maar treurig,
somber groen; rouwend groen, groen van
winterhoornen, groen zonder leven !
De landwegen waren slijkerig. Dorre bla
deren kleurden hei en wegen. Verlaten lagen
de landhuizen in de boomgaarden, Waar de
PÖhnstormen van November de dorre bladeren
uit de kruinen hadden gejaagd.
De tre n stampte langs Marenfeld, komend
uit het Rozen-dal van Ragatz, waar nu ook
de stervende weemoedige stilte van het late
najaar was ingetrokken, 't Vriendelijke dorpje
met z'n slot en z'n toren van gedempt goud,
lag er tusschen de wijnvelden, die triestig
rieerdorden langs de heuvels. Natte sneeuw
pïak'te hoog tegen de bergen op, waar de
wolkrafels in de toppen der arme half kale
bOomen hingen. Grauw sliertte 't langs de
bïffine rotswanden. De koppen der bergen
met hoogerop de witte witte sneeuw waren
niet te zien. De trotsche keten der Churfirsten
?was onzichtbaar gedoken in 't grauwe mistige
schuim, dat de luchtzee strak van het Oosten
tot het Westen doorspoelde.
Snerpend floot 't langs den trein van de
locomotief. Grornmelremmend snelde de trein
't stationnetje Landquart binnen.
Fiïr Davos um-stiegen ! schreeuwde 'n
zilver-groezele conducteur, die zich even in
de deuropening liet zien, naar binnen. Für
anders -wuft pnpier. Van de drie Isaae
Itraëls is no. 53 Costuumnaaisters liet belang
rijkst, het schoonst. Het fezend meisje, in
een zwarte jurk, onder boomen zittende te
lezen is zeker scherp en anekdotisch verteld ;
de houding is goed, de psychologische hou
ding uitgedrukt door de lichaamshouding
maar toch is het nog meer charme door
de snelle juiste opmerking dan schoonheid ;
de Avenue du Bois de Boulogne is een
vlugge krachtige notitie, maar een beetje
plat ? in de costuumnaaister is iets bijzonders
voor hem. Er is niet alleen een schoonheid
aan, er is een soort zachtheid in de opmerking
die gewoonlijk niet te speuren is in de
cynische kunst van I. Israëls. Twee meisjes
zijn bezig. Ze zitten aan een tafel. De voorste
is blond, de laatste meer in de schemer is
zwart. Op hun blouses hebben ze allebei
een roos gestoken. Het laatste meisje zit zoo
charmant iühet wat meer gedempte licht te
zien naar 't werk met neergeslagen oogleden.
Er is iets van een bloeme-stof in deze pastei.
een fijne stof schoon gestrooid ? dat een
zeldzame eigenschap is van dezen Israëls ; hij
kan'het pastei week en stuivend neer zetten,
zooais wel een Franschman het ook kan. Er
zal misschien in dit werk nog dieper psycho
logie eens uitbotten, meer zachtheid kwam
in de Naaistersindesomshaasthonds-hatelijke
opmerkingen, maar al een tijd is de colorist
Isaac Israëls een van de belangrijkste uit
Holland, en is hij als typeerder zeker niet
GvertrofFeö.
Er zijn hier belachelijke Eerelman's, vooral
die Boulevard, DuchattePs die niets meer
dan maakwerk zijn; A. Ie Comte, waarvan
de eene lijkt een pot paarse aniiine-inkt
omgevallen in een Italiaansch maanlicht;
een Bastert waarvan niet te begrijpen ii hoe
hij dit wil, durft exposeeren; de Italianen
van altijd; Van Seben die maar moest
uitscheiden, etc. etc., Mesdag's, en Mesdag's
van Houten; een Breitner waarvan de fond
goed, het paard (en dat voor dezen teekenaar
van paarden) zeer zwak is ; niet van de beste
Suze Robertsen (een beelje plat, te vlak, geen
lichaam); de Bauer's die alle meest op de
Wisselingh tentoonstelling waren; een
Blomniers, visscherskinderen, een aangename hoe
wel niet belangrijke aquarel. Swau's, maar
niet van de beste ; de romantische schoonheid
wat te vaag, te decoratief geworden twee
Haverm'ans, symphohic'n in' lichtgeel en wit,
maar niet zvirer genoeg ofn schoon te zijn,
(waarom zijn deze zonder datum, terwijl hij
anders alles met den dag teekent); Albert
Roelofs Bij de Wieg1' oppervlakkig zeker
maar niet onaangenaam ; Therese Schwart?e's;
er zijn hier vier Jan Véth's.
