De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 18 september pagina 3

18 september 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ne. 1421 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD Y O O R N E D E R L A N D. gen4e aanblik van zijn eindelooze bouleTfcrds, maar zij suggereeren ilaar een schoonheidsaandoening als het bassin van een roerige menschenzee. Zoo verseheiden ge stalten doemen daaruit op, staan e ven scherp oraljjnd voor uwe observatie, ze passeeren en ge voelt ze daarna verloren in het tumultaeuse leven. Hier verrast het u niet voor e*n winkel in d« Leidschestraat een persoon te herkennen, die verleden ergens anders, B een caféof melkhuis uwe opmerkzaatntot zich trok. Parijs is grootsch en rend, Amsterdam intiem en vertroumet al zijn drukte. De concentratie measbhen, httn talloosheid en het ver vloeien der menigten is onderscheiden. Het gewoel in de Kalverstraat is groot, op de voorname Parijsehe boulevards ook maar anders; de nauwe Kalverstraat kan het bevmtten, de boulevards lijken daartoe juist breed genoeg. In een klein stadje hoort ge i» de stille straatjes het toeslaan van een deur, het klepperen van klompen over de hobbelkeien, apart, de stem van pratende menschen; in Amsterdam viert lustig te mid den vau de drukte uit, draaiorgelmuziek of klinkt schel de stem van een venter ; in Parijs ewelten alle geluiden samen tot een chaos, t<jtt het geweldig barnen van onafzienbare en 0n verdeel bare stroomen van menschenvwkeer. Er zn'n persoonlijke voorkeuren tot hè* verblijven in deze of gene omgeving. Aan de eene Kijde kan, de behoudg0.dnuafci<l tot n manie worden, zeker ; aan don anderen knot echter kan de wensen tot verdelging vtffc al het oude en vervanging door het nJöderne een nuk wezen van ditn voorkeur of een tijdelijke ontitem Iheid. Van welken k8nt 't meest, moet men zich voor schadelijker! inbreuk op geleidelijke ontwikkeling hoeden ? W. STEENIIOFF. Hoilaiiósciie Deze tentoonstelling, die vroeger een Van de uitmuntendste was en waarvan leden als Maris en Mau ve en de zwierige Bosboom, menig fijn werk ten schouw hier hingen; is, als alle tentoonstellingen, achteruitgaande; op zeer enk'le leden na niet meer belangrijk. Het eigenaardige is nog, dat een aantal leden, ?wier werk deze tentoonstelling eenige bloesem van kunst kon geven, niet exposeeren ; uit de dédain, Uit nalatigheid, omdat ze niets hebben, omdat ze niets maken meer ? Er is hier niets van Allebé, noch van Neubuys, noch van Tholen, noch van Verster, Witsen, de Zwart. Wat deze tentoonstelling de moeite waard maakt, zijn de twee Isrtiéls: Jozef en Isaac. Ik ben niet een vau diegenen die uit ver eering voor de schoonheid van Jozef Israëls' werk alles roemen en prijzen wat deze maakt ? er is altijd veel tweederangswerk geweest tusschen uitmuntende dingen ? maar toch zijn deze drie aquarellen verwonderlijk voor iemand van dezen leeftijd, is de Nettenboetster" een van zijn beste werken; voor treffelijk. Bij Avond, stelt voor een vrouw met kind op 'r arm, gaand door een al donker wordend landschap, de vrouw op den voor grond, daarachter een vlakte en dan een horizon van huis en boomen waarboven de lOcht misschien wat sentimenteel, eer dan teer; Hoog Water (een veel maal geschilderd onderwerp, haast een repliek van een van 't vorig jaar) twee visschers te paard in een stuivende zee, en rechts een bom. Er zijn hier fouten op te merken die we nu nog gemakkelijker nemen, omdat hij van onzen tjjd is; die later zwaar zullen aangerekend worden, wijl niet een ander gevoel de nienachen kritischer nog tegenover deze dingen zullen staan het zijn misteekende pooten, weinig saalnhang in den bouw van het gansche lichaftui van het paard, de bom wat plat en toch is nog in deze schoonheid, leven, en atmosfeer van over de zee. De Nettenboetster" is het gauftte -van de drie. Het is een belangrjjke aquarel. Een