No. 99. Studie voor 'n Damesportret, is van
de vier hier geëxposeerde het belangrijkste.
Waarom? Omdat tenminste om deze vrouw
wat geestelijke atmosfeer hanit. Omdat er
meer waarde in is dan de anecdotische obser
vatie van' Gabriël; meer diepte dan iu liet
ik zal maar niet zeggen wien nagedane
portret van Pfaltzer boer; omdat het echter,
reeëler bleef hoewel fijner dan de studie die heet
Als de klok doodsluidt waar Veth, in een
verkeerde bui, als die waarin eens ook het
Novemberroosje ontstond, grooteren na wou
doen in wat hij niet kan. Zooals eens misschien
hij in een portret de Gioconda heeft willen
e, «enaren, heeft hij misschien hit r in een
dramatische schets willen geven bei ie
kon hij niet.
*
Deze tentoonstelling is de2[hte. Ware het niet
schoon en verstandig, de 3()ste te malen tot em
retrospectieve, waarop het schoonste wat de 1)0
jaar kier hing en geëxposeerd werd, in ftraffe
keuze uitgezocht en gcham/en werd, zij het dun
als herinnering aan de grootschheid en de bekorlruj
eens dezer tentoonstellingen.
Pl.ASFCIIAEIiT.
De He EEUW",
Uit het prospectus betreffende een nieuw
op te richten tijdschrift zou at' te leiden
zijn dat de ondergeteekende, van mceniiig
dat do NifMice (Jr/Wx-beweging voorbij is,
het tijdschrift U e XXe Ee.uw niet meer als
orgaan dier beweging beschouwt en daarom
voortaan aan andere tijdschriften zal
dcelnernen.
Dit is een geheel onware voorstelling.
De pndergeteekcnde zal do redactie van
het tijdschrift l>e XXe Ei-uic voortzetten
met de zelfde bedoeling en volgens het
?ttltllOlVlMtilfriilllllHllillllllmlIIIIIIIHIIIItllllllltlllllllMlllllllllllllllllMI
Davos uin-stiegen hoorden we hem in
z'n onvriendelijk dialeetgeknor achter de
toegevallen deur in een volgende wagenhelft
opnieuw waarschuwen. En als 'n zwakke
fluistering hoorden we 't verderop nog een
derden keer.
Een bleeke jonge meneer, een zijden foulard
om den hoogen hals onder een keurige winter
jas, stond 't eerst op. Toen een friscli meisje.
Toen een paar handelsreizigers. Ik volgde.
Ik kende de reis door het PriiUigen, ik kende
de soorten menschen die naar Davos reizen.
Ik was al zoo vaak naar daarboven
opgeschommeld. En in n vlug oogmonsteren.
had ik m'n diagnoses gemaakt en mijn con
clusies getrokken. Hij en zij beide patiënten.
Maar hij nieuweling, en zij recidivistc.
't Station Landquart is een station /onder
kop of staart, zouder voor of achter. Aan
beide zijden van 't gebouwtje loopt een spoor
baan, hier die van Chur naar het westen,
de groote lijn; daar die naar Klostets en
Davos. Achter deze laatste staat een gebouw.
dat er uitziet als een station, en dat n met
zijn friss'che buffet- en wachtkamers als het
ware uitnoodigt er binnen te treden, 't Is het
hotel Landquart. Van 't dorp Landnuurt ont
dekt ge geen spoor. Die twee gebouwen, die
twee spoordammen, met vlak voor de hui/en
wat wisselrails, dat ligt daar moederziel ver
laten tusschen die hooge bergen in die kale
herfstige vlakte.
?Maar in de wacht- en buffet-kamer van
hotel Landquart, daar is altijd nog wel wat
kleur en wat licht, en daar is ook op grauwe
late najaarsnuddagen wel verstrooing en af
leiding te vinden, voor die op de aansluiting
naar Davos moeten wachten.
Wat die kellnerin-meisjes en die portier
daar niet zien in Landquart'. Uit hoeveel
bleeke en soms ook frisch-ronde gezichten
hun de vreeselijkste ziekte van ons moderne
menschengrfslacht! de tering, niet tegenlacht,
tegenlicht, tegengrijnst dat, is bij geen
benadering op te geven. Behalve Handels
reizigers, en Bündnev-mensehen van 't land
er om heen, en uit het (i-i'iittigau. zijn van
al die vreemde bleeke menschen, die hier
zelfde plan als sedert de oprichting steeds
gevolgd zijn.
De XXe Eeuw blijft na l Januari 1905
bestaan geheel in het zelfde karakter, dat
het tijdschrift tot nu toe heeft gehad.
8 September 1904. L. VAX DEYSSKL.
(K.J.L.AlberdingkThijm).
Minnebrieven van een Portitgeesche non,
vertaald door A. v. SCIIEXDEL. W.
Versluys, Amsterdam.
Arthur van Schendt;!, de schrijver van het
boekje Drogon", dat meer algemeen bekend
moest zijn, heeft eenigen tijd geleden, de nu
in een bundeltje saauigebrachte brieven, iu
De Nieuwe Gids gepubliceerd. .Hij heeft, aan
dit zoo keurig met G-rassetletter gedrukte
werkje, een inleiding toegevoegd, waarin hij
ons meêdeeling doet over de schrijfster en
den man aan wien de brieven gericht waren.
Haar naam is Marianna Aleoforado en haar
vader was een invloedrijk edelman iu de stad
Beja. Zij werd met haar zusje in een kloo.-ter
opgevoed, daar haar moeder vroeg gestorven
was' en Franeesco Aleoforado, wegens de troe
belen des lands, geen toezicht op de kinderen
houden kon, Destijds was Portugal in oorlog
met Spanje en Lodewijk XIV, die nauw vrede
had gesloten met Spanje, moedigde niettemin
Fransche officieren aan zich met hun man
schappen in Portugeeschen dienst te begeven."
In dit leger nu diende ook Noel de Bouten,
die lal er als Cointe de Cliamilly grooten
krijgsroem won."
Cordeiro (die een boekje over haar schreef
en de brieven ook uit de letterlijke Fransche
vertaling het Portugeesch origineel is ver
loren geraakt terug vertaalde) zegt, dat
de religieuzen toen ter tijde zeer vele vrij
heden genoten in Portugal, bezoeken van
mannen althans waren niet absoluut ver
boden." Ze konden zelfs kleine kamertjes
huren, waar zij zich konden afzonderen voor
aandachtiger gebed. Alcoforado's do.'liter had
zoo'n kamer."
Door tusschenkomst van een broer, die
ook in het leger was, maakte, Marianua met
Chamilly kennis en men kan zich licht ver
beelden, dat de ehevalier, het een welkom
avontuur vond zich te koesteren in de weel
derige warmte harer zich geheel gevende
liefde."
'?Hoe lang haar geHik duurde is niet bekend ;
bet was KKiötoen het Fransche garnizoen
in Beja kwam, en ](>(>7 toen Chamilly plot
seling verdween. De staatsoverheid had zich
bij den koning beklaagd over de wandaden
der vreemde ruiterij, en het is zeer wel te
vermoeden, dat de gebeurtenissen in het
klooster n van de redenen, van misnoegen
was, een van de voornaamste waarschijnlijk,
want het kwaad gerucht, steeds verdraaiend
en verergerend, sprak van de schandalen van
liet gehéele huis. Chamilly zag her, gevaar
in vervolgd te worden als kloosterschenner,
verleider van een non, die de do hter was
bovendien van een aanzienlijk man. En
onder een of ander voorwendsel ging hij
stilletjes naar Frankrijk scheep."
Toen werden die brieven geschreven. Cha
milly liet de brieven lezen en zal zich ook
wel op zijn verovering verhoovaardigd hebben.
Het was .,in de Pnri.jse.Me y\-i;rdd der zeven
tiende, en het begin dei- .?ir'utiende. eeuw"
de mode om vooral teedere intimiteiten tot
onderwerp van gesprekken te hebben ... en
interessante brieven werden gecopiëerd en
gingen vau hand tot hand. Op deze wijze
kwamen de vijf brieven van Marianna bij
den uitgever Barbin, die ze publiceerde."
Die brieven hebben zeer veel succes ge
had, zóó zelfs, dat het woord ,,portugaises"
een synoniem werd voor minnebrieven".
Men schreef' zelfs Nieuwe Brieven, gefin
geerde Antwoorden en Nieuwe Antwoorden,
zoowel als talrijke vertalingen, zelfs in lijm. . ."
Marianna is drie en tachtig jaar geworden.
Het kloosterregister, baardood vermeldende,
gewaagt vau haar voorbeeldigheid, van haar
vriendelijkheid jegens een iegelijk, en van
de gestrenge boete die zij deed, aroote
gebrekkigheid droeg zij gelijkmoediglijk en
begeerde nog meer te dragen." De H. Sacra
menten ontving zij bij haar volle bewustzijn."
Dat zijn de bekend geworden feiten van
haar uiterlijk leven, die Luciano Cordeiro
verzameld heeft, maar het innerlijke ligt in
die vijf brieven besloten.
Waarin toeli ligt de bekoring van deze
brieven? Wat is de reden, dat deze woorden
in (ie tweede helft der zeventiende eeuw
iiniiiiiiiiiiiiini n
doorreizen, van al die menschen die oen
andere taal spreken, dan de zangerige
keelgronuuende taal van 't inheemsehe volk, geen
tien procent, wat hun longen betreft.gezond.
Als je 't niet wist, zou je het niet
geloovc'ii. 't Zijn er maar een paar in de week,
die vinnige benauwende hoestbuien hier
doormaken, dat de witte gezichten rood
gloeien vau inspanning, dat 't bull'etmeïsje
vriendelijk komt om hen behulpzaam te
wezen, liet zijn er maar een paar in de
week, die onder geleide in dekens met
heelzieke gezichten hier neerzitten, mannen of
meisjes, of' veelal jongens nog.
Aan de meesten merk je niets. Absoluut
niets. Misschien -oms 'n ra«p-kuchje achter
de hand, misschien 'n verdacht rood kleurtje
O]> de wangen,' of' een tering-bleek en ver
magerd protiel. Maar gewoonlijk toch niets.
De min-scherpe opmerker ziet heelemaal
geen bijzonders aan de reizigers en
reizigslers. die door Landquart reizen, 't Zijn
menschen net als hij zelf en anderen, 't Is
te mal om van te praten, in die menschen
voor het grootste gedeelte zieken te willen
zien. 't Zal niet in hem opkomen!
En toch ... de stille fluitende man met het
ronde gezicht, die daar zoo verveeld rond
loopt in de kleine buffetkamer... en de
lange dame in haar tailor-made reiskostuum,
die daar zoo begeerig zit te bladeren in een
leisboekje vau liet Pn'ittigau, eenzaam aan
een gedekt venster-tafeltje . . . en 't boersche
heertje, dat daar zoo plomp staat weggezakt
voor de groote olieverfschilderij van 't oude
Kuurhuis-Ilolsboer, in aandachtig vreesachtig
bekijken... 't zijn alle drie tuberculeusen.
Ik durf er alles onder verwedden !
Wie de tering heeft loopt er niet mee
tekoop gewoonlijk, en bizonderlijk niet hierin
het land van de tering. Wanneer het stadium
der ziekte dat toelaat en bij do mobiele,
heel of half-opgekalefaterde patiënten van
Davos laat zij dat toe dan verbergen de
zieken bij voorkeur hun lijden. Trouwens de
ziekte verbergt zich voor henzelven. Hinder
en pijn hebben ze niet van hunne kwaal.
l'c symptomen verdwijnen; en die er van
geschreven, ons, menschen van de twintigste
eeuw, treffen en tot tranens toe roeren ? Waar
om, als wij deze 73 bladzijden gelezen hebben,
zijn wij zoo vol weemoed ?
In deze bladzijden heeft zich een mensch
uitgesproken, zonder eenige bijgedachte van
kunst, een mensch, zóó vol van liefde, en
hoop en verdriet, dat ze zelf zegt zinneloos
te zijn. Uit deze brieven hebben wij een
inenschenleven leeren kennen, het liefdeleven
van een vrouw.
Ze had hem lief. Ze mag hem verwijten
doen, beschuldigen zelfs, maar ze had hem
lief. Ze weet, dat het een onwaardige is, aan
wien zo haar groote, machtige liefde gegeven
heeft en de brieven, die ze schrijft, schrijf
ik meer voor mraelve dan voor jou, ik tracht
mij alleen maar te troosten."
Ik heb in lang niet zóó de wanhoop en
het verlangen in het gemoed van een lief
hebbende vrouw gevoeld als door deze brieven.
De tweede brief zal door een ollicier mee
genomen worden :
Een officier wacht reeds lang op dezen
brief; ik had mij voorgenomen hem zoo te
schrijven, dat je hem ontvangen kon zonder
ergernis mnar hij is te buitensporfg, ik moet
hem eindigen. Ach, ik kan er niet toe komen.
Het is me of ik niet je spreek terwijl ik schrijf
en of jij weer bij mij bent."
Zoo schrijft ze weer door en dan klinkt
het opeens, nadat ze do herinnering aan wat
n jaar geleden pas gebeurd is, verlevendigd
heeft, bitter en met wrok: De officier, die
je dezen brief' brengt laat me voor de vierde
keer weten, dat hij vertrekken wil; wat is
hij dringend, hij laat ongetwijfeld de eene
of' andere ongelukkige in dit land achter.
Adieu! Het kost rnij meer moeite van dezen
brief' te scheiden dan het jou kostte mij te
verlaten, misschien voor altoos," maar in het
laatste zimdeeltje klinkt weer haar hoop op
een wederzien.
Het heele eenzame leven van Marianna,
die vroeg haar moeder verloren heeft, in een
klooster opgevoed werd, in een klooster leerde
liefhebben en lijden, hoort men in de blad
zijden schreien en deemoediglijk klagen en
smoeken.
Kerst beschuldigt ze zichzelf, en nu zal ik
u eenige regels voorlezen, waaruit ge kunt
hooren hoe liet' zij had :
Wat valt het moeilijk te besluiten om
voor langen tijd de goede trouw te verdenken
van hen die men liefheeft! Ik zie wel dat
de geringste verontschuldiging voldoende voor
je is, en zonder dat je de moeite doet mij
die te bieden, dient de liefde die ik voor je
heb je zoo getrouwelijk, dat ik er niet toe
komen kan je schuldig te vinden dan alleen
om te genieten van de heerlijke vreugde om
zelve je weder te rechtvaardigen," dan hooren
we telkens, dat zij niet gelooveu kan, dat
hij voor gord weg is.
Ze weet, dat het hare liefde is, die haurlijden
doet. en ik zie wel wat het geneesmiddel is
voor al mijn kwalen en ik zou er ook spoedig
bevrijd van wezen als ik je niet meer liefhad,
maar helaas! Wat een geneesmiddel! Neen,
ik wil liever nog meer lijden dan je vergeten.
Maar ach, hangt dat van mij af? Ik kan
mijzelve niet verwijten dat ik n enkel
oogenblik gewenscht heb je niet te beminnen".
Ik heb geen amiere eer en geen godsdienst
dan jou met heel mijn ziel lief te hebben
mijn heele leven."
Dat alles door hare, zooals zij zelf zegt
de grootste liefde ter wereld ' gedragen kan
worden, zegt zij zelf zoo mooi in haar laatste
brief. De toon is geheel anders. Het is het
laatste wat ze hem schrijven zal en al de
lieve souvenirs, zijn portret, de armbanden,
jie hij haar gegeven heeft, zal zij hem terug
zenden. Met weemoed heeft ze die nietig
heden" van zich weggelegd.
De natuurlijke trots van mijn sexo heeft
mij geheel niet gelloipen een besluit tegen u
te nemen. Helaas, ik heb uw minachting
geduld, ik zou al uw haat verdragen hebben,
en al de jaloezie die uw genegenheid voor
een ander mij gegeven zou hebben, ik zou
dan althans een hartstocht te bestrijden gehad
hebben. Maar uwe onverschilligheid is mij
ondragelijk; uw gevóellooze betuigingen van
vriendschap on de belachelijke beleefdheden
in uw laatsten brief, hebben mij bewezen dat
gij ze alle ontvangen hebt die ik schreef, dat
zij geen enkele ontroering in uw hart hebben
verwekt. En dat gij ze nochtans gelezen hebt."
Dat was téveel voor haar liefde, dat was
on-draaglijk en de gehéele vijfde brief is een
afscheid, maar een afscheid vol verwijten.
Ze wil hem geheel vergeten en kan hem niet
loslaten, ze zegt: Ik verafschuw nwe open
hartigheid. Had ik u gevraagd mij eerlijk
de waarheid te zeggen? Waarom liet gij mij
mijn liefde niet? Gij hadt mij alleen maar
niet' te schrijven, ik wenschte niet ingelicht
te. worden. Ben ik niet zeer ongelukkig, dat
ik u niet heb kunnen nopen eenigen sorg te
dragen om mij te misleiden? en niet langer
in staat te zijn u te verontschuldigen ?"
Haar leven moet eenzaam veider gaan;
van hem wil ze niets meer hooren; zijn
brieven zendt zij terug, maar de twee laatste
zal ae bewaren en dikwijls overlezen. Die
zullen een bolwerk optrekken om haar hart,
waarachter zij zich terug trekken kan, om
rustig voort te leven zonder haar liefde. Ik
weet wel, zegt ze, dat ik nog te veel vervuld
ben van mijn verwijlingen en uw ontrouw,
maar herinner u dat ik mij een vreedzamer
toestand beloofd heb en dat ik dien bereiken
zal, of dat ik tegen mij zelve een wanhopig
besluit zal nemen, hetgeen gij zonder mis
hagen zoudt vernemen."
"Ke heeft verder geleefd, lange, lange jaren.
Ik hoop, dat ik niet onbescheiden ben
geweest uit een boekje van 73 blad/.ijden
zooveel te hebben geschreven, maar, ten eerste
is het werk zoo vol, dat ik eigenlijk niets
heb gegeven en ten tweede meende ik velen
nieuwsgierig te maken en daardoor dit won
dere boekje, zoo vol gevoel en vol liefde, in
vele handen te brengen. Want, ofschoon ik
er niet over kan oordeelen of het-waar is
wat in de inleiding staat, n.l., dat; zoo de
Brieven al niet het eenige mooie werk zijn
van liet Portugal der 17e eeuw, zij zekerlijk
het mooiste zijn, toch geloof ik, dat wij blij
mogen zijn met deze vertaling, die goed ver
zorgd, ons niet de gevoelens bracht van een
verlaten non uit de 17e eeuw maar het
liefdeleven van een vrouw ook uit de'.en lijd. Laten
wij Arthur van Schendel daar dankbaar
voor zijn,
Den H a a g, Juli 'O-i. G. II. PAXXEKOEK Jr.
blijven, daaraan raken zij zoo gewend, dat
ze 't ziekte-verscliijnsel daarvan niet meer
voelen, 't Zijn ook heel geen akelige
halfuitgeteerde patiënten, hierboven, in 't dal
van Davos. Soms zien ze er uit als vetge
meste ganzen, wolken van kleur en gezond
heid. Dan valt 't hun niet moeilijk, zich voor
gezonden uit te geven, vooral als ze niet
meer opgeven. Ofschoon de kenners en
ieder is hier kenner in 't land van de tering
altijd erg op hun hoede zijn, en iedereen van
tuberculose verdenken !
Laudquart-Davos !
In 't latv middag- herfstlieht komt de trein.
voorrijden, de beide gloeiende oogen al
opgespal'kt, 'n zwart-ploegpantser a la
automobiel-torpedo, vóóraan de kleine locomo
tief; 'n eciite bergsleeper op kleine wieltjes.
Een paar drukke mannen in blauwe kielen
zijn bezig hem aan en op te porren.
't Stille stations-hotel raakt in beweging.
'n Eerste lamp gloort aan in de buffet/aal.
Zwarte gedaanten wijken uit de glazendeuren.
Men laadt bagage in, zoekt naar 'u plaatsje,
gaat van platform tot platform. Gewone
insta-p-hurrie '
Ik gooi m'n koffertje onverschillig neer in
't houten bagagenot, zet me neer in 'n coup
half vol menschen, poseer m'n oogen dicht
knijpend, 't eerste moment ais 'n deftige
meneer met een zilveren wandelstok, die
derde reist, voor zijn plezier. Dan laat ik, na
zwijgend dommelzitten, mijn oogen opengaan
om m'n mede-reizigers te monsteren.
't Daglict t staat grauw in de coupévan
frisch-gevernist-gele banken, 't Eleetrisch
draadje boven m'n afdeeling ilimuiert rossig
in, tegen 't licht dat van de velden en bergen
en witte stationsmurcn wijkt. Bij dit licht
hebben de gezichten van de menschen in
onzen wagen, zoover ik niet in nekken en
op achterhoofden zie, iets dat tempert, dat
week maakt, week en bleek.
Veraf twee vrouwen, en een oude grijze
jager van't land. Dichterbij jongens, mannen,
meisjes : bleeken, zieken.
Tegenover me zit 'n Duitsch
burgermannetje, 'n vetgerande deukhoed naar achter
Bet Taalcoim te Deytnter,
Ao(f$ lic. fommes pas des gueu.v.
Zooals een windvlaag 't zand opwerpt en
't naar alle hoeken strooit, 7,00 schijnt het
simpel woord, dat ik te Deventer op liet
taai-congres sprak, de pennen in beweging
te brengen, en zooals na een windhoos
't dwanelzand achterblijft tot de
reinigiugsI dienst komt, zoo moet ik ook nog even aan
't woord, om 't zand van verwaaide,
verkeefdbegrepen ideeën op te ruimen.
Als men op 'n congres twintig minuten
krijgt om Ie spreken, en dan van dien tijd
geen misbruik maakt, Jan is-het wel vanzelf,
dat iiitn 't eene wat omvangrijker, 'i andere
wat beknopter moet geven, en gevaarlijk
wordt hot dan voor iemand die 't congres niet
zelf' bezoekt, slechts de krantenverslagen leest,
de zuivere, de preciese meening te halen,
en nog gevaarlijker daarop een meening te
bouwen.
Daar heb-je b.v. den heer P. Haverkorn van
Uijsewijk' die 't woord archivaris en conser
vator maar direkt gaat uitbreiden tot
Direktenr van een museum, en ons dan (I'ntt. Ct.
1:5 Sept.) een heele opsomming doet van al
de werkzaamheden aan zijn functie, nl. in
Jïoyman.a, verbonden. Ik gun den heer Haver
korn van Rijswijk gaarne deze gunstige
gek'genlie.id tot uitstalling van zijn verdiensten,
zijn vtle werkzaamheden, maar in dit verband
is het toch wel w^t al te gezocht. Mij dunkt
de lieer Haverkorn van Kijsewijk zal evengoed
als ik het onderscheid kennen tusschen een
direkteur, waaronder men verstaat het hoofd
van een aktief, zich uitbreidende instelling,
en conservator, wat bedoelt het woord
geeft, het al aan bewaarder vau een
kollektie, meestal een schenking. Als din cteur
kan hij zijn hoofd over dit onderwerp in
raste neerleggen. Ik ben de eerste, die er
zich tegen zou verzetten, als men schrijvers,
alleen uit hoofde van hun schrijverskwali
teiten, tot zulke funktiën promoveerde, al
was 't maar, dat dit veelomvattende werk
hun gaven gaat belemmeren. Hoe is onze
Rotterdamsche museumdirekteur tot z'n
waarlijk-geheel-ernaast-slaand epistel gekomen,
en waar heelt hij gelezen van winstgevende
sinecure, een woord door mij niet gebezigd?
Maar hemel, er is zooveel geschreven, en
net als buurpraa'jes, wordt ook 't woord tel
kens anders, telkens grooter.
Lapidoth b.v., gaf in 't Zondagsblad van
't Nieuws al een heele fanfarounade. Hij zette
imiiiiiiiiiitiiiiiiiHimiii
llltHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIlmlIIIIIIIIII
op 't blonde sluike haar. Goeiige blauwe
oogen; 'n rosverbeten blonden knevel boven
'n leelijken hoekigen mond. Z'n gelaatskleur
is verweerd, gezond maar zoo z'n juk
beenderen opknobbelen, 't magere verweerde
vel in twee goedige rimpels langs de kaak
inbuigt, heb ik toch maar weinig vertrouwen
in zijn gezondheid. En als ik 't nerveuze
trekje otn z'n leelijke mannenneus,'t zenuw
achtig grijpen en zoeken in z'n colbert-zijzakje
telkens naar 'n brief, waarvan ie ieder keer
weer 'n paar regels leest, om hem daarna weer
zenuwachtig toe te vouwen en weg te stop
pen met studie gadesla, dan weet ik opeens
Alles-van-hein, en diepe deernis grijpt me aan.
Als hij dan uitkijkt naar buiten en me dan
niet z'n groote vriendelijke oogen aankijkt,
alsof hij wou zeggen: prachtig, dan negeer
ik dien blik niet. Ik wijs hem de Klus",
waar de trein nu doorschokt tusschen nauwe
steile rotswanden door, langs 'n beek die,
blauw van water, lustig neerhuppelt in 't
herfstdonkere land, waaruit we uit oprijden.
Hij is een en-al attentie, maar vol onrust.
Hij luistert naar me niet 'n schier-devoten
ernst, kijkt naar 't schaduwende bergland,
dat nu uitwijkt, droevig grauw de
dennenwouden, waarover de schemering neergaat.
En dan, op eens, met 'n trekje van nerveuze
spanning om den mond, is de vraag er uit
geflapt, de groote vraag over Da vos. Ik vertel
hem zooals 'n bezadigd dokter hem zou
vertellen van 't loven daarboven; dat er
al sneeuw ligt-, dat io 'r straks bloemen op
de coupéruitjes zal zien vriezen. Ik vertel
hem: van de kou, van de ijle hooge
berglucht, zuiver en dun, die de longen verwijdt.
Ik vertel hem van de velen, die er beter
worden, van het kurleven. En ik laat hem
vertellen dan; van z'n ziekte.
Hij vertelt van z'n reis gistermorgen
bij moeder en de kinderen weg, alleen in
den trein 'n vrouw en vier kinderen thuis.
Hij vertelt van Z'M ziekte, nu al drie jaren
lang. Van z'n hoop nu in de bergen beter
te _ worden 't Is een heele onderneming voor
drie of vier maanden weg te gaan van z'n
huis en z'n zaak. 't Heeft heel \v:'.t
hoofd