interieur, met een vrouw bezig. Ze zit met haar rug naar het raam de heele kamer is, misschien wat week, gevuld inet een zachtgouden licht, dat dommelt. Van de lihkerzij naar rechts hangt golvend het net. Het rauwe wijf heeft de beweging uitgedrukt in de handen waarmee ze bezig is. De verdiensten van deze aquarel zijn naast de menschelijkheid, minder sentimen taliteit in de schoonheid, en het uitge drukt zijn in een gynthetischen stand, van de beweging, waar door kunst voor eeuwig iets is neergezet op hét witte vlak van Ia den trein, door KABEL BLOCK. III. In 't land van de tering, LANDQUART DAVOS. 't AVas in laat November. 't Land lag grauw en in de bosschen waar n gedekt sombere lucht laag over heen beefde grijze mistige regen en loome \volkzware règenflarden kleurde 't geel en dor, met daar tusschen zwart, zwart als gelakt in den drensregén de schrale takken en stammen. Ook groen vlekte er veel in 't roodbruin en dorbruinder wachtende wouden. Maar treurig, somber groen; rouwend groen, groen van winterhoornen, groen zonder leven ! De landwegen waren slijkerig. Dorre bla deren kleurden hei en wegen. Verlaten lagen de landhuizen in de boomgaarden, Waar de PÖhnstormen van November de dorre bladeren uit de kruinen hadden gejaagd. De tre n stampte langs Marenfeld, komend uit het Rozen-dal van Ragatz, waar nu ook de stervende weemoedige stilte van het late najaar was ingetrokken, 't Vriendelijke dorpje met z'n slot en z'n toren van gedempt goud, lag er tusschen de wijnvelden, die triestig rieerdorden langs de heuvels. Natte sneeuw pïak'te hoog tegen de bergen op, waar de wolkrafels in de toppen der arme half kale bOomen hingen. Grauw sliertte 't langs de bïffine rotswanden. De koppen der bergen met hoogerop de witte witte sneeuw waren niet te zien. De trotsche keten der Churfirsten ?was onzichtbaar gedoken in 't grauwe mistige schuim, dat de luchtzee strak van het Oosten tot het Westen doorspoelde. Snerpend floot 't langs den trein van de locomotief. Grornmelremmend snelde de trein 't stationnetje Landquart binnen. Fiïr Davos um-stiegen ! schreeuwde 'n zilver-groezele conducteur, die zich even in de deuropening liet zien, naar binnen. Für anders -wuft pnpier. Van de drie Isaae Itraëls is no. 53 Costuumnaaisters liet belang rijkst, het schoonst. Het fezend meisje, in een zwarte jurk, onder boomen zittende te lezen is zeker scherp en anekdotisch verteld ; de houding is goed, de psychologische hou ding uitgedrukt door de lichaamshouding maar toch is het nog meer charme door de snelle juiste opmerking dan schoonheid ; de Avenue du Bois de Boulogne is een vlugge krachtige notitie, maar een beetje plat ? in de costuumnaaister is iets bijzonders voor hem. Er is niet alleen een schoonheid aan, er is een soort zachtheid in de opmerking die gewoonlijk niet te speuren is in de cynische kunst van I. Israëls. Twee meisjes zijn bezig. Ze zitten aan een tafel. De voorste is blond, de laatste meer in de schemer is zwart. Op hun blouses hebben ze allebei een roos gestoken. Het laatste meisje zit zoo charmant iühet wat meer gedempte licht te zien naar 't werk met neergeslagen oogleden. Er is iets van een bloeme-stof in deze pastei. een fijne stof schoon gestrooid ? dat een zeldzame eigenschap is van dezen Israëls ; hij kan'het pastei week en stuivend neer zetten, zooais wel een Franschman het ook kan. Er zal misschien in dit werk nog dieper psycho logie eens uitbotten, meer zachtheid kwam in de Naaistersindesomshaasthonds-hatelijke opmerkingen, maar al een tijd is de colorist Isaac Israëls een van de belangrijkste uit Holland, en is hij als typeerder zeker niet GvertrofFeö. Er zijn hier belachelijke Eerelman's, vooral die Boulevard, DuchattePs die niets meer dan maakwerk zijn; A. Ie Comte, waarvan de eene lijkt een pot paarse aniiine-inkt omgevallen in een Italiaansch maanlicht; een Bastert waarvan niet te begrijpen ii hoe hij dit wil, durft exposeeren; de Italianen van altijd; Van Seben die maar moest uitscheiden, etc. etc., Mesdag's, en Mesdag's van Houten; een Breitner waarvan de fond goed, het paard (en dat voor dezen teekenaar van paarden) zeer zwak is ; niet van de beste Suze Robertsen (een beelje plat, te vlak, geen lichaam); de Bauer's die alle meest op de Wisselingh tentoonstelling waren; een Blomniers, visscherskinderen, een aangename hoe wel niet belangrijke aquarel. Swau's, maar niet van de beste ; de romantische schoonheid wat te vaag, te decoratief geworden twee Haverm'ans, symphohic'n in' lichtgeel en wit, maar niet zvirer genoeg ofn schoon te zijn, (waarom zijn deze zonder datum, terwijl hij anders alles met den dag teekent); Albert Roelofs Bij de Wieg1' oppervlakkig zeker maar niet onaangenaam ; Therese Schwart?e's; er zijn hier vier Jan Véth's. No. 99. Studie voor 'n Damesportret, is van de vier hier geëxposeerde het belangrijkste. Waarom? Omdat tenminste om deze vrouw wat geestelijke atmosfeer hanit. Omdat er meer waarde in is dan de anecdotische obser vatie van' Gabriël; meer diepte dan iu liet ik zal maar niet zeggen wien nagedane portret van Pfaltzer boer; omdat het echter, reeëler bleef hoewel fijner dan de studie die heet Als de klok doodsluidt waar Veth, in een verkeerde bui, als die waarin eens ook het Novemberroosje ontstond, grooteren na wou doen in wat hij niet kan. Zooals eens misschien hij in een portret de Gioconda heeft willen e, «enaren, heeft hij misschien hit r in een dramatische schets willen geven bei ie kon hij niet. * Deze tentoonstelling is de2[hte. Ware het niet schoon en verstandig, de 3()ste te malen tot em retrospectieve, waarop het schoonste wat de 1)0 jaar kier hing en geëxposeerd werd, in ftraffe keuze uitgezocht en gcham/en werd, zij het dun als herinnering aan de grootschheid en de bekorlruj eens dezer tentoonstellingen. Pl.ASFCIIAEIiT. De He EEUW", Uit het prospectus betreffende een nieuw op te richten tijdschrift zou at' te leiden zijn dat de ondergeteekende, van mceniiig dat do NifMice (Jr/Wx-beweging voorbij is, het tijdschrift U e XXe Ee.uw niet meer als orgaan dier beweging beschouwt en daarom voortaan aan andere tijdschriften zal dcelnernen. Dit is een geheel onware voorstelling. De pndergeteekcnde zal do redactie van het tijdschrift l>e XXe Ei-uic voortzetten met de zelfde bedoeling en volgens het ?ttltllOlVlMtilfriilllllHllillllllmlIIIIIIIHIIIItllllllltlllllllMlllllllllllllllllMI Davos uin-stiegen hoorden we hem in z'n onvriendelijk dialeetgeknor achter de toegevallen deur in een volgende wagenhelft opnieuw waarschuwen. En als 'n zwakke fluistering hoorden we 't verderop nog een derden keer. Een bleeke jonge meneer, een zijden foulard om den hoogen hals onder een keurige winter jas, stond 't eerst op. Toen een friscli meisje. Toen een paar handelsreizigers. Ik volgde. Ik kende de reis door het PriiUigen, ik kende de soorten menschen die naar Davos reizen. Ik was al zoo vaak naar daarboven opgeschommeld. En in n vlug oogmonsteren. had ik m'n diagnoses gemaakt en mijn con clusies getrokken. Hij en zij beide patiënten. Maar hij nieuweling, en zij recidivistc. 't Station Landquart is een station /onder kop of staart, zouder voor of achter. Aan beide zijden van 't gebouwtje loopt een spoor baan, hier die van Chur naar het westen, de groote lijn; daar die naar Klostets en Davos. Achter deze laatste staat een gebouw. dat er uitziet als een station, en dat n met zijn friss'che buffet- en wachtkamers als het ware uitnoodigt er binnen te treden, 't Is het hotel Landquart. Van 't dorp Landnuurt ont dekt ge geen spoor. Die twee gebouwen, die twee spoordammen, met vlak voor de hui/en wat wisselrails, dat ligt daar moederziel ver laten tusschen die hooge bergen in die kale herfstige vlakte. ?Maar in de wacht- en buffet-kamer van hotel Landquart, daar is altijd nog wel wat kleur en wat licht, en daar is ook op grauwe late najaarsnuddagen wel verstrooing en af leiding te vinden, voor die op de aansluiting naar Davos moeten wachten. Wat die kellnerin-meisjes en die portier daar niet zien in Landquart'. Uit hoeveel bleeke en soms ook frisch-ronde gezichten hun de vreeselijkste ziekte van ons moderne menschengrfslacht! de tering, niet tegenlacht, tegenlicht, tegengrijnst dat, is bij geen benadering op te geven. Behalve Handels reizigers, en Bündnev-mensehen van 't land er om heen, en uit het (i-i'iittigau. zijn van al die vreemde bleeke menschen, die hier zelfde plan als sedert de oprichting steeds gevolgd zijn. De XXe Eeuw blijft na l Januari 1905 bestaan geheel in het zelfde karakter, dat het tijdschrift tot nu toe heeft gehad. 8 September 1904. L. VAX DEYSSKL. (K.J.L.AlberdingkThijm). Minnebrieven van een Portitgeesche non, vertaald door A. v. SCIIEXDEL. W. Versluys, Amsterdam. Arthur van Schendt;!, de schrijver van het boekje Drogon", dat meer algemeen bekend moest zijn, heeft eenigen tijd geleden, de nu in een bundeltje saauigebrachte brieven, iu De Nieuwe Gids gepubliceerd. .Hij heeft, aan dit zoo keurig met G-rassetletter gedrukte werkje, een inleiding toegevoegd, waarin hij ons meêdeeling doet over de schrijfster en den man aan wien de brieven gericht waren. Haar naam is Marianna Aleoforado en haar vader was een invloedrijk edelman iu de stad Beja. Zij werd met haar zusje in een kloo.-ter opgevoed, daar haar moeder vroeg gestorven was' en Franeesco Aleoforado, wegens de troe belen des lands, geen toezicht op de kinderen houden kon, Destijds was Portugal in oorlog met Spanje en Lodewijk XIV, die nauw vrede had gesloten met Spanje, moedigde niettemin Fransche officieren aan zich met hun man schappen in Portugeeschen dienst te begeven." In dit leger nu diende ook Noel de Bouten, die lal er als Cointe de Cliamilly grooten krijgsroem won." Cordeiro (die een boekje over haar schreef en de brieven ook uit de letterlijke Fransche vertaling het Portugeesch origineel is ver loren geraakt terug vertaalde) zegt, dat de religieuzen toen ter tijde zeer vele vrij heden genoten in Portugal, bezoeken van mannen althans waren niet absoluut ver boden." Ze konden zelfs kleine kamertjes huren, waar zij zich konden afzonderen voor aandachtiger gebed. Alcoforado's do.'liter had zoo'n kamer." Door tusschenkomst van een broer, die ook in het leger was, maakte, Marianua met Chamilly kennis en men kan zich licht ver beelden, dat de ehevalier, het een welkom avontuur vond zich te koesteren in de weel derige warmte harer zich geheel gevende liefde." '?Hoe lang haar geHik duurde is niet bekend ; bet was KKiötoen het Fransche garnizoen in Beja kwam, en ](>(>7 toen Chamilly plot seling verdween. De staatsoverheid had zich bij den koning beklaagd over de wandaden der vreemde ruiterij, en het is zeer wel te vermoeden, dat de gebeurtenissen in het klooster n van de redenen, van misnoegen was, een van de voornaamste waarschijnlijk, want het kwaad gerucht, steeds verdraaiend en verergerend, sprak van de schandalen van liet gehéele huis. Chamilly zag her, gevaar in vervolgd te worden als kloosterschenner, verleider van een non, die de do hter was bovendien van een aanzienlijk man. En onder een of ander voorwendsel ging hij stilletjes naar Frankrijk scheep." Toen werden die brieven geschreven. Cha milly liet de brieven lezen en zal zich ook wel op zijn verovering verhoovaardigd hebben. Het was .,in de Pnri.jse.Me y\-i;rdd der zeven tiende, en het begin dei- .?ir'utiende. eeuw" de mode om vooral teedere intimiteiten tot onderwerp van gesprekken te hebben ... en interessante brieven werden gecopiëerd en gingen vau hand tot hand. Op deze wijze kwamen de vijf brieven van Marianna bij den uitgever Barbin, die ze publiceerde." Die brieven hebben zeer veel succes ge had, zóó zelfs, dat het woord ,,portugaises" een synoniem werd voor minnebrieven". Men schreef' zelfs Nieuwe Brieven, gefin geerde Antwoorden en Nieuwe Antwoorden, zoowel als talrijke vertalingen, zelfs in lijm. . ." Marianna is drie en tachtig jaar geworden. Het kloosterregister, baardood vermeldende, gewaagt vau haar voorbeeldigheid, van haar vriendelijkheid jegens een iegelijk, en van de gestrenge boete die zij deed, aroote gebrekkigheid droeg zij gelijkmoediglijk en begeerde nog meer te dragen." De H. Sacra menten ontving zij bij haar volle bewustzijn." Dat zijn de bekend geworden feiten van haar uiterlijk leven, die Luciano Cordeiro verzameld heeft, maar het innerlijke ligt in die vijf brieven besloten. Waarin toeli ligt de bekoring van deze brieven? Wat is de reden, dat deze woorden in (ie tweede helft der zeventiende eeuw iiniiiiiiiiiiiiini n doorreizen, van al die menschen die oen andere taal spreken, dan de zangerige keelgronuuende taal van 't inheemsehe volk, geen tien procent, wat hun longen betreft.gezond. Als je 't niet wist, zou je het niet geloovc'ii. 't Zijn er maar een paar in de week, die vinnige benauwende hoestbuien hier doormaken, dat de witte gezichten rood gloeien vau inspanning, dat 't bull'etmeïsje vriendelijk komt om hen behulpzaam te wezen, liet zijn er maar een paar in de week, die onder geleide in dekens met heelzieke gezichten hier neerzitten, mannen of meisjes, of' veelal jongens nog. Aan de meesten merk je niets. Absoluut niets. Misschien -oms 'n ra«p-kuchje achter de hand, misschien 'n verdacht rood kleurtje O]> de wangen,' of' een tering-bleek en ver magerd protiel. Maar gewoonlijk toch niets. De min-scherpe opmerker ziet heelemaal geen bijzonders aan de reizigers en reizigslers. die door Landquart reizen, 't Zijn menschen net als hij zelf en anderen, 't Is te mal om van te praten, in die menschen voor het grootste gedeelte zieken te willen zien. 't Zal niet in hem opkomen! En toch ... de stille fluitende man met het ronde gezicht, die daar zoo verveeld rond loopt in de kleine buffetkamer... en de lange dame in haar tailor-made reiskostuum, die daar zoo begeerig zit te bladeren in een leisboekje vau liet Pn'ittigau, eenzaam aan een gedekt venster-tafeltje . . . en 't boersche heertje, dat daar zoo plomp staat weggezakt voor de groote olieverfschilderij van 't oude Kuurhuis-Ilolsboer, in aandachtig vreesachtig bekijken... 't zijn alle drie tuberculeusen. Ik durf er alles onder verwedden ! Wie de tering heeft loopt er niet mee tekoop gewoonlijk, en bizonderlijk niet hierin het land van de tering. Wanneer het stadium der ziekte dat toelaat en bij do mobiele, heel of half-opgekalefaterde patiënten van Davos laat zij dat toe dan verbergen de zieken bij voorkeur hun lijden. Trouwens de ziekte verbergt zich voor henzelven. Hinder en pijn hebben ze niet van hunne kwaal. l'c symptomen verdwijnen; en die er van geschreven, ons, menschen van de twintigste eeuw, treffen en tot tranens toe roeren ? Waar om, als wij deze 73 bladzijden gelezen hebben, zijn wij zoo vol weemoed ? In deze bladzijden heeft zich een mensch uitgesproken, zonder eenige bijgedachte van kunst, een mensch, zóó vol van liefde, en hoop en verdriet, dat ze zelf zegt zinneloos te zijn. Uit deze brieven hebben wij een inenschenleven leeren kennen, het liefdeleven van een vrouw. Ze had hem lief. Ze mag hem verwijten doen, beschuldigen zelfs, maar ze had hem lief. Ze weet, dat het een onwaardige is, aan wien zo haar groote, machtige liefde gegeven heeft en de brieven, die ze schrijft, schrijf ik meer voor mraelve dan voor jou, ik tracht mij alleen maar te troosten." Ik heb in lang niet zóó de wanhoop en het verlangen in het gemoed van een lief hebbende vrouw gevoeld als door deze brieven. De tweede brief zal door een ollicier mee genomen worden : Een officier wacht reeds lang op dezen brief; ik had mij voorgenomen hem zoo te schrijven, dat je hem ontvangen kon zonder ergernis mnar hij is te buitensporfg, ik moet hem eindigen. Ach, ik kan er niet toe komen. Het is me of ik niet je spreek terwijl ik schrijf en of jij weer bij mij bent." Zoo schrijft ze weer door en dan klinkt het opeens, nadat ze do herinnering aan wat n jaar geleden pas gebeurd is, verlevendigd heeft, bitter en met wrok: De officier, die je dezen brief' brengt laat me voor de vierde keer weten, dat hij vertrekken wil; wat is hij dringend, hij laat ongetwijfeld de eene of' andere ongelukkige in dit land achter. Adieu! Het kost rnij meer moeite van dezen brief' te scheiden dan het jou kostte mij te verlaten, misschien voor altoos," maar in het laatste zimdeeltje klinkt weer haar hoop op een wederzien. Het heele eenzame leven van Marianna, die vroeg haar moeder verloren heeft, in een klooster opgevoed werd, in een klooster leerde liefhebben en lijden, hoort men in de blad zijden schreien en deemoediglijk klagen en smoeken. Kerst beschuldigt ze zichzelf, en nu zal ik u eenige regels voorlezen, waaruit ge kunt hooren hoe liet' zij had : Wat valt het moeilijk te besluiten om voor langen tijd de goede trouw te verdenken van hen die men liefheeft! Ik zie wel dat de geringste verontschuldiging voldoende voor je is, en zonder dat je de moeite doet mij die te bieden, dient de liefde die ik voor je heb je zoo getrouwelijk, dat ik er niet toe komen kan je schuldig te vinden dan alleen om te genieten van de heerlijke vreugde om zelve je weder te rechtvaardigen," dan hooren we telkens, dat zij niet gelooveu kan, dat hij voor gord weg is. Ze weet, dat het hare liefde is, die haurlijden doet. en ik zie wel wat het geneesmiddel is voor al mijn kwalen en ik zou er ook spoedig bevrijd van wezen als ik je niet meer liefhad, maar helaas! Wat een geneesmiddel! Neen, ik wil liever nog meer lijden dan je vergeten. Maar ach, hangt dat van mij af? Ik kan mijzelve niet verwijten dat ik n enkel oogenblik gewenscht heb je niet te beminnen". Ik heb geen amiere eer en geen godsdienst dan jou met heel mijn ziel lief te hebben mijn heele leven." Dat alles door hare, zooals zij zelf zegt de grootste liefde ter wereld ' gedragen kan worden, zegt zij zelf zoo mooi in haar laatste brief. De toon is geheel anders. Het is het laatste wat ze hem schrijven zal en al de lieve souvenirs, zijn portret, de armbanden, jie hij haar gegeven heeft, zal zij hem terug zenden. Met weemoed heeft ze die nietig heden" van zich weggelegd. De natuurlijke trots van mijn sexo heeft mij geheel niet gelloipen een besluit tegen u te nemen. Helaas, ik heb uw minachting geduld, ik zou al uw haat verdragen hebben, en al de jaloezie die uw genegenheid voor een ander mij gegeven zou hebben, ik zou dan althans een hartstocht te bestrijden gehad hebben. Maar uwe onverschilligheid is mij ondragelijk; uw gevóellooze betuigingen van vriendschap on de belachelijke beleefdheden in uw laatsten brief, hebben mij bewezen dat gij ze alle ontvangen hebt die ik schreef, dat zij geen enkele ontroering in uw hart hebben verwekt. En dat gij ze nochtans gelezen hebt." Dat was téveel voor haar liefde, dat was on-draaglijk en de gehéele vijfde brief is een afscheid, maar een afscheid vol verwijten. Ze wil hem geheel vergeten en kan hem niet loslaten, ze zegt: Ik verafschuw nwe open hartigheid. Had ik u gevraagd mij eerlijk de waarheid te zeggen? Waarom liet gij mij mijn liefde niet? Gij hadt mij alleen maar niet' te schrijven, ik wenschte niet ingelicht te. worden. Ben ik niet zeer ongelukkig, dat ik u niet heb kunnen nopen eenigen sorg te dragen om mij te misleiden? en niet langer in staat te zijn u te verontschuldigen ?" Haar leven moet eenzaam veider gaan; van hem wil ze niets meer hooren; zijn brieven zendt zij terug, maar de twee laatste zal ae bewaren en dikwijls overlezen. Die zullen een bolwerk optrekken om haar hart, waarachter zij zich terug trekken kan, om rustig voort te leven zonder haar liefde. Ik weet wel, zegt ze, dat ik nog te veel vervuld ben van mijn verwijlingen en uw ontrouw, maar herinner u dat ik mij een vreedzamer toestand beloofd heb en dat ik dien bereiken zal, of dat ik tegen mij zelve een wanhopig besluit zal nemen, hetgeen gij zonder mis hagen zoudt vernemen." "Ke heeft verder geleefd, lange, lange jaren. Ik hoop, dat ik niet onbescheiden ben geweest uit een boekje van 73 blad/.ijden zooveel te hebben geschreven, maar, ten eerste is het werk zoo vol, dat ik eigenlijk niets heb gegeven en ten tweede meende ik velen nieuwsgierig te maken en daardoor dit won dere boekje, zoo vol gevoel en vol liefde, in vele handen te brengen. Want, ofschoon ik er niet over kan oordeelen of het-waar is wat in de inleiding staat, n.l., dat; zoo de Brieven al niet het eenige mooie werk zijn van liet Portugal der 17e eeuw, zij zekerlijk het mooiste zijn, toch geloof ik, dat wij blij mogen zijn met deze vertaling, die goed ver zorgd, ons niet de gevoelens bracht van een verlaten non uit de 17e eeuw maar het liefdeleven van een vrouw ook uit de'.en lijd. Laten wij Arthur van Schendel daar dankbaar voor zijn, Den H a a g, Juli 'O-i. G. II. PAXXEKOEK Jr. blijven, daaraan raken zij zoo gewend, dat ze 't ziekte-verscliijnsel daarvan niet meer voelen, 't Zijn ook heel geen akelige halfuitgeteerde patiënten, hierboven, in 't dal van Davos. Soms zien ze er uit als vetge meste ganzen, wolken van kleur en gezond heid. Dan valt 't hun niet moeilijk, zich voor gezonden uit te geven, vooral als ze niet meer opgeven. Ofschoon de kenners en ieder is hier kenner in 't land van de tering altijd erg op hun hoede zijn, en iedereen van tuberculose verdenken ! Laudquart-Davos ! In 't latv middag- herfstlieht komt de trein. voorrijden, de beide gloeiende oogen al opgespal'kt, 'n zwart-ploegpantser a la automobiel-torpedo, vóóraan de kleine locomo tief; 'n eciite bergsleeper op kleine wieltjes. Een paar drukke mannen in blauwe kielen zijn bezig hem aan en op te porren. 't Stille stations-hotel raakt in beweging. 'n Eerste lamp gloort aan in de buffet/aal. Zwarte gedaanten wijken uit de glazendeuren. Men laadt bagage in, zoekt naar 'u plaatsje, gaat van platform tot platform. Gewone insta-p-hurrie ' Ik gooi m'n koffertje onverschillig neer in 't houten bagagenot, zet me neer in 'n coup half vol menschen, poseer m'n oogen dicht knijpend, 't eerste moment ais 'n deftige meneer met een zilveren wandelstok, die derde reist, voor zijn plezier. Dan laat ik, na zwijgend dommelzitten, mijn oogen opengaan om m'n mede-reizigers te monsteren. 't Daglict t staat grauw in de coupévan frisch-gevernist-gele banken, 't Eleetrisch draadje boven m'n afdeeling ilimuiert rossig in, tegen 't licht dat van de velden en bergen en witte stationsmurcn wijkt. Bij dit licht hebben de gezichten van de menschen in onzen wagen, zoover ik niet in nekken en op achterhoofden zie, iets dat tempert, dat week maakt, week en bleek. Veraf twee vrouwen, en een oude grijze jager van't land. Dichterbij jongens, mannen, meisjes : bleeken, zieken. Tegenover me zit 'n Duitsch burgermannetje, 'n vetgerande deukhoed naar achter Bet Taalcoim te Deytnter, Ao(f$ lic. fommes pas des gueu.v. Zooals een windvlaag 't zand opwerpt en 't naar alle hoeken strooit, 7,00 schijnt het simpel woord, dat ik te Deventer op liet taai-congres sprak, de pennen in beweging te brengen, en zooals na een windhoos 't dwanelzand achterblijft tot de reinigiugsI dienst komt, zoo moet ik ook nog even aan 't woord, om 't zand van verwaaide, verkeefdbegrepen ideeën op te ruimen. Als men op 'n congres twintig minuten krijgt om Ie spreken, en dan van dien tijd geen misbruik maakt, Jan is-het wel vanzelf, dat iiitn 't eene wat omvangrijker, 'i andere wat beknopter moet geven, en gevaarlijk wordt hot dan voor iemand die 't congres niet zelf' bezoekt, slechts de krantenverslagen leest, de zuivere, de preciese meening te halen, en nog gevaarlijker daarop een meening te bouwen. Daar heb-je b.v. den heer P. Haverkorn van Uijsewijk' die 't woord archivaris en conser vator maar direkt gaat uitbreiden tot Direktenr van een museum, en ons dan (I'ntt. Ct. 1:5 Sept.) een heele opsomming doet van al de werkzaamheden aan zijn functie, nl. in Jïoyman.a, verbonden. Ik gun den heer Haver korn van Rijswijk gaarne deze gunstige gek'genlie.id tot uitstalling van zijn verdiensten, zijn vtle werkzaamheden, maar in dit verband is het toch wel w^t al te gezocht. Mij dunkt de lieer Haverkorn van Kijsewijk zal evengoed als ik het onderscheid kennen tusschen een direkteur, waaronder men verstaat het hoofd van een aktief, zich uitbreidende instelling, en conservator, wat bedoelt het woord geeft, het al aan bewaarder vau een kollektie, meestal een schenking. Als din cteur kan hij zijn hoofd over dit onderwerp in raste neerleggen. Ik ben de eerste, die er zich tegen zou verzetten, als men schrijvers, alleen uit hoofde van hun schrijverskwali teiten, tot zulke funktiën promoveerde, al was 't maar, dat dit veelomvattende werk hun gaven gaat belemmeren. Hoe is onze Rotterdamsche museumdirekteur tot z'n waarlijk-geheel-ernaast-slaand epistel gekomen, en waar heelt hij gelezen van winstgevende sinecure, een woord door mij niet gebezigd? Maar hemel, er is zooveel geschreven, en net als buurpraa'jes, wordt ook 't woord tel kens anders, telkens grooter. Lapidoth b.v., gaf in 't Zondagsblad van 't Nieuws al een heele fanfarounade. Hij zette imiiiiiiiiiitiiiiiiiHimiii llltHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIlmlIIIIIIIIII op 't blonde sluike haar. Goeiige blauwe oogen; 'n rosverbeten blonden knevel boven 'n leelijken hoekigen mond. Z'n gelaatskleur is verweerd, gezond maar zoo z'n juk beenderen opknobbelen, 't magere verweerde vel in twee goedige rimpels langs de kaak inbuigt, heb ik toch maar weinig vertrouwen in zijn gezondheid. En als ik 't nerveuze trekje otn z'n leelijke mannenneus,'t zenuw achtig grijpen en zoeken in z'n colbert-zijzakje telkens naar 'n brief, waarvan ie ieder keer weer 'n paar regels leest, om hem daarna weer zenuwachtig toe te vouwen en weg te stop pen met studie gadesla, dan weet ik opeens Alles-van-hein, en diepe deernis grijpt me aan. Als hij dan uitkijkt naar buiten en me dan niet z'n groote vriendelijke oogen aankijkt, alsof hij wou zeggen: prachtig, dan negeer ik dien blik niet. Ik wijs hem de Klus", waar de trein nu doorschokt tusschen nauwe steile rotswanden door, langs 'n beek die, blauw van water, lustig neerhuppelt in 't herfstdonkere land, waaruit we uit oprijden. Hij is een en-al attentie, maar vol onrust. Hij luistert naar me niet 'n schier-devoten ernst, kijkt naar 't schaduwende bergland, dat nu uitwijkt, droevig grauw de dennenwouden, waarover de schemering neergaat. En dan, op eens, met 'n trekje van nerveuze spanning om den mond, is de vraag er uit geflapt, de groote vraag over Da vos. Ik vertel hem zooals 'n bezadigd dokter hem zou vertellen van 't loven daarboven; dat er al sneeuw ligt-, dat io 'r straks bloemen op de coupéruitjes zal zien vriezen. Ik vertel hem: van de kou, van de ijle hooge berglucht, zuiver en dun, die de longen verwijdt. Ik vertel hem van de velen, die er beter worden, van het kurleven. En ik laat hem vertellen dan; van z'n ziekte. Hij vertelt van z'n reis gistermorgen bij moeder en de kinderen weg, alleen in den trein 'n vrouw en vier kinderen thuis. Hij vertelt van Z'M ziekte, nu al drie jaren lang. Van z'n hoop nu in de bergen beter te _ worden 't Is een heele onderneming voor drie of vier maanden weg te gaan van z'n huis en z'n zaak. 't Heeft heel \v:'.t hoofd